[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Het verslag van de rapporteurs

Goedkeuring van het op 13 december 2007 te Lissabon totstandgekomen Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met Protocollen en Bijlagen (Trb. 2008, 11)

Bijlage

Nummer: 2009D45060, datum: 2009-09-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verslag van een inbrengvergadering (2009D45055)

Preview document (šŸ”— origineel)


Aan de Voorzitter en de Leden van de 

vaste commissie voor Europese Zaken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

 Den Haag, 25 augustus 2009

Geachte Voorzitter, geachte Leden,

Graag bieden wij u ons rapport over de aanpassing van het
instemmingsrecht en de uitwerking van een procedure voor het
behandelvoorbehoud aan. In het rapport hebben wij onze bevindingen en
aanbevelingen opgenomen op basis van de vele vruchtbare gesprekken die
wij met personen van binnen en buiten de Tweede Kamer hebben gevoerd. De
kern van het rapport is vervat in de managementsamenvatting en een
illustratief stroomschema dat ook is opgenomen als uitklapbare flap op
de achterkaft van het rapport.

De gesprekken die wij hebben gevoerd en het vergelijkend onderzoek naar
de praktijk in nationale parlementen van andere EU-lidstaten, leverden
vele waardevolle, nuttige en bruikbare suggesties en observaties op.
Hiervan hebben wij dankbaar gebruik gemaakt bij de opstelling van ons
rapport. Uit de gesprekken die wij als rapporteurs hebben gevoerd bleek
een groot draagvlak voor het bestaande instrument van het
instemmingsrecht, waarbij wel enkele technische wijzigingen doorgevoerd
dienen te worden om het instemmingsrecht te stroomlijnen met de
bepalingen in de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon (zoals is
geregeld in het aangenomen amendement van de Leden Ormel, Blom en
Wiegman; Kamerstuk 31384, no 11). Wat betreft het parlementair
behandelvoorbehoud (zoals is geregeld in het aangenomen amendement van
de Leden Wiegman en Ten Broeke; Kamerstuk 31384, no 23) constateerden
wij een groot draagvlak voor meer en tijdig politiek debat over Europese
voorstellen. De procedure daarvoor zou zo eenvoudig mogelijk en helder
en eenduidig dienen te zijn en waar mogelijk aan te sluiten bij het
bestaande instrumentarium van de Tweede Kamer. 

De aanbevelingen die wij als rapporteurs in bijgaand rapport aan de
vaste commissie voor Europese Zaken voorleggen, zullen in onze ogen
bijdragen aan een meer gestructureerde en vroegtijdige behandeling van
Europese wetgevende voorstellen wat betreft de politieke impact ā€“ en
opmaat vormen voor een verdere politisering van ons debat over Europa.
De aanbevelingen sluiten voorts aan bij de wens van vele van onze
collegaā€™s in deze Kamer om de bespreking van Europese wetgevende
voorstellen in een zo vroeg mogelijk stadium te laten plaatsvinden in de
verantwoordelijke vaste commissies. 

Wij zijn  ervan overtuigd dat de aanbevelingen die wij doen zullen
bijdragen aan grotere en meer gestructureerde betrokkenheid van de
Tweede Kamer bij politiek belangrijke EU-dossiers, een verrijking van
het politieke debat over Europa in de Tweede Kamer zullen vormen, en
daarmee een verdere politieke legitimering geven van de besluitvorming
over EU-voorstellen.

Onze aanbevelingen zijn niet de eerste die wij als Tweede Kamer onszelf
hebben gegeven. Ze bouwen voort op eerdere aanbevelingen die zijn gedaan
("Op Tijd is te Laat" (2002), "Parlement aan Zet" (2006)). Maar de
suggesties die nu worden gedaan vloeien rechtstreeks voort uit een reeks
aan wetswijzigingen waartoe het Nederlandse parlement na veel debat
heeft besloten. In dit debat over de Goedkeuringswet van het Verdrag van
Lissabon heeft de Nederlandse Tweede Kamer consequent de lijn
doorgetrokken die het ook al voor het Verdrag van Lissabon zelf
bepleitte, namelijk dat de rol, betrokkenheid en invloed van de
nationale parlementen op de Europese besluitvorming veel groter moet
worden om de legitimiteit en het democratische gehalte van de Europese
wet- en regelgeving te vergroten. Nu komt het erop aan hoe wij dat in
praktijk gaan brengen en deze aanbevelingen scheppen daarvoor de
procedurele en praktische ruimte. Hierna volstaat het niet langer om
wanhopig te verwijzen naar "Brussel", met deze aanbevelingen geven wij
onszelf immers de noodzakelijke tijd, speelruimte en de procedurele
mogelijkheden om aan zet te komen, indien wij dat gewenst of
noodzakelijk achten.

Graag nodigen wij de vaste commissie voor Europese Zaken uit om onze
bevindingen en aanbevelingen te bespreken, opdat uitgangspunten kunnen
worden geformuleerd en vastgesteld op basis waarvan door uw commissie
een voorstel voor aanpassing van het Reglement van Orde van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal kan worden gedaan. Voorts willen wij
voorstellen dat uw commissie besluit om het rapport vast te stellen
opdat het rapport publiek kan worden gemaakt en onderdeel van het
parlementaire discours.

Met vriendelijke groet,

EsmƩ Wiegman-van Meppelen Scheppink (Christen Unie)

Han ten Broeke (VVD)



Bevindingen van de rapporteurs voor de aanpassing van het
instemmingsrecht en de uitwerking van het parlementaire
behandelvoorbehoud

 " ""   

EsmƩ Wiegman van Meppelen-Scheppink (Christenunie)

Han ten Broeke (VVD)

Ambtelijke begeleiding: Marcel Halma (EU-staf Tweede Kamer)

Versie 14 juli 2009

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag

Dit rapport is uitsluitend bestemd voor intern gebruik door de Leden

In dit rapport wordt door de rapporteurs Wiegman-van Meppelen Scheppink
en Ten Broeke ten behoeve van de vaste commissie voor Europese Zaken van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal verslag gedaan van de oriƫnterende
fase voor de uitwerking van een behandelvoorbehoud en de aanpassing van
het instemmingsrecht. 

INHOUDSOPGAVE



1. Opzet en werkwijze van de rapporteurs

Aanstelling en mandaat van de rapporteurs

Methodiek

Verantwoording

2. Management samenvatting: bevindingen en aanbevelingen

I	Aanpassing van het instemmingsrecht

3. Aanpassing van het instemmingsrecht op JBZ-gebied

II	Uitwerking van een procedure voor het parlementair behandelvoorbehoud

4. Verslagen van de gevoerde oriƫnterende gesprekken

4.1 	Gesprekken met wetenschappers

4.2	Gesprek met de voorzitter en de griffier van de TGCS

4.3	Gesprekken met de voorzitters van de vaste commissies VROM, EZ,
Financiƫn en Justitie van de Tweede Kamer

4.4	Gesprekken met de griffiers van de vaste commissies VROM, EZ,
Financiƫn en Justitie van de Tweede Kamer

5. Analyse van de vergelijking met nationale parlementen van andere
EU-lidstaten

  	Inleiding: algemene bevindingen

 	Behandeling van Europese wetgevende voorstellen in de nationale 

parlementen van het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken,
Tsjechiƫ en Finland 

6. Bijlagen

 	Rijkswet op de Goedkeuring van het Verdrag van Lissabon, 10 juli 2008

 	Brief van de Leden Wiegman en Ten Broeke aan de vaste commissie voor 

Europese Zaken, gewijzigd vastgesteld door de vaste commissie Europese
Zaken in haar procedure vergadering van 5 maart 2009 (waarin opgenomen
het mandaat en het plan van aanpak)

  	Elementaire systeemvragen

  	Dynamische tabel

  	Stroomschemaā€™s

 2

 2

 2

 3

 4

12

13

13

15

16

17

20 

20

22

28

29

31

39

40

44

1. Opzet en werkwijze van de rapporteurs

1.1 Aanstelling en mandaat van de rapporteurs

De rapporteurs Wiegman-van Meppelen Scheppink (Christen Unie) en Ten
Broeke (VVD) werden door de vaste commissie Europese Zaken aangesteld
tijdens haar procedure vergadering van 5 maart 2009. Daarbij werd tevens
het mandaat, met enige aanpassingen, vastgesteld, welke op 13 maart 2009
per e-mail onder de leden werd verspreid. Bij het mandaat is een Plan
van Aanpak gevoegd, die als leidraad voor de werkzaamheden van de
rapporteurs heeft gegolden. De rapporteurs werden ambtelijk begeleid
door de EU-staf.

De rapporteurs hebben overeenkomstig het aan hun gegeven mandaat
onderzocht:

in hoeverre de aanpassing van het bestaande instrument voor het
instemmingsrecht op JBZ-gebied noodzakelijk en/of wenselijk is (het
amendement Ormel-Blom-Wiegman - Kamerstuk 31384, no. 11);

de modaliteiten voor een nieuw in te stellen procedure inzake het
parlementair behandel-voorbehoud (het amendement Wiegman-Ten Broeke -
Kamerstuk 31384, no. 23).

1.2 Methodiek

Oriƫnterende gesprekken

De rapporteurs hebben overeenkomstig het vastgestelde Plan van Aanpak
oriƫnterende gesprekken gevoerd met:

wetenschappers (24 april 2009)

de voorzitters en griffiers van de vaste commissies VROM, EZ, Financiƫn
en Justitie van de Tweede Kamer (mei en juni 2009)

de voorzitter en de griffier van de TGCS (19 mei 2009)

Tijdens deze gesprekken is zowel het instemmingsrecht als de inrichting
van het parlementair behandelvoorbehoud aan de orde gekomen. Een verslag
van de gesprekken is opgenomen in hoofdstuk 4 van dit rapport.

Modellen, stroomschemaā€™s en systeemvragen

Ter nadere oriƫntatie op het concept en de uitwerking van het
behandelvoorbehoud zijn een aantal elementaire systeemvragen
geformuleerd, welke dienden ter structurering van de gesprekken en de
modellen. (Deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit rapport).

Voor de uitwerking van het parlementair behandelvoorbehoud zijn 2 fasen
te onderscheiden:

de fase van de publicatie van een Europees wetgevend voorstel tot en met
het vaststellen van een behandelvoorbehoud door de Kamer (cfm. artikel
4.1 Rijkswet)

de fase na het vaststellen van het behandelvoorbehoud, inclusief de
periode van 4 weken waarbinnen afspraken met de regering dienen te
worden gemaakt (cfm. artikel 4.3 Rijkswet)

In een dynamische tabel zijn per te onderscheiden stap in ieder van de 2
bovengenoemde fasen alle mogelijke opties geĆÆnventariseerd. Aldus
ontstaat een model waarin per stap een keuze kan worden gemaakt, die aan
elkaar kunnen worden gekoppeld en zo op vele mogelijke manieren met
elkaar kunnen worden gecombineerd. (Deze zijn opgenomen in de bijlage
bij dit rapport).

Op basis van de bespreking van de elementaire systeemvragen gecombineerd
met het dynamische model zijn per fase een drietal stroomschemaā€™s
uitgewerkt. (Deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit rapport). Deze
stroomschemaā€™s waren ruw van opzet en voornamelijk bedoeld om
verschillende uiteenlopende ā€“ en in sommige gevallen tegenstrijdige -
varianten inzichtelijk te krijgen en de voor- en nadelen van iedere
variant helder te krijgen. Deze stroomschemaā€™s zijn uitdrukkelijk niet
bedoeld noch bedoeld geweest als blauwdruk van een uiteindelijk model,
maar dienden ter visualisering van mogelijke procedures. 

Leidraad bij de serie gesprekken waren de hoger genoemde elementaire
systeemvragen en de stroomschemaā€™s. 

Nader onderzoek naar vergelijkbare modellen in andere nationale
parlementen 

In het kader van de uitwerking van het behandelvoorbehoud is voorts
onderzocht hoe nationale parlementen in een aantal andere EU-lidstaten
de toetsing en behandeling van Europese wetgevende voorstellen hebben
geregeld. Daarbij is niet zozeer naar het concept, maar vooral naar de
praktische ervaringen gekeken. Als referentiekader is gekeken naar de
nationale parlementen van Duitsland, het Verenigd Koninkrijk,
Denemarken, Finland en Tsjechiƫ.

1.3 Verantwoording

Met dit rapport wordt door de rapporteurs Ten Broeke en Wiegman-van
Meppelen Scheppink verslag gedaan van de oriƫnterende fase voor de
uitwerking van een behandelvoorbehoud ten behoeve van de vaste commissie
voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Dit rapport geeft inzicht in de werkwijze bij de uitwerking van het
mandaat van de rapporteurs. Dit rapport met de bevindingen van de
rapporteurs wordt ter vertrouwelijke kennisneming van de Leden van de
vaste commissie Europese Zaken aangeboden. Het is aan de Leden van de
vaste commissie Europese Zaken om te gelegener tijd te besluiten dit
rapport al dan niet openbaar te maken.

De rapporteurs bieden dit rapport met hun bevindingen ter bespreking aan
de vaste commissie voor Europese Zaken aan. In dit rapport zijn een
aantal uitgangspunten geformuleerd, waarvan de rapporteurs op basis van
hun bevindingen van oordeel zijn dat deze de basis vormen voor (1) de
aanpassing van de procedure voor het instemmingsrecht van de Kamer en
(2) de inrichting van een toekomstige procedure voor het
behandelvoorbehoud vormen (zie de management samenvatting; onderdelen
aanbevelingen).

Nadat de vaste commissie voor Europese Zaken zich een oordeel en mening
heeft gevormd over de aanbevelingen in dit rapport en de uitgangspunten
voor (1) de aanpassing van de procedure voor het instemmingsrecht van de
Kamer en (2) de inrichting van een toekomstige procedure voor het
behandelvoorbehoud vormen heeft vastgesteld, zullen de rapporteurs in
lijn met het hen gegeven mandaat door de vaste commissie een uitgewerkt
voorstel voor de aanpassing van het Reglement van Orde van de Tweede
Kamer uitwerken en dit ter goedkeuring voorleggen aan de vaste commissie
voor Europese Zaken.

2. Management samenvatting

In lijn met het door de vaste commissie Europese Zaken vastgestelde
mandaat en plan van aanpak hebben de rapporteurs de afgelopen weken een
uitgebreide oriƫnterende fase doorlopen. Op basis daarvan komen de
rapporteurs tot de volgende bevindingen, op basis waarvan zij de vaste
commissie enkele aanbevelingen voorleggen.

De doelstelling voor de rapporteurs is om de positie van de Tweede Kamer
te versterken door formeel, praktisch en volgordelijk invulling te geven
aan het parlementaire behandelvoorbehoud en het instemmingsrecht.





In de door de Tweede Kamer vastgestelde rapporten Op Tijd Is Te Laat
(2002) en Parlement aan Zet (2006) werden reeds aanzetten gegeven voor
een versterkte betrokkenheid van de Tweede Kamer bij EU-dossiers, die
onder meer resulteerden in een versterkte ondersteuning van de Tweede
Kamer op EU-dossiers en het in toenemende mate aandacht hebben voor
EU-besluitvorming. De oprichting van de TGCS in 2006 gaf daarnaast
praktisch invulling aan toetsing op subsidiariteit en proportionaliteit.


Desalniettemin werd bij de behandeling van de Rijkswet op de goedkeuring
van het Verdrag van Lissabon door de Tweede Kamer een behoefte
geconstateerd dat het Nederlandse parlement ā€“ mede ook in het licht
van de versterkte rol van nationale parlementen die in het Verdrag van
Lissabon zijn opgenomen ā€“ om op meer structurele wijze de controle op
EU-dossiers die van dermate politiek belang worden geacht, vorm te
geven.

 

Daartoe werden vanuit de Tweede Kamer voorstellen gedaan inzake de
noodzakelijke aanpassingen van de bepalingen inzake het instemmingsrecht
op JBZ-gebied (het amendement Ormel-Blom-Wiegman - Kamerstuk 31384, no.
11), alsook om een parlementair behandelvoorbehoud (het amendement
Wiegman-Ten Broeke - Kamerstuk 31384, no. 23) in te richten. Met een
dergelijk parlementair voorbehoud kan de Kamer besluiten dat zij over
Europese wetgevende voorstellen die zij van zodanig politiek belang
acht, op bijzondere wijze wenst te worden geĆÆnformeerd. 

Teneinde deze instrumenten effectief en zorgvuldig in te richten, is
nadere uitwerking ervan wenselijk, zoals de Kamer vastlegde in de motie
Wiegman-Ten Broeke (Kamerstuk 31384 no. 25). Daartoe doen de rapporteurs
aanbevelingen inzake de aanpassing van het instemmingsrecht en het
parlementair voorbehoud, welke na bespreking door de vaste commissie
Europese Zaken aan de Kamer kan worden voorgelegd in de vorm van een
voorstel voor amendering van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.

Aanpassing van het instemmingsrecht op JBZ-gebied

Bevindingen

Wat betreft de aanpassing van het instemmingsrecht, welke in de Rijkswet
werd geĆÆntroduceerd door het amendement Ormel-Blom-Wiegman (Kamerstuk
31384, no. 11), constateren de rapporteurs dat het hier een technische
aanpassing van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer betreft,
waarbij de verwijzing in het huidige Reglement van Orde naar artikelen
in het Verdrag van Maastricht, Amsterdam en Nice dienen te worden
vervangen door de in artikel 3 van de Rijkswet genoemde artikelen van
het nieuwe EU-Verdrag. Voorts werd geconstateerd dat de huidige
werkwijze van de Tweede Kamer in de toepassing van het instemmingsrecht
naar behoren en tevredenheid functioneert.

Aanbevelingen

Daar de huidige werkwijze van de Tweede Kamer in de toepassing van het
instemmingsrecht naar behoren en tevredenheid functioneert en daar
artikel 3 van de Rijkswet inzake de Goedkeuring van het Verdrag van
Lissabon een heldere omschrijving van de relevante te wijzigen (JBZ-)
artikelen van het EU-Verdrag bevat, zijn de rapporteurs van mening dat
de aanpassing van de bepalingen in het Reglement van Orde inzake het
instemmingsrecht van technische aard is en geen nadere bespreking
behoeft.

De in het amendement genoemde te wijzigen JBZ-artikelen kunnen in een
herziene tekst ten behoeve van het Reglement van Orde van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal worden opgenomen.





Zodra het Verdrag van Lissabon in werking treedt, dienen de nieuwe
bepalingen inzake het instemmingsrecht in het Reglement van Orde in
werking te treden.

Uitwerking van een procedure voor het parlementair behandelvoorbehoud

Het parlementair behandelvoorbehoud werd in de Rijkswet geĆÆntroduceerd
door het amendement Wiegman-Ten Broeke (Kamerstuk 31384, no. 23). In de
Rijkswet zijn in artikel 4 de bepalingen inzake het parlementair
behandelvoorbehoud opgenomen. 

Artikel 4

1. Elk van de beide Kamers der Staten-Generaal kan, binnen twee maanden
nadat het een voorstel voor een wetgevingshandeling als bedoeld in
artikel 2 van het Protocol betreffende de rol van de nationale
parlementen in de Europese Unie heeft ontvangen, besluiten dat zij het
voorstel van zodanig politiek belang acht dat zij over de behandeling
daarvan op bijzondere wijze wenst te worden geĆÆnformeerd. De Kamer
stelt de regering daarvan schriftelijk in kennis.

2. De regering zal onverwijld na de mededeling als bedoeld in het eerste
lid een parlementair voorbehoud maken in het kader van de voor de
behandeling van het voorstel te volgen wetgevingsprocedure.

3. Binnen vier weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid zal
een overleg plaatsvinden met de regering over het bijzondere politieke
belang van het voorstel, waarin tevens afspraken worden gemaakt over

de wijze van informatieverstrekking door de regering, over het verloop
van de onderhandelingen en van de wetgevingsprocedure en over eventueel
vervolgoverleg.

4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op voorstellen waarvoor
de instemmingprocedure, bedoeld in artikel 3, geldt.





Artikel 4 van de Rijkswet bepaalt dat elk van de beide Kamers der
Staten-Generaal kan besluiten dat zij het voorstel van zodanig politiek
belang acht, dat zij over de behandeling daarvan op bijzondere wijze
wenst te worden geĆÆnformeerd en dat de Kamer de regering daarvan
schriftelijk in kennis stelt.

De uitwerking van het parlementair behandelvoorbehoud is door de
rapporteurs vanuit drie invalshoeken benaderd. Er is met wetenschappers
overlegd, de ervaringen van andere nationale parlementen zijn
geĆÆnventariseerd en daarnaast is er gesproken met een aantal
vertegenwoordigers binnen de Tweede Kamer zijnde de voorzitters en de
griffiers van de vaste commissies voor VROM, EZ, Financiƫn en Justitie
alsook de TGCS. Daarbij hebben een aantal elementaire systeemvragen
steeds als uitgangspunt gediend en zijn een aantal ontwerp
stroomschemaā€™s gebruikt om een beter inzicht te krijgen.

Bij de uitwerking zijn 2 fasen te onderscheiden:

de fase van de publicatie van een Europees wetgevend voorstel tot en met
het vaststellen van een behandelvoorbehoud door de Kamer (cfm. artikel
4.1 Rijkswet)

de fase na het vaststellen van het behandelvoorbehoud, inclusief de
periode van 4 weken waarbinnen afspraken met de regering dienen te
worden gemaakt (cfm. artikel 4.3 Rijkswet)

Bevindingen

Op basis van de verschillende gesprekken die zijn gevoerd komen een
aantal duidelijke bevindingen naar voren die zeer breed tot unaniem
gedeeld worden:

Daar de Rijkswet bepaalt dat het behandelvoorbehoud zich dient te
richten op Europese wetgevende voorstellen die van ā€œdermate politiek
belangā€ zijn, ligt het in de rede dat de Tweede Kamer een eigen
procedure voor een behandelvoorbehoud inricht en niet kiest voor een
gezamenlijk instrument samen met de Eerste Kamer. Dat sluit ook aan bij
de eigen, verschillende, verantwoordelijkheden die beide Kamers in het
staatsrechtelijke bestel hebben. 

Het uitgangspunt van het behandelvoorbehoud dient het versterken c.q.
entameren van het politieke debat in de Tweede Kamer over Europese
wetgevende voorstellen te zijn, teneinde de eigenstandige
oordeelsvorming te stimuleren en te faciliteren.

Het instrument dient er vooral toe om ervoor te zorgen dat de Tweede
Kamer in een zo vroeg mogelijk stadium zo goed mogelijk geĆÆnformeerd is
over substantiƫle Europese wetgevende voorstellen, opdat de Tweede
Kamer zich daar een eigenstandig oordeel over kan vormen.

Het behandelvoorbehoud dient een instrument te zijn in zowel de
volksvertegenwoordigende zin als in de controlerende zin, gericht op het
stimuleren van een politiek debat en politieke oordeelsvorming door de
Kamer; het dient geen mandaterend of instruerend instrument te zijn.

Een selectie vooraf maken uit de Europese wetgevende voorstellen welke
worden onderworpen aan een toetsing op het politieke belang ervan, die
tussentijds kan worden aangepast indien daar aanleiding of behoefte aan
bestaat.

In de fase vanaf de publicatie van een Europees wetgevend voorstel tot
aan de vaststelling van een eventueel behandelvoorbehoud door de Kamer
zou een regisserende rol van de vaste commissie Europese Zaken wenselijk
zijn; in de daaropvolgende fase zou de rol van de vaste commissie
Europese Zaken zich dienen te beperken tot die van procesondersteuning
en dienen de vaste commissies op de voorgrond te staan bij de
behandeling van het voorstel. 

De procedure voor het behandelvoorbehoud dient licht van opzet te zijn
en dient zo veel als mogelijk bij de bestaande werkwijze en praktijk van
de Tweede Kamer aan te sluiten.

Vaste commissies stellen er prijs op om een helder overzicht te krijgen
van de verschillende instrumenten die de Kamer ter beschikking staan
inzake de in artikel 4.3 van de Rijkswet voorziene afspraken die tussen
Kamer en regering gemaakt kunnen worden in het overleg dat binnen 4
weken dient te volgen nadat een formeel behandelvoorbehoud door de Kamer
is geplaatst.

Een aantal aanbevelingen die zijn voortgekomen uit het proces van de
Parlementaire Zelfreflectie zouden toegepast kunnen worden in de
procedure van het parlementair behandelvoorbehoud; overwogen zou kunnen
worden om standaard een uitvoeringstoets c.q. reality check op te nemen
bij EU-voorstellen waarbij de Kamer een formeel behandelingsvoorbehoud
heeft gemaakt.

Een van de punten waarover door gesprekspartners verschillend wordt
gedacht betreft de duur van het behandelvoorbehoud. In de ogen van
sommige gesprekspartners dient een eenmaal geplaatst parlementair
behandelvoorbehoud tot aan het moment van besluitvorming door de Raad
gehandhaafd te blijven en dient bij het AO voorafgaand aan die Raad de
kamer haar definitieve oordeel te vellen. Een ander substantieel aantal
gesprekspartners pleit er daarentegen voor om het behandelvoorbehoud
(dat uiterlijk 2 maanden na publicatie gemaakt dient te worden door de
Kamer) te laten ophouden op het moment dat het door de Rijkswet
voorgeschreven overleg in de 4 weken na plaatsing door de Kamer van het
behandelvoorbehoud plaatsvindt. Bij dat overleg tussen Kamer en regering
zou de Kamer haar bestaande instrumentarium moeten gebruiken om haar
politieke oordeel al dan niet te staven (bijvoorbeeld in de vorm van een
motie). Deze groep is van mening dat het langdurig handhaven van het
behandelvoorbehoud en de continue toetsing ervan tot een zwaar en
beheersmatig proces zal leiden.

In de Rijkswet is opgenomen dat het parlementair behandelvoorbehoud zich
richt op wetgevende EU-voorstellen (in principe richtlijnen,
verordeningen en raadsbesluiten). Door enkele gesprekspartners van
binnen en buiten de Tweede Kamer is opgebracht om ook Groenboeken en
Witboeken onder het regime van het parlementaire  behandelvoorbehoud te
brengen. Als redenen voerden zij daarvoor aan dat Groenboeken en
Witboeken de voorbode van wetgevende voorstellen zijn, en dat er op het
moment van hun verschijning nog voldoende tijd is en ruimte voor een
politiek debat over de hoofdlijnen van de voorstellen en suggesties in
Groen- en Witboeken. De rapporteurs constateren overigens dat sinds 2007
ā€“ toen de uitvoering van Parlement aan Zet van start ging ā€“ het
aantal Groen- en Witboeken dat door de Tweede Kamer behandeld wordt is
gestegen naar 100%.

Uit de vergelijking met de andere nationale parlementen van de
EU-lidstaten is gebleken dat de modellen per lidstaat verschillen, en
dat ook binnen lidstaten bij bi-kamerale stelsels afwijkingen zijn te
constateren. De rapporteurs hebben, indachtig de voorgestelde
amendementen en het mandaat dat zij kregen van de vaste commissie
Europese Zaken, zich gericht op een procedure die zo veel mogelijk
aansluit bij de huidige werkwijze en praktijk van de Tweede Kamer. De
vergelijking van de behandeling van EU-voorstellen door nationale
parlementen in andere EU-lidstaten droeg bij aan de beeldvorming over
het functioneren van de modellen, maar is als zodanig door de
rapporteurs niet als uitgangspunt genomen maar als referentiekader
gebruikt.

Tot slot diene dat tijdens de periode waarin de oriƫnterende gesprekken
ten behoeve van de uitwerking van het parlementair behandelvoorbehoud
werden gevoerd, de Eerste Kamer haar brief inzake haar posititie ten
aanzien van het voortbestaan van de TGCS aan de Tweede Kamer stuurde.
Hoewel het TGCS-proces formeel geen onderdeel van de opdracht van de
rapporteurs vormde, is tijdens de gesprekken de TGCS door alle
gesprekspartners ter sprake gebracht. Daarnaast hebben de rapporteurs
ook een uitgebreid gesprek met de voorzitter van de TGCS gevoerd. Uit
alle gesprekken is duidelijk geworden dat het parlementair
behandelvoorbehoud enerzijds en de toetsing op subsidiariteit en
proportionaliteit anderszijds weliswaar volstrekt verschillende
grootheden zijn, maar dat er onmiskenbaar een relatie tussen beide
trajecten bestaat. 

Aanbevelingen

In het licht van hun bevindingen stellen de rapporteurs aan de vaste
commissie voor Europese Zaken de volgende uitgangspunten voor met
betrekking tot de inrichting van een procedure voor het
behandelvoorbehoud:

Algemeen

Het uitgangspunt van het behandelvoorbehoud dient het versterken c.q.
entameren van het politieke debat in de Tweede Kamer over Europese
wetgevende voorstellen te zijn teneinde de eigenstandige oordeelsvorming
te stimuleren en te faciliteren.

De Tweede Kamer richt een eigen procedure in (los van de Eerste Kamer).

De procedure voor het behandelvoorbehoud dient dermate van opzet te zijn
dat zij zo veel als mogelijk aansluit bij de bestaande werkwijze en
praktijk van de Tweede Kamer.

De reikwijdte van het behandelvoorbehoud betreft de Europese wetgevende
voorstellen, zoals is bepaald in artikel 4.1 van de Rijkswet.

Een selectie vooraf van voorstellen is wenselijk; deze vindt in eerste
aanleg plaats op basis van het door de Europese Commissie gepresenteerde
Wetgeving- en Werkprogramma (WWP), en kan naar gelang de wenselijkheid
en noodzakelijkheid daarvan gedurende het jaar worden aangepast; hiermee
dient flexibel omgegaan te worden. Deze procedure is gelijk aan de
procedure zoals die nu al enkele jaren wordt toegepast in de Tweede
Kamer bij de behandeling van het WWP, waarbij de respectieve vaste
commissies een selectie maken en deze aanreiken aan de vaste commissie
Europese Zaken, die daar vervolgens een nota-overleg met de regering
over voert en een lijst met prioritaire, politiek belangwekkende
voorstellen vaststelt en een lijst van EU-voorstellen voorstelt die
getoetst dienen te worden op subsidiariteit en proportionaliteit. Deze
procedure kan ongewijzigd gehandhaafd blijven.

Eerste Fase (publicatie wetgevend EU-voorstel + 2 maanden)

De vaste commissie Europese Zaken heeft in de eerste fase van de
procedure (de eerste 2 maanden na de presentatie van het voorstel door
de Europese Commissie tot het moment van het formeel plaatsen van een
behandelvoorbehoud) een regiefunctie, waarbij de inhoudelijke
oordeelsvorming primair plaatsvindt door de vaste commissies. 

Bij dossiers dan wel Europese voorstellen die commissieoverstijgend
zijn, verdient evenwel een versterkte regierol van de vaste commissie
Europese Zaken overweging, opdat de verschillende invalshoeken in
voldoende mate worden betrokken bij de definitieve afweging; (te denken
valt aan onderwerpen als arbeidsmigratie, de EU-Begrotingsherziening
(Budget review), klimaat en energie en het toezicht op de financiƫle
markten).

Teneinde de werkwijze van de vaste commissies niet te zeer te belasten
en omwille van de overzichtelijkheid van de behandeling van Europese
voorstellen in de vaste commissies, heeft een integrale toetsing op
subsidiariteit, proportionaliteit en het politieke belang van het
voorstel de voorkeur.

In het licht van de duidelijke en pertinente wens van
commissievoorzitters om de behandeling van EU-voorstellen zowel
integraal te laten plaatsvinden als ook om het organisatiemodel zo
eenvoudig en plat mogelijk te houden, en om tegelijkertijd rekening te
houden met de wensen en behoeften voor een zekere regie en een zekere
duidelijke rol voor de vaste commissie Europese Zaken en de TGCS (of
zijn erfopvolger) wordt geadviseerd om de inhoudelijke behandeling c.q.
integrale toetsing direct na publicatie van een Europees wetgevend
voorstel aan te vangen in de respectieve vaste commissies. 

Na deze initiƫle integrale toetsing/behandeling, zou de verdere
behandeling kunnen worden gesplitst naar een separaat traject voor het
meer politiek getinte parlementaire behandelingsvoorbehoud en een apart
traject voor subsidiariteit en proportionaliteit, uiteindelijk
uitmondend in Europese afstemming in het kader van de Gele-Oranje kaart.

In het licht van de Gele/Oranje Kaart procedure (die zich richt op
subsidiariteit en proportionaliteit) en het interparlementaire
afstemmingsproces in COSAC-verband tussen de nationale parlementen van
de EU-lidstaten, verdient het aanbeveling te overwegen om in het
hiervoor geschetste model de TGCS (dan wel zijn erfopvolger) hiermee te
belasten. Op deze wijze ontstaat er een helder onderscheid tussen een
nationaal behandeltraject met een versterkte politieke dialoog en
informatie-uitwisseling tussen Kamer en regering (het parlementair
behandelvoorbehoud) enerzijds en een Europees afstemmingstraject voor
subsidiariteit en proportionaliteit aspecten.

Omwille van een snelle oordeelsvorming door de Kamer dient een generieke
afspraak met de regering te worden gemaakt dat de Kamer over door haar
geselecteerde voorstellen die van dermate politiek belang worden geacht,
uiterlijk 3 Ć  4 weken na publicatie van het Europese wetgevende
voorstel door de regering over het kabinetsstandpunt wordt geĆÆnformeerd
in de vorm van een BNC-fiche.

Tweede Fase: periode na plaatsing van het formele  behandelvoorbehoud

Binnen 4 weken na het plaatsen van een behandelvoorbehoud (conform
artikel 4.3 van de Rijkswet) dient overleg van de Kamer met de regering
plaats te vinden over het bijzonder politieke belang van het betreffende
voorstel. Daarmee is formeel de procedure van het behandelvoorbehoud
beƫindigd. Dit overleg heeft bij voorkeur plaats in de vorm van een
regulier AO van de betreffende vaste commissie met de verantwoordelijke
bewindspersoon van regeringszijde. De vaste commissie Europese Zaken
verleent desgewenst een ondersteunende rol in deze fase. Tijdens dit
overleg kunnen afspraken worden gemaakt over de wijze van informatie
verstrekking door de regering aan de Kamer, over het verloop van de
onderhandelingen en van de wetgevingsprocedure, en over eventueel
vervolgoverleg. Deze afspraken dienen bij voorkeur schriftelijk te
worden vastgelegd door de betreffende vaste commissie en aan de regering
te worden gecommuniceerd.

Het verdient aanbeveling om een helder overzicht op te stellen ten
behoeve van de vaste commissies van de verschillende instrumenten die de
Kamer ter beschikking staan inzake de in artikel 4.3 van de Rijkswet
voorziene afspraken die tussen Kamer en regering gemaakt kunnen worden
in het overleg dat binnen 4 weken dient te volgen nadat een formeel
behandelvoorbehoud door de Kamer is geplaatst. 

Een aantal aanbevelingen die zijn voortgekomen uit het proces van de
Parlementaire Zelfreflectie zouden toegepast kunnen worden in de
procedure van het parlementair behandelvoorbehoud; overwogen zou kunnen
worden om een uitvoeringstoets c.q. reality check op te nemen bij
EU-voorstellen waarbij de Kamer een formeel behandelingsvoorbehoud heeft
gemaakt.

De rapporteurs hebben bovenstaande aanbevelingen uitgewerkt in het
hieronder staande stroomschema dat tevens als uitklapbare flap van de
achterkant van dit rapport is opgenomen.





 



Tot slot willen de rapporteurs nog de volgende overwegingen maken over
een aantal zaken die niet direct tot het parlementair behandelvoorbehoud
behoren, maar daar wel aan gerelateerd zijn en tijdens de gesprekken
door verschillende gesprekspartners naar voren zijn gebracht. 

De versterking van de informatievoorziening aan de Tweede Kamer in het
kader van het parlementair behandelvoorbehoud laat onverlet dat de
algemene informatievoorziening van de regering aan de Kamer. Dit behelst
onder meer de kwaliteit en tijdigheid van BNC-fiches, geannoteerde
agendaā€™s voorafgaand aan EU Raad van Minister bijeenkomsten,
beleidsbrieven en beleidsverkennende notities. Dit vraagt een blijvende
alertheid van de Kamer.

 

De contacten tussen Tweede Kamerleden en vaste commissies van de Tweede
Kamer met het Europees Parlement, in het bijzonder de EP-rapporteurs en
de Nederlandse EP-leden zou versterkt kunnen worden. In dat licht zou
kunnen worden overwogen om op gezette tijden als vaste commissie
Europese Zaken op dinsdag bijeen te komen teneinde als commissie met de
Nederlands EP-leden van de verschillende fracties die aan de respectieve
reguliere fractieberaden op iedere dinsdagochtend deelnemen, over
actuele EU-ontwikkelingen van gedachten te kunnen wisselen en waar nodig
standpunten uit te kunnen wisselen. Desgewenst kunnen andere Leden van
de Tweede Kamer bij een dergelijk overleg aanschuiven.

De vaste commissie Europese Zaken wordt voorts in overweging gegeven na
te gaan of een intensievere en meer gestructureerde behandeling van
Groen- en Witboeken wenselijk is, en hoe dat vorm zou kunnen krijgen. 

I	AANPASSING VAN HET INSTEMMINGSRECHT

3. Aanpassing van het instemmingsrecht op JBZ-gebied

Door het Verdrag van Lissabon krijgt het Europees Parlement ruimere
bevoegdheden toegemeten op onderwerpen op het gebied van Justitie en
Binnenlandse Zaken (het JBZ-gebied). Waar op alle JBZ-onderwerpen die
worden geregeld onder het huidige Unie Verdrag en voor enkele
JBZ-onderdelen onder het huidige EG-Verdrag nu onder het Verdrag van
Nice besluitvorming bij unanimiteit van toepassing is, regelt het
Verdrag van Lissabon dat het JBZ-gebied grotendeels onder de co-decisie
procedure wordt gebracht. Het Europees Parlement krijgt dan
medebeslissingbevoegdheid. Slechts een beperkt aantal JBZ-onderwerpen,
in het bijzonder familierecht, blijft onder de unanimiteitsregel vallen.
Derhalve heeft het EP hierover geen co-decisie bevoegdheid en werd door
de Tweede Kamer handhaving van het instemmingsrecht noodzakelijk geacht.
Daartoe is bij de behandeling van de Goedkeuringswet van het Verdrag van
Lissabon door de Leden Ormel-Blom-Wiegman een amendement ingediend
(Kamerstuk 31384, no. 11), dat is aangenomen en als zodanig in de
Rijkswet is opgenomen in artikel 3.

In het huidige Reglement van Orde van de Tweede Kamer is in het
hoofdstuk ā€œProcedureregeling parlementaire instemming Verdrag van
Maastricht betreffende de Europese Unieā€ (kortweg de
ā€œJBZ-procedureā€ genoemd) in de introductie opgenomen op welke
artikelen van het EU-Verdrag het instemmingsrecht van de Kamer van
toepassing is: artikel K.3. Dit artikel is nog ontleend aan het Verdrag
van Maastricht respectievelijk het Verdrag van Amsterdam. Behalve in de
introductie bij de ā€œJBZ-procedureā€ in het Reglement van Orde zijn
verder geen bepaling opgenomen over de reikwijdte van het
instemmingsrecht in het operatieve deel van de procedure. Met de
Rijkswet van 10 juli 2008, waarin wordt bepaald in artikel 2 dat artikel
3 van de Rijkswet van 17 december 1992 (goedkeuring Verdrag van
Maastricht), de artikelen 3,4 en 5 van de Rijkswet van 24 december 1998
(goedkeuring Verdrag van Amsterdam) en de artikel 3 en 4 van de Rijkswet
van 19 december 2001 (goedkeuring Verdrag van Nice) worden ingetrokken,
verdwijnt de juridische basis voor de huidige JBZ-procedure. 

Als het Verdrag van Lissabon in werking treedt verandert de reikwijdte
van het instemmingsrecht conform artikel 3 (eerste lid) van de Rijkswet
naar EU-voorstellen die worden genomen met als rechtsgrondslag artikel
77 (derde lid), artikel 87 (derde lid) en artikel 89 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie.

Wat betreft de aanpassing van het instemmingsrecht constateren de
rapporteurs dat het hier een technische aanpassing van het Reglement van
Orde van de Tweede Kamer betreft, waarbij de verwijzing in het huidige
Reglement van Orde naar artikelen in het Verdrag van Maastricht
Amsterdam en Nice dienen te worden vervangen door de in artikel 2 van de
Rijkswet genoemde artikelen van het nieuwe EU-Verdrag.

Daar de huidige werkwijze van de Tweede Kamer in de toepassing van het
instemmingsrecht naar behoren en tevredenheid functioneert, zijn de
rapporteurs van mening dat de aanpassing van de bepalingen in het
Reglement van Orde inzake het instemmingsrecht van een technische aard
zijn en geen nadere discussie behoeven. 

Zodra het Verdrag van Lissabon in werking treedt, dienen de nieuwe
bepalingen inzake het instemmingsrecht in het Reglement van Orde in
werking te treden.

II	UITWERKING VAN EEN PROCEDURE VOOR HET

BEHANDELVOORBEHOUD

4. Verslagen van de gevoerde oriƫnterende gesprekken

De rapporteurs hebben overeenkomstig het vastgestelde Plan van Aanpak
oriƫnterende gesprekken gevoerd met:

wetenschappers (24 april 2009)

de voorzitters en griffiers van de vaste commissies VROM, EZ, Financiƫn
en Justitie van de Tweede Kamer (13 mei 2009)

de voorzitter en de griffier van de TGCS (x mei 2009)

Leidraad bij deze serie gesprekken waren de in bijlage bij dit rapport
opgenomen elementaire systeemvragen en de stroomschemaā€™s. Een verslag
van de gesprekken is opgenomen in hoofdstuk 3 van dit rapport.

4.1 Gesprekken met wetenschappers

Op 24 april 2009 werden afzonderlijke gesprekken gevoerd met de volgende
wetenschappers: dhr. B. Crum (hoofddocent politieke theorie aan de VU),
dhr. A. van den Brink (WRR), dhr. Prof. L.J. Brinkhorst (RU Leiden) en
dhr. Prof. W. Voermans (RU Leiden). 

In het gesprek met Crum en Van den Brink stelden beiden dat in hun ogen
de procedure voor een behandelvoorbehoud zou moeten leiden tot een
substantieel debat over Europese wetgevende voorstellen dat de politieke
keuzes inzichtelijk maakt. De toetsing op subsidiariteit en
proportionaliteit is daartoe te beperkt en functioneert momenteel te
technocratisch om dit te bereiken, aldus beiden. 

Crum en Van den Brink bepleitten dat de eigen politieke oordeelsvorming
van de Kamer voorop dient te staan als uitgangspunt van het
behandelvoorbehoud. Daartoe is volgens beiden een goede selectie vooraf
dienstig. Het behandelvoorbehoud dient op zodanige wijze gepresenteerd
te worden dat deze de regering niet zogezegd met de handen op de rug
bindt. 

Beiden onderscheidden de eerste fase (tot aan het vaststellen van een
behandelvoorbehoud 2 maanden na de presentatie van een Europees
wetgevend voorstel) als de vertegenwoordigende functie van de Kamer. De
periode na de vaststelling van een behandelvoorbehoud ligt in de
controlerende functie van de Kamer. 

Crum en Van den Brink bepleitten om het behandelvoorbehoud in een eigen
procedure vorm te geven en op zich zelf te laten functioneren. De
procedure voor een behandelvoorbehoud zou in hun ogen parallel aan de 
huidige TGCS-procedure kunnen plaatsvinden. De procedure voor een
behandelvoorbehoud zou licht dienen te worden ingericht, met een
regisserende c.q. proces begeleidende rol voor de vaste commissie
Europese Zaken en een sterke inhoudelijke verantwoordelijkheid en
betrokkenheid van de vaste commissies.

Crum bracht in het gesprek een alternatief model naar voren dat uitgaat
van een ā€˜vraaggedrevenā€™ selectie van Europese wetgevende voorstellen
in plaats van een selectie vooraf. In dat scenario kan een Kamerlid zich
als rapporteur laten benoemen en trekker van het dossier worden indien
deze de steun van een x-aantal Kamerleden (of van een vaste commissie)
weet te vergaren. Deze rapporteur consulteert de Leden over het Europese
wetgevende voorstel en formuleert vervolgens een voorstel dat als
uitgangspunt voor het plaatsen van het behandelvoorbehoud het voeren het
debat en de positionering van de Kamer dient.

In het gesprek met Brinkhorst gaf deze aan dat de politieke
betrokkenheid van de Tweede Kamer bij Europese wetgevingsvoorstellen het
belangrijkste uitgangspunt diende te zijn bij een procedure voor de
inrichting van het behandelvoorbehoud. 

Vanuit het oogpunt van het belang van een debat over de politieke
afweging over Europese wetgevende voorstellen meende hij dat het
behandelvoorbehoud vooral ook een samenwerkings-procedure met de
regering zou moeten zijn. De regering dient in een zo vroeg mogelijk
stadium geĆÆnformeerd te worden over de voorstellen die de Kamer van
dermate politiek belang acht, opdat in een zo vroeg mogelijk stadium het
debat tussen de Tweede Kamer en de regering kan worden aangegaan.
Daarmee worden wederzijdse verrassingen voorkomen en het politieke debat
gefaciliteert.

Brinkhorst stelde dat het instrument selectief ingezet dient te worden;
daartoe is een goede selectie van aangekondigde Europese wetgevende
voorstellen van groot belang. De Tweede Kamer dient zich ook zo goed
mogelijk over Europese wetgevende voorstellen te laten informeren, via
de regering, door hoorzittingen, door uitnodiging van rapporteurs uit
het EP, etc.

Brinkhorst bepleitte dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de
Europese behandelingstermijnen. Daartoe suggereerde hij dat, net als in
het Deense parlement, op wekelijkse basis een overleg van de vaste
commissie Europese Zaken met Nederlandse Europarlementariƫrs zou moeten
plaatsvinden waarin de wederzijdse standpunten kunnen worden
uitgewisseld en waar eventueel gezamenlijk optrekken kan worden bezien
op bepaalde voorstellen of onderdelen daarvan. 

Tegelijkertijd constateerde hij dat er veel procedures bestaan die
bovendien ingewikkeld zijn. De kracht van het instrument zit in de
eenvoud, aldus Brinkhorst. Naar zijn verwachting vergroot dat ook de
acceptatiegraad bij de vaste commissies. Hij bepleitte dan ook
samenvoeging van de toetsing op subsidiariteit en proportionaliteit met
de procedure voor een behandelvoorbehoud. Hij voorzag een onwenselijke
concurrentie tussen de twee systemen. Om die reden stelde hij
voorstander te zijn van de opheffing van de TGCS.

Voermans stelde dat het behandelvoorbehoud vooral een politiek debat
over Europese voorstellen ten doel dient te hebben, waarbij de Tweede
Kamer daarvoor staatkundig gezien de aangewezen plek is. De Tweede Kamer
dient in zijn ogen dan ook een eigen procedure op te stellen voor het
behandelvoorbehoud; een systeem samen met de Eerste Kamer zoals de TGCS
is in zijn ogen te star. Voermans wil overigens niet de TGCS afschaffen,
maar deze handhaven in een iets gewijzigd model.

Voermans bepleit een centrale regierol voor de vaste commissie Europese
Zaken, waar een selectie wordt gemaakt welke voorstellen op
subsidiariteit getoetst dienen te worden en welke voorstellen op basis
van politieke criteria (inclusief proportionaliteit) getoetst dienen te
worden. De TGCS zou zich in dit model richten op de toetsing op
subsidiariteit en de nationale inbreng en coƶrdinatie op Europees
niveau voor de gele en oranje kaart procedure. De vaste commissie
Europese Zaken zou in dit model de voorselectie moeten maken voor de
toetsing of Europese wetgevende voorstellen van dermate politiek belang
zijn (inclusief de proportionaliteitsvraag) dat deze in de procedure
voor het behandelvoorbehoud moeten worden opgenomen. Vanuit haar
regierol verzoekt de vaste commissie Europese Zaken in dat geval aan de
betreffende vaste commissies om een oordeelsvorming.

In de kern dient het behandelvoorbehoud vooral het politieke debat over
Europese voorstellen te stimuleren, aldus Voermans. In zijn ogen is een
behandelvoorbehoud een procedureel incident, waarbij de Kamer de
regering dringend verzoekt over een dossier te spreken alvorens een
standpunt in EU-overleg in Brussel in te nemen. Om die reden bepleitte
hij dat de procedure vooral licht van opzet en daarnaast ook eindig
dient te zijn. Het besluit tot een behandelvoorbehoud zou moeten dienen
als een trigger voor het voeren van een overleg met de regering binnen
de 4 weken periode nadat het behandelvoorbehoud is vastgesteld. In de
ogen van Voermans zou op dat moment het behandelvoorbehoud voorbij zijn.
Het debat dat vervolgens door de betreffende vaste commissie met de
regering wordt gevoerd, dient plaats te vinden zoals onder het reguliere
Kamerregime. Afhankelijk van de uitkomst van dat algemeen overleg is het
vervolgens aan de Leden en/of de vaste commissie om al dan niet een VAO
aan te vragen waarin eventueel moties kunnen worden ingediend.

Voermans voorziet dat een procedure die verder reikt dan deze eerste 4
weken na het plaatsen van het behandelvoorbehoud en procedures voor de
handhaving dan wel intrekking van een behandelvoorbehoud eerder tot een
verdere technocratisering van het proces leiden en mogelijk onnodig
aanleiding geeft tot verwarring over het standpunt van de Tweede Kamer.

Voermans pleitte voorts om de reikwijdte ruim te interpreteren. Ook
Groenboeken, Witboeken en Mededelingen zouden betrokken moeten worden in
de procedure voor een behandelvoorbehoud; tevens zou moeten worden
overwogen of comitologiebesluiten ook niet getoetst zouden moeten
worden. 

Daarnaast wezen alle gesprekspartners op het belang van:

een selectie van voorstellen te maken die regelmatig kan worden
geactualiseerd;

politieke debat in een zo vroeg mogelijk stadium om de politieke keuzes
inzichtelijk te maken;

een open communicatie tussen Kamer en regering en het zo vroeg mogelijk
informeren door de regering van de Kamer over de geselecteerde
voorstellen;

een lichte procedure die zo veel mogelijk aansluit bij de bestaand
werkwijze en werkpraktijk van de Tweede Kamer.

Voorts constateerden alle gesprekspartners dat het behandelvoorbehoud
zal bijdragen aan een politiek debat over Europese wetgevende
voorstellen die van dermate politiek belang zijn, waardoor het
Nederlandse standpunt in Brussel kracht wordt bijgezet omdat de Kamer
zich vroegtijdig over de Nederlandse standpuntbepaling heeft kunnen
uitspreken.

4.2 Gesprek met de voorzitter van de TGCS

Op 19 mei 2009 werd met de voorzitter van de TGCS gesproken, de heer
J.J. van Dijk (CDA).

Van Dijk meende dat het goed is dat de Tweede Kamer met het parlementair
voorbehoud een extra instrument in handen krijgt om de controle op en de
parlementaire betrokkenheid bij Europese besluitvorming vorm en inhoud
te geven. In de ogen van Van Dijk zal het parlementair
behandelvoorbehoud zorgen voor een extra informatieplicht. Deze
informatieplicht zal ertoe bijdragen dat de regering voldoende last op
zich krijgt om de Tweede Kamer te informeren over haar inzet met
betrekking tot Europese voorstellen.

Van Dijk meende dat het parlementair voorbehoud vorm moet krijgen in de
respectieve vaste commissies. In zijn ogen is het model van het Deense
parlement, waar een horizontale commissie Europese voorstellen
beoordeelt, niet een voorbeeld dat gevolgd zou moeten worden. Het manco
van dat systeem is in de ogen van Van Dijk dat in Denemarken de
parlementaire betrokkenheid pas aan het eind van het
EU-besluitvormingsproces vorm krijgt; het is in de ogen van Van Dijk
juist zaak er in de eerste weken bij te zijn.

Van Dijk bepleitte dat de politieke oordeelsvorming c.q. de
volksvertegenwoordigende rol te scheiden van de controlerende rol van de
Tweede Kamer. Daarbij dient de politieke discussie vooral in de
respectieve vaste commissies plaats te vinden. 

Van Dijk bepleitte dat de toetsing op subsidiariteit en
proportionaliteit gescheiden van de behandeling op een parlementair
voorbehoud plaats vindt en ook in aparte commissies wordt behandeld. De
aansturing van de subsidiariteittoets dient in een aparte commissie te
worden gehouden, en dient niet overgelaten te worden aan de respectieve
vaste commissies zelf en ook niet in de vaste commissie Europese Zaken.
Van Dijk verwacht dat in dat laatste geval de discussie over
subsidiariteit uiteindelijk bij de woordvoerders Europese Zaken zou
belanden en niet in de vaste commissies. De vaste commissie Europese
Zaken zou de regie moeten gaan voeren over het parlementair
behandelvoorbehoud waarbij deze commissie middels een selectie politiek
prioritaire Europese voorstellen selecteert en onder de aandacht van
vaste commissies brengt.

Tot slot bepleitte Van Dijk om ā€“ los van het parlementair
behandelvoorbehoud ā€“ de parlementaire betrokkenheid en de politieke
oordeelsvorming over Europese voorstellen in een zo vroeg mogelijk
stadium vorm te geven. Daartoe zouden Groenboeken en Witboeken moeten
worden behandeld gelijk aan nationale wetgeving, met een verslag van de
Kamer op de kabinetsinzet en een nota naar aanleiding van het verslag.
Op die wijze komt in de consultatiefase al een politiek debat over de
opportuniteit en politieke wenselijkheid van toekomstig Europees beleid
tot stand. Daarmee krijgt de Kamer eerder betrokkenheid bij de
totstandkoming van Europese voorstellen en kan de Kamer de regering haar
politieke oordeel meegeven opdat de regering deze kan gebruiken bij haar
consultaties met de Europese Commissie en andere EU-lidstaten over
toekomstige wetgevende EU-voorstellen.

 

 

4.3 Gesprekken met de voorzitters van de vaste commissies VROM, EZ,
Financiƫn en Justitie van de Tweede Kamer

Op 9 juni en 1 juli 2009 werden gesprekken gevoerd met de voorzitters
van de vaste commissies voor VROM, EZ, Financiƫn en Justitie van de
Tweede Kamer. 

De voorzitters van de vaste commissies zien toegevoegde waarde in het
instrument van het parlementair behandelvoorbehoud. Een dergelijk
instrument geeft in hun ogen een goede structuur aan de toetsing op het
politieke belang van Europese voorstellen en kan daarmee een belangrijke
bijdrage leveren aan de politieke legitimering van Europese
besluitvorming.

De voorzitters van de vaste commissies zijn van mening dat het
uitgangspunt van het instrument moet zijn om een politiek debat over
Europese wetgevende voorstellen te stimuleren. Vanuit die grondgedachte
bepleitten de voorzitters van de genoemde vaste commissies om de
procedure voor het parlementaire behandelvoorbehoud zo dicht mogelijk
bij de vaste commissies te houden alsook de procedure zo licht en
eenvoudig mogelijk in te richten. Waar maar enigszins mogelijk moet
worden aangesloten bij de bestaande reguliere procedures van de Kamer.
In de ogen van de voorzitters zal dat het draagvlak voor en het gebruik
van het instrument bevorderen. De voorzitters constateerden in dit licht
dat de TGCS-procedure, met commissies die aan elkaar doorgeleiden en per
brief met elkaar communiceren, door hen als te technocratisch en
procedureel omslachtig wordt beschouwd.

De voorzitters onderschreven het nut van een selectie vooraf op basis
van het jaarlijkse Wetgeving- en Werk Programma van de Europese
Commissie, opdat deze een brede discussie over de prioriteiten voor het
komende jaar faciliteert, mits daarbij wel uitdrukkelijk de
flexibiliteit bestaat om nieuwe voorstellen alsnog later in het jaar te
betrekken. 

Europese wetgevende voorstellen zouden in hun ogen direct op de agenda
van de procedurevergadering van de betreffende vaste commissie kunnen
worden geplaatst, zoals ook alle regeringsstukken automatisch
geagendeerd worden. In de ogen van de voorzitters is een tussenkomst van
een regiecommissie in dat eerste stadium, direct na publicatie van
EU-voorstellen in Brussel, niet strikt noodzakelijk. De voorzitters
menen dat dit de snelheid van handelen aanmerkelijk zal versnellen, maar
daarnaast ook het ownership zal vergroten door de
selectieverantwoordelijkheid zo dicht mogelijk bij de Leden in de vaste
commissies te leggen. 

Enkele voorzitters gaven aan er een voorstander van te zijn alle
voorstellen van de Europese Commissie op een betreffend vakgebied die
recent zijn verschenen, op een procedurevergadering te agenderen opdat
er een volledig overzicht van alle wetgeving mogelijk wordt per
commissie en op basis waarvan ad hoc prioritering mogelijk is. In de
ogen van de voorzitters ontstaat daardoor een beter inzicht in het
totaal van EU-voorstellen op het betreffende vakgebied.

 

De voorzitters van de vaste commissies bepleitten een lichte en
eenvoudige procedure voor de behandeling van voorstellen. Zij
onderschreven de toegevoegde waarde van de stafnotities van de EU-staf
van de Tweede Kamer, met name om een snel begrip en een snelle analyse
van het voorstel te krijgen. Zij zouden graag zien dat alle
EU-voorstellen op het betreffende vakgebied van de vaste commissie aan
die commissie wordt voorgelegd met een beknopte stafnotitie over de
belangrijkste aspecten van het EU-voorstel. Afhankelijk van de behoefte
van de vaste commissie zou in een volgende stadium een uitgebreidere
stafnotitie kunnen volgen.

Vanuit het oogpunt van een lichte en eenvoudige procedure alsook vanuit
de wens om EU-voorstellen direct in de betreffende vaste commissie te
agenderen, spreken de voorzitters ook een voorkeur uit voor het
gezamenlijk behandelen van zowel de politieke oordeelsvorming (waar het
parlementair behandelvoorbehoud op ziet) alsook de toetsing op
subsidiariteit en proportionaliteit. Een onderscheid in behandeling zou
in hun ogen gekunsteld zijn; in de praktijk blijkt dat in de vaste
commissies veel Leden nu ook al met veel politiek inhoudelijke
argumenten komen bij de TGCS-toets. In de ogen van de voorzitters van de
vaste commissies zou een geĆÆntegreerde behandeling de meest efficiĆ«nte
wijze van behandeling van EU-voorstellen zijn in vaste commissies.

4.4 Gesprekken met de griffiers van de vaste commissies VROM, EZ,
Financiƫn en Justitie van de Tweede Kamer

In mei en juni 2009 werden gesprekken gevoerd met de griffiers van de
vaste commissies voor VROM, EZ, Financiƫn en Justitie van de Tweede
Kamer. 

Tijdens deze gesprekken meenden de griffiers dat het welslagen van het
instrument van een parlementair behandelvoorbehoud in belangrijke mate
afhankelijk is van de vorm van het instrument en de inbedding ervan in
de bestaande werkwijze van de Tweede Kamer. Bovendien dient het proces
vooral politiek van aard te zijn. Ter vergelijking gaven de griffiers
aan de huidige TGCS-procedure als te technocratisch te ervaren, waardoor
deze een politieke discussie in de weg staat.

Vanwege het politieke karakter gaven de griffiers een voorkeur aan een
integrale toetsing. Het verdient in hun ogen de voorkeur om de toetsing
op aspecten van subsidiariteit en proportionaliteit gelijktijdig en in
een slag met de politieke oordeelsvorming in het kader van het
parlementair behandelvoorbehoud te laten plaatsvinden. Onder de
erkenning dat het om geheel verschillende grootheden gaat,  ervaren
griffiers dat in de praktijk blijkt dat Leden in vaste commissies
politieke argumenten en inhoudelijke elementen al inbrengen in de
TGCS-toets. Een geĆÆntegreerde behandeling zou in hun ogen wellicht de
discussie over subsidiariteit en proportionaliteit aspecten zuiverder
maken, omdat de politieke argumenten van fracties/Leden via het
parlementair behandelvoorbehoud een plaats krijgen in het debat.

Daarnaast zagen de griffiers vooral ook een praktisch argument voor een
integrale toetsing, namelijk dat een vaste commissie zich slechts een
maal over een EU-voorstel hoeft te buigen en dat dan ook in een keer
grondig kan doen, met medeneming van alle aspecten (een politiek
oordeel, en een oordeel over subsidiariteit en proportionaliteit).
Gescheiden behandeling zou tot verwarring en verwaterde discussies
kunnen leiden.

Wat betreft het al dan niet selecteren van voorstellen vooraf, achtten
de griffiers het wenselijk dat er vooraf een selectie wordt gemaakt op
basis van het Wetgeving- en Werk Programma van de Europese Commissie
(zoals dat nu ook al ieder jaar in november gebeurt ten behoeve van
selectie op prioritaire dossiers en TGCS-selectie), waarbij er in de
loop van het jaar de flexibiliteit is om voorstellen toe te voegen naar
gelang politieke behoefte en/of actualiteit. In de ogen van de griffiers
draagt een selectie vooraf (in november) bij aan het creƫren van het
noodzakelijke overzicht over het pakket van EU-voorstellen dat het
komende jaar verwacht kan worden, en zal dit de oriƫntatie op de
hoofdlijnen van het EU-debat bevorderen.

Voorts achtten griffiers het dienstig de procedure voor het gebruik van
het parlementair behandelvoorbehoud zo licht mogelijk te houden; dit
komt de snelheid van behandeling alsook de politieke oordeelsvorming
door fracties/Leden ten goed. De griffiers ervaren de TGCS-behandelwijze
met pre-adviezen, stafnotities en brieven van de TGCS naar de vaste
commissies en vice versa, al dan niet gevolgd door herziene adviezen en
ā€œconciliatieā€-gesprekken als te zwaar, te bureaucratisch en te
langdurig. 

Om die reden ook adviseerden de griffiers dat de EU-staf nieuwe Europese
wetgevende voorstellen van een korte annotatie voorziet. In hun ogen
dienen deze annotaties in de vorm van beknopte EU-stafnotities kort en
bondig te zijn, en dienen zij de politieke oordeelsvorming te
faciliteren (vergelijkbaar met een wetgevingsrapport zoals deze voor
nationale wetgeving wordt opgesteld). Door de griffiers werd gepleit
voor een vast stramien dat zou dienen te worden gehanteerd, waarin alle
relevante elementen zijn opgenomen ten behoeve van de politieke
oordeelsvorming door de Kamer. Daarmee wordt een meer herkenbaar en
handelbaar stramien gecreƫerd.

In de gesprekken met de griffiers kwam naar voren dat de
procedurevergadering niet (altijd) de meest geschikte plaats is voor
bespreking van de politieke oordeelsvorming over Europese voorstellen.
Zij suggereerden dan ook dat waar er evident een brede steun is in een
vaste commissie voor een parlementair behandelvoorbehoud, dit via een
besluit van de procedure vergadering kan worden geconstateerd. Indien er
echter duidelijke verschillen van mening bestaan, zou het meer geƫigend
zijn om over het Europese wetgevende voorstel een schriftelijk overleg
te voeren dan wel een inbrengvergadering te organiseren, opdat via die
wijze de verschillende visies geĆÆnventariseerd kunnen worden en deze
vervolgens als basis voor verdere discussie kan dienen. 

Wat betreft het tijdig krijgen van het kabinetstandpunt in de vorm van
het BNC-fiche (of anderszins) oordeelden de griffiers dat het enerzijds
nuttig kan zijn tijdig het kabinetsstandpunt te kennen en dat te kunnen
meewegen, maar dat anderzijds de eigen politieke oordeelsvorming van de
Kamer erbij gebaat is om nog niet over het kabinetstandpunt te
beschikken. 

De griffiers waren van mening dat transparantie tussen Kamer en regering
over de selectie van voorstellen en het al dan niet plaatsen van een
parlementair behandelvoorbehoud wenselijk is. Een dergelijke
transparantie kan bijdragen aan een betere en meer gerichte
informatievoorziening van de regering aan de Kamer, welke op haar beurt
weer dienstig kan zijn aan het voeren van een goed geĆÆnformeerd debat.

Wat betreft de duur van het behandelvoorbehoud adviseerden de griffiers
om zo dicht mogelijk bij de bestaande werkwijze van de Kamer te blijven.
In hun oordeel verdiende het de voorkeur het traject van het
parlementair behandelvoorbehoud af te ronden met het politieke debat en
de eventueel te maken afspraken in de periode van 4 weken na plaatsing
ervan. Vervolgens is het dan aan de Kamer om al dan niet haar politieke
oordeel in een regulier, bestaand kamerinstrument vast te leggen,
bijvoorbeeld via een motie. 

Tot slot wat betreft de regiefunctie. In de ogen van de griffiers is het
wenselijk dat in de eerste fase van 2 maanden er een coƶrdinerende
regierol is van de vaste  commissie voor Europese Zaken ter
ondersteuning van de inhoudelijke, politieke oordeelsvorming door de
respectieve vaste commissies en ter begeleiding van de procedurele
afhandeling naar de Kamer in plenaire zitting. In de tweede fase (de
periode van 4 weken na plaatsing van het formele parlementaire
behandelvoorbehoud) zouden de respectieve vaste commissies de primaire
verantwoordelijkheid moeten dragen, met de vaste commissie voor Europese
Zaken meer op de achtergrond.

In procedurele zin wierpen de griffiers het aspect van kamer recessen
op. Hoewel daar in de Rijkswet niet op wordt ingegaan, achtten de
griffiers het wenselijk dat er een duidelijke procedure met de regering
wordt vastgelegd inzake opschorting van eventuele termijnen. Met name
rond het zomerreces is dit relevant.

Voorts adviseerden de griffiers om voorafgaand aan de inwerkingtreding
van het parlementair voorbehoud de vaste commissies een helder en
duidelijk model aan te reiken, inclusief een uitwerking van de opties
die vaste commissies hebben voor de informatie-uitwisseling en de
afspraken met de regering, zoals deze zijn voorzien in artikel 4.3 van
de Rijkswet.

5. Analyse van vergelijking met nationale parlementen van andere
EU-lidstaten 

5.1 Inleiding: algemene bevindingen

De wijze waarop de nationale parlementen van de EU-lidstaten Europese
wetgevende voorstellen behandelen is van land tot land verschillend. In
het BOR-rapport Mandaat als middel voor parlementaire betrokkenheid bij
Europese wetgeving (26 november 2007) werd al een vergelijkend onderzoek
gedaan naar de systemen van enkele geselecteerde nationale parlementen
in andere EU-lidstaten.

In 2005 is in COSAC-verband het volgende overzicht opgesteld over de
wijze waarop de nationale parlementen van de toen nog 25 EU-lidstaten
EU-voorstellen behandelen en welke bevoegdheden zij daarbij hebben.

Member State	Functions of European Affaires Committee	Scrutiny reserve
Involvement of sectoral committees in scrutiny

Austria

- Nationalrat	Deciding on mandates for government on behalf of the
plenary.	Yes, as part of the mandating process.	May organise debates on
annual and multi-annual programmes of the Council and the Commission.

Austria

- Bundesrat	Deciding on mandates on behalf of the plenary, but can
decide to report to the plenary that then decides.	Yes, as part of the
mandating process.

	Belgium

- Chamber and Senate	To coordinate and promote parliamentary scrutiny of
the European decision-making procedures.	No	Yes. Organise hearings on
subject matters including European affairs and ask government to provide
information on such issues within their competences.

Cyprus	To scrutinise actions of the executive falling within the ambit
of European affairs. Invite ministers to answer questions.	No

	Czech Republic

- Chamber of Deputies	To scrutinise EU draft acts. May submit opinions
to the governments, which are not binding, must be taken account. May
relay proposals to sectoral committees.	Yes	May submit opinions to
government after referral from European Affairs Committee.

Czech Republic

- Senate	Responsible for the Senateā€™s supervision of governmentā€™s
voting on EU proposals in the Council and the examination of EU
proposals and other important EU documents.  	Yes ā€“ but limited to 35
days	Sectoral committees can be asked to deliver opinions.

Denmark	General scrutiny of EU matters and mandating government before
Council votes on directives and important regulations.	Yes, as part of
the mandating process.	May deliver opinions on EU proposals or call
ministers to appear before the committees.

Estonia	To mandate the government	Yes, as part of the mandating process.
May give their opinions on EU draft legislation

Finland	To mandate the government on the basis of proposals of sectoral
committees.	Yes, as part of the mandating process.	Carry out detailed
scrutiny of EU proposals and draw up proposals for a national position

France

- Senate	To systematically examine draft EU proposals. May adopt a
proposal for a resolution, which may be adopted either by the competent
sectoral committee or the plenary of the Senate.	Yes	May examine
proposals and draft resolutions referred to them by the European
delegation.

France

- National Assembly	To exercise political scrutiny of EU draft
legislation and government European activities. Keep deputies of
Assembly informed on EU matters. May vote on draft resolutions on
European texts which are submitted to a sectoral committee.	Yes	May
examine proposals for resolutions of the European delegation, which they
may adopt, amend or reject.

Germany

- Bundestag

No	Sectoral committees are responsible for dealing with EU items
relating to specific, technical aspects of EU legislation.

Germany

- Bundesrat	To examine and discuss all EU documents from the Council and
the Commission that are important for the federal states.

May draw up recommendations concerning EU proposals to be submitted to
the European affairs committee.

Greece	May submit advisory opinions to government on any issue within
the field of its competence.	No	Discuss EU proposals and adopt advisory
opinions on issues within the field of their competence.

Hungary

	To examine draft EU legislation and influence the governmentā€™s
position on these. Can decide on behalf of the plenary	No	May express
opinions on EU draft proposals



Ireland	The Sub-Committee on European Scrutiny, which is a Sub-Committee
of the Joint Committee on European Affairs, receives and scrutinises
information on legislative proposals and other documents as they arise.
No formal scrutiny reserve	Examine EU proposals referred to by the
Sub-Committee on European Scrutiny.

Italy  Chamber of Deputies	May examine EU draft legislative acts and
refer them to sectoral committees for consideration accompanied with an
opinion of the European affairs committee.	Yes, but limited to 20 days
if the Chamber does not express its view	May consider EU draft
legislative proposals and express their opinion on them upon referral by
the European affairs committee. 

Italy

- Senate	To examine EC draft measures and national measure compliance
with EU draft legislation.	Yes, but limited to 20 days if the Chamber
does not express its view	May issue opinions on EU draft measures if
requested by the European affairs committee.

Latvia	To approve negotiation positions of government	No	Plans to
involve sectoral committees (mid 2005)

Lithuania	To express Seimasā€™ opinions to the government on EU
proposals	Yes, as part of the mandating process.	To participate in the
process of the preparation and evaluation of EU proposals and submit
conclusions to the European affairs committee, FAC or the Chamber 

Luxembourg	In charge of dossiers within the limits of its competence
(European affairs, foreign affairs, defence, development and
immigration)	No	Yes within the limits of their competence

Malta	To analyse and oversee that the explanatory memoranda from
government reflect the political, economic and social effects	Yes, less
binding	No

Netherlands

- House of Representative	Control of government with respect to broader,
more general and horizontal developments in EU + institutional affairs.
May advice sectoral committees.	No, but there are special rules in the
area of Justice and Home Affairs	Controlling government with regards to
developments in Brussels within their own policy field and Council.

Netherlands

- Senate	To examine all commission proposals. May refer a proposal to a
sectoral committee for further consideration	No, but special rules in
the area of Justice and Home Affairs	May express opinion to government
or ask written questions or organise plenary debate with participation
of government.

Poland

- Sejm	May express opinion on legislative proposals of the EU on which
the government must base its position in the Council.	Yes, as part of
the mandating process.	No

Poland

- Senate	To take positions and express opinions on legislative proposals
and other important EU documents. Ask sectoral Committees for advice
Yes, as part of the mandating process.	Give advice on an EU matter to
European affairs committee upon referral.

Portugal	Evaluate all the subjects of interest to Portugal within the
framework of the European institutions or of the cooperation between
member States of the European Union, in particular the activities of the
Government with reference to those affairs

	No	The sectoral committees may issue formal opinions on EU proposals or
orientation documents if so requested by the Committee on European
Affairs.



Slovakia	To adopt binding positions for government	Yes, as part of the
mandating process.	May be asked to give their opinion to government
position.

Slovenia

- National Assembly	To discuss and formulate position of National
Assembly	No	Yes

Slovenia

- National Council

No	No

Spain

-Congress and Senate	To be informed on EU legislative proposals and
organise debates on these. Table report on any EU matter	No	-

Sweden	To formulate a mandate for the government	Yes, as part of the
mandating process.	Monitor EU business in their respective subject area.

United Kingdom

- House of Commons	To report to the House on the legal and political
importance of each EU document, to decide which should be debated in a
standing committee or in the house	Yes	Examine EU matters on their own
initiative

United Kingdom

- House of Lords	To consider European Union documents and other matter
related to the EU together with its seven sub-committees	Yes	No

Uit dit overzicht blijkt dat een grote variƫteit aan behandelvormen
bestaat tussen de nationale parlementen van de EU-lidstaten. Bovendien
zegt het gekozen model nog niet iets over de daadwerkelijke toepassing
ervan. 

Behandeling van Europese wetgevende voorstellen in de nationale
parlementen van het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken,
Tsjechiƫ, Finland en Oostenrijk

Om een beter inzicht te krijgen in de wijze waarop nationale parlementen
in een aantal ander EU-lidstaten de behandeling van Europese wetgevende
voorstellen hebben geregeld, is hun werkwijze nader onderzocht. Daarbij
is niet zozeer naar het concept, maar vooral naar de praktische
ervaringen gekeken. Als referentiekader is gekeken naar de nationale
parlementen van het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken,
Tsjechiƫ, Finland en Oostenrijk. 

In de periode van 3-29 april is daartoe via de permanent
vertegenwoordiger van de Staten-Generaal in Brussel de volgende set
vragen voorgelegd aan deze parlementen: 

1.Ā Ā Ā Ā Ā  Welke is de reikwijdte van het behandelvoorbehoud in uw
parlement? Behelst het de subsidiariteittoets, een toetsing op
proportionaliteit of een inhoudelijke toetsing, of een mix van deze
elementen?

2.Ā Ā Ā Ā Ā  Welke voorstellen worden door uw parlement onderwerpen aan
een toetsing: alle wetgevende voorstellen of een selectie? En in geval
van een selectie, welke criteria worden daartoe gehanteerd?

3.Ā Ā Ā Ā Ā  Welke commissie in uw parlement is eerstverantwoordelijke
voor de toetsing van Europese voorstellen: de vaste commissie Europese
Zaken of de vaste commissies op de betreffende beleidsterreinen? In
geval de vaste commissie Europese Zaken eerstverantwoordelijk is, hoe
worden in uw parlement dan de woordvoerders in vaste commissies
betrokken bij de oordeelvorming?

4.Ā Ā Ā Ā Ā  Vindt de besluitvorming over de toetsing van Europese
voorstellen in uw Parlement plaats op het niveau van commissie(s) of
door de plenaire vergadering van uw Parlement?

5.Ā Ā Ā Ā Ā  Kunt u ā€“ indien beschikbaar - een schematisch overzicht
van de behandeling van Europese wetgevende voorstellen door uw parlement
verstrekken, in het bijzonder van de eerste periode na de verschijning
van de voorstellen? Kunt u het onderdeel van het Reglement van Orde van
uw Parlement sturen waarin de toepassing door uw Parlement van het
behandelvoorbehoud is uitgewerkt en vastgelegd?

6.Ā Ā Ā Ā Ā  Kunt u een oordeel geven hoe de feitelijke werking van uw
systeem in de praktijk wordt ervaren wat betreft de parlementaire
behandeling en de relatie tussen uw Parlement en uw regering.

7.Ā Ā Ā Ā Ā  Gaat naar uw oordeel van het behandelvoorbehoud in uw
systeem een preventieve werking uit, c.q. wordt naar uw oordeel uw
parlement uitgebreider en vollediger vooraf geĆÆnformeerd bij die
voorstellen die onder de toetsing van uw Parlement vallen? 





Uit de verkregen antwoorden op bovenstaande vragen komt geen eenduidig
beeld hoe andere nationale parlementen de controle op EU-besluitvorming
aanpakken. Onderstaand is een beknopte beschrijving van de parlementaire
behandeling van EU-voorstellen opgenomen. 

Vooropgesteld zij daarbij dat de werkwijze en procedure van nationale
parlement in de verschillende EU-lidstaten zich moeilijk laat
vergelijken. Er zijn grote verschillen in politieke cultuur en
bestuurlijke systemen tussen de EU-lidstaten die van invloed zijn op de
relatie regering-parlement in lidstaten. In sommige lidstaten ligt een
grotere nadruk op de controlerende taak van het parlement, in andere op
de wetgevende taak en in weer andere op de volksvertegenwoordigende
kant. Voorts bestaat er een wezenlijk verschil tussen het hebben van
formele bevoegdheden (soms constitutioneel geregeld) en het
daadwerkelijk uitoefenen daarvan in verschillende EU-lidstaten. Sommige
parlementen die ā€œop papierā€ over aanzienlijke bevoegdheden
beschikken, blijken die bevoegdheden zeer beperkt te gebruiken in de
dagelijkse politieke praktijk. En ook de wijze van nationale behandeling
van wetgevende EU-voorstellen verschilt en is bepalend in de wijze
waarop parlementen met EU-voorstellen omgaan. Zo kent het VK sinds haar
toetreding tot de EU in 1973 het zogenaamde mandatering systeem,
waardoor EU-voorstellen per ministeriƫle regeling worden omgezet in
Britse wetgeving. Omdat een parlementaire betrokkenheid dientengevolge
in de implementatiefase in het VK niet bestaat, ligt in het Britse
parlementaire systeem de politieke betrokkenheid in de beginfase van de
EU-besluitvorming. 

Een vergelijking van de behandeling, werkwijze en procedures door
nationale parlementen van andere EU-lidstaten inzake wetgevende Europese
voorstellen geeft weliswaar een nuttig vergelijkingskader, maar geeft
onvoldoende basis voor integrale toepassing in het Nederlandse model en
door de Tweede Kamer. Reden daarvoor ligt in de aanmerkelijke
verschillen die tussen de verschillende EU-lidstaten bestaan in termen
van politieke cultuur, bestuurlijke model, formele (soms ook
constitutionele) bevoegdheden, wetgevingspraktijk bij nationale
implementatie en daadwerkelijk gebruik van instrumenten . 





Het Verenigd Koninkrijk

In het Britse Lagerhuis worden alle EU documenten onderworpen aan de
toetsing; bij het Hogerhuis maakt de voorzitter van de EU-commissie een
schifting. Het Lagerhuis heeft de European Scrutiny Select Committee die
de EU voorstellen toetst, in het Hogerhuis zijn dat verschillende EU
subcommittees voor de verschillende beleidsterreinen. 

 

Bij deze toetsing worden zowel de subsidiariteitvraag als de
inhoudelijke aspecten meegenomen. In de regel stuurt de Britse regering
binnen 3 Ć  4 weken een standpunt naar het Britse parlement
(vergelijkbaar met het Nederlandse BNC-fiche). Als de parlementaire
behandeling van een Europees voorstel nog niet is afgerond, kan het
Britse parlement de regering weerhouden om in te stemmen met wetgeving
in de Raad. De start van de procedure vindt plaats op commissieniveau,
en vervolgens beslist de commissie of een onderwerp plenair wordt
afgehandeld.

In het Hoger- en Lagerhuis verandert met het in werking treden van het
Verdrag van Lissabon weinig in de bestaande procedure voor de
behandeling van EU-voorstellen. 

Duitsland

De Bondsdag beoordeelt alle aspecten van voorstellen. De regering
(coƶrdinatie ligt bij Ministerie van economische zaken) stuurt alle
voorstellen naar de Bondsdag. Een ambtelijke dienst van de Bondsdag
beoordeelt de voorstellen en stuurt deze met een aanbeveling naar de
politieke partijen die zitting hebben in de Bondsdag. De fracties kunnen
de voorstellen dan agenderen voor commissie-vergaderingen. Commissies
kunnen dan een rapport of opinie opstellen, of een vergadering beleggen
met de verantwoordelijke minister. Er is geen speciale procedure voor de
subsidiariteitstoets, die gaat volgens dezelfde procedure als de
voorstellen in het algemeen. Wel is er een speciale procedure voor de 3e
pijler onderwerpen (JBZ), vergelijkbaar met die van het Nederlandse
parlement, dus met voorafgaande instemming.

In principe worden alle EU-voorstellen in behandeling genomen via de
hierboven beschreven wijze: ambtelijk advies, politieke fracties en
daarna al of niet behandeling in een vaste commissie. De vaste
commissies hebben een bepalende rol bij de behandeling van Europese
onderwerpen op hun vakgebied, welke is geregeld in het Reglement van
Orde van de Bondsdag (artikel 93a). Als een vaste commissie besluit tot
een resolutie, dan dient deze te worden vastgesteld door de plenaire
vergadering van de Bondsdag.

Wat betreft de informatie voorziening aan het parlement is een
overeenkomst tussen het parlement en de Duitse regering afgesloten. Deze
overeenkomst betreft ook de toegang tot documenten. In de praktijk kan
de Bondsdag beschikken over alle documenten die door de Duitse PV-EU
naar Berlijn worden gestuurd (verslagen van werkgroepen, Coreper etc.).
Uit een recente evaluatie van dat systeem door het Duitse parlement
bleek dat men tevreden is over de informatiestroom van de regering,
hoewel nog verbetering gewenst is waar het Restreint documenten betreft.


Uitspraak Duitse Constitutionele Hof (30 juni 2009)

Het Duitse Constitutionele Hof (Bundesverfassungsgericht) heeft op 30
juni 2009 haar vonnis geveld over het Verdrag van Lissabon in een
procedure die door enkele parlementariƫrs was aangespannen. Het Hof
oordeelde dat het Verdrag niet in strijd is met de Duitse Grondwet en
dat de goedkeuringswet bij het Verdrag daarom rechtsgeldig is. Wel heeft
het Hof grondwettelijke bezwaren geconstateerd in een
implementatiewetsvoorstel bij het Verdrag. Met name de positie van de
beide kamers van het Duitse parlement (de Bondsdag en de Bondsraad) is
onvoldoende gegarandeerd in de wet, oordeelt het Hof. Het Hof stelt dat
eerst aanvullende wetgeving nodig is, voordat de Duitse president het
Verdrag daadwerkelijk kan ratificeren. 

Uitgangspunt van het Duitse Hof in haar argumentatie is dat ook onder
het Verdrag van Lissabon de Europese Unie een verbond van onafhankelijke
landen blijft; er is geen sprake van de vorming van een federale staat.
Voorts stelt het Hof dat het de Europese Unie onder meer schort aan
democratische legitimatie, met name wat het Europees Parlement betreft.
Het EP is, zo stelt het Hof, niet het vertegenwoordigend lichaam van een
soeverein Europees volk, maar slechts de vertegenwoordiging van de
volkeren van de lidstaten. 

De bezwaren van het Hof zijn met name gericht tegen het gebrek aan
bevoegdheden die zijn toegedeeld aan het parlement waar het de
zogenaamde passerelle bepalingen betreft die een overgang van
besluitvorming bij unanimiteit naar besluitvorming bij gekwalificeerde
meerderheid. Het grootste kritiekpunt is dat het Verdrag mogelijkheden
creƫert om het EU-verdragsrecht te wijzigen, zonder dat daar een
expliciete nationale goedkeuringsprocedure voor nodig is. Slechts de
Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad van de EU (waarin
alle lidstaten zijn vertegenwoordigd) zouden bepaalde besluiten kunnen
nemen om besluitvorming met eenparigheid van stemmen te vervangen door
meerderheidsbesluitvorming. Dit raakt volgens het Hof direct aan de
nationale bevoegdheden. Het vindt dan ook dat de Duitse wetgeving zo
moet worden aangepast, dat de Bondsdag en de Bondsraad worden
geraadpleegd voor de Duitse vertegenwoordiger in de Raad zijn of haar
goedkeuring geeft. Overigens is deze discussie in Duitsland niet nieuw;
ook in 1993 heet het Duitse Constitutionele Hof naar aanleiding van de
goedkeuring van het Verdrag van Maastricht al gewezen op de noodzaak van
een goede borging van de parlementaire controle op EU-besluitvorming. 

Overigens voorziet het Verdrag van Lissabon zelf al in een dergelijke
waarborg: Onder het Verdrag van Lissabon kan een nationaal parlement
bezwaar maken tegen een hierboven bedoeld besluit van de Raad om een
passerellebepaling uitvoering te geven. In de praktijk betekent dit dat
straks 1 nationaal parlement kan eisen dat de geldende unanimiteitsregel
in de Raad noodzakelijk is en gehandhaafd dient te blijven, en daarmee
dus de facto een veto uitspreekt op de overgang van unanimiteit naar
besluitvorming bij gekwalificeerde besluitvorming. Met haar vonnis
creƫert het Duitse Constitutionele Hof dus een extra waarborg voor het
Duitse parlement in haar relatie tot de Duitse regering.

In de ogen van de rapporteurs toont de discussie in Duitsland en de eis
van de Duitse rechters tot een versterkte parlementaire controle op
EU-besluitvorming aan dat de Tweede Kamer zijn huiswerk wel en tijdig
heeft gedaan door de handhaving in beperkte vorm van het
instemmingsrecht (amendement Ormel c.s.) en de introductie van een
parlementair behandelvoorbehoud (amendement Wiegman c.s.).

Denemarken

De reikwijdte van het behandelvoorbehoud is een mix van toetsing op
subsidiariteit, proportionaliteit en inhoudelijke/politieke
oordeelsvorming. Subsidiariteit speelt hierin een belangrijke rol omdat
nationale parlementen volgens het EU-Verdrag een mening gevraagd wordt.

Alle Europese wetgevende voorstellen worden onderworpen aan een
toetsing. Dit gaat volgens een systeem die vergelijkbaar is met het
Nederlandse, waarbij het ministerie het parlement van informatie
voorziet (o.a. op het gebied van subsidiariteit). De ā€œfichesā€ worden
wel in de loop van de procedure bijgesteld, dus als er substantiƫle
wijzigingen zijn met betrekking tot het voorstel, bijvoorbeeld als
gevolg van amendementen in het EP, dan wordt aan het parlement een
aanvullend ā€œficheā€ toegezonden door de Deense regering.

De commissie voor Europese Zaken is eerstverantwoordelijk in het Deense
model. Deze kan, indien de materie te specialistisch van aard wordt
bevonden, of indien zij van mening is dat dit noodzakelijk is, een
vakcommissie inschakelen. De vakcommissie kan ook zelf besluiten om
betrokken te willen worden. Het kan voorkomen er dan een gezamenlijke
vergadering van beide commissies plaatsvindt. 

De commissie voor Europese Zaken van het Deense parlement neemt een
bijzondere plaats in. De commissie vormt een afspiegeling van het
parlement en neemt derhalve de besluiten. Er komt dus geen plenaire
vergadering aan te pas, ook niet als de betrokken minister een mandaat
wordt opgelegd. Dit mandaat heeft als gevolg dan een minister is
gebonden aan de wil van het parlement bij stemmingen in de Raad. Indien
het voorkomt dat de minister bij het stemmen met een gekwalificeerde
meerderheid in EU-overleg overstemd wordt, dan is dit niet
problematisch.

Het systeem wordt door het Deense parlement als succesvol ervaren. Wel
zouden de Denen graag samenwerken met andere nationale parlementen, bij
voorkeur buiten de gestaalde kaders als COSAC om. Deze vrijwillige
samenwerking zou niet geĆÆnstitutionaliseerd moeten worden in Deense
ogen.

Zeker gezien het mandaat, dat het parlement te allen tijde aan de
minister kan opleggen, heeft het Deense parlement een sterke positie
verworven. In het Deense parlement vindt elke vrijdag een overleg plaats
met de verantwoordelijke bewindslieden waarbij de inzet van de regering
bij Brussels overleg wordt besproken. Het betreft dan niet alleen de
Raden, maar ook de ambtelijke overleggen zoals Coreper en werkgroepen.
De regering heeft er baat bij dat het parlement goed geĆÆnformeerd is.

Daarnaast overlegt het Deense parlement ook wekelijks met de Deense
EP-leden, waarbij dossiers waarover in Brussel wordt onderhandeld worden
besproken.

 

Tsjechiƫ

De Senaat is meer actief in de toetsing van EU-voorstellen dan de Kamer.
De hier beschreven procedure betreft dan ook primair de Senaat. De
gebruikelijke procedure voor de behandeling van EU-wetgeving, met een
standaard behandelingsvoorbehoud, blijft gehandhaafd naast de nieuwe
specifieke procedure. De standaard procedure houdt in dat de regering
haar standpunt ten aanzien van een bepaald Europees voorstel aan beide
Kamers stuurt, en dat daarover wordt gedebatteerd in de EU- of de
betreffende vakcommissie. Die discussie vindt in de regel plaats met een
politiek adviseur van de minister, die de procedure binnen de regering
heeft gevolgd. De staf van de EU commissie heeft toegang tot een interne
data-base van de regering waar de EU documenten op te vinden zijn.

De uitkomst van dit overleg is niet een bindend mandaat van de
commissie, maar in de praktijk houdt de regering wel rekening met de
positie van het parlement omdat ze legitimiteit zoekt. De regering
rapporteert ook weer terug aan de Kamers. Er kan ook een resolutie
worden aangenomen, maar die moet via de plenaire vergadering lopen.
Omdat de senaat maar af en toe plenair vergadert, is dat niet altijd een
snelle oplossing. 

Bij de goedkeuring van het Verdrag van Lissabon introduceren de
Tsjechische Senaat als ook de Kamer van Volksvertegenwoordigers in hun
Reglement van Orde een ā€œcompensatie clausuleā€ die een versterkt
behandelingsvoorbehoud introduceert op bepaalde terreinen. Deze
procedure wordt door het Tsjechische parlement gezien als een
compensatie voor het verlies van bevoegdheden van nationale parlementen
onder het Verdrag van Lissabon met de introductie van passerelles en
flexibiliteitclausules. De wijziging van het Reglement van Orde is op 6
mei in de Senaat behandeld, samen met de goedkeuring van het Verdrag van
Lissabon. De Tsjechische Kamer van Volksvertegenwoordigers heeft de
behandeling al afgerond.

Finland

In Finland wordt een onderscheid gemaakt tussen EU-voorstellen die
binnen de bevoegdheden van het parlement vallen (op basis van de
bevoegdheden die het parlement had vĆ³Ć³rdat Finland in 1995 lid van de
EU werd), en andere EU-voorstellen. Alleen voor die eerste categorie
voorstellen geldt een bijzonder behandelprocedure door het Finse
parlement. De exacte criteria zijn vastegelegd in de Finse Grondwet.

De regering maakt voor deze EU-voorstellen binnen 2 weken een "fiche"
over het EU-voorstel en stuurt die naar de parlementsvoorzitter. Die
stuurt deze door naar de Grand Committee en naar de relevante
vakcommissie. Het Finse parlement hanteert daarbij een
schiftingsmechanisme opdat de belangwekkende EU-voorstellen worden
behandeld.z

De vakcommissie behandelt in eerste aanleg het regeringsfiche en stuurt
haar opinie over het EU-voorstel naar de Grand Committee. Dit Grand
Committee bespreekt vervolgens de inzet van het Parlement voor een
EU-Raad met de desbetreffende minister(s). Wekelijks (in principe op
vrijdag) ontvangt de Grand Committee de ministers voor bespreking van
hun inzet in de komende Raden, en doet de Grand Committee verslag van de
uitkomsten. Daarbij dient het Finse parlement de Finse
onderhandelingsinzet goed te keuren (mandaatvorm). Dit zijn besloten
zittingen. De Grand Committee neemt resoluties (vergelijkbaar met moties
van het Nederlandse parlement) aan over haar standpunt als ze dat nodig
vindt. Daar komt de plenaire kamer van het Finse parlement verder niet
aan te pas.

Lopende de onderhandelingen in Brussel informeert de regering het Finse
parlement met enige regelmaat het parlement over de voortgang van de
onderhandelingen; de regering kan daarbij het Parlement instemming
vragen voor aanpassing van de onderhandelingsinzet. Deze
behandelingsprocedure duurt voort totdat de onderhandelingen in
EU-verband volledig zijn afgerond (EP en Raad).

In het Finse systeem kan het parlement via tussenkomst van een commissie
(niet per individueel lid) alle EU-documenten opvragen, mits de
betreffende vakcommissie competent is op het betreffende dossier.

Oostenrijk

In de Oostenrijkse NationalratĀ bestaan twee commissies die zich met EU
zaken bezig houden: de Hoofdcommissie voor EU-aangelegenheden
(Hauptausschuss) en een Ondercommissie van deze commissie. De
Hoofdcommissie heeft 27 leden en de ondercommissie 17 vaste en 17
plaatsvervangende leden.

Ā 

De hoofdcommissie is verantwoordelijk voor de behandeling van EuropeseĀ 
zaken maar delegeert de dagelijkse praktijk naar de ondercommissie.Ā De
voorbereiding van de Europese TopĀ doet de Hoofdcommissie wel zelf, en
ze is bevoegd om allerlei onderwerpen naar zich toe te trekken. Maar in
het algemeen doet de ondercommissie de voorbereiding van de onderwerpen.


In de praktijk is de werkwijze dezelfde in beide commissies:Ā bespreking
met de verantwoordelijke bewindspersoon over het standpunt van de
regering met de mogelijkheid voor ieder individueel Lid om voorstellen
te doen voor een resolutie (Stellungname)Ā waarover aan het einde van de
vergadering wordt gestemd. Daarmee kan invloed worden uitgeoefend op
deĀ onderhandelingspositie van de Oostenrijkse regering. Oostenrijkse
EP-leden kunnen als adviseur meedoen aan de vergaderingen. 

Ā 

In het Oostenrijkse parlement wordt in plenaire zitting weinig aan EU
Zaken gedaan: gemiddeld 1 Ć  2 keer per jaar vindt een plenaire
vergadering over de EU plaats. Opgemerkt zij daarbij dat het Oostenrijks
parlement Ć¼berhaupt weinig in plenaire zitting bijeenkomt: slechts 2 Ć 
3 dagen per maand.

6. BIJLAGEN

6.1	Rijkswet op de Goedkeuring van het Verdrag van Lissabon, 10 juli
2008

6.2	Brief van de Leden Wiegman en Ten Broeke aan de vaste commissie voor
Europese Zaken, 

gewijzigd vastgesteld door de vaste commissie Europese Zaken in haar
procedure vergadering van 5 maart 2009 (waarin opgenomen het mandaat en
het plan van aanpak)

6.3	Elementaire systeemvragen

6.4	Dynamische tabel

6.5	Stroomschemaā€™s

Bijlage 5.1	Rijkswet op de Goedkeuring van het Verdrag van Lissabon, 10
juli 2008

Bijlage 5.2	Brief van de Leden Wiegman en Ten Broeke aan de vaste
commissie voor 

Europese Zaken, gewijzigd vastgesteld door de vaste commissie Europese
Zaken in haar procedure vergadering van 5 maart 2009 (waarin opgenomen
het mandaat en het plan van aanpak)

Aan de heer H.E. Waalkens 

Voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

 Den Haag, 13 maart 2009

herziene versie post bespreking procedure vergadering vc EUZA d.d. 5
maart

Geachte voorzitter,

De vaste commissie voor Europese Zaken besloot tijdens haar
procedurevergadering van 15 januari jl. om - gezien de hervatting van
hetĀ ratificatieproces van het Verdrag van Lissabon -Ā  hetĀ Presidium
te vragen uitvoering te geven aan de (gewijzigde) motie Wiegman-van
Meppelen Scheppink en Ten Broeke houdende een verzoek aan het
PresidiumĀ om ruim voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon
met een uitgewerkt voorstel te komen voor de inrichting van het
parlementair voorbehoud (Kamerstuk 31384, no 23). 

Inmiddels hebben wij begrepen dat u in overleg met het
Presidiumsecretariaat heeft afgesproken, dat in eerste instantie de
vaste commissie voor Europese Zaken de uitwerking ter hand neemt. Deze
uitwerking kan vervolgens op grond van het Reglement van Orde in de vorm
van een finaal voorstel voor plenaire behandeling worden doorgeleid via
het Presidium.

Als indieners van deze motie hebben wij bij gelegenheid van de
procedurevergadering van 15 januari jl. onze belangstelling kenbaar
gemaakt om namens de vaste commissie Europese Zaken aan de uitwerking
van het parlementair voorbehoud bij te dragen. Graag zouden wij u willen
vragen om het volgende voorstel ter goedkeuring aan de vaste commissie
voor te leggen.

De twee initiatiefnemers treden als rapporteur op namens de vaste
commissie voor Europese Zaken, met ondersteuning door de EU-staf;

Zij hebben tot opdracht een voorstel voor amendering van het Reglement
van Orde te formuleren, inclusief een nadere toelichting;

In het voorstel voor amendering van het Reglement van Orde wordt naast
de uitwerking van het behandelvoorbehoud (zoals is geregeld in het
aangenomen amendement van de Leden Wiegman en Ten Broeke; Kamerstuk
31384, no 23) tevens de noodzakelijke aanpassing van het
instemmingsrecht opgenomen (zoals is geregeld in het aangenomen
amendement van de Leden Ormel, Blom en Wiegman; Kamerstuk 31384, no 11);

In dit kader formuleren zij, eventueel met hulp van (onbetaalde) externe
deskundigheid, meerdere varianten inzake de uitwerking van het
behandelvoorbehoud en leggen deze ter bespreking voor aan de vaste
commissie voor Europese Zaken;

De vaste commissie voor Europese Zaken besluit welke van deze varianten
als voorstel voor amendering van het Reglement van Orde nader zal worden
uitgewerkt;

Indien de vaste commissie voor Europese Zaken van mening is dat de
voorkeursvariant elementen bevat die mogelijk controversieel zijn, dan
kan zij besluiten het Presidium om een oordeel te vragen, alvorens de
rapporteurs tot nadere uitwerking overgaan;

De rapporteurs informeren de overige Leden van de commissie regelmatig
(schriftelijk dan wel mondeling tijdens de procedure vergadering) over
de voortgang van hun werkzaamheden;

De rapporteurs zijn voornemens de werkzaamheden in dit kader nog voor
het zomerreces af te ronden;

De vaste commissie voor Europese Zaken besluit over doorgeleiding van
het voorstel voor amendering van het Reglement van Orde aan de commissie
voor de werkwijze van de Tweede Kamer.

Met vriendelijke groet,

EsmƩ Wiegman-van Meppelen Scheppink (Christen Unie)

Han ten Broeke (VVD)

UITWERKING VAN DE BEPALINGEN IN DE RIJKSWET OP DE GOEDKEURING VAN HET
VERDRAG VAN LISSABON

1. Uitgangspunt

Uitgangspunt vormt de Rijkswet van 10 juli 2008 houdende goedkeuring van
het Verdrag van Lissabon (staatsblad 2008, 301). Daarin wordt de
reikwijdte van het instemmingsrecht gewijzigd (artikel 3) en wordt een
behandelingsvoorbehoud geĆÆntroduceerd (artikel 4).

2. Formele procedure die doorlopen dient te worden 

Qua procedure vormt het behandelvoorbehoud gelijkenis met het
instemmingsrecht voor JBZ-dossiers dat is opgenomen in de Rijkswet op de
goedkeuring van het Verdrag van Maastricht (1992), het Verdrag van
Amsterdam (1998) en het Verdrag van Nice (2001).

Het juridisch kader wordt gevormd door de Rijkswet, en de specifieke
uitwerking ervan in operationele zin (welke stappen en procedures door
de Kamer te doorlopen) is vastgelegd in het Reglement van Orde van de
Tweede Kamer der Staten- Generaal.

De Grondwet bepaalt in artikel 72 dat beide Kamers der Staten-Generaal
elk afzonderlijk een eigen Reglement van Orde opstellen; beide Kamers
kennen dan ook hun eigen Reglement van Orde. Het behandelvoorbehoud in
de Rijkswet bepaalt dat elk van beide Kamers een behandelvoorbehoud kan
plaatsen; er is op grond van de Rijkswet geen verplichting tot een
tussen beide Kamers afgestemde standpuntbepaling. Op die gronden kan de
Tweede Kamer eigenstandig de procedure voor het behandelvoorbehoud
inrichten en opnemen in haar Reglement van Orde. Dat neemt niet weg dat
het nuttig en dienstig kan zijn om tot een min of meer overeenkomstige
procedure van iedere Kamer te komen (daarover verderop meer).

In artikel 153 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer wordt de
behandelwijze van herziening van het Reglement bepaald. Centrale
elementen daarin zijn:

voorstellen voor wijziging worden door een lid/leden of door een
commissie gedaan

de bepalingen inzake door leden aanhangig gemaakte wetsvoorstellen is
van toepassing (indien de aanpassing van eenvoudige aard is kan de Kamer
echter bepalen om deze zonder vooronderzoek in openbare behandeling te
nemen)

goedkeuring van een aanpassing van het Reglement vindt plaats door de
plenaire vergadering

Op basis hiervan is de procedure voor de uitwerking van de
uitgangspunten in de Rijkswet als volgt:

Leden van dan wel de vaste commissie EUZA als geheel sturen een
uitgewerkt voorstel met uitgebreide toelichting aan de commissie voor de
werkwijze

De commissie voor de werkwijze bespreekt het voorstel 

  - Indien de Commissie voor de werkwijze meent dat het een eenvoudig
voorstel is (in termen van politiek oncontroversieel) doet de commissie
voor de werkwijze een voorstel aan de plenaire vergadering

  - Indien de Commissie voor de werkwijze meent dat het voorstel
elementen bevat die mogelijk controversieel zijn, dan vraagt de
commissie van de werkwijze het Presidium om een oordeel

3.	De Commissie van de werkwijze doet een verzoek aan de plenaire
vergadering voor instemming met de aanpassing van het Reglement van Orde

Daar het voorstel voor een behandelvoorbehoud al bij wet is geregeld en
het slechts om de operationele uitwerking gaat, mag ervan worden
uitgegaan dat de behandeling als een aanpassing van eenvoudige aard
wordt beschouwd. Desalniettemin is het mogelijk dat er over de nadere
uitwerking discussie kan gaan ontstaan, in het bijzonder over de rol van
de verschillende vaste commissies en de parallelliteit met het
TGCS-traject. Dit zou echter ondervangen kunnen worden door een goede
afstemming vooraf, voordat het voorstel tot aanpassing van het Reglement
wordt ingediend.

3. Instemmingsrecht op JBZ-gebied

Door het Verdrag van Lissabon krijgt het Europees Parlement ruimere
bevoegdheden toegemeten op onderwerpen op het gebied van Justitie en
Binnenlandse Zaken (het JBZ-gebied). Waar op alle JBZ-onderwerpen die
worden geregeld onder het huidige Unie Verdrag en voor enkele
JBZ-onderdelen onder het huidige EG-Verdrag nu onder het Verdrag van
Nice besluitvorming bij unanimiteit van toepassing is, regelt het
Verdrag van Lissabon dat het JBZ-gebied grotendeels onder de co-decisie
procedure wordt gebracht. Het Europees Parlement krijgt dan
medebeslissingbevoegdheid. Slechts een beperkt aantal JBZ-onderwerpen,
in het bijzonder familierecht, blijft onder de unanimiteitsregel vallen.
Derhalve heeft het EP hierover geen co-decisie bevoegdheid. 

In het huidige Reglement van Orde van de Tweede Kamer is in het
hoofdstuk ā€œProcedureregeling parlementaire instemming Verdrag van
Maastricht betreffende de Europese Unieā€ (kortweg de
ā€œJBZ-procedureā€ genoemd) in de introductie opgenomen op welke
artikelen van het EU-Verdrag het instemmingsrecht van de Kamer van
toepassing is: artikel K.3. Dit artikel is nog ontleend aan het Verdrag
van Maastricht respectievelijk het Verdrag van Amsterdam. Behalve in de
introductie bij de ā€œJBZ-procedureā€ in het Reglement van Orde zijn
verder geen bepaling opgenomen over de reikwijdte van het
instemmingsrecht in het operatieve deel van de procedure. Met de
Rijkswet van 10 juli 2008, waarin wordt bepaald in artikel 2 dat artikel
3 van de Rijkswet van 17 december 1992 (goedkeuring Verdrag van
Maastricht), de artikelen 3,4 en 5 van de Rijkswet van 24 december 1998
(goedkeuring Verdrag van Amsterdam) en de artikel 3 en 4 van de Rijkswet
van 19 december 2001 (goedkeuring Verdrag van Nice) worden ingetrokken,
verdwijnt de juridische basis voor de huidige JBZ-procedure. 

Als het Verdrag van Lissabon in werking treedt verandert de reikwijdte
van het instemmingsrecht conform artikel 3 (eerste lid) van de Rijkswet
naar EU-voorstellen die worden genomen met als rechtsgrondslag artikel
77 (derde lid), artikel 87 (derde lid) en artikel 89 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie.

Het verdient aanbeveling om, in het licht van de aanpassing van de
bepalingen inzake de besluitvormingsprocedure in de EU op JBZ-gebied
zoals bepaald in het Verdrag van Lissabon en de in het licht van de
daaruit voortvloeiende bepalingen als opgenomen in de Rijkswet van 10
december 2008 in de artikelen 2 en 3 (eerste lid) inzake het bereik van
het instemmingsrecht, de ā€œJBZ-procedureā€ in het Reglement van Orde
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan te passen en te actualiseren
naar de meest recente bepaling als opgenomen in artikel 3 (eerste lid)
van de Rijkswet van 10 december 2008 houdende goedkeuring van het
Verdrag van Lissabon. 

4. Behandelingsvoorbehoud

In de Rijkswet van 10 december 2008 zijn in artikel 4 de bepalingen
inzake het behandelvoorbehoud bepaald. 

Artikel 4

1. Elk van de beide Kamers der Staten-Generaal kan, binnen twee maanden
nadat het een voorstel voor een wetgevingshandeling als bedoeld in
artikel 2 van het Protocol betreffende de rol van de nationale
parlementen in de Europese Unie heeft ontvangen, besluiten dat zij het
voorstel van zodanig politiek belang acht dat zij over de behandeling
daarvan op bijzondere wijze wenst te worden geĆÆnformeerd. De Kamer
stelt de regering daarvan schriftelijk in kennis.

2. De regering zal onverwijld na de mededeling als bedoeld in het eerste
lid een parlementair voorbehoud maken in het kader van de voor de
behandeling van het voorstel te volgen wetgevingsprocedure.

3. Binnen vier weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid zal
een overleg plaatsvinden met de regering over het bijzondere politieke
belang van het voorstel, waarin tevens afspraken worden gemaakt over

de wijze van informatieverstrekking door de regering, over het verloop
van de onderhandelingen en van de wetgevingsprocedure en over eventueel
vervolgoverleg.

4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op voorstellen waarvoor
de instemmingprocedure, bedoeld in artikel 3, geldt.





Artikel 4, eerste lid van de Rijkswet bepaalt dat elk van de beide
Kamers der Staten-Generaal kan besluiten dat zij het voorstel van
zodanig politiek belang acht, dat zij over de behandeling daarvan op
bijzondere wijze wenst te worden geĆÆnformeerd en dat de Kamer de
regering daarvan schriftelijk in kennis stelt. Dit artikel geeft de
ruimte dat een der Kamers afzonderlijk een behandelvoorbehoud plaatst en
schrijft niet voor dat dit door beide Kamers gezamenlijk dan wel
gelijktijdig dient te gebeuren. Dit artikel volgt daarmee de systematiek
van het instemmingsrecht op JBZ-gebied dat eveneens iedere Kamer zijn
eigen handelingsvrijheid toestaat. 

In dat licht lijkt een gezamenlijke procedure voor de inrichting van het
behandelvoorbehoud door Eerste en Tweede Kamer niet vereist. Dat laat
onverlet dat het wel wenselijk kan zijn dat de modaliteiten een zekere
mate van gelijkenis vertonen.

a. Oriƫntatiefase 

Middels de Rijkswet artikel 4 zijn de vorm en de uitgangspunten van het
behandelvoorbehoud bepaald. De modaliteiten daarvan behoeven nu
praktische uitwerking. De praktische uitwerking op welke wijze het
behandelvoorbehoud dient te worden toegepast in de Tweede Kamer zal in
belangrijke mate worden bepaald door de Nederlandse politieke en
bestuurlijke cultuur als ook door de werkwijze van de Tweede Kamer zelf,
binnen welke het behandelvoorbehoud dient te worden ingepast. Ter
voorbereiding op de uitwerking van de praktische modaliteiten zullen
gesprekken ter nadere oriƫntatie worden gevoerd.

1. Vergelijkend onderzoek van nationale parlementen in andere
EU-lidstaten

Voortbouwend op de studie van het BOR en op het ronde tafelgesprek over
het behandelvoorbehoud dat de vaste commissie op 28 mei 2008 voerde, zal
een nadere inventarisatie worden gemaakt van de praktische ervaringen
bij de parlementaire behandeling van EU-voorstellen in andere nationale
parlementen die een (vorm van) behandelvoorbehoud kennen. Daartoe zal de
permanente vertegenwoordiger van de Staten-Generaal in Brussel gevraagd
worden om bij zijn collegaā€™s van de betreffende nationale parlementen
een inventarisatie op te stellen op basis van een vooraf opgestelde
lijst met aandachtspunten en criteria. Indien nuttig dan wel wenselijk
kan eventueel worden gekozen voor enkele consultaties in de respectieve
hoofdsteden dan wel gesprekken en marge van een COSAC-bijeenkomst.

2. Gesprekken gericht op de inbedding in de politieke en bestuurlijke
cultuur: toetsing van moddelen

Het behandelvoorbehoud zal in de uitvoering een duidelijk andere
werkwijze en behandeling van Europese voorstellen vragen door de Kamer
dan tot nu toe het geval is. Verschillende commissies zijn in de Tweede
Kamer betrokken bij de behandeling van EU-voorstellen: de vaste
commissie Europese Zaken, de vaste ā€œvakā€commissies en in een aantal
geselecteerde gevallen ook de TGCS. Voorts heeft ook de Kamer (plenair)
een rol in het behandelvoorbehoud. Artikel 4 (eerste lid) verlangt
namelijk dat de Kamer besluit en dat zij vervolgens de regering
informeert. Vastgelegd dient te worden welk behandeltraject door een
Europees voorstel dient te worden gevolgd en welke taak en
verantwoordelijkheid de verschillende onderscheiden commissies van de
Tweede Kamer daarin hebben (of niet). 

Modellen

Op basis van de oriƫntatie bij andere nationale parlementen en in het
licht van de huidige organisatie en werkwijze van de Tweede Kamer,
zullen vervolgens enkele modellen worden ontwikkeld en opgesteld voor de
praktische toepassing en inbedding van een behandelvoorbehoud in de
werkwijze van de Tweede Kamer. Deze zullen voor een opinie en ter
toetsing aan enkele gesprekspartners worden voorgelegd. 

Toetsing

Daartoe zullen oriƫnterende gesprekken worden gevoerd met onder meer de
vice-voorzitter van de Raad van State (dhr. Tjeenk-Willink), de
voorzitter en enkele van de Tweede Kamerleden in de TGCS en enkele
voorzitters en griffiers van vaste ā€œvakā€commissies. Tevens zal met
de Eerste Kamer over de wijze van uitwerking van het behandelvoorbehoud
worden gesproken.

Voorts zal ook met enkele wetenschappers worden gesproken, waaronder de
deelnemers aan het Rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 28 mei 2008
en de WRR.

3. Afronding van de oriƫntatiefase

Deze oriƫntatiefase wordt afgesloten met een rapport van de
initiatiefnemers Wiegman-van Meppelen Scheppink en Ten Broeke aan de
vaste commissie EUZA waarin een beknopte samenvatting van de
verschillende gesprekken wordt opgenomen, welke later als onderdeel bij
de toelichting op het voorstel voor aanpassing van het Reglement van
Orde kunnen worden opgenomen. 

Gekoppeld daaraan zal eveneens een uitgewerkt voorstel voor aanpassing
van het Reglement van Orde  worden opgesteld, dat als basis voor de
verdere bespreking van de uitwerking door de initiatiefnemers zal worden
aangeboden aan de vaste commissie voor Europese Zaken. 

b. Uitwerking in Reglement van Orde

Voor de praktische uitwerking van het behandelvoorbehoud dient een
voorstel te worden geformuleerd dat tezamen met een uitgebreide
toelichting aan de commissie voor de werkwijze van de Tweede Kamer dient
te worden gestuurd. Voor de uitwerking is Artikel 4 van de Rijkswet
leidend, in het bijzonder de voorzieningen in het eerste en derde lid
van dat artikel, respectievelijk de 2 maanden waarin het voorbehoud
geplaatst dient te worden en de afspraken over het vervolgtraject na die
periode. Als eerder gesteld dient het voorstel te worden opgesteld in de
vorm van een aanpassing van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. 

Elementen die bij de nadere uitwerking onder meer aan de orde kunnen dan
wel dienen te komen.

Parallelliteit met de gele en oranje kaart procedure: koppeling van het
nationale traject aan dat van de afstemming met de andere nationale
parlementen

Afstemming met de TGCS-procedure

Forumkeuze: welke commissie is regisseur in het proces, welke commissies
handelt op welk moment in het proces

    - Rol, taak en verantwoordelijkheid van de vaste ā€œvakā€commissies

    - Rol, taak en verantwoordelijkheid van de vaste commissie Europese
Zaken

    - Rol, taak en verantwoordelijkheid van de (plenaire) Kamer

Werkwijze van de Kamer bij de behandeling van EU-dossiers, in termen van
behandeling, termijnen en actoren

Verspreiding van stukken in de Tweede Kamer

De gesprekken in de oriƫntatiefase kunnen input opleveren voor dit
proces. Daarnaast zullen de termijnen die het behandelvoorbehoud stelt
een aanpassing van de werkwijze van vaste commissies vragen in termen
van bijvoorbeeld versnelde behandeling (extra procedurevergadering of
afstemming per mail). 

Het behandelvoorbehoud gaat uit van 2 maanden na verschijning van het
wetgevende EU-voorstel, terwijl Protocol 2 van het Verdrag van Lissabon
(Gele en Oranje kaart procedure een termijn van 8 weken hanteert).
Weliswaar staat het behandelvoorbehoud strikt genomen los van de
gele/oranje kaart maar de facto zou het behandelvoorbehoud zich kunnen
ontwikkelen tot het nationale voortraject van de Europese gele- en
oranje kaart procedure. Bij de uitwerking van de modellen en het
opstellen van een voorstel zullen deze sporen, en in het bijzonder de
afwijkende termijnen, verenigd kunnen worden.

Voorts wordt opgemerkt dat niet alle zaken tot in het detail in het
Reglement van Orde hoeven te worden vastgelegd, maar dat een aantal
zaken praktische werkafspraken vergen. Daarbij valt te denken aan de
verspreiding en advisering van wetgevende voorstellen in de Kamer, maar
bijvoorbeeld ook aan de eventuele wenselijkheid van eerdere informatie
over het standpunt van de regering. 



5. Globale tijdpad voor nadere uitwerking van het behandelvoorbehoud en
de aanpassing van het instemmingsrecht

De initiatiefnemers stellen het volgende globale tijdpad voor de
aanpassing van het instemmingsrecht en de uitwerking van het
behandelvoorbehoud voor:

Indienen voorstel voor uitwerking bij de vc EUZA 

(initiatief en mandaat):						pv EUZA van 5 maart 2009

oriƫntatiefase:			 				maart/april 2009

opstelling rapport over de oriƫntatiefase:			eerste helft mei 2009

indienen bij vc EUZA rapport over de oriƫntatiefase en 

voorstel voor amendering Reglement van Orde:			medio mei 2009

bespreking voorstel door vc EUZA:				pv EUZA 4 juni 2009 (en evt. 

pv EUZA 25 juni 2009)

aanbieden voorstel aan de commissie voor de werkwijze:	uiterlijk 2 juli
2009 (laatste dag 

voor zomerreces)





Onder voorbehoud van de agendering en behandeling door de commissie van
de werkwijze:

behandeling door de commissie van de werkwijze:		september 2009

aanbieden voorstel aan plenaire vergadering ter stemming:	oktober 2009





Bijlage 5.3	Elementaire systeemvragen

Elementaire systeemvragen voor de uitwerking van een behandelvoorbehoud

Om te bepalen welk model voor een behandelvoorbehoud aan de gewenste
uitgangspunten voldoet, dienen onderstaande vragen als leidraad.

1	vorm van instrument: alleen Tweede Kamer of samen met Eerste Kamer	Een
behandelvoorbehoud (of een deeltraject daarvan) eigenstandig als Tweede
Kamer inrichten of een gezamenlijk instrument met de Eerste Kamer?

2	reikwijdte behandelvoorbehoud (al dan niet selectie voorstellen)
Dienen alle wetgevende EU voorstellen te worden geplaatst in het traject
van het behandelvoorbehoud of dient er een selectie gemaakt te worden?
En zo ja, op basis van welke criteria vindt een selectie plaats
(vergelijkbaar met selectie voor prioriteits en TGCS-voorstellen)?

3 	reikwijdte behandelvoorbehoud (al dan niet integrale beoordeling)	Is
het wenselijk om een integrale toetsing op subsidiariteit,
proportionaliteit en inhoudelijk oordeel tot stand te brengen (1
geĆÆntegreerd regime), dan wel is het wenselijk dat de
subsidiariteit-/proportionaliteitvraag gescheiden is van de toetsing op
inhoudelijke merites (parallel bestaan van het huidige
ā€˜TGCS-trajectā€™ naast een nieuw behandelvoorbehoud traject)?

4	Behandelingsintensiteit	In welke vorm en mate wenst de Kamer de
behandeling van voorstellen onder het traject van het
behandelingsvoorbehoud vorm te geven: gelijk aan de huidige
TGCS-procedure (met pre-

adviezen, adviesaanvragen, stafnotities ten behoeve van vaste
commissies, formele briefwisseling tussen de TGCS en vaste commissies;
welke relatief veel tijd vraagt) dan wel een lichtere variant
(bijvoorbeeld via een nieuw standaard sjabloon met kerngegevens en
beknopte analyse)?

5 	informeren regering	Dient de regering van de selectie van een
wetgevend voorstel voor behandelvoorbehoud op de hoogte te worden
gesteld; zo ja, in welk stadium van het proces?

6	Behandeling wetgevend voorstel nadat het behandelvoorbehoud gemaakt is
In welke mate dient in de fase na de plenaire vaststelling van het
behandelvoorbehoud (wetgevend voorstel + 2 maanden) nog sprake te zijn
van centrale regie en coƶrdinatie, of is het wenselijk dat vanaf dat
moment de behandeling zich voltrekt in de betreffende vaste commissie?



Bijlage 5.4	Dynamische modellen

Dynamische tabel 1: overzicht modaliteiten ten behoeve van het
vaststellen van een behandelvoorbehoud (fase: voorstel + 2 maanden)

In onderstaand overzicht worden de verschillende alternatieven in
willekeurige volgorde aangegeven per stap (een kolom) in het proces. Het
proces loopt van links naar rechts. Per stap kan een andere variant
gekozen worden. Sommige varianten in de ene kolom hangen intrinsiek
samen met een variant in een andere kolom. Via een keuze per kolom kan
modulair een model opgebouwd worden. 

Voorselectie wetgevende voorstellen	Doorverwijzing /aftrap geven voor
parlemen-taire behandeling na verschijnen wetgevend voorstel
Inhoudelijke behandeling	Afronding proces behandelvoorbehoud /
doorgeleiding naar plenaire vergadering Kamer	Vaststelling
behandelvoorbehoud



In het geheel geen selectie; alle wetgevende voorstellen worden in
beschouwing genomen. (NB:dat betreft enorm veel voorstellen, meer dan
waarover BNC-fiches verschijnen)

	

De vaste commissies gaan direct na het verschijnen van een wetgevend
voorstel aan de slag en melden zich te gelegener tijd bij de vc EUZA
indien zij een behandelvoorbehoud willen plaatsen	

Bij integrale behandeling subsidiariteit, proportionaliteit en
inhoudelijk oordeel

In de betreffende vaste commissie vindt integrale beoordeling plaats
(subsidiariteit, proportionaliteit en inhoudelijk oordeel)

	

Betreffende vaste commissie doet een voorstel aan de Kamer (plenair)	

Bij integrale behandeling subsidiariteit, proportionaliteit en
inhoudelijk oordeel

Vaststelling behandelvoorbehoud door plenaire vergadering van de Tweede
Kamer (cfm art. 4.1) en informeren regering  



Geen selectie in het jaar N-1, maar wekelijkse selectie op basis van
recente publicatie van wetgevende voorstellen	

EUZA wordt integraal verantwoordelijk voor subsidiariteit,
proportionaliteit en inhoudelijke toetsing; de TGCS wordt opgeheven dan
wel blijft voorbestaan voor alleen het onderzoeken c.q. afstemmen met
Eerste Kamer over een eventueel gezamenlijk oordeel over subsidiariteit
en proportionaliteit 

	

Bij separate behandeling inhoudelijk oordeel enerzijds en ā€˜klassiekā€™
TGCS-oordeel anderzijds 

De betreffende vaste commissie beoordeelt een wetgevend voorstel op
inhoudelijke gronden

NB: separaat daaraan beoordeelt de betreffende commissie in voorkomende
gevallen op verzoek van de TGCS de subsidiariteit en proportionaliteit

	

Vaste commissie koppelt terug aan de vaste commissie EUZA, die eventueel
na bespreking een voorstel doet aan de Kamer (plenair)	

Bij separate behandeling inhoudelijk oordeel enerzijds en ā€˜klassiekā€™
TGCS-oordeel anderzijds

Vaststelling behandelvoorbehoud op inhoudelijke gronden door plenaire
vergadering van de Tweede Kamer (cfm art. 4.1) en informeren regering  

NB: separaat daarnaast stelt de Kamer plenair dan in voorkomende
gevallen over het zelfde wetgevende voorstel een TGCS-oordeel vast.





Selectie in het jaar N-1 op basis van het WWP CIE-voorstellen (NB:
vergelijkbaar met de selectie zoals die nu voor de
prioriteitsonderwerp-en en tbv de TGCS plaatsvindt)

	

EUZA verwijst door naar de betreffende vaste commissie,  eventueel na
preselectie van voorstellen; indien relevant volgt de TGCS een parallel
traject

 

Vaste commissie koppelt terug aan de vaste commissie EUZA en TGCS
(TK-deel), die eventueel na bespreking een voorstel doet aan de Kamer
(plenair)



 

Een Commissie (samengesteld uit alle voorzitters van de vaste
commissies) selecteert wekelijks op basis van de recent verschenen
wetgevende voorstellen en geleidt deze voor verdere behandeling door aan
de betreffende vaste commissie 





Vaste commissie koppelt terug aan de Commissie van commissievoorzitters,
die eventueel na bespreking een voorstel doet aan de Kamer (plenair)

	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De commisies EUZA en ESO stellen in gezamenlijkheid een lijstvan te
volgende wetgevende voorstellen  vast in jaar N-1

(NB: vergelijkbaar met de selectie zoals die nu voor de
prioriteitsonderwerpen en tbv de TGCS plaatsvindt)

	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

Een gezamenlijke vergadering van EUZA en ESO verwijst door, eventueel na
een preselectie 

(NB: In dit model ligt impliciet - maar niet noodzakelijk - een
integrale benadering vast, en maakt een losstaande TGCS-toetsing
overbodig)



Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

Vaste commissie koppelt terug aan de gezamenlijke vergadering van EUZA
en ESO, die eventueel na bespreking een voorstel doet aan de beide
Kamers (plenair)	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

Vaststelling behandelvoorbehoud door plenaire vergadering van beide
Kamers (cfm art. 4.1) en informeren regering

	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De TGCS verwijst door, eventueel na een preselectie (NB: mandaat TGCS
wordt uitgebreid; naast subsidiariteit- en proportionaliteittoetsing ook
inhoudelijke toetsing)



Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

Vaste commissie koppelt terug aan de TGCS, die eventueel na bespreking
een voorstel doet aan de beide Kamers (plenair)

	

Dynamische tabel 2: overzicht modaliteiten ten behoeve van het volgen
van voorstellen waarop door de Kamer(s) een behandelvoorbehoud is
geplaatst (fase: behandelvoorbehoud is geplaatst)

In onderstaand overzicht worden de verschillende alternatieven in
willekeurige volgorde aangegeven per stap (een kolom) in het proces. Het
proces loopt van links naar rechts. Per stap kan een andere variant
gekozen worden. Sommige varianten in de ene kolom hangen intrinsiek
samen met een variant in een andere kolom. Via een keuze per kolom kan
modulair een model opgebouwd worden. 

Fase overleg met regering: afspraken

(binnen 1 maand na het maken van het behandel-voorbehoud cfm. art. 4.3)
Vervolgbehandeling	Voorbereiden Besluitvorming 

(voordat de Raad tot besluitvorming overgaat) 	Vaststelling
besluitvorming

(bevestiging of intrekking behandelvoorbehoud)

	

De vc EUZA en de betreffende vaste commissie overleggen met de regering

	

De vc EUZA en de betreffende commissie volgen het wetgevend voorstel
tijdens de onderhandeling-en in de Raad en overleggen geregeld met de
regering

	

De vc EUZA vraagt de betreffende vaste commissie om advies, en bespreekt
dit vervolgens, waarna de vc EUZA een voorstel voorlegt aan de Kamer
(plenair)	

Bevestiging of intrekking behandelvoorbehoud door plenaire vergadering
van de Tweede Kamer en informeren regering  

	

De vc EUZA overlegt met de regering en informeert de betreffende vaste
commissie van de uitkomst daarvan

	

De betreffende vaste commissie volgt het wetgevend voorstel tijdens de
onderhandelingen in de Raad en overlegt geregeld met de regering

	

De betreffende vaste commissie vormt een eindoordeel over de uitkomst
van de onderhandelingen over het wetgevend voorstel en informeert de vc
EUZA over haar oordeel terzake. De vc EUZA geleidt het oordeel,
eventueel na bespreking, door aan de Kamer (plenair).







De vaste commissie overlegt met de regering en informeert de commissie
EUZA van de uitkomst daarvan 

	

De betreffende vaste commissie volgt het wetgevend voorstel tijdens de
onderhandelingen in de Raad en overlegt geregeld met de regering en
informeert de vc EUZA met regelmaat

	

De betreffende vaste commissie vormt in gezamenlijke sessie met de vc
EUZA een eindoordeel over de uitkomst van de onderhandelingen over het
wetgevend voorstel en informeert de vc EUZA over haar oordeel terzake.
De vc EUZA geleidt het oordeel, eventueel na bespreking, door aan de
Kamer (plenair).





De vc EUZA overlegt met de regering









De vaste commissie overlegt met de regering







Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De commissies EUZA en ESO  en de betreffende vaste commissies van beide
Kamers overleggen met de regering

	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De commissies EUZA en ESO en de betreffende vaste commissies van beide
Kamers volgen het wetgevend voorstel tijdens de onderhandelingen in de
Raad en overleggen geregeld met de regering

	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De respectieve vaste commissies vormen een eindoordeel en informeren
elkaar over het eind-oordeel; in geval van afwijkende oordelen wordt een
gezamenlijk overleg belegd om te onderzoeken of een eenduidig oordeel
van beide Kamers mogelijk is.	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

Bevestiging of intrekking behandelvoorbehoud door plenaire vergadering
van beide Kamers en informeren regering; in geval er geen
overeenstemming tussen beide Kamers bestaat, dan informeren beide Kamers
afzonderlijk de regering over hun standpunt

	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De commissies EUZA en ESO overleggen met de regering en informeren de
betreffende vaste commissies van beide Kamers van de uitkomst daarvan

	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De betreffende vaste commissies van beide Kamers volgen het wetgevend
voorstel tijdens de onderhandelingen in de Raad en overleggen geregeld
met de regering

	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De respectieve vaste commissies van beide Kamers vormen gezamenlijk met
de commissie EUZA en ESO een eindoordeel en informeren elkaar over het
eind-oordeel; in geval van afwijkende oordelen wordt een gezamenlijk
overleg belegd om te onderzoeken of een eenduidig oordeel van beide
Kamers mogelijk is.



Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De betreffende vaste commissies overleggen met de regering en informeren
de commissie EUZA van de uitkomst daarvan 

	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De betreffende vaste commissie volgt het wetgevend voorstel tijdens de
onderhandelingen in de Raad en overlegt geregeld met de regering en
informeert de vc EUZA met regelmaat

	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De commissies EUZA en ESO vormen een eindoordeel en informeren elkaar
over het eind-oordeel; in geval van afwijkende oordelen wordt een
gezamenlijk overleg belegd om te onderzoeken of een eenduidig oordeel
van beide Kamers mogelijk is.



Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De commissies EUZA en ESO overleggen met de regering	Gezamenlijk model
met Eerste Kamer:

De vaste commissies van iedere Kamer volgen zelfstandig hun eigen
behandeltraject 



	Gezamenlijk model met Eerste Kamer:

De betreffende vaste commissies overleggen met de regering





Bijlage 5.5	Stroomschemaā€™s

In vervolg op de twee onderscheiden fases zijn per fase drie ruwe
stroomschemaā€™s opgesteld, welke in aanvulling op de elementaire vragen
dienden als leidraad bij de besprekingen van de rapporteurs met de
verschillende gesprekspartners teneinde een helder beeld te krijgen van
de verschillende varianten en de daaraan gekoppelde voor- en nadelen.

Daartoe zijn de volgende stroomschemaā€™s opgesteld:

I   Uitwerking procedure behandelvoorbehoud

Model: integrale toetsing op basis van geselecteerde voorstellen

Model: toetsing alle wetgevende voorstellen

Model: separate toetsing behandelvoorbehoud en
subsidiariteit/proportionaliteit

II   Uitwerking procedure na het besluit van de Kamer tot het plaatsen
van een behandelvoorbehoud 

a. Model: behandeling door betreffende vaste commissie met
coƶrdinerende rol vc EUZA 

b. Model: sturende rol vc EUZA 

c. Model: sturende rol vaste commissies met de vc EUZA op afstand

Uitwerking procedure behandelvoorbehoud

 

Model: integrale toetsing op basis van geselecteerde voorstellen

De vc EUZA selecteert in november van het voorafgaande jaar in overleg
met de vaste commissies wetgevende voorstellen die met bijzondere
aandacht gevolgd zullen gaan worden, op basis van het Wetgeving- en
werkprogramma van de Europese Commissie; deze lijst kan in de loop van
het jaar worden geactualiseerd door de vaste commissie Europese Zaken
wanneer zij meent dat daar aanleiding toe bestaat.

De vc EUZA wordt verantwoordelijk voor de coƶrdinatie van de integrale
toetsing op inhoud, subsidiariteit en proportionaliteit van de
geselecteerde wetgevende voorstellen. Waar relevant zal zij vaste
commissies om een oordeel verzoeken, dan wel zullen vaste commissies uit
eigener beweging een dossier bij de vc EUZA aandragen. De werkzaamheden
van de huidige tijdelijke commissie TGCS worden geĆÆntegreerd met die
van de vc EUZA. Met deze integratie wordt verzekerd dat vaste commissies
na de invoering van het behandelvoorbehoud eenmalig een toetsing over
een Europees wetgevend voorstel hoeven te doen, dat er een integrale
afweging door vaste commissies kan worden gemaakt en dat hiermee de
werklast voor de vaste commissies beperkt blijft.

De vaste commissie bespreekt het Europees wetgevend voorstel en stelt
een gemotiveerd advies op ten behoeve van de vc EUZA. Indien de vaste
commissie dat dienstig acht kan zij zich daartoe nader laten informeren
door het organiseren van een technische briefing, een rondetafelgesprek,
een gesprek met de EP-rapporteur, een nadere toelichting door de
EU-adviseur van de vaste commissie etc.etc.

De vaste commissie EUZA bewaakt de procedure en tijdsplanning opdat de
in de Rijkswet gestelde termijn van 2 maanden wordt gerespecteerd.
Tevens draagt de coƶrdinatie van de vc EUZA er toe bij dat de plenaire
vergadering op eenduidige wijze over Europese wetgevende voorstellen
waarop een behandelvoorbehoud dient te worden geplaatst geĆÆnformeerd
wordt.

Uiterlijk 2 maanden na publicatie van het wetgevend voorstel dient de
plenaire vergadering te besluiten over het al dan niet plaatsen van een
behandelvoorbehoud, conform art. 4.1 van de Rijkswet.

Uitwerking procedure behandelvoorbehoud

 

Model: toetsing alle wetgevende voorstellen

Er worden vooraf geen wetgevende voorstellen geselecteerd; elk Europees
wetgevend voorstel wordt door vaste commissies in behandeling genomen.

De vaste commissies gaan eigenstandig direct na publicatie van een
wetgevend voorstel aan de slag (daarop geattendeerd door de staf van de
commissie en de EU-adviseur). In dit model worden vaste commissies in
eerste aanleg verantwoordelijk voor het volgen en beoordelen van
EU-dossiers en gaat geen tijd ā€˜verlorenā€™ aan coƶrdinatie. 

De vaste commissie bespreekt het Europees wetgevend voorstel en een
gemotiveerd advies op ten behoeve van de vc EUZA stelt indien zij van
mening is dat het plaatsen van een behandelvoorbehoud gerechtvaardigd
is. Indien de vaste commissie dat dienstig acht kan zij zich daartoe
nader laten informeren door het organiseren van een technische briefing,
een rondetafelgesprek, een gesprek met de EP-rapporteur, een nadere
toelichting door de EU-adviseur van de vaste commissie etc.etc.

De vaste commissie EUZA bewaakt de procedure en tijdsplanning opdat de
in de Rijkswet gestelde termijn van 2 maanden wordt gerespecteerd.
Tevens draagt de coƶrdinatie van de vc EUZA er toe bij dat de plenaire
vergadering op eenduidige wijze over Europese wetgevende voorstellen
waarop een behandelvoorbehoud dient te worden geplaatst geĆÆnformeerd
wordt.

Uiterlijk 2 maanden na publicatie van het wetgevend voorstel dient de
plenaire vergadering te besluiten over het al dan niet plaatsen van een
behandelvoorbehoud, conform art. 4.1 van de Rijkswet.

Uitwerking procedure behandelvoorbehoud

 

Model: separate toetsing behandelvoor-behoud en
subsidiariteit/proportionaliteit

De vc EUZA selecteert in november van het voorafgaande jaar in overleg
met de vaste commissies wetgevende voorstellen die met bijzondere
aandacht gevolgd zullen gaan worden, op basis van het Wetgeving- en
werkprogramma van de Europese Commissie; deze lijst kan in de loop van
het jaar worden geactualiseerd door de vaste commissie Europese Zaken
wanneer zij meent dat daar aanleiding toe bestaat. 

De TGCS selecteert op identieke wijze ten behoeve van de subsidiariteit
en proportionaliteittoets. 

De vc EUZA wordt verantwoordelijk voor de coƶrdinatie van toetsing ten
behoeve van het behandelvoorbehoud. De TGCS wordt verantwoordelijk voor
de coƶrdinatie van toetsing op subsidiariteit en proportionaliteit.
Waar relevant zullen de vc EUZA en/of de TGCS de vaste commissies om een
oordeel verzoeken, dan wel zullen vaste commissies uit eigener beweging
een dossier bij de vc EUZA dan wel de TGCS aandragen. 

Indien een Europees wetgevend voorstel is geselecteerd voor zowel de
toetsing ten behoeve van een behandel-voorbehoud als voor de toetsing op
subsidiariteit en proportionaliteit, krijgen de vaste commissies in dit
model over een en hetzelfde Europese wetgevende voorstel 2 separate
verzoeken voor behandeling/toetsing. 

De vaste commissie bespreekt het Europees wetgevend voorstel in het
kader van een al dan niet te plaatsen behandelvoorbehoud en stelt een
gemotiveerd advies op ten behoeve van de vc EUZA. 

De vaste commissie bespreekt de subsidiariteit- en
proportionaliteitaspecten van het Europees wetgevend voorstel en stelt
een gemotiveerd advies op ten behoeve van de TGCS. 

Indien de vaste commissie dat dienstig acht kan zij zich daartoe nader
laten informeren door het organiseren van een technische briefing, een
rondetafelgesprek, een gesprek met de EP-rapporteur, een nadere
toelichting door de EU-adviseur van de vaste commissie etc.etc.

Wat betreft het behandelvoorbehoud bewaakt de vaste commissie EUZA de
procedure en tijdsplanning opdat binnen de in de Rijkswet gestelde
termijn van 2 maanden wordt gerespecteerd. Tevens draagt de coƶrdinatie
van de vc EUZA er toe bij dat de plenaire vergadering op eenduidige
wijze over Europese wetgevende voorstellen waarop een behandelvoorbehoud
dient te worden geplaatst geĆÆnformeerd wordt.

Wat betreft de toetsing op subsidiariteit en proportionaliteit bewaakt
de TGCS procedure en tijdsplanning

Uiterlijk 2 maanden na publicatie van het wetgevend voorstel dient de
plenaire vergadering te besluiten over het al dan niet plaatsen van een
behandelvoorbehoud, conform art. 4.1 van de Rijkswet. In het licht van
de gele en oranje kaart dient binnen 8 weken een oordeel gegeven te
worden.

Uitwerking procedure na het besluit van de Kamer tot het plaatsen van
een  behandelvoorbehoud

 

Model: behandeling door betreffende vaste commissie met coƶrdinerende
rol vc EUZA 

Nadat de Tweede Kamer plenair een parlementair behandelvoorbehoud heeft
uitgesproken en de regering daarover heeft geĆÆnformeerd dient conform
art 4.3 van de Rijkswet binnen 4 weken een overleg plaats te vinden met
de regering over het bijzonder politieke belang van het voorstel, waarin
tevens afspraken worden gemaakt over de wijze van informatie
verstrekking door de regering, over het verloop van de onderhandelingen
en van de wetgevingsprocedure en over eventueel vervolgoverleg. 

Een overleg van de betreffende vaste commissie samen met de vc EUZA
waarborgt dat er een zekere eenheid is in de werkwijze van de Kamer en
de behandeling van Europese wetgevende voorstellen door de Kamer.

Nadat de afspraken tussen Kamer en regering zijn gemaakt draagt de
betreffende vaste commissie zorg voor de inhoudelijke behandeling van
het Europese wetgevende voorstel. De vc EUZA is in dit stadium alleen
zijdelings betrokken.

De betreffende vaste commissie beraadt zich over het geplaatste
behandelvoorbehoud en vormt daarover een eindoordeel. Dit gebeurt als de
onderhandelingen in EU-verband binnen de Raad (en het Europees
Parlement) ten einde lopen dan wel zich in een afrondende fase bevinden,
dan wel op enig eerder moment wanneer de betreffende vaste commissie van
mening is dat de oorspronkelijke aanleiding voor het plaatsen van een
behandelvoorbehoud niet meer aanwezig is en het behandelvoorbehoud kan
worden ingetrokken.

Omwille van het overzicht en een gestructureerde en eenduidige
voorlegging aan de plenaire vergadering van de Tweede Kamer stuurt de
betreffende vaste commissie haar eindoordeel aan de vc EUZA. Deze
bespreekt al dan niet het eindoordeel en geleidt deze ofwel door aan de
plenaire vergadering dan wel verzoekt de betreffende vaste commissie om
een nadere toelichting.

In het licht van het oordeel van de Kamer over het bereikte
onderhandelingsresultaat besluit de Tweede Kamer plenair of het
oorspronkelijk geplaatste behandelvoorbehoud gehandhaafd dient te
blijven dan wel of dat kan worden ingetrokken.

Uitwerking procedure na het besluit van de Kamer tot het plaatsen van
een  behandelvoorbehoud

 

Model: sturende rol vc EUZA 

Nadat de Tweede Kamer plenair een parlementair behandelvoorbehoud heeft
uitgesproken en de regering daarover heeft geĆÆnformeerd dient conform
art 4.3 van de Rijkswet binnen 4 weken een overleg plaats te vinden met
de regering over het bijzonder politieke belang van het voorstel, waarin
tevens afspraken worden gemaakt over de wijze van informatie
verstrekking door de regering, over het verloop van de onderhandelingen
en van de wetgevingsprocedure en over eventueel vervolgoverleg. 

Een overleg van de vc EUZA waarborgt dat er een centrale regie is m.b.t.
het overleg met de regering en in de werkwijze van de Kamer en de
behandeling van Europese wetgevende voorstellen door de Kamer.

Nadat de afspraken tussen Kamer en regering zijn gemaakt volgen de vc
EUZA en de betreffende vaste commissie de inhoudelijke behandeling van
het Europese wetgevende voorstel.

De vc EUZA beraadt zich over het geplaatste behandelvoorbehoud en vormt
daarover een eindoordeel. Dit gebeurt als de onderhandelingen in
EU-verband binnen de Raad (en het Europees Parlement) ten einde lopen
dan wel zich in een afrondende fase bevinden, dan wel op enig eerder
moment wanneer de betreffende vaste commissie van mening is dat de
oorspronkelijke aanleiding voor het plaatsen van een behandelvoorbehoud
niet meer aanwezig is en het behandelvoorbehoud kan worden ingetrokken.

Voor het opmaken van een eindoordeel wint de vc EUZA advies in bij de
betreffende vaste commissie. De vc EUZA vormt vervolgens een eindoordeel
dat zij voorlegt aan de plenaire vergadering van de Tweede Kamer.

In het licht van het oordeel van de Kamer over het bereikte
onderhandelingsresultaat besluit de Tweede Kamer plenair of het
oorspronkelijk geplaatste behandelvoorbehoud gehandhaafd dient te
blijven dan wel of dat kan worden ingetrokken.

Uitwerking procedure na het besluit van de Kamer tot het plaatsen van
een  behandelvoorbehoud

 

Model: sturende rol vaste commissies met de vc EUZA op afstand

Nadat de Tweede Kamer plenair een parlementair behandelvoorbehoud heeft
uitgesproken en de regering daarover heeft geĆÆnformeerd dient conform
art 4.3 van de Rijkswet binnen 4 weken een overleg plaats te vinden met
de regering over het bijzonder politieke belang van het voorstel, waarin
tevens afspraken worden gemaakt over de wijze van informatie
verstrekking door de regering, over het verloop van de onderhandelingen
en van de wetgevingsprocedure en over eventueel vervolgoverleg. 

Een overleg van de betreffende vaste commissie waarborgt de nauwe
betrokkenheid van de betreffende vaste commissies en het ā€˜ownershipā€™
van de betreffende vaste commissie voor de uitvoering van de gemaakte
afspraken van de Kamer met de regering. 

Nadat de afspraken tussen Kamer en regering zijn gemaakt draagt de
betreffende vaste commissie zorg voor de inhoudelijke behandeling van
het Europese wetgevende voorstel. 

De betreffende vaste commissie beraadt zich over het geplaatste
behandelvoorbehoud en vormt daarover een eindoordeel. Dit gebeurt als de
onderhandelingen in EU-verband binnen de Raad (en het Europees
Parlement) ten einde lopen dan wel zich in een afrondende fase bevinden,
dan wel op enig eerder moment wanneer de betreffende vaste commissie van
mening is dat de oorspronkelijke aanleiding voor het plaatsen van een
behandelvoorbehoud niet meer aanwezig is en het behandelvoorbehoud kan
worden ingetrokken.

In voorkomend geval kan de betreffende vaste commissie de vc EUZA voor
advies benaderen. Het eindoordeel wordt afgerond binnen de betreffende
vaste commissie. geleidt het eindoordeel door aan de plenaire
vergadering van de Tweede Kamer.

In het licht van het oordeel van de Kamer over het bereikte
onderhandelingsresultaat besluit de Tweede Kamer plenair of het
oorspronkelijk geplaatste behandelvoorbehoud gehandhaafd dient te
blijven dan wel of dat kan worden ingetrokken.





 Voor de volgende onderdelen van het Verdrag van Lissabon moet de
Tsjechische regering actief instemming zoeken van de Senaat en de Kamer:
Artikel 31 Ā§3 VEU, Artikel 48 Ā§ 6 en 7 VEU, Artikel 81 Ā§ 3 van het
VWEU, Artikel 153 Ā§ 2 VWEU, Artikel 192 Ā§ 2 VWEU, Artikel 312, Ā§ 2
VWEU, Artikel 333 Ā§ 1 en 2  VWEU en Artikel 352  VWEU (behalve waar het
de werking van de interne markt betreft).

 PAGE    

  PAGE  - 1 - 

Nationaal traject parlementair behandelvoorbehoud

Indien een parlementair behandelvoorbehoud is geplaatst door de Kamer:

dienen Kamer (betreffende vaste commissie) en Regering binnen 4 weken te
overleggen over het EU wetgevend voorstel in de vorm van een AO (het
politieke debat)

kunnen Kamer en Regering daarbij afspraken maken over nadere
informatievoorziening aan de Kamer

kan de Kamer desgewenst besluiten tot inzet van het reguliere
Kamerinstrumentarium

Gele-oranje kaart procedure (Europees traject)

In COSAC verband coƶrdineren nationale parlementen 

Fase 3

Periode van 4 weken na plaatsing behandelvoorbehoud

Inhoudelijke bespreking van het voorstel in de betreffende vaste
commissie(s).

Waar nodig wordt om advies van de vaste commissie EUZA verzocht. In het
geval van commissieoverstijgende dossiers kan de vaste commissie EUZA
adviseren om ook andere vaste commissies bij de behandeling en
oordeelsvorming te betrekken.  

De vaste commissies behandelen EU wetgevende voorstellen integraal: zij
geven een advies aan de vaste commissie EUZA inzake het politieke belang
van het voorstel (c.q. of al dan niet een behandelvoorbehoud geplaatst
moet worden) en aan de TGCS inzake eventuele subsidiariteit en/of
proportionaliteit aspecten.

De vaste commissie EUZA  ontvangt het advies/oordeel over het politieke
belang van het EU wetgevend voorstel en geleidt ā€“ al dan niet na
overleg of nadere bespreking met de betreffende vaste commissie ā€“ het
advies c.q. oordeel ter stemming door naar de plenaire vergadering van
de Kamer 

* stemming c.q. vaststelling van een parlementair behandelvoorbehoud
dient cfm. de Rijkswet uiterlijk 2 maanden na publicatie van het EU
wetgevend voorstel te geschieden

Fase 2

Publicatie van een EU wetgevend voorstel 

+ 2 maanden

De TGCS (of zijn erfopvolger) ontvangt het advies/ oordeel over
eventuele subsidiariteit en proportiona-liteit aspecten van het EU
wetgevend voorstel en geleidt ā€“ al dan niet na overleg of nadere
bespreking met de betreffende vaste commissie ā€“ het advies c.q.
oordeel ter stemming door naar de plenaire vergadering van de Kamer 

* vaststelling in COSAC-verband tussen de nationale parlementen van de
lidstaten dient cfm. Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon uiterlijk 8
weken  na publicatie van het EU wetgevend voorstel te geschieden; om
afstemming met andere parlementen mogelijk te maken zal de nationale
behandeling daarvoor al dienen te geschieden (binnen circa 5 Ć  6 weken)

Publicatie EU wetgevend voorstel door de Europese Commissie

Fase 1

Voorselectie

(oktober-december van het jaar voorafgaand aan het behandeljaar)

Publicatie Wetgeving- en Werk Programma (WWP) van de Europese Commissie

Bespreking in vaste commissie A

Bespreking in vaste commissie B

Bespreking in vaste commissie C

Bespreking in vaste commissie D, E, F, etc.

De vaste commissie EUZA:

voert op basis van de input van de vaste commissies een nota-overleg met
de regering over het WWP 

formuleert op basis van de input van de respectieve vaste commissies (1)
een lijst met prioritaire voorstellen waarvan wordt verwacht dat deze
van dermate politieke belang zijn en tot een behandelvoorbehoud kunnen
leiden en (2) een lijst van voorstellen die op subsidiariteit en
proportionaliteit dienen te worden getoetst (TGCS of zijn erfopvolger).

De vc EUZA bespreekt de van de vaste commissie(s) ontvangen gemotiveerde
adviezen indien zij daar aanleiding toe ziet. Indien de vc EUZA het
oordeel van de vaste commissie (s) overneemt, zendt de vc EUZA een
advies aan de plenaire vergadering van de Tweede Kamer om een
behandelvoorbehoud te plaatsen.

Selectie van aangekondigde wetgevende voorstellen

Na verschijning van een (geselecteerd) wetgevend voorstel verwijst de vc
EUZA het voorstel door naar de betreffende vaste commissie voor een
integrale beoordeling: toetsing op inhoud, subsidiariteit en
proportionaliteit 

De plenaire vergadering van de Tweede Kamer stemt plenair over het al
dan niet plaatsen van een behandelvoorbehoud

Vaste commissies beoordelen een wetgevend voorstellen op inhoud,
subsidiariteit en proportionaliteit en adviseren de vc EUZA middels een
gemotiveerd advies of naar oordeel van de betreffende vaste commissies
de plaatsing van een behandelvoorbehoud wenselijk is.

De vc EUZA bespreekt de van de vaste commissie(s) ontvangen gemotiveerde
adviezen indien zij daar aanleiding toe ziet. Indien de vc EUZA het
oordeel van de vaste commissie (s) overneemt, zendt de vc EUZA een
advies aan de plenaire vergadering van de Tweede Kamer om een
behandelvoorbehoud te plaatsen.

Alle Europese wetgevende voorstellen worden in beschouwing genomen zodra
deze verschijning en onderworpen aan toetsing ten behoeve van het al dan
niet plaatsen van een behandelvoorbehoud

Na verschijning van een Europees wetgevend voorstel buigen vaste
commissies zich daar direct over ten behoeve van een oordeel of het
plaatsen van een behandelvoorbehoud wenselijk en noodzakelijk is. Indien
de vaste commissie tot het oordeel komt dat een behandelvoorbehoud
geplaatst dient te worden, stuurt zij een gemotiveerd advies met die
strekking aan de vc EUZA

De plenaire vergadering van de Tweede Kamer stemt plenair over het al
dan niet plaatsen van een behandelvoorbehoud

De plenaire vergadering van de Tweede Kamer stemt apart over het al dan
niet plaatsen van een behandelvoorbehoud en het TGCS-oordeel

Afzonderlijke selectie van aangekondigde wetgevende voorstellen voor
toetsing op behandelvoorbehoud (vc EUZA) en toetsing op subsidiariteit
en proportionaliteit (TGCS)

Na verschijning van een (geselecteerd) wetgevend voorstel verwijst de vc
EUZA het voorstel door naar de betreffende vaste commissie voor een
toetsing ten behoeve van een behandelvoorbehoud 

Vaste commissies beoordelen een wetgevend voorstellen op inhoud en
adviseren de vc EUZA middels een gemotiveerd advies of naar oordeel van
de betreffende vaste commissies de plaatsing van een behandelvoor-behoud
wenselijk is. 

Na verschijning van een (geselecteerd) wetgevend voorstel verwijst de
TGCS het voorstel door naar de betreffende vaste commissie voor een
toetsing op subsidiariteit en proportionaliteit 

Vaste commissies beoordelen een wetgevend voorstellen op subsidiariteit
en proportionaliteit en adviseren de TGCS middels een gemotiveerd advies
of naar oordeel van de betreffende vaste commissies aan de vereisten is
voldaan. 

De TGCS bespreekt de van de vaste com-missie(s) ontvangen gemotiveerde.
Indien zij het oordeel van de vaste commissie(s) overneemt, zendt de
TGCS een advies aan de plenaire vergadering van de Tweede Kamer over een
subsidiariteit- en proportionaliteit-oordeel.

De vc EUZA bespreekt de van de vaste commissie(s) ontvangen
gemoti-veerde adviezen. Indien zij het oordeel van de vaste
com-missie(s) overneemt, zendt de vc EUZA een advies aan de plenaire
vergadering van de Tweede Kamer om een behandelvoorbehoud te plaatsen.

Bevestiging of intrekking van het behandelvoorbehoud door de plenaire
vergadering van de Tweede Kamer en het vervolgens informeren van de
regering daarover.

De vc EUZA en de desbetreffende vaste commissie overleggen met de
regering

De betreffende vaste commissie volgt het Europese wetgevende voorstel
tijdens de onderhandelingen in Raad (en EP), en overlegt geregeld met de
regering op basis van de gemaakte afspraken.

De betreffende vaste commissie informeert de vc EUZA met enige regelmaat
terzake.

De betreffende vaste commissie vormt een eindoordeel over de uitkomst
van de onderhandelingen over het wetgevend voorstel en informeert de vc
EUZA over haar oordeel terzake. De vc EUZA geleidt het oordeel,
eventueel na bespreking, door aan de Kamer (plenair) dan wel besluit de
vc EUZA het oordeel van de vaste commissie aan haar terug te geleiden
met het verzoek om een nadere toelichting.

Bevestiging of intrekking van het behandelvoorbehoud door de plenaire
vergadering van de Tweede Kamer en het vervolgens informeren van de
regering daarover.

De vc EUZA overlegt met de regering

De vc EUZA en de betreffende vaste commissie volgen het Europese
wetgevende voorstel tijdens de onderhandelingen in Raad (en EP), en
overlegt geregeld met de regering op basis van de gemaakte afspraken.

De vc EUZA vraagt de betreffende vaste commissie om advies inzake een
eindoordeel over de uitkomst van de onderhandelingen over het wetgevend
voorstel, waarna de vc EUZA over haar oordeel terzake. De vc EUZA legt
vervolgens een voorstel voor aan de Kamer (plenair).

Bevestiging of intrekking van het behandelvoorbehoud door de plenaire
vergadering van de Tweede Kamer en het vervolgens informeren van de
regering daarover.

De desbetreffende vaste commissie overlegt met de regering

De betreffende vaste commissie volgt het Europese wetgevende voorstel
tijdens de onderhandelingen in Raad en EP, en overlegt geregeld met de
regering op basis van de gemaakte afspraken.

De betreffende vaste commissie informeert de vc EUZA met enige regelmaat
terzake.

De betreffende vaste commissie vormt een eindoordeel over de uitkomst
van de onderhandelingen over het wetgevend voorstel, waarbij de vc EUZA
eventueel om advies kan worden gevraagd. De betreffende vaste commissie
geleidt het oordeel door aan de Kamer (plenair).