Advies Raad van State
Bijlage
Nummer: 2009D43658, datum: 2009-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Nota van wijziging (2009D43655)
Preview document (🔗 origineel)
No.W10.09.0200/III 's-Gravenhage, 9 juli 2009 Bij Kabinetsmissive van 9 juli 2009, no.09.001893, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de nota van wijziging bij het voorstel van wet tot aanpassing van diverse wetten ter implementatie van richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376/6)(Aanpassingswet dienstenrichtlijn), met toelichting. De nota van wijziging bevat onder andere wijzigingen in het voorstel voor de Aanpassingswet dienstenrichtlijn die voortvloeien uit wijzigingen die zijn aangebracht in het wetsvoorstel voor de Dienstenwet. Verder wordt het stelsel van administratieve samenwerking tussen Nederlandse instellingen en de autoriteiten van andere lidstaten ter zake van de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties afgestemd op dat in de Dienstenwet en wordt vooruitgelopen op het aangekondigde voorstel voor een wet naleving Europese regelgeving publieke entiteiten (wet NErpe). De Raad maakt enkele opmerkingen over de administratieve samenwerking en over het vooruitlopen op de wet NErpe. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van de nota van wijziging wenselijk is. 1. Afstemming regelingen inzake administratieve samenwerking In onderdeel C wordt de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties (Algemene wet beroepskwalificaties) aangepast. Richtlijn 2005/36/EG inzake de erkenning van beroepskwalificaties (richtlijn 2005/36/EG) is geïmplementeerd in de Algemene wet beroepskwalificaties, alsmede in enkele andere regelingen, zoals de Wet op de architectentitel (zie Stb 2008, 230). Doel van het voorstel, dat neerkomt op een tweede implementatie van richtlijn 2005/36/EG, is te bewerkstelligen dat het stelsel van wederzijdse bijstand, zoals dat is neergelegd in de Dienstenwet en dat de implementatie vormt van de Dienstenrichtlijn, ook wordt toegepast op de Algemene wet beroepskwalificaties. Hierdoor ontstaat een eenduidig stelsel van (strafrechtelijke) gegevensuitwisseling, aldus de toelichting. De Raad merkt op dat tussen beide EG-richtlijnen ten aanzien van de administratieve bijstand grote overeenkomsten, maar ook enkele (relatief kleine) verschillen bestaan. Zo stelt de Dienstenrichtlijn als voorwaarde dat verzoeken om inlichtingen deugdelijk moeten zijn gemotiveerd (artikel 28, derde lid, Dienstenrichtlijn), terwijl die voorwaarde bij richtlijn 2005/36/EG niet geldt (artikelen 8 en 56 van die richtlijn). In artikel 3, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn is bepaald, dat in geval van strijdigheid tussen de Dienstenrichtlijn en andere communautaire regelgeving die betrekking heeft op specifieke aspecten van de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in specifieke sectoren of voor specifieke beroepen, de bepaling van die andere regelgeving voorrang heeft boven die van de Dienstenrichtlijn. In onderdeel d van dit artikellid wordt richtlijn 2005/36/EG uitdrukkelijk genoemd als zo'n regeling die voorrang heeft boven de Dienstenrichtlijn. Met de nota van wijziging wordt op nationaal niveau voor de omgekeerde benadering gekozen: de Algemene wet beroepskwalificaties wordt aangepast aan het stelsel van de Dienstenwet. De Raad adviseert nader in te gaan op de verschillen tussen beide richtlijnen op het punt van de bedoelde gegevensuitwisseling en op de vraag of artikel 3, eerste lid onderdeel d, van richtlijn 2005/36/EG niet in de weg staat aan de beoogde afstemming van de Algemene wet beroepskwalificaties met de Dienstenwet. Indien besloten wordt tot afstemming van de regels inzake administratieve samenwerking, adviseert de Raad te bezien of deze afstemming moet worden doorgetrokken in andere implementatiewetgeving van richtlijn 2005/36/EG. De Raad verwijst hierbij expliciet naar artikel 3 van de Wet op de architectentitel, zoals gewijzigd bij wet van 12 juni 2008 (Stb. 230). 2. De relatie van de Dienstenwet met het voorstel van wet NErpe Aan de Dienstenwet wordt, naar aanleiding van een motie bij de behandeling van het voorstel voor de Dienstenwet, een hoofdstuk 6A toegevoegd waarin bepalingen zijn opgenomen over de naleving van verplichtingen voor bevoegde instanties die voortvloeien uit de Dienstenrichtlijn, zoals geïmplementeerd in de Dienstenwet. De bepalingen in hoofdstuk 6A komen qua strekking overeen met die in het wetsvoorstel NErpe. De toelichting bij artikel VIII, derde lid, geeft als reden voor het vooruitlopen op de wet NErpe het streven naar de tijdige omzetting van de Dienstenrichtlijn op 28 december 2009. De desbetreffende bepalingen zullen weer vervallen wanneer de wet Nerpe in werking treedt. Over het voorstel voor de wet NErpe heeft de Raad op 30 juni 2009 advies uitgebracht. Omdat beide voorstellen qua strekking gelijk zijn, geldt hetgeen de Raad in dat advies heeft opgemerkt, eveneens voor dit onderdeel van de nota van wijziging. Voorts merkt de Raad het volgende op. a. Het voorstel voor de wet NErpe heeft een algemene strekking. Het betreft alle bestuursorganen en alle Europese verplichtingen en is niet in het bijzonder gericht op de implementatie van de Dienstenrichtlijn. Strikt genomen zijn het voorstel voor de wet NErpe en hoofdstuk 6A niet nodig ter implementatie van de Dienstenrichtlijn. Beide ontwerpen hebben betrekking op de interne bestuurlijke verhoudingen binnen Nederland. De toelichting bij de nota van wijziging maakt niet duidelijk waarom ten behoeve van de handhaving van de Dienstenrichtlijn door overheidsinstanties op de wet NErpe moet worden vooruitgelopen door in de onderhavige nota van wijziging een aparte regeling op te nemen. Van bijzondere of acute problemen specifiek op het terrein van de Dienstenrichtlijn is in dit opzicht niet gebleken. Voorts gaat het om een onderwerp waarover de discussie nog niet is afgerond, zoals blijkt uit de reactie van VNG, IPO en UvW op de nota van wijziging (het betreft met name de verhouding tussen de rijksoverheid en decentrale overheden). Door een nieuw hoofdstuk 6A voor te stellen dat vooruit loopt op de wet NErpe bestaat een gerede kans dat de discussie over deze wet zich verplaatst naar de Dienstenwet. De beoogde tijdige implementatie van de Dienstenrichtlijn kan daardoor in het gedrang komen. De Raad adviseert opneming van hoofdstuk 6A in deze nota van wijziging nader te bezien. b. In het stelsel van de wet NErpe geldt voor provincies en gemeenten dat aanwijzingen door de bevoegde minister slechts kunnen worden gegeven in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voor de waterschappen geldt dat aanwijzingen alleen door de Minister van Verkeer en Waterstaat kunnen worden gegeven. Het voorgestelde artikel 59a van de Dienstenwet vertoont op dit punt enkele verschillen in opzet ten opzichte van de wet NErpe (bijvoorbeeld ten aanzien van de bevoegdheid en betrokkenheid van de verschillende ministers). Uit de toelichting wordt niet duidelijk wat de reden van deze verschillen is. Indien hoofdstuk 6A toch behouden blijft in de nota van wijziging, adviseert de Raad beide voorstellen op dit punt in overeenstemming met elkaar te brengen. De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat de nota van wijziging wordt gezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De waarnemend Vice-President van de Raad van State, Kamerstukken II 2008/09, 31 859, nr. 2). Kamerstukken I 2008/09, 31 579, A. Zie Kamerstukken II 2007/08, 31 700 VII, nr. 2, blz. 79. Richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255). Richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU L 376. Motie J.J. van Dijk (Kamerstukken II 2008/09, 31 579, nr. 9). Advies van de Raad van State van 30 juni 2009 (nr.W04.09.0099/I). AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........