Uitkomsten en conclusies van de onderzoeksrapporten
Bijlage
Nummer: 2009D47485, datum: 2009-10-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.E. van der Laan, minister voor Wonen, Wijken en Integratie
- Mede ondertekenaar: N. Albayrak, staatssecretaris van Justitie (Ooit PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Bijlage bij: Kabinetsaanpak huwelijks- en gezinsmigratie (2009D47484)
Preview document (🔗 origineel)
BIJLAGE I. Uitkomsten en conclusies van de onderzoeksrapporten Evaluatie verhoging inkomenseis en leeftijdseis bij gezinsvorming Aanleiding In november 2004 is het inkomensvereiste voor gezinsvormers verhoogd naar 120% van het wettelijk minimumloon. Met deze verhoging beoogde het toenmalige kabinet de startpositie van derdelanders in de Nederlandse samenleving te vergroten. Wanneer de hoofdpersoon ook in financieel opzicht volledig in staat is de verantwoordelijkheid voor de overkomst van de partner te dragen, zou dit kunnen bijdragen aan het voorkomen van een beroep op (aanvullende) bijstand, aangezien een beroep hierop mogelijk is bij een inkomen tot 120% van het wettelijk minimumloon. Een betere startpositie in de Nederlandse maatschappij kan dan bijdragen aan een betere integratie van de nieuwkomer. Door bovendien een hogere leeftijdseis te stellen, werd beoogd dat zowel de referent in Nederland als de buitenlandse partner beter voorbereid is en beter in staat is een meer weloverwogen keuze te maken voor het verblijf in Nederland. De periode van uitstel zou moeten bijdragen aan doorstudeergedrag en met name ook voor vrouwen er toe moeten leiden dat een meer onafhankelijke keuze voor de huwelijkspartner gemaakt kan worden, en mogelijke huwelijksdwang voorkomen wordt. Aanpak van het onderzoek Het onderzoeksrapport “Internationale gezinsvorming begrensd?” geeft inzicht in de gevolgen van de invoering van de verhoogde inkomens- en leeftijdseis bij gezinsvormers, afkomstig uit derde landen. Voor dit onderzoek is kwantitatief onderzoek gecombineerd met kwalitatief onderzoek. In het kwantitatieve deelonderzoek zijn gegevens van vreemdelingen die een inwilliging op hun mvv-aanvraag hebben gekregen gekoppeld aan gegevens van het CBS en is op deze manier inzicht verkregen in demografische kenmerken en startpositie van de buitenlandse partner en van de maatschappelijke positie van de referent. De onderzochte periode strekte zich uit van 16 maanden vóór de invoering van de maatregel tot 16 maanden na de invoering van de maatregel, teneinde de effecten van de maatregel zo betrouwbaar mogelijk te kunnen meten. Voor het kwalitatieve deel zijn 50 stellen geïnterviewd, waarvan er 45 niet direct aan alle vereisten konden voldoen. Voor de onderzoeksgroep is gekeken naar de groepen die bij gezinsvormende migratie een relatief groot deel voor hun rekening nemen. Bij het kwantitatieve onderzoeksdeel ging het daarbij om referenten van Turkse, Marokkaanse en Nederlandse afkomst, terwijl de partners afkomstig zijn uit Turkije, Marokko, Suriname, Brazilië, Thailand, Rusland of de Filippijnen en is gekeken naar een groep overige nationaliteiten. De interviews zijn gehouden onder de drie belangrijkste groepen met een buitenlandse partner:Turken, Marokkanen en autochtone Nederlanders. De partners van Turkse en Marokkaanse referenten hebben als herkomstland Marokko en Turkije. De geïnterviewde partners van autochtone Nederlanders zijn afkomstig uit Thailand of Zuid-Amerika. In het onderstaande zal worden ingegaan op de belangrijkste conclusies van dit onderzoek. Effecten op integratie Door de onderzoekers is aangegeven dat hierbij met name gekeken is naar de sociaal-economische aspecten van integratie, de relatie met culturele en sociale integratie is voor dit onderzoek buiten beschouwing gebleven. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de relatie tussen de verhoging van de leeftijdseis en inkomenseis enerzijds en integratie anderzijds complexer is dan verondersteld werd bij de invoering van dit beleid. Zo is er sprake van een verhoogde arbeidsparticipatie van de referent, in de periode voorafgaand aan de aanvraag, maar is een zelfde effect ook gemeten vóór de invoering van de 120%-norm. De inkomenseis als zodanig stimuleert de referent tot een verhoogde arbeidsparticipatie in aanloop naar en tijdens de aanvraagprocedure en de gestelde inkomenseis draagt bij aan een verhoging van het inkomen. Na binnenkomst van de partner lopen de effecten van de inkomenseis op de arbeidsparticipatie van de referent uiteen: in sommige gevallen leidt gedragsaanpassing tot een structurele positieverbetering van de referent, soms is het effect van de gedragsaanpassing tijdelijk en keert de referent terug naar het eerdere inkomen en soms is het effect op de langere termijn negatief gebleken. Dit laatste is het geval wanneer bijvoorbeeld wordt afgezien van verdere investeringen in opleidingen (bijvoorbeeld deeltijdstudie naast het werk) of arbeidsmarktgerelateerde cursussen waardoor op korte termijn het inkomen van de referent er op vooruit gaat, maar op langere termijn uit kan komen op een inkomen dat lager ligt in vergelijking met de situatie waarin er wel (verder) zou zijn geïnvesteerd in opleidingen en cursussen. Dit laatste effect heeft zich met name voorgedaan bij de jongere referenten, en zowel bij mannen als bij vrouwen. Overigens wordt hierbij door de onderzoekers wel aangetekend dat ook vóór de invoering mogelijk wel de voorkeur werd gegeven aan werken boven verder studeren, maar de interviews wijzen wel uit dat de maatregelen dit effect kunnen hebben versterkt. Uit het onderzoek is verder gebleken dat oudere referenten (boven de 23) wel eerder aan de inkomensnorm kunnen voldoen. Het kabinet leidt uit bovenstaande af dat er inderdaad een indirect positief effect lijkt te zijn uitgegaan op de startpositie van de buitenlandse partners. Het kwantitatieve onderzoeksdeel laat zien dat de totale arbeidsparticipatie van buitenlandse partners gestegen is van 20% naar 25%. De uitkeringsafhankelijkheid bleef gelijk op 3%, terwijl in de onderzochte periode de werkeloosheid stabiel bleef. De arbeidsparticipatie in vergelijking met de Nederlandse bevoling is echter nog laag. Uit het onderzoek is gebleken dat met name jongere referenten tussen de 21 en 23 jaar meer moeite hebben om te voldoen aan de inkomenseis van 120%, mede ook vanwege het feit dat er voor die leeftijdscategorie een minimumjeugdloon van toepassing is. Om aan de 120%-norm te kunnen voldoen wordt juist in die groep eerder afgezien van vervolgopleidingen en vakgerichte cursussen. Het kabinet acht het nu nog te vroeg om op basis van deze eerste meting te concluderen dat de inkomensnorm voor deze groep aangepast zou moeten worden. Het kabinet onderstreept wel het belang van doorstuderen om zo volledig te kunnen participeren in de maatschappij. De instelling van een leeftijdsonafhankelijke leerplicht kan voor deze categorie referenten een stimulans zijn om toch verder te studeren. Bij het dragen van de verantwoordelijkheid voor de overkomst van een partner past immers dat de hoofdpersoon deze verantwoordelijkheid financieel moet kunnen dragen, maar ook dat de referent zijn verantwoordelijkheid vanuit het oogpunt van integratie moet nemen. Gevolgen leeftijdseis op integratie Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de leeftijdseis naast de inkomenseis nauwelijks een zelfstandig effect heeft gehad op de referent. Het is met name de inkomenseis zelf die maakt dat mensen de overkomst van de partner naar Nederland nog moeten uitstellen. De verhoging van de leeftijdseis lijkt wel effect gehad te hebben op de startpositie van de buitenlandse partner. Zo hebben bij de geïnterviewde stellen meerdere buitenlandse partners aangegeven de tijd benut te hebben voor een (vervolg)studie. De vraag of de verhoging van de leeftijdseis heeft geleid tot een meer zelfstandige en bewuste partnerkeuze bleek moeilijk te onderzoeken. De onderzoekers geven aan dat andere onderzoeksmethoden en een langere onderzoeksduur hiervoor geïndiceerd zouden zijn. Uit de interviews is wel het volgende beeld met betrekking tot de partnerkeuze naar voren gekomen. Bij de geïnterviewde stellen bleek er minder sprake te zijn huwelijksdwang maar meer van moderne varianten van huwelijksarrangering en romantische huwelijken bij zowel jongere als oudere Turkse en Marokkaanse stellen. Daling immigratie Bij de invoering van de maatregelen voor gezinsvormende migratie werd de verwachting geuit dat de instroom binnen de doelgroep met circa 45% zou dalen. Het kwantitatieve onderzoek heeft uitgewezen dat de nieuwe maatregelen hebben geleid tot een daling van de instroom met 37%. In de onderzochte periode was in aanloop naar de invoering van de aangepaste toelatingseisen voor gezinsvormers een stijging te zien van het aantal mvv-aanvragen. Na invoering vertoonden deze cijfers in de onderzochte periode een sterke daling. Of ook na langere tijd een lagere instroom van mvv-aanvragen voorzien kan worden, dan wel dat deze aantallen weer zullen stijgen is op dit moment nog niet duidelijk. Neveneffecten Bij de totstandkoming van de aangepaste regelgeving voor gezinsvorming is ook met uw Kamer gesproken over mogelijke neveneffecten die nadrukkelijk niet met de regelgeving beoogd worden. Europaroute Het fenomeen Europaroute wordt in kwantitatief en kwalitatief opzicht op dit moment nader onderzocht door de IND en het WODC. De uitkomsten van dit onderzoek zullen dit najaar aan uw Kamer worden toegezonden. Eerder illegaal verblijf en inkomensfraude Door 4 van de 44 geïnterviewde stellen is inkomensfraude genoemd om te kunnen voldoen aan de inkomenseis door met een werkgever fictieve loonafspraken te maken. De geïnterviewde koppels hebben zelf niet gekozen voor illegaal verblijf voorafgaand aan de latere periode van rechtmatig verblijf maar dit verschijnsel is in de netwerken wel bekend. Door de onderzoekers wordt aangegeven dat niet met zekerheid gesteld kan worden dat deze vorm van regelomzeiling nu specifiek samenhangt met de verhoogde vereisten, wel dat de kans op regelomzeiling hierdoor vergroot zou kunnen hebben. Door de onderzoekers wordt aangegeven dat niet met zekerheid gesteld kan worden dat deze vorm van regelomzeiling nu specifiek samenhangt met de verhoogde vereisten (dit omdat dit niet specifiek is nagegaan), wel dat de kans op regelomzeiling door de verhoogde inkomens- een leeftijdseisen vergroot zou kunnen zijn. In de uitvoeringspraktijk zijn verschijnselen als inkomensfraude en illegaal verblijf voorafgaand aan eventueel later legaal verblijf bekend, ook in de jaren vóórafgaand aan de aangescherpte vereisten. Voor toezicht op de naleving van de regels is er een handhavingskader om daar waar mensen zich niet aan de gestelde regels houden dit te kunnen aanpakken. Het kabinet wijst hierbij ook op initiatieven van de IND in het kader van onderkenning en aanpak van fraude en misbruik, waaronder de aanpak van schijnhuwleijken, als ook op de maatregelen die thans in de brief gezinsmigratie en integratie zijn voorgesteld ter voorkomen en bestrijding van fraude en misbruik. Het is juist ook op dit onderdeel van het vreemdelingenbeleid dat het kabinet de komende jaren verder inzet. Er komt een nieuw stelsel van reguliere migratie, voortgekomen uit het Programma modern migratiebeleid, dat er toe strekt om het restrictieve toelatingsbeleid samen te laten gaan met selectieve elementen. Eén en ander is uiteengezet in de Blauwdruk modern migratiebeleid, die in juli 2008 aan uw Kamer is aangeboden. Kenmerkend voor dit nieuwe stelsel is dat uitgegaan wordt van een stelsel van gedeelde verantwoordelijkheid, voor zowel de referent als voor de overheid. Voor de overheid betekent dit de inspanning om procedures zo snel en efficiënt mogelijk af te wikkelen en onnodige administratieve barrières weg te nemen. Daar staat tegenover dat van de referent verwacht wordt dat op hem rustende verplichtingen (onder andere informatie- en administratieplichten) worden nagekomen. Binnen dit kader kan de versterking van de handhaving verder vorm krijgen door gegevensuitwisseling en gerichte controles. Vrouwelijke referenten meer benadeeld door invoering? Uit het kwantitatieve onderzoek is naar voren gekomen dat het aantal inwilligingen op mvv-aanvragen bij vrouwelijke referenten na de invoering van de maatregelen gedaald is met 48%, tegen 32% bij mannelijke referenten. Gemiddeld kwam de daling uit op 37%. Dit verschil deed zich met name ook voor bij jonge autochtone vrouwelijke referenten en vrouwelijke referenten uit de groep overige niet-westerse landen. Door de onderzoekers wordt dit opmerkelijk genoemd omdat het opleidingsniveau van autochtone vrouwen niet lager is dan bij autochtone mannen. Een mogelijke verklaring die hiervoor gegeven wordt is het feit dat veel autochtone vrouwen in deeltijd werken. Oudere referenten kunnen, zo blijkt uit de cijfers, wel makkelijker voldoen aan de hogere inkomenseis. De cijfers wijzen ook uit dat het sekseverschil bij allochtone referenten van Marokkaanse, Turkse en Surinaamse afkomst relatief klein is. De onderzoekers noemen als mogelijke verklaring hiervoor het hogere opleidingsniveau van deze referenten ten opzichte van mannelijke referenten uit deze herkomstgroepen. Zelfs als deze vrouwen in deeltijd werken is hun arbeidsmarktpositie niet slechter dan die van Turkse of Marokkaanse mannen die in deeltijd werken. Het kabinet vindt het positief dat het opleidingsniveau en de arbeidsmarktpositie van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse vrouwen zodanig is dat niet gebleken is dat deze groepen vrouwelijke referenten meer moeite moeten doen om aan de gestelde norm te voldoen dan mannelijke referenten uit deze groepen. Vanzelfsprekend respecteert het kabinet de keuze voor deeltijdwerken. Wanneer dit ertoe leidt dat niet aan de inkomensnorm kan worden voldaan, is het aan degene die de verantwoordelijkheid draagt voor de overkomst van een partner om een afweging te maken en eventueel keuzes bij te stellen. Stress en gezondheidsklachten Uit de interviews is gebleken dat meerdere stellen aangegeven hebben stress en gezondheidsklachten te ervaren. Dat kunnen lichamelijke klachten zijn maar ook psychische klachten. Mogelijke oorzaken hiervoor zijn de extra inspanningen die geleverd moeten worden om aan een hogere inkomenseis te voldoen, maar ook door onzekerheid over de verblijfsprocedure en relationele problemen die door uitstel van de migratie kunnen ontstaan. Verblijfsprocedures en extra inspanningen die geleverd moeten worden om de overkomst van een partner mogelijk te maken zullen in veel gevallen verbonden zijn met enige onzekerheid over de uitkomst van de procedure en dit kan gepaard gaan met stress. Dit kan nooit helemaal worden voorkomen, dit zou immers betekenen dat geen toelatingseisen gesteld kunnen worden aan mensen. Het huidige beleid voorziet in de mogelijkheid om in die gevallen waarin van alles is gedaan is om een duurzaam en voldoende hoog inkomen te verwerven maar dit ondanks alle inspanningen na langere tijd niet gelukt is een vrijstelling van het middelenvereiste te verlenen. Dit gebeurt op grond van een weging van alle individuele omstandigheden van het geval en mede ook met het oog op de verplichtingen op grond van artikel 8 EVRM. Evaluatie Wet inburgering in het buitenland OnderzoeksaanpakEvenals de genoemde maatregelen voor het inkomen en de leeftijd, is de Wet inburgering in het buitenland geïntroduceerd om de achterstandpositie van nieuwkomers en hun gezinnen in Nederland te doorbreken. Door reeds in het land van herkomst kennis te verwerven van de Nederlandse taal en samenleving, zal de inburgering en integratie van deze nieuwkomers in Nederland beter en sneller verlopen. Bovendien zal door het beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de nieuwkomer en zijn / haar partner in de voorbereiding op het examen, de wet een motiverend en emanciperend effect uitgaan (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2003-2004, 29700 nr. 3). Conform de toezegging van de voormalige Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is 2 jaar na inwerkingtreding van de wet gestart met de wetsevaluatie. Bijgevoegde deelrapporten en het rapport met centrale bevindingen bevatten de uitkomsten van deze evaluatie. De evaluatie is uitgevoerd in 3 separate deelonderzoeken. In het eerste deelonderzoek heeft Regioplan enquêtes onder postmedewerkers en examenkandidaten gehouden, enkele buitenlandse posten bezocht en tot slot een omvangrijke bestandskoppeling uitgevoerd. Deze gegevens hebben onder andere inzicht gegeven in de werking en uitvoering van de wet, de voorbereiding door kandidaten met het examen en het effect van de wet op het taalniveau, de motivatie en zelfredzaamheid van nieuwkomers. In het tweede deelonderzoek, heeft de Universiteit Leiden onderzocht welke uitwerking de wet heeft op het aantal mvv-aanvragen en hoe de uitvoering van de wet gedurende de eerste jaren zich verhoudt tot internationaal juridische aspecten. Tot slot zijn door Ernst & Young de kosten van de wet op macro- en microniveau geanalyseerd. De begeleidingscommissie heeft de drie deelonderzoeken in samenhang geanalyseerd en ter afronding een tweetal expertmeetings met deskundigen georganiseerd ter nadere duiding van de voorlopige bevindingen. Effecten wet inburgering in het buitenland De bijgevoegde evaluatie laat zien dat de uitvoering van het examen zonder grote problemen verloopt. De Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland zijn over het algemeen goed in staat om de examens uit te voeren en fraude is nauwelijks aan de orde bij het examen. De techniek functioneert naar behoren en de uitvoeringskosten zijn binnen de kaders gebleven. De onderzoekers laten zien dat de wet een beweging in gang heeft gezet die er voor heeft gezorgd dat de huidige nieuwkomers enigszins voorbereid, zelfredzaam en gemotiveerd naar Nederland komen. Examenkandidaten zijn over het algemeen goed gemotiveerd en nemen veel moeite om zich op verschillende manieren voor te bereiden op het examen. De kandidaten zijn op de hoogte van de aanvullende inburgeringseisen in Nederland en men is gemotiveerd om in Nederland verder in te burgeren en te gaan studeren of werken. Wel vindt men de voorbereidingen voor de taaltoets soms lastig en heeft men kritiek op de kwaliteit van cursussen in de landen van herkomst. De verworven technische taalvaardigheden en kennis over Nederland vormen slechts een kleine basis. Er is sprake van een bescheiden positief effect op het taalniveau: Wib-kandidaten met een hogere score op het basisexamen inburgering in het buitenland, scoren hoger op de intaketoets in Nederland. Een significant deel van de examenkandidaten beheerst de taal bovendien op een hoger niveau dan strikt vereist in het basisexamen. Ook blijken Wib-kandidaten iets beter te scoren dan nieuwkomers die vóór de Wib naar Nederland zijn gekomen. Wel is het absolute taalniveau dat kandidaten beheersen over het algemeen nog laag, hetgeen volgens de onderzoekers aansluit bij de gestelde eisen in het examen. Ook geven de onderzoekers aan dat het effect op integratie nog niet te meten is. Omdat slechts een zeer beperkte groep is uitgestroomd uit het inburgeringsprogramma in Nederland is het effect op indicatoren als arbeids- en onderwijsparticipatie nog niet in kaart gebracht. De evaluatie laat zien dat de wet er niet toe heeft geleid dat a priori grote groepen worden uitgesloten van komst naar Nederland. Wat betreft herkomst, leeftijd, opleidingsniveau en sekse, kennen de verschillende groepen hoge slagingspercentages. Alhoewel het examen op zich voor iedereen haalbaar blijkt, is er wel sprake van een daling van het aantal mvv-aanvragen, met name direct na de invoering van het examen. Het aantal mvv-aanvragen vertoont vanaf juli 2006 weer een stijgende lijn, maar is nog niet gestabiliseerd. Er heeft een lichte verschuiving plaatsgevonden in de doelgroep: Wib-plichtigen zijn gemiddeld iets jonger en hoger opgeleid. Het aantal mvv-aanvragen voor gezinsmigratie is sterker dan gemiddeld gedaald voor landen als Turkije, Marokko, Brazilië en Indonesië. In 2005 werden respectievelijk 3755 en 3342 mvv’s aangevraagd door gezinsmigranten uit Turkije en Marokko, in 2007 waren dat er respectievelijk 1939 en 1553. Dat is een afname van respectievelijk 48% en 54%. In 2008 is het aantal aanvragen weer toegenomen. Aandachtspunten voor de toekomst Uit de evaluatie blijkt dat strijdigheid met de internationale rechtsorde zoals artikel 8 EVRM en de internationale gelijkheidsnormen, vooralsnog niet is gebleken. Aangezien het examen het startniveau bij de inburgering in Nederland enigszins lijkt te verbeteren en dit een aanwijzing kan zijn voor een betere integratie, lijkt het vereiste vooralsnog niet in strijd te zijn met de Europese richtlijn voor gezinshereniging. De onderzoekers vestigen echter wel de aandacht op de wijze waarop de Europese Commissie artikel 7 van de gezinsherenigingsrichtlijn interpreteert: integratiemaatregelen voor de komst naar Nederland zijn toelaatbaar zolang zij de integratie daadwerkelijk bevorderen en zolang de integratiemaatregelen evenredig zijn op individueel niveau. Aspecten als de toegankelijkheid van cursussen, het examen, het beschikbare oefenmateriaal en de hoogte van examengelden zijn hierbij bepalend. Met het oog hierop adviseren de onderzoekers om te bezien of de huidige voorbereidingsfaciliteiten opnieuw overwogen kunnen worden. Zo zou een taalmodule kunnen worden opgenomen in het oefenpakket Naar Nederland en zou enige vorm van regulering de kwaliteit van de cursussen in de landen van herkomst kunnen verbeteren. Door deze maatregelen zou bovendien de impact van het examen kunnen worden vergroot, omdat kandidaten zich gerichter en beter kunnen voorbereiden. Het duurzame effect van de Wib zou bovendien verder vergroot kunnen worden door een betere aansluiting op de inburgering in Nederland te realiseren, zowel procesmatig als inhoudelijk. Een zo snel mogelijke start met de inburgering in Nederland is daarbij van belang, evenals een inhoudelijke aansluiting op het aanbod in Nederland. Het kabinet vindt het van belang dat het effect van de Wib waar mogelijk vergroot en bestendigd wordt. Een betere toegang tot voorbereidingsmaterialen en –cursussen kan daartoe mogelijk bijdragen, zoals de onderzoekers stellen. Zonder het algemene uitgangspunt los te laten dat de voorbereiding de primaire verantwoordelijkheid van kandidaten en hun partners is, zal daarom in gesprek met de huidige uitgever van het oefenpakket Naar Nederland worden bepaald of en op welke manier het beste een taalmodule kan worden opgenomen in het pakket. Daarnaast zal het kabinet onderzoeken op welke manier de informatievoorziening over (de kwaliteit van) mogelijke cursussen Nederlands kan worden verbeterd. Wat betreft de procesmatige aansluiting op de inburgering in Nederland, is van belang dat in het kader van het Modern Migratiebeleid de mvv-aanvraag en aanvraag voor de verblijfsvergunning deel gaan uitmaken van één procedure, de zogenaamde toelatings- en verblijfprocedure (TEV). Wanneer na inwerkingtreding van het Modern Migratiebeleid een mvv is verleend, zal de verblijfsvergunning bij aankomst in Nederland ambtshalve worden toegekend. Dit heeft tot gevolg dat de nieuwkomer vrijwel meteen na binnenkomst in Nederland inburgeringsplichtig wordt en zal worden opgeroepen door de gemeente in het kader van de Wet inburgering. Het kabinet verwacht dat met deze wijziging de procesmatige aansluiting op de inburgering in Nederland aanzienlijk zal verbeteren. Met gemeenten en taalaanbieders zal daarnaast worden afgestemd of en hoe de inhoudelijke aansluiting op de inburgering in Nederland kan verbeteren. De onderzoekers wijzen op een kleine groep voor wie het examen moeilijker toegankelijk is dan gemiddeld. In het geval van bijvoorbeeld Afghanistan, hebben examenkandidaten te maken met een grote reisafstand tot de ambassade in vaak onveilige reisomstandigheden, hoge kosten en een infrastructuur die voorbereiding op het examen lastig maakt. De onderzoekers adviseren enerzijds om te bezien of de toegang tot het examen voor landen waar geen basisexamen kan worden afgelegd, verbeterd kan worden, door bijvoorbeeld het moment van het examen samen te voegen met het moment waarop de mvv wordt afgehaald. Ook zou het voorbereidingspakket vertaald kunnen worden voor een land als Afghanistan. In reactie op de situatie voor Afghaanse examenkandidaten, merkt het kabinet op dat de lange reisafstand die zij momenteel afleggen naar de ambassade in de regiolanden, het gevolg is van een tijdelijke situatie. De ambassade in Islamabad waar zij in de regel het examen aflegden, heeft tijdelijk haar consulaire werkzaamheden opgeschort in verband met de veiligheidssituatie in het land. Uw Kamer is over deze situatie geïnformeerd per brief van 11 juli 2008. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft permanente aandacht voor deze situatie en werkt actief aan een oplossing zodat, zodra de situatie het toelaat, de examenfaciliteiten direct weer operationeel kunnen zijn. De onderzoekers zijn daarnaast van mening dat onderzocht zou kunnen worden hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast, zodat in onvoorziene en noodzakelijke gevallen een individuele vrijstelling van het examen kan worden verleend. Het kabinet vindt het uiteraard van belang dat de wet opereert binnen de kaders van het internationale recht. Zo is destijds nadrukkelijk gekozen voor een juridische constructie waarbij het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste niet in alle gevallen hoeft te leiden tot afwijzing van de mvv-aanvraag. In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen dat de aanvraag, in die gevallen waarin geen vrijstelling in algemeen verbindende voorschriften is voorzien, wordt afgewezen als het basisexamen inburgering niet is behaald. Hieraan zal voor de duidelijkheid worden toegevoegd dat het Wib-vereiste niet zal worden gesteld indien dit naar het oordeel van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De 120%-norm is bij verlengingsaanvragen niet meer aan de orde, de 100%-norm is dan van toepassing. Kamerstukken II, 2004-2005, 19637, nr.873, p.6-9 en Kamerstukken 11, 2007-2008, 30573, nr.7 Kamerstukken II 2007/08, 30 573, nr. 10 1. Regioplan, 2009 De Wet inburgering buitenland. Een onderzoek naar de werking, resultaten en de eerste effecten. 2. Mr. Drs. G.G. Lodder, 2009 Juridische aspecten van de Wet inburgering buitenland Instituut voor Immigratierecht, Leiden. 3. Ernst& Young 2009 Evaluatie Wet inburgering buitenland. Financiële aspecten. 4. Evaluatie Wet nburgering in het buitenland. Dentrale bevindingen en conclusies. Begeleidingscommissie, Den Haag, 2009. Kamerstukken II, vergaderjaar 2007-2008, 31200 V, nr. 145