Geannoteerde agenda Milieuraad d.d. 21 oktober 2009
Bijlage
Nummer: 2009D47518, datum: 2009-10-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Cramer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Bijlage bij: Geannoteerde agenda Milieuraad 21 oktober 2009 en overzicht Europese wetgevingsinitiatieven (2009D47517)
Preview document (🔗 origineel)
Geannoteerde agenda Milieuraad d.d. 21 oktober 2009 Voorbereiding Kopenhagen Eco-efficient economy Herschikking WEEE-richtlijn Herschikking RoHS-richtlijn Sloopschepen Diversen: Plastic soep 1. Voorbereiding Kopenhagen In oktober wordt de voorbereiding van de klimaatconferentie in Kopenhagen in verschillende Raadsformaties besproken (Ecofin op 20 oktober, Milieuraad op 21 oktober en Europese Raad op 29 en 30 oktober). Hierbij wordt voortgebouwd op de Raadsconclusies van maart 2009. Nederland zet in op een krachtige boodschap uit de Milieuraad, die de EU moet positioneren als bruggenbouwer met constructieve voorstellen voor een Kopenhagenakkoord. De besluitvorming in de raden in oktober moet de rest van de wereld duidelijk maken dat de EU haar leiderschapsrol in de onderhandelingen tot Kopenhagen en daarna zal voortzetten. Nederland zal interveniëren conform de lijn zoals deze de Kamer is voorgelegd in verslagen, overleggen en brieven, meest recentelijk de inzet zoals beschreven in de kabinetsbrief ‘stand van zaken voorbereiding klimaatconferentie in Kopenhagen, december 2009’ van 14 september 2009 (Kamerstuk 31793 nr. 8). Kernpunten van de Milieuraadsconclusies zijn: de mitigatiedoelstellingen van ontwikkelde landen (in samenhang met de mitigatiedoelstelling van de EU); acties van ontwikkelingslanden en; financiering van adaptatie en mitigatie in ontwikkelingslanden, in het bijzonder de invulling van de eerlijke bijdrage van de EU. Financieringsvraagstukken zullen ook in de Ecofin Raadsconclusies voorliggen. Daarnaast grijpt het Zweedse voorzitterschap de Raadsconclusies aan om de EU positie op alle onderdelen van het Kopenhagenakkoord waar nodig verder uit te werken. Dit beslaat adaptatie, technologie, bossen, de koolstofmarkt, juridische vraagstukken en MRV (monitoring, reporting and verification). Ambitieuze mitigatiedoelen voor ontwikkelde landen Nederland is van mening dat de EU in Milieuraadsconclusies andere ontwikkelde landen krachtig moeten blijven oproepen tot ambitieuze mitigatiedoelstellingen, die verenigbaar zijn met de 2 graden doelstelling en vergelijkbaar met de doelstellingen van de EU voor 2020. De EU zou zich daarnaast bereid moeten tonen om zich in het kader van een internationaal akkoord te verplichten tot een reductiedoelstelling van tenminste 80% in 2050 ten opzichte van 1990 en andere ontwikkelde landen oproepen hetzelfde te doen. De EU Lidstaten zullen ook low-carbon growth plannen moeten opstellen. Inspanningen ontwikkelingslanden Nederland vindt dat low-carbon growth plannen een centrale rol moeten krijgen in het klimaatbeleid van ontwikkelingslanden. De EU moet de meer gevorderde ontwikkelingslanden oproepen snel met plannen te komen inclusief hun mitigatie-acties in sleutelsectoren (inclusief bossen), hoe die acties worden ondernomen en hoe economische groei en emissiegroei ontkoppeld worden. Inzet is dat gevorderde ontwikkelingslanden geleidelijk overgaan van het Clean Development Mechanism (CDM) naar sectorspecifieke marktmechanismen, met het oog op volwaardige deelname aan emissiehandel in 2020, op basis van sectorale emissiehandelssystemen. Nederland is voorstander van een wereldwijde sectorale benadering voor emissies van internationale luchtvaart en zeevaart en van de opname van een doelstelling voor deze sectoren in het Kopenhagenakkoord, consistent met de 2 graden doelstelling. Concrete en eerlijke afspraken over financiering in ontwikkelingslanden Nederland vindt dat de Milieuraad een krachtig signaal op het gebied van financiering moet afgeven. Erkenning van benodigde aanzienlijke opschaling van de huidige publieke en private geldstromen voor klimaatbeleid in ontwikkelingslanden is noodzakelijk. Concrete richtbedragen, inclusief de bereidheid hieraan een eerlijke bijdrage te leveren, zullen hierbij helpen. Een substantieel en overtuigend EU-bedrag als onderdeel van een internationaal akkoord kan het vertrouwen in het proces richting Kopenhagen verstevigen. Een startbedrag – zoals de € 5-7 miljard die de Commissie in haar mededeling noemt – voor de periode 2010-2012 moet een goede start met de implementatie van de Kopenhagen-ambities door ontwikkelingslanden mogelijk maken. In 2020 zullen de benodigde middelen (publiek en privaat) voor adaptatie en mitigatie kunnen oplopen tot € 100 miljard per jaar. De eerlijke bijdrage van de EU aan de internationale publieke financiering voor ontwikkelingslanden kan worden geschat op 20-30% als iedereen behalve de minst ontwikkelde landen bijdraagt op basis van hun bijdrage aan emissies en vermogen om te betalen (BBP). De internationale publieke financiering moet mondiaal zoveel mogelijk nieuw en additioneel zijn zodat de realisatie van de Millennium Development Goals niet in gevaar komt. 2. Eco-efficiënte economie Het Zweeds Voorzitterschap zal streven naar het aannemen van Raadsconclusies over de “Eco-efficiënte economie”. Het doel dat het voorzitterschap met deze conclusies voor ogen heeft is om de transitie naar een eco-efficiënte economie te versnellen en te vergemakkelijken. De twee fundamenten van eco-efficiëntie zijn duurzaam en efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen en verminderen van de milieudruk als gevolg van economisch handelen. De Raadsconclusies zijn een uitwerking van kernvoorwaarden waaraan de economieën van de lidstaten moeten voldoen om “eco-efficiënt” te worden. Deze Raadsconclusies staan daarmee nauw in verband met de Lissabon Strategie post 2010 en de Europese Duurzaamheidsstrategie. De eco-efficiënte economie is eerder uitgebreid besproken tijdens de informele milieuraad in Åre op 24-25 juli jl. Aan de hand van de uitkomsten van de discussie aldaar heeft het Zweedse Voorzitterschap de concept-Raadsconclusies gepresenteerd. Ook zullen zij nog een werkplan presenteren voor de uitwerking van deze conclusies. Het onderwerp eco-efficiëntie wordt ook besproken door de Raad voor de Concurrentiekracht. Het voorstel omvat acties voor de lidstaten en de Commissie. De belangrijkste zijn: Identificeren van concrete maatregelen die de eco-efficiëntie moeten ‘mainstreamen’ in de nieuwe Lissabon Strategie. Ontwikkelen van verdere voorstellen voor groene marktinstrumenten en creëren van een Forum waar de Lidstaten hun ervaringen met zulke instrumenten kunnen uitwisselen. Spoedig opstellen van een ‘roadmap’ voor de stapsgewijze afschaffing per sector (op nationaal en EU-niveau) van de milieuschadelijke subsidies. Verbeteren van kennis van de economische waarde van ecosysteemdiensten en ontwikkelen van adequate prijsmechanismen, die de echte waarde van ecosysteemdiensten beter weergeven. Overwegen van nieuwe of sterkere fiscale maatregelen die het internaliseren van milieuvervuilende kosten op een kosteneffectieve manier bevorderen. Een manier om de ontkoppeling tussen economie en milieudruk te kunnen waarmaken is via het vergroenen van onze belastingstelsels. Omdat BNP als indicator voor economische groei onvoldoende recht doet aan eco-efficiënte ontwikkeling, richt het voorstel zich ook op het ontwikkelen van ook additionele indicatoren, zodat de ontwikkeling naar een eco-efficiënte economie kan worden gemeten. Zoals Nederland reeds heeft uitgedragen tijdens de Informele Milieuraad verdienen de ambitieuze voorstellen van het Zweeds Voorzitterschap pro-actieve steun. Eco-efficiëntie is een concept dat werd bedacht door het bedrijfsleven. De belangrijkste beweegreden hiervoor was dat efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen goed is voor zowel de winst van de industrie als voor milieu en maatschappij. De oplossing voor de twee crises (de economische en de ecologische) ligt ook precies in die synergie. Aangezien deze synergie vraagt om een geïntegreerde aanpak is het niet verwonderlijk dat zoveel verschillende maatregelen en strategieën samenkomen. Nederland heeft er wederom op aangedrongen meer aandacht te besteden aan eco-design van niet energie-gerelateerde producten. Nederland heeft daarnaast nieuwe informatie verspreid over het ‘Green Development Mechanism’ als concrete uitwerking van de oproep uit de Raadsconclusies om ecosysteemdiensten mondiaal een prijs te geven. 3. Herschikking WEEE-richtlijn Het Zweeds voorzitterschap heeft de herschikking van de WEEE-richtlijn (Waste electrical and electronic equipment) geagendeerd voor een beleidsdebat. De richtlijn is gebaseerd op artikel 175 van het EG-Verdrag. Besluitvorming in het EP vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid, via de co-decisie procedure (artikel 251 EG-Verdrag). Op 13 februari 2003 is de WEEE-richtlijn (2002/96/EC) in werking getreden (met implementatie deadline 13 augustus 2004). Het voorstel tot herschikking is uitgebracht op 3 december 2008. Dit voorstel wordt behandeld parallel aan het voorstel tot herschikking van de RoHS-richtlijn (restriction of the use of certain hazardous substances in electrical and electronic equipment). Binnen de bestaande regelgeving zijn deze richtlijnen aan elkaar gekoppeld doordat voor de reikwijdte van de RoHS (voor welke apparaten gelden restricties op het gebruik van de door de RoHS genoemde stoffen) wordt verwezen naar de WEEE. Dat wil zeggen dat de stoffen restricties van de RoHS van toepassing zijn op alle apparaten die onder de WEEE vallen. De voorstellen van de Europese Commissie voor de herschikking beogen onder andere de overheveling van deze reikwijdte van de WEEE naar de RoHS toe. Dat wil zeggen dat terwijl nu de WEEE beschrijft welke elektr(on)ische apparaten onder beide richtlijnen vallen, dat in de toekomst in de RoHS zou worden beschreven. Onder Tsjechisch voorzitterschap is een begin gemaakt met de bespreking van het voorstel. Het Zweeds voorzitterschap probeert een aantal hardnekkige discussiepunten verder richting een oplossing te brengen. De voortgang zal worden vastgelegd in een overdrachtsdocument voor het inkomende Spaanse voorzitterschap. Gezien de discussiepunten die nu nog resten en de planning van het EP voor de behandeling van de voorstellen is het niet te verwachten dat er tijdens het Zweedse voorzitterschap een politiek akkoord wordt bereikt. De WEEE richtlijn richt zich op het beperken van de negatieve gevolgen voor mens en milieu van het (beheer van) afgedankt elektrische en elektronische apparatuur (AEEA). Tevens regelt zij de producentenverantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van AEEA. Specifieke doelen van de Europese Commissie voor de herschikking van de richtlijn zijn: verminderde gevolgen voor het milieu (door een betere behandeling van AEEA en minder definitieve verwijdering van grondstoffen uit productieketens); het verminderen van administratieve lasten; en verbeterde effectiviteit en implementatie van de richtlijn. Nederland was een van de eerste landen die producentenverantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van elektronische apparatuur introduceerde (in 1998). De nationale regelgeving is in 2004 vervangen door implementatie van de WEEE-richtlijn. Het neerleggen van verantwoordelijkheden bij producenten is in Nederland een doeltreffend instrument gebleken om milieudoelstellingen te realiseren. De aanpak van het afvalbeheer van AEEA werkt goed in Nederland. Nederland staat positief tegenover een herschikking van de WEEE-richtlijn, omdat op een aantal punten verbeteringen mogelijk zijn. De door Nederland ervaren verbeterpunten en tekortkomingen komen grotendeels overeen met de verbeterpunten die de Commissie noemt, zoals bijvoorbeeld de aanpak van ‘lekstromen’ (waarbij apparatuur buiten de officiële verwerkingsinstanties omgaat). Nederland acht echter de door de Commissie voorgestelde acties op een aantal punten ontoereikend om problemen die bij de implementatie in Nederland zijn ervaren op te lossen. Hoewel op het moment van schrijven nog niet bekend is welke vragen het Voorzitterschap aan de Milieuraad wil voorleggen, lenen naar verwachting de volgende elementen zich voor bespreking in de Raad: Aanpassing van de reikwijdte van de richtlijn; afbakening van business-to-business apparatuur ten opzichte van business-to-consumer apparatuur; invoering van een op EU-niveau interoperabel producentenregister waarbij een producent eenmalig wordt geïdentificeerd op EU-niveau; een nieuwe inzameldoelstelling. Voor wat betreft de reikwijdte wil Nederland vooral dat deze helder wordt omschreven, waarbij een aantal heersende onduidelijkheden wordt opgeheven. De oorspronkelijke richtlijn behelst verschillende verplichtingen afhankelijk van of apparatuur aan zakelijke gebruikers wordt verkocht (business-to-business) of aan huishoudens (business-to-consumers). Bij de herschikking wordt voorgesteld te verduidelijken hoe dit onderscheid moet worden gemaakt. De Nederlandse inzet is erop gericht te zorgen dat deze verduidelijking niet leidt tot een toename in de administratieve lasten voor bedrijven of voor de overheid. In de herschikking van de richtlijn wordt nu de invoering van een interoperabel producentenregister voorgesteld. Een producent die zich in één lidstaat heeft geregistreerd hoeft dan niet opnieuw in andere lidstaten te registreren wanneer hij daar producten op de markt zet. Nederland werkt liever toe naar verdere harmonisatie van nationale registers waarbij producenten nog steeds op nationaal niveau worden geregistreerd. Dit om te voorkomen dat de administratieve lasten toenemen door een toename in de noodzaak tot gegevensverkeer tussen de verschillende registratiesystemen van de lidstaten. Wat betreft de inzameldoelstelling is Nederland voorstander van een inzameldoelstelling waarbij een vast percentage van het verkochte elektrische en elektronische apparatuur (EEA) moet worden ingezameld (conform het voorstel). De huidige doelstelling werkt met een doelstelling geformuleerd in aantal kilo’s in te zamelen EEA. Dit doet het milieu geen recht omdat er geen direct verband is tussen deze kilodoelstelling en de hoeveelheid AEEA. Nederland pleit vervolgens voor gedifferentieerde doelstellingen per productcategorie, omdat die het milieu meer recht doen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat het percentage in te zamelen verlichtingsapparatuur anders is dan de percentage in te zamelen koelkasten, waarbij percentages gebaseerd kunnen worden enerzijds op de aanwezigheid van milieugevaarlijke stoffen en anderzijds op de kenmerken van de inzamelingspraktijk. In het kader van de nieuwe inzameldoelstelling vindt Nederland dat ook gezocht moet worden naar instrumenten, die ervoor zorgen dat minder afgedankte apparatuur buiten de producenten om gaat. Hierdoor zijn producenten onder andere beter in staat om een ambitieuze inzameldoelstelling te realiseren. Daarom pleit Nederland voor invoering van een verplichting voor de gemeenten en detaillisten, om de door hen ingenomen apparaten af te geven aan de producenten en importeurs (afgifteverplichting). Hieraan is onlosmakelijk een verplichting verbonden voor producenten/importeurs om een vergoeding te geven aan gemeenten en detaillisten voor gemaakte kosten vanaf de ingang van de inzamelpunten. Hierdoor krijgt men zicht op een bredere stroom van AEEA en wordt de keten meer gesloten. Ook komen de kosten voor inzameling, verwerking en registratie automatisch ten laste van de producenten en kunnen zij tegelijkertijd profiteren van de baten (producten met positieve waarde zoals oud metaal bij het verwerken van wasmachines). 4. Herschikking RoHS-richtlijn Het Zweeds voorzitterschap heeft de herschikking van de RoHS-richtlijn (Restriction of the use of Hazardous Substances in electrical and electronic equipment) geagendeerd voor een beleidsdebat. De richtlijn is gebaseerd op artikel 95 van het EG-Verdrag. Besluitvorming in het EP vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid, via de co-decisie procedure (artikel 251 EG-Verdrag). De RoHS-richtlijn (2002/95/EC) is tegelijkertijd met de WEEE-richtlijn op 13 februari 2003 in werking getreden en kende dezelfde implementatie deadline (13 augustus 2004). Eveneens is het voorstel tot herschikking van de RoHS-richtlijn tegelijk met het voorstel tot herschikking van de WEEE-richtlijn uitgebracht. De voorstellen worden parallel behandeld met het oog op de inhoudelijke koppeling middels de reikwijdte (zie paragraaf WEEE-richtlijn). Net als met de WEEE-richtlijn richt het Zweeds voorzitterschap zich op voortgang met een aantal inhoudelijke discussiepunten, waarbij die voortgang zal worden vastgelegd in een overdrachtsdocument voor het Spaans voorzitterschap. De RoHS-richtlijn moet bijdragen aan bescherming van de volksgezondheid en een milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering van elektrische en elektronische apparatuur (EEA). De RoHS draagt hieraan bij door ervoor zorgen dat stoffen die in de afvalfase de grootste problemen opleveren, zoals lood, kwik, cadmium, zeswaardig chroom en bepaalde broomhoudende brandvertragers, door veiligere alternatieven worden vervangen. De richtlijn bevat een bijlage met toepassingen van EEA die uitgezonderd zijn van de verplichting tot uitfaseren van deze stoffen. De herschikking van de RoHS-richtlijn heeft tot doel de implementatie en handhaving van de huidige richtlijn te verbeteren. Hoewel op het moment van schrijven nog niet bekend is welke vragen het Voorzitterschap aan de Milieuraad wil voorleggen, lenen naar verwachting de volgende elementen zich voor bespreking in de Raad: aanpassing van de reikwijdte van de richtlijn (zodat duidelijker wordt welke producten wel en niet binnen het bereik van de richtlijn vallen); voorstellen om een mechanisme te ontwikkelen om (nieuwe) gevaarlijke stoffen te identificeren en zo nodig restricties op het gebruik hiervan in apparatuur op te nemen. Hierbij is synchronisatie van dit mechanisme met de REACH regelgeving van belang. voorstellen voor aanpassing van het mechanisme waarmee (onderdelen van) EEA worden uitgezonderd. De rechtsbasis van de RoHS (artikel 95 EG-Verdrag) verschilt van die van de WEEE (artikel 175 EG-Verdrag). Dit heeft tot gevolg dat met de overheveling van de reikwijdte van de WEEE naar de RoHS, de reikwijdte voor de RoHS meer bindend wordt. Tegelijk wordt aan verduidelijking van de teksten gewerkt. De inzet van Nederland hierbij is dat zo helder mogelijk wordt omschreven welk EEA binnen het bereik van de richtlijnen valt, zonder dat dit leidt tot een minder vergaande milieubescherming. De relatie tussen de RoHS-richtlijn en REACH behoeft op twee fronten verduidelijking. Nederland waardeert de inzet om een helder mechanisme te ontwikkelen om (nieuwe) gevaarlijke stoffen te identificeren en beoordelen. Omwille van ‘betere regelgeving’ en het voorkomen van onnodige administratieve lasten voor bedrijven vindt Nederland dat de aansluiting op het REACH kader van primair belang is. Voorafgaand dient de relatie tussen beide verhelderd te worden om complementariteit te waarborgen. De richtlijn dient duidelijk te zijn over de overwegingen die kunnen worden aangewend om restricties op te leggen aan het gebruik van bepaalde stoffen in apparatuur. De RoHS bevat voorts een mechanisme waarbij (onderdelen van) EEA kunnen worden uitgezonderd van de stoffen restricties die de RoHS voorschrijft. Ook hiervoor is verheldering van de complementariteit tussen de RoHS richtlijn en de regels voor chemische stoffen onder REACH van belang. Het mag niet zo zijn dat een stof die op basis van REACH niet mag worden toegepast in (onderdelen van) EEA alsnog in het kader van RoHS wordt toegestaan doordat de betreffende (onderdelen van) EEA zelf in de RoHS zijn uitgezonderd. 5. Sloopschepen Het Zweeds Voorzitterschap is voornemens om tijdens de Milieuraad van oktober Raadsconclusies aan te nemen inzake de in november 2008 door de Commissie gepresenteerde EU strategie voor de ontmanteling van sloopschepen. Nederland kan instemmen met de concept Raadsconclusies als daarin de noodzaak voor versnelde implementatie van het IMO-verdrag in EU wetgeving wordt onderstreept, en onderschrijft de inzet van de Commissie om binnen een Europese strategie de sloop van schepen te regelen. In de strategie worden maatregelen voorgesteld die de EU zou kunnen nemen om te stimuleren dat het slopen van afgedankte schepen wereldwijd op een veilige en milieuhygiënisch verantwoorde manier gebeurt. Eén van deze maatregelen is het realiseren van een versnelde implementatie binnen de EU (vóór 2015) van het IMO verdrag inzake scheepsrecycling. Op internationaal niveau zal ratificatie van het verdrag naar verwachting later plaatsvinden. Als aanvullende maatregelen stelt de Commissie onder andere voor dat de lidstaten samen met de industrie tot vrijwillige maatregelen komen om het sloopschepenprobleem aan te pakken, en om bovendien de haalbaarheid van zowel een internationaal sloopfonds als van certificering en audits van sloopwerven te bezien. De concept Raadsconclusies komen grotendeels overeen met de strategie van de Commissie. Hierin worden lidstaten aangemoedigd om het IMO verdrag zo spoedig mogelijk te implementeren, en worden de voorstellen van de Commissie om in de tussentijd aanvullende maatregelen te treffen ondersteund. Dit is van belang omdat het IMO verdrag pas later geratificeerd wordt terwijl aankomende jaren een piek in het aantal sloopschepen wordt verwacht. Belangrijke punten voor Nederland ten aanzien van de Raadsconclusies inzake de strategie zijn een versnelde implementatie van het IMO verdrag in EU wetgeving, verkenning naar de ontwikkeling van een economisch instrument gebaseerd op het principe “de vervuiler betaalt” en verkenning naar recyclingsmogelijkheden voor voormalige schepen en andere overheidsschepen. 6. Diversen Plastic soep Ik zal het probleem van de “plastic soep” aankaarten tijdens de komende Milieuraad. In de Stille Oceaan bevinden zich één of meerdere omvangrijke gebieden met een zeer hoge dichtheid aan plastic afval, de zogenaamde “plastic soep”. Deze grote hoeveelheden plastic afval in het mariene milieu is zorgwekkend, omdat dit vaak erg lang in het milieu blijft. Wanneer het in kleine deeltjes breekt, vormt het tevens een bedreiging voor het wereldwijde mariene ecosysteem (zeezoogdieren, vissen, vogels en lagere diersoorten). Het probleem van de “plastic soep” is zeer complex en omvangrijk. Een oplossing ervoor is niet eenvoudig te realiseren. Belangrijk in dit kader is dat met name internationaal de bewustwording en aandacht voor het probleem toeneemt. Een eerste stap hierin is dat Nederland het onderwerp onder de aandacht van de EU collega’s brengt tijdens de Milieuraad. Waar dat opportuun wordt geacht, zal Nederland het onderwerp ook in andere gremia agenderen om de mogelijkheden te bezien voor het ondernemen van internationale actie.