[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geannoteerde agenda Milieuraad d.d. 21 oktober 2009

Bijlage

Nummer: 2009D47518, datum: 2009-10-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Geannoteerde agenda Milieuraad 21 oktober 2009 en overzicht Europese wetgevingsinitiatieven (2009D47517)

Preview document (🔗 origineel)


Geannoteerde agenda Milieuraad d.d. 21 oktober 2009

Voorbereiding Kopenhagen

Eco-efficient economy

Herschikking WEEE-richtlijn

Herschikking RoHS-richtlijn

Sloopschepen

Diversen:

Plastic soep

1. Voorbereiding Kopenhagen

In oktober wordt de voorbereiding van de klimaatconferentie in
Kopenhagen in verschillende Raadsformaties besproken (Ecofin op 20
oktober, Milieuraad op 21 oktober en Europese Raad op 29 en 30 oktober).
Hierbij wordt voortgebouwd op de Raadsconclusies van maart 2009. 

Nederland zet in op een krachtige boodschap uit de Milieuraad, die de EU
moet positioneren als bruggenbouwer met constructieve voorstellen voor
een Kopenhagenakkoord. De besluitvorming in de raden in oktober moet de
rest van de wereld duidelijk maken dat de EU haar leiderschapsrol in de
onderhandelingen tot Kopenhagen en daarna zal voortzetten. 

Nederland zal interveniëren conform de lijn zoals deze de Kamer is
voorgelegd in verslagen, overleggen en brieven, meest recentelijk de
inzet zoals beschreven in de kabinetsbrief ‘stand van zaken
voorbereiding klimaatconferentie in Kopenhagen, december 2009’ van 14
september 2009 (Kamerstuk 31793 nr. 8).

Kernpunten van de Milieuraadsconclusies zijn:

de mitigatiedoelstellingen van ontwikkelde landen (in samenhang met de
mitigatiedoelstelling van de EU); 

acties van ontwikkelingslanden en;

financiering van adaptatie en mitigatie in ontwikkelingslanden, in het
bijzonder de invulling van de eerlijke bijdrage van de EU.
Financieringsvraagstukken zullen ook in de Ecofin Raadsconclusies
voorliggen.

Daarnaast grijpt het Zweedse voorzitterschap de Raadsconclusies aan om
de EU positie op alle onderdelen van het Kopenhagenakkoord waar nodig
verder uit te werken. Dit beslaat adaptatie, technologie, bossen, de
koolstofmarkt, juridische vraagstukken en MRV (monitoring, reporting and
verification).

Ambitieuze mitigatiedoelen voor ontwikkelde landen

Nederland is van mening dat de EU in Milieuraadsconclusies andere
ontwikkelde landen krachtig moeten blijven oproepen tot ambitieuze
mitigatiedoelstellingen, die verenigbaar zijn met de 2 graden
doelstelling en vergelijkbaar met de doelstellingen van de EU voor 2020.
De EU zou zich daarnaast bereid moeten tonen om zich in het kader van
een internationaal akkoord te verplichten tot een reductiedoelstelling
van tenminste 80% in 2050 ten opzichte van 1990 en andere ontwikkelde
landen oproepen hetzelfde te doen. De EU Lidstaten zullen ook low-carbon
growth plannen moeten opstellen. 

Inspanningen ontwikkelingslanden

Nederland vindt dat low-carbon growth plannen een centrale rol moeten
krijgen in het klimaatbeleid van ontwikkelingslanden. De EU moet de meer
gevorderde ontwikkelingslanden oproepen snel met plannen te komen
inclusief hun mitigatie-acties in sleutelsectoren (inclusief bossen),
hoe die acties worden ondernomen en hoe economische groei en
emissiegroei ontkoppeld worden. Inzet is dat gevorderde
ontwikkelingslanden geleidelijk overgaan van het Clean Development
Mechanism (CDM) naar sectorspecifieke marktmechanismen, met het oog op
volwaardige deelname aan emissiehandel in 2020, op basis van sectorale
emissiehandelssystemen. 

Nederland is voorstander van een wereldwijde sectorale benadering voor
emissies van internationale luchtvaart en zeevaart en van de opname van
een doelstelling voor deze sectoren in het Kopenhagenakkoord, consistent
met de 2 graden doelstelling. 

Concrete en eerlijke afspraken over financiering in ontwikkelingslanden

Nederland vindt dat de Milieuraad een krachtig signaal op het gebied van
financiering moet afgeven. Erkenning van benodigde aanzienlijke
opschaling van de huidige publieke en private geldstromen voor
klimaatbeleid in ontwikkelingslanden is noodzakelijk. Concrete
richtbedragen, inclusief de bereidheid hieraan een eerlijke bijdrage te
leveren, zullen hierbij helpen. Een substantieel en overtuigend
EU-bedrag als onderdeel van een internationaal akkoord kan het
vertrouwen in het proces richting Kopenhagen verstevigen. Een
startbedrag – zoals de € 5-7 miljard die de Commissie in haar
mededeling noemt – voor de periode 2010-2012 moet een goede start met
de implementatie van de Kopenhagen-ambities door ontwikkelingslanden
mogelijk maken. In 2020 zullen de benodigde middelen (publiek en
privaat) voor adaptatie en mitigatie kunnen oplopen tot € 100 miljard
per jaar. De eerlijke bijdrage van de EU aan de internationale publieke
financiering voor ontwikkelingslanden kan worden geschat op 20-30% als
iedereen behalve de minst ontwikkelde landen bijdraagt op basis van hun
bijdrage aan emissies en vermogen om te betalen  (BBP). De
internationale publieke financiering moet mondiaal zoveel mogelijk nieuw
en additioneel zijn zodat de realisatie van de Millennium Development
Goals niet in gevaar komt.

2. Eco-efficiënte economie

Het Zweeds Voorzitterschap zal streven naar het aannemen van
Raadsconclusies over de “Eco-efficiënte economie”. Het doel dat het
voorzitterschap met deze conclusies voor ogen heeft is om de transitie
naar een eco-efficiënte economie te versnellen en te vergemakkelijken.
De twee fundamenten van eco-efficiëntie zijn duurzaam en efficiënt
gebruik van natuurlijke hulpbronnen en verminderen van de milieudruk als
gevolg van economisch handelen. De Raadsconclusies zijn een uitwerking
van kernvoorwaarden waaraan de economieën van de lidstaten moeten
voldoen om “eco-efficiënt” te worden. Deze Raadsconclusies staan 
daarmee nauw in verband met de Lissabon Strategie post 2010 en de
Europese Duurzaamheidsstrategie. 

De eco-efficiënte economie is eerder uitgebreid besproken tijdens de
informele milieuraad in Åre op 24-25 juli jl. Aan de hand van de
uitkomsten van de discussie aldaar heeft het Zweedse Voorzitterschap de
concept-Raadsconclusies gepresenteerd. Ook zullen zij nog een werkplan
presenteren voor de uitwerking van deze conclusies. Het onderwerp
eco-efficiëntie wordt ook besproken door de Raad voor de
Concurrentiekracht. 

Het voorstel omvat acties voor de lidstaten en de Commissie. De
belangrijkste zijn:

Identificeren van concrete maatregelen die de eco-efficiëntie moeten
‘mainstreamen’ in de nieuwe Lissabon Strategie.

Ontwikkelen van verdere voorstellen voor groene marktinstrumenten en
creëren van een Forum waar de Lidstaten hun ervaringen met zulke
instrumenten kunnen uitwisselen.

Spoedig opstellen van een ‘roadmap’ voor de stapsgewijze afschaffing
per sector (op nationaal en EU-niveau) van de milieuschadelijke
subsidies.

Verbeteren van kennis van de economische waarde van ecosysteemdiensten
en ontwikkelen van adequate prijsmechanismen, die de echte waarde van
ecosysteemdiensten beter weergeven.

Overwegen van nieuwe of sterkere fiscale maatregelen die het
internaliseren van milieuvervuilende kosten op een kosteneffectieve
manier bevorderen. Een manier om de ontkoppeling tussen economie en
milieudruk te kunnen waarmaken is via het vergroenen van onze
belastingstelsels.

Omdat BNP als indicator voor economische groei onvoldoende recht doet
aan eco-efficiënte ontwikkeling, richt het voorstel zich ook op het
ontwikkelen van ook additionele indicatoren, zodat de ontwikkeling naar
een eco-efficiënte economie kan worden gemeten.

Zoals Nederland reeds heeft uitgedragen tijdens de Informele Milieuraad
verdienen de ambitieuze voorstellen van het Zweeds Voorzitterschap
pro-actieve steun. Eco-efficiëntie is een concept dat werd bedacht door
het bedrijfsleven. De belangrijkste beweegreden hiervoor was dat
efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen goed is voor zowel de
winst van de industrie als voor milieu en maatschappij. De oplossing
voor de twee crises (de economische en de ecologische) ligt ook precies
in die synergie. Aangezien deze synergie vraagt om een geïntegreerde
aanpak is het niet verwonderlijk dat zoveel verschillende maatregelen en
strategieën samenkomen. Nederland heeft er wederom op aangedrongen 
meer aandacht te besteden aan eco-design van niet energie-gerelateerde
producten. Nederland heeft daarnaast nieuwe informatie verspreid over
het ‘Green Development Mechanism’ als concrete uitwerking van de
oproep uit de Raadsconclusies om ecosysteemdiensten mondiaal een prijs
te geven.

3. Herschikking WEEE-richtlijn

Het Zweeds voorzitterschap heeft de herschikking van de WEEE-richtlijn
(Waste electrical and electronic equipment) geagendeerd voor een
beleidsdebat. De richtlijn is gebaseerd op artikel 175 van het
EG-Verdrag. Besluitvorming in het EP vindt plaats met gekwalificeerde
meerderheid, via de co-decisie procedure (artikel 251 EG-Verdrag). 

Op 13 februari 2003 is de WEEE-richtlijn (2002/96/EC) in werking
getreden (met implementatie deadline 13 augustus 2004). Het voorstel tot
herschikking is uitgebracht op 3 december 2008. Dit voorstel wordt
behandeld parallel aan het voorstel tot herschikking van de
RoHS-richtlijn (restriction of the use of certain hazardous substances
in electrical and electronic equipment). Binnen de bestaande regelgeving
zijn deze richtlijnen aan elkaar gekoppeld doordat voor de reikwijdte
van de RoHS (voor welke apparaten gelden restricties op het gebruik van
de door de RoHS genoemde stoffen) wordt verwezen naar de WEEE. Dat wil
zeggen dat de stoffen restricties van de RoHS van toepassing zijn op
alle apparaten die onder de WEEE vallen. De voorstellen van de Europese
Commissie voor de herschikking beogen onder andere de overheveling van
deze reikwijdte van de WEEE naar de RoHS toe. Dat wil zeggen dat terwijl
nu de WEEE beschrijft welke elektr(on)ische apparaten onder beide
richtlijnen vallen, dat in de toekomst in de RoHS zou worden beschreven.

Onder Tsjechisch voorzitterschap is een begin gemaakt met de bespreking
van het voorstel. Het Zweeds voorzitterschap probeert een aantal
hardnekkige discussiepunten verder richting een oplossing te brengen. De
voortgang zal worden vastgelegd in een overdrachtsdocument voor het
inkomende Spaanse voorzitterschap. Gezien de discussiepunten die nu nog
resten en de planning van het EP voor de behandeling van de voorstellen
is het niet te verwachten dat er tijdens het Zweedse voorzitterschap een
politiek akkoord wordt bereikt.

De WEEE richtlijn richt zich op het beperken van de negatieve gevolgen
voor mens en milieu van het (beheer van) afgedankt elektrische en
elektronische apparatuur (AEEA). Tevens regelt zij de
producentenverantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van AEEA.
Specifieke doelen van de Europese Commissie voor de herschikking van de
richtlijn zijn:

verminderde gevolgen voor het milieu (door een  betere behandeling van
AEEA en minder definitieve verwijdering van grondstoffen uit
productieketens); 

het verminderen van administratieve lasten; en

verbeterde effectiviteit en implementatie van de richtlijn.

Nederland was een van de eerste landen die
producentenverantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van elektronische
apparatuur introduceerde (in 1998). De nationale regelgeving is in 2004
vervangen door implementatie van de WEEE-richtlijn. Het neerleggen van
verantwoordelijkheden bij producenten is in Nederland een doeltreffend
instrument gebleken om milieudoelstellingen te realiseren. De aanpak van
het afvalbeheer van AEEA werkt goed in Nederland. Nederland staat
positief tegenover een herschikking van de WEEE-richtlijn, omdat op een
aantal punten verbeteringen mogelijk zijn. 

De door Nederland ervaren verbeterpunten en tekortkomingen komen
grotendeels overeen met de verbeterpunten die de Commissie noemt, zoals
bijvoorbeeld de aanpak van ‘lekstromen’ (waarbij apparatuur buiten
de officiële verwerkingsinstanties omgaat). Nederland acht echter de
door de Commissie voorgestelde acties op een aantal punten ontoereikend
om problemen die bij de implementatie in Nederland zijn ervaren op te
lossen. 

Hoewel op het moment van schrijven nog niet bekend is welke vragen het
Voorzitterschap aan de Milieuraad wil voorleggen, lenen naar verwachting
de volgende elementen zich voor bespreking in de Raad: 

Aanpassing van de reikwijdte van de richtlijn;

afbakening van business-to-business apparatuur ten opzichte van
business-to-consumer apparatuur;

invoering van een op EU-niveau interoperabel producentenregister waarbij
een producent eenmalig wordt geïdentificeerd op EU-niveau;

een nieuwe inzameldoelstelling.

Voor wat betreft de reikwijdte wil Nederland vooral dat deze helder
wordt omschreven, waarbij een aantal heersende onduidelijkheden wordt
opgeheven.

De oorspronkelijke richtlijn behelst verschillende verplichtingen
afhankelijk van of apparatuur aan zakelijke gebruikers wordt verkocht
(business-to-business) of aan huishoudens (business-to-consumers). Bij
de herschikking wordt voorgesteld te verduidelijken hoe dit onderscheid
moet worden gemaakt. De Nederlandse inzet is erop gericht te zorgen dat
deze verduidelijking niet leidt tot een toename in de administratieve
lasten voor bedrijven of voor de overheid.

In de herschikking van de richtlijn wordt nu de invoering van een
interoperabel producentenregister voorgesteld. Een producent die zich in
één lidstaat heeft geregistreerd hoeft dan niet opnieuw in andere
lidstaten te registreren wanneer hij daar producten op de markt zet.
Nederland werkt liever toe naar verdere harmonisatie van nationale
registers waarbij producenten nog steeds op nationaal niveau worden
geregistreerd. Dit om te voorkomen dat de administratieve lasten
toenemen door een toename in de noodzaak tot gegevensverkeer tussen de
verschillende registratiesystemen van de lidstaten. 

Wat betreft de inzameldoelstelling is Nederland voorstander van een
inzameldoelstelling waarbij een vast percentage van het verkochte
elektrische en elektronische apparatuur (EEA) moet worden ingezameld
(conform het voorstel). De huidige doelstelling werkt met een
doelstelling geformuleerd in aantal kilo’s in te zamelen EEA. Dit doet
het milieu geen recht omdat er geen direct verband is tussen deze
kilodoelstelling en de hoeveelheid AEEA. Nederland pleit vervolgens voor
gedifferentieerde doelstellingen per productcategorie, omdat die het
milieu meer recht doen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat het percentage in
te zamelen verlichtingsapparatuur anders is dan de percentage in te
zamelen koelkasten, waarbij percentages gebaseerd kunnen worden
enerzijds op de aanwezigheid van milieugevaarlijke stoffen en anderzijds
op de kenmerken van de inzamelingspraktijk.

In het kader van de nieuwe inzameldoelstelling vindt Nederland dat ook
gezocht moet worden naar instrumenten, die ervoor zorgen dat minder
afgedankte apparatuur buiten de producenten om gaat. Hierdoor zijn
producenten onder andere beter in staat om een ambitieuze
inzameldoelstelling te realiseren. Daarom pleit Nederland voor invoering
van een verplichting voor de gemeenten en detaillisten, om de door hen
ingenomen apparaten af te geven aan de producenten en importeurs
(afgifteverplichting). Hieraan is onlosmakelijk een verplichting
verbonden voor producenten/importeurs om een vergoeding te geven aan
gemeenten en detaillisten voor gemaakte kosten vanaf de ingang van de
inzamelpunten. Hierdoor krijgt men zicht op een bredere stroom van AEEA
en wordt de keten meer gesloten. Ook komen de kosten voor inzameling,
verwerking en registratie automatisch ten laste van de producenten en
kunnen zij tegelijkertijd profiteren van de baten (producten met
positieve waarde zoals oud metaal bij het verwerken van wasmachines).

4. Herschikking RoHS-richtlijn

Het Zweeds voorzitterschap heeft de herschikking van de RoHS-richtlijn
(Restriction of the use of Hazardous Substances in electrical and
electronic equipment) geagendeerd voor een beleidsdebat. De richtlijn is
gebaseerd op artikel 95 van het EG-Verdrag. Besluitvorming in het EP
vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid, via de co-decisie
procedure (artikel 251 EG-Verdrag).

De RoHS-richtlijn (2002/95/EC) is tegelijkertijd met de WEEE-richtlijn
op 13 februari 2003 in werking getreden en kende dezelfde implementatie
deadline (13 augustus 2004). Eveneens is het voorstel tot herschikking
van de RoHS-richtlijn tegelijk met het voorstel tot herschikking van de
WEEE-richtlijn uitgebracht. De voorstellen worden parallel behandeld met
het oog op de inhoudelijke koppeling middels de reikwijdte (zie
paragraaf WEEE-richtlijn). Net als met de WEEE-richtlijn richt het
Zweeds voorzitterschap zich op voortgang met een aantal inhoudelijke
discussiepunten, waarbij die voortgang zal worden vastgelegd in een
overdrachtsdocument voor het Spaans voorzitterschap. 

De RoHS-richtlijn moet bijdragen aan bescherming van de volksgezondheid
en een milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering
van elektrische en elektronische apparatuur (EEA). De RoHS draagt
hieraan bij door ervoor zorgen dat stoffen die in de afvalfase de
grootste problemen opleveren, zoals lood, kwik, cadmium, zeswaardig
chroom en bepaalde broomhoudende brandvertragers, door veiligere
alternatieven worden vervangen. De richtlijn bevat een bijlage met
toepassingen van EEA die uitgezonderd zijn van de verplichting tot
uitfaseren van deze stoffen. De herschikking van de RoHS-richtlijn heeft
tot doel de implementatie en handhaving van de huidige richtlijn te
verbeteren. 

Hoewel op het moment van schrijven nog niet bekend is welke vragen het
Voorzitterschap aan de Milieuraad wil voorleggen, lenen naar verwachting
de volgende elementen zich voor bespreking in de Raad: 

aanpassing van de reikwijdte van de richtlijn (zodat duidelijker wordt
welke producten wel en niet binnen het bereik van de richtlijn vallen);

voorstellen om een mechanisme te ontwikkelen om (nieuwe) gevaarlijke
stoffen te identificeren en zo nodig restricties op het gebruik hiervan
in apparatuur op te nemen. Hierbij is synchronisatie van dit mechanisme
met de REACH regelgeving van belang.

voorstellen voor aanpassing van het mechanisme waarmee (onderdelen van)
EEA worden uitgezonderd.

De rechtsbasis van de RoHS (artikel 95 EG-Verdrag) verschilt van die van
de WEEE (artikel 175 EG-Verdrag). Dit heeft tot gevolg dat met de
overheveling van de reikwijdte van de WEEE naar de RoHS, de reikwijdte
voor de RoHS meer bindend wordt. Tegelijk wordt aan verduidelijking van
de teksten gewerkt. De inzet van Nederland hierbij is dat zo helder
mogelijk wordt omschreven welk EEA binnen het bereik van de richtlijnen
valt, zonder dat dit leidt tot een minder vergaande milieubescherming. 

De relatie tussen de RoHS-richtlijn en REACH behoeft op twee fronten
verduidelijking. Nederland waardeert de inzet om een helder mechanisme
te ontwikkelen om (nieuwe) gevaarlijke stoffen te identificeren en
beoordelen. Omwille van ‘betere regelgeving’ en het voorkomen van
onnodige administratieve lasten voor bedrijven vindt Nederland dat de
aansluiting op het REACH kader van primair belang is. Voorafgaand dient
de relatie tussen beide verhelderd te worden om complementariteit te
waarborgen. De richtlijn dient duidelijk te zijn over de overwegingen
die kunnen worden aangewend om restricties op te leggen aan het gebruik
van bepaalde stoffen in apparatuur.

De RoHS bevat voorts een mechanisme waarbij (onderdelen van) EEA kunnen
worden uitgezonderd van de stoffen restricties die de RoHS voorschrijft.
Ook hiervoor is verheldering van de complementariteit tussen de RoHS
richtlijn en de regels voor chemische stoffen onder REACH van belang.
Het mag niet zo zijn dat een stof die op basis van REACH niet mag worden
toegepast in (onderdelen van) EEA alsnog in het kader van RoHS wordt
toegestaan doordat de betreffende (onderdelen van) EEA zelf in de RoHS
zijn uitgezonderd.

5. Sloopschepen

Het Zweeds Voorzitterschap is voornemens om tijdens de Milieuraad van
oktober Raadsconclusies aan te nemen inzake de in november 2008 door de
Commissie gepresenteerde EU strategie voor de ontmanteling van
sloopschepen.	 

Nederland kan instemmen met de concept Raadsconclusies als daarin de
noodzaak voor versnelde implementatie van het IMO-verdrag in EU
wetgeving wordt onderstreept, en onderschrijft de inzet van de Commissie
om binnen een Europese strategie de sloop van schepen te regelen.

In de strategie worden maatregelen voorgesteld die de EU zou kunnen
nemen om te stimuleren dat het slopen van afgedankte schepen wereldwijd
op een veilige en milieuhygiënisch verantwoorde manier gebeurt. Eén
van deze maatregelen is het realiseren van een versnelde implementatie
binnen de EU (vóór 2015) van het IMO verdrag inzake scheepsrecycling.
Op internationaal niveau zal ratificatie van het verdrag naar
verwachting later plaatsvinden. Als aanvullende maatregelen stelt de
Commissie onder andere voor dat de lidstaten samen met de industrie tot
vrijwillige maatregelen komen om het sloopschepenprobleem aan te pakken,
en om bovendien de haalbaarheid van zowel een  internationaal sloopfonds
als van certificering en audits van sloopwerven te bezien. 

De concept Raadsconclusies komen grotendeels overeen met de strategie
van de Commissie. Hierin worden lidstaten aangemoedigd om het IMO
verdrag zo spoedig mogelijk te implementeren, en worden de voorstellen
van de Commissie om in de tussentijd aanvullende maatregelen te treffen
ondersteund. Dit is van belang omdat het IMO verdrag pas later
geratificeerd wordt terwijl aankomende jaren een piek in het aantal
sloopschepen wordt verwacht.

Belangrijke punten voor Nederland ten aanzien van de Raadsconclusies
inzake de strategie zijn een versnelde implementatie van het IMO verdrag
in EU wetgeving, verkenning naar de ontwikkeling van een economisch
instrument gebaseerd op het principe “de vervuiler betaalt” en
verkenning naar recyclingsmogelijkheden voor voormalige schepen en
andere overheidsschepen. 

6. Diversen

Plastic soep

Ik zal het probleem van de “plastic soep” aankaarten tijdens de
komende Milieuraad. In de Stille Oceaan bevinden zich één of meerdere
omvangrijke gebieden met een zeer hoge dichtheid aan plastic afval, de
zogenaamde “plastic soep”. Deze grote hoeveelheden plastic afval in
het mariene milieu is zorgwekkend, omdat dit vaak erg lang in het milieu
blijft. Wanneer het in kleine deeltjes breekt, vormt het tevens een
bedreiging voor het wereldwijde mariene ecosysteem (zeezoogdieren,
vissen, vogels en lagere diersoorten). Het probleem van de “plastic
soep” is zeer complex en omvangrijk. Een oplossing ervoor is niet
eenvoudig te realiseren. Belangrijk in dit kader is dat met name
internationaal de bewustwording en aandacht voor het probleem toeneemt.
Een eerste stap hierin is dat Nederland het onderwerp onder de aandacht
van de EU collega’s brengt tijdens de Milieuraad. Waar dat opportuun
wordt geacht, zal Nederland het onderwerp ook in andere gremia agenderen
om de mogelijkheden te bezien voor het ondernemen van internationale
actie.