[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D48935, datum: 2009-10-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag Brazilië inzake de overdracht van gevonniste personen en van de tenuitvoerlegging van veroordelingen opgelegd bij vonnissen (2009D48932)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag inzake de overdracht van gevonniste personen en van de
tenuitvoerlegging van veroordelingen opgelegd bij vonnissen tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Federale Republiek Brazilië; Den Haag,
23 januari 2009 (Trb. 2009, 25)

Toelichtende nota 

Inleiding

Het verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen en van de
tenuitvoerlegging van veroordelingen opgelegd bij vonnissen tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Federale Republiek Brazilië (Trb.
2009, 25) is op 23 januari 2009 te Den Haag tot stand gekomen. Met het
oog op de toepassing van het verdrag is een notawisseling opgesteld,
waarin adressen van bevoegde autoriteiten, en beleidsafspraken over het
gebruik van elektronische middelen voor de onderlinge communicatie en de
omvang van vertalingen zijn vastgelegd.

Bij brief van 26 september 2008 (Kamerstukken II 2008/09, 31700 VI, nr.
4), waarvan een afschrift aan de Eerste Kamer werd gezonden, heeft de
minister van Justitie de Tweede Kamer over de resultaten van de
onderhandelingen met Brazilië bericht. Tijdens het op 4 december 2008
met de Vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer gehouden
Algemeen Overleg is gebleken dat het ontwerpverdrag op brede steun kan
rekenen (Kamerstukken II 2008/09, 31700 VI, nr. 105). 

Op 7 november 2007 zond de minister van Justitie aan de Tweede Kamer het
beleidskader betreffende de overdracht en overname van de
tenuitvoerlegging van strafvonnissen (Kamerstukken II 2007/08, 31 200
VI, nr. 30). Naar aanleiding daarvan vond op 13 februari 2008 een
Algemeen Overleg plaats (Kamerstukken II 2008/09, 31 200 VI, nr. 115).
In dat overleg kondigde de minister van Justitie aan dat hij alle landen
waar Nederlandse onderdanen waren gedetineerd en waarmee geen
verdragsrelatie bestond, de vraag zou doen voorleggen over de wijze
waarop deze relatie tot stand zou kunnen worden gebracht. De Federale
Republiek Brazilië (voortaan: Brazilië), waar ruim 80 Nederlanders
zijn gedetineerd behoorde tot die landen. Aan Brazilië is, gelet op de
voorkeur van het Koninkrijk voor toetreding door landen tot het op 21
maart 1983 in het kader van de Raad van Europa te Straatsburg tot stand
gekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb.
1983, 74) (voortaan: het RvE-verdrag), ook gevraagd of Brazilië zou
willen toetreden tot dat verdrag. Dat bleek niet het geval. Brazilië
hechtte aan een bilateraal verdrag. 



Op 24 april 2008 vond het “debat over de kinderpornozaak Brazilië”
in de Tweede Kamer plaats, over twee Nederlanders die in Brazilië waren
veroordeeld wegens betrokkenheid bij de productie van kinderporno en die
na hun veroordeling door de Braziliaanse rechter in eerste aanleg naar
Nederland hadden kunnen vluchten. In dat debat heeft de minister van
Justitie toegezegd zich ervoor in te spannen om op korte termijn een
verdrag met Brazilië tot stand te brengen op basis waarvan overbrenging
van gedetineerden mogelijk zou zijn en waarin een speciale voorziening
zou worden opgenomen waardoor de tenuitvoerlegging van een straf die is
opgelegd in het andere land ook kan worden overgenomen wanneer de
veroordeelde zich al in zijn eigen land bevindt (Handelingen II 2007/08.
nr. 81, blz. 5746-5763).  Deze tweede toezegging was in wezen een
verfijning van de al in februari 2008 gedane toezegging over het aangaan
van een verdragsrelatie met Brazilië. Uit de voorgeschiedenis van het
verdrag wordt duidelijk, dat anders dan de raadsman van de bovenbedoelde
Nederlanders bij herhaling beweert, het onderhavige verdrag niet
uitsluitend met het oog op de zaak van zijn cliënten is gesloten. Het
voornemen om met Brazilië een verdragsrelatie aan te gaan bestond al
geruime tijd voordat het debat over de zaak van zijn cliënten in de
Tweede Kamer werd gevoerd. Het feit dat bij de onderhandelingen ermee
rekening is gehouden dat het verdrag voldoende reikwijdte zou krijgen om
ook de casus van de twee Nederlanders eronder te laten vallen, doet
daaraan niets af. Zeker nu de daarvoor gekozen aanpak, zoals hierna
uiteen zal worden gezet, is ontleend aan verdragen die al jaren voor
Nederland gelden. 

Het verdrag voorziet in regels betreffende de overbrenging van
gedetineerden met het oog op de executie van hun straf, die grotendeels
zijn ontleend aan het RvE-verdrag. Het bevat een bepaling (artikel 14)
op grond waarvan kan worden verzocht om overname van de
tenuitvoerlegging van straffen opgelegd bij strafvonnissen, terwijl de
gedetineerde zich niet meer in de staat van veroordeling bevindt. Het
gaat daarbij om gevallen waarin een veroordeelde naar de staat van
tenuitvoerlegging is teruggekeerd terwijl een vervolging tegen hem liep,
of zich in de staat van veroordeling aan de tenuitvoerlegging van een
hem opgelegde vrijheidsstraf heeft onttrokken. Artikel 18 van de op 19
juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van
het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie,
de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te
Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de
controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Trb. 1990, 145) en artikel
2 van het op 18 december 1997 te Straatsburg tot stand gekomen
Aanvullend Protocol bij het RvE-verdrag (Trb. 1998, 202) bevatten
soortgelijke regelingen.

De overdracht en overname van strafvonnissen op basis van dit verdrag
zal uitsluitend volgens de procedure voor de voortgezette
tenuitvoerlegging mogelijk zijn. Dat wil zeggen dat de straf die door de
rechter is opgelegd in het andere land verder ten uitvoer wordt gelegd
zonder omzetting van de straf naar de maatstaven van het land van
tenuitvoerlegging. Alleen wanneer de opgelegde straf hoger is dan de
maximumstraf die naar het recht van de staat van tenuitvoerlegging op
het strafbare feit is gesteld, mag in de staat van de tenuitvoerlegging
de opgelegde straf worden teruggebracht tot het wettelijke strafmaximum.
Zoals tijdens het hierboven genoemde Algemeen Overleg van 4 december
2008 uitvoerig is besproken, was het voor de Braziliaanse delegatie niet
aanvaardbaar om de omzettingsprocedure in het verdrag op te nemen.
Brazilië neemt daarmee overigens geen bijzondere positie in: diverse
Europese landen en de landen waarmee het Koninkrijk een bilateraal
verdrag heeft gesloten, accepteren ook alleen de procedure van de
voortgezette tenuitvoerlegging.

Brazilië kent evenals Nederland een systeem van tenuitvoerlegging van
vrijheidsstraffen waarbij de veroordeelde na verloop van tijd in een
lichter detentieregime kan worden geplaatst, dat geleidelijk over gaat
in een voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing daarover wordt
per geval genomen door de executierechters en hun praktijk varieert in
de 27 deelstaten die Brazilië rijk is. In sommige deelstaten komen
buitenlandse gedetineerden net als Braziliaanse onderdanen in aanmerking
voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling, in andere staten juist
niet. Artikel 8, eerste lid, bepaalt dat op de tenuitvoerlegging van de
straf het recht van de staat van tenuitvoerlegging van toepassing is,
maar dat de staat van tenuitvoerlegging rekening kan houden met de
wetgeving of beslissingen betreffende de voorwaardelijke
invrijheidsstelling van de staat van veroordeling. Het zal duidelijk
zijn dat daarvan alleen sprake kan zijn indien de Braziliaanse
autoriteiten eenduidige gegevens hieromtrent hebben verstrekt. Een
vergelijkbare bepaling ontbreekt in het RvE-verdrag, omdat dit verdrag
er niet in voorziet dat rekening wordt gehouden met termijnen of
beslissingen betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling in de
staat van veroordeling. De voorliggende regeling is dus nieuw, maar komt
inhoudelijk overeen met artikel 17, vierde lid, van het op 27 november
2008 totstandgekomen kaderbesluit 2008/909/JBZ inzake de toepassing van
het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij
vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn
opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie
(PbEG L 327 van 5 december 2008, blz. 27) (voortaan: kaderbesluit
strafvonnissen). Het ligt in het voornemen om de Nederlandse wetgeving
zodanig aan te passen dat van het verdragsartikel in voorkomend geval
gebruik kan worden gemaakt. Aangezien het echter gewenst is dat het
verdrag spoedig in werking treedt en het hierbij niet om een
verplichting gaat, kan het verdrag worden goedgekeurd en worden
toegepast zonder voorafgaande wetswijziging. De beoogde aanvulling van
de Nederlandse wetgeving zal op een later tijdstip aan het parlement
worden voorgelegd. Deze separate indiening heeft het voordeel dat bij
die wetswijziging ook rekening kan worden gehouden met de soortgelijke
bepaling uit het kaderbesluit strafvonnissen. Deze latere implementatie
van de verdragsbepaling leidt niet tot nadelen voor de personen die
onder de werkingssfeer ervan vallen. Toepassing van voorwaardelijke
invrijheidsstelling kan pas plaatsvinden nadat een besluit over zijn
overbrenging is genomen en nadat hij in Nederland al een deel van het
strafrestant heeft ondergaan.

Het verdrag bevat geen bepaling over het verlenen van gratie. Brazilië
stelde zich namelijk op het standpunt dat een bepaling terzake
uitsluitend kan bepalen dat ten aanzien van een Braziliaans vonnis
alleen Brazilië gratie kan verlenen en ten aanzien van een Nederlands
vonnis alleen Nederland. Nederland heeft dit afgewezen, omdat het van
oordeel is, dat gratie een onderdeel van de tenuitvoerlegging is, waarop
het recht van de staat van tenuitvoerlegging van toepassing is, waardoor
dat na een overbrenging van de gedetineerde ook de staat van
tenuitvoerlegging gratie kan verlenen. Het RvE-verdrag voorziet ook in
de regel dat beide staten bevoegd zijn gratie te verlenen. Daarop is
tijdens de onderhandelingen besloten geen bepaling over gratie in het
verdrag op te nemen, opdat - bij het ontbreken van een regeling - beide
landen hun nationale recht inzake gratieverlening onverkort kunnen
toepassen.

Het verdrag bevat de voor verdragen inzake strafrechtelijke samenwerking
gangbare bepaling betreffende de werking in de tijd. Artikel 16 bepaalt
dat het verdrag betrekking heeft op tenuitvoerlegging van veroordelingen
die zowel vóór als na de inwerkingtreding zijn uitgesproken. Dit wordt
soms aangeduid als terugwerkende kracht, maar is dat echter niet. Het
verdrag regelt de overname en overdracht van tenuitvoerlegging van
straffen op basis van een verzoek. De verzoeken kunnen alleen maar
worden gedaan na inwerkingtreding van het verdrag. Alleen indien het
verdrag ook betrekking zou hebben op verzoeken die zijn gedaan vóór de
inwerkingtreding van het verdrag, zou er sprake zijn van terugwerkende
kracht.

Ten slotte hechten wij eraan hier op te merken dat een verdrag inzake
overbrenging van gevonniste personen ertoe strekt Nederlanders die in
het buitenland zijn veroordeeld, het restant van hun straf in Nederland
te laten ondergaan met het oog op hun resocialisatie. Hetzelfde geldt
voor de in Nederland veroordeelde onderdanen van de andere
verdragspartij. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling veroordeelde
personen over te brengen naar hun thuisland met het oog op hun
onmiddellijke vrijlating aldaar. 

Koninkrijkspositie

De regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba hebben te kennen
gegeven medegelding van het onderhavige verdrag voor hun land te wensen.
Na goedkeuring voor het gehele Koninkrijk zal de medegelding direct tot
stand kunnen worden gebracht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat de in deze verdragen gebruikelijke definities. In de
bij het verdrag behorende notawisseling zijn de adressen en de overige
contactgegevens van de ministers van Justitie in het Koninkrijk en de
minister van Justitie van Brazilië opgenomen.

Artikel 2

Uit dit artikel blijkt, dat het verdrag overbrenging mogelijk maakt,
maar dat het geen recht voor de gedetineerde op overbrenging creëert.
Artikel 2 van het RvE-verdrag bevat een soortgelijke regeling.

Artikel 3

In artikel 3 worden voorwaarden voor overbrenging opgesomd. Aan deze
voorwaarden dient in elk geval te zijn voldaan wil overbrenging aan de
orde kunnen komen. De opsomming is niet limitatief, zodat ook als aan de
genoemde voorwaarden is voldaan, er geen verplichting tot overbrenging
bestaat. Het ontbreken van die verplichting vloeit voort uit artikel 2.
Partijen zijn derhalve vrij om in voorkomend geval om andere, hen
moverende redenen niet aan een overbrenging mee te werken. 

Het in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen vereiste dat de
veroordeelde de nationaliteit van de staat van tenuitvoerlegging moet
hebben komt eveneens voor in het RvE-verdrag (artikel 3, eerste lid, sub
a). Van de zijde van Brazilië werd erop aangedrongen om in artikel 1,
onderdeel e, het begrip onderdaan te definiëren. 

Het eerste lid, onderdeel b, bevat het vereiste dat de veroordeling voor
tenuitvoerlegging vatbaar is. Dit betekent dat de veroordeling
onherroepelijk dient te zijn. Dat komt inhoudelijk overeen met artikel
3, eerste lid, sub b, van het RvE-verdrag. 

De minimumduur van het in het eerste lid, onderdeel c, opgenomen
strafrestant van een jaar is langer dan de zes maanden die in artikel 3,
eerste lid, onderdeel c, van het RvE-verdrag als uitgangspunt worden
genomen. Brazilië heeft om een strafrestant van ten minste één jaar
verzocht. De reden hiervoor is, dat in Brazilië de beslissing op een
verzoek tot overbrenging van een gedetineerde naar een ander land wordt
genomen door de rechter die belast is met de tenuitvoerlegging van
straffen. Dit is de rechter in de deelstaat waar de veroordeelde is
gedetineerd. Mede daardoor duurt de totale behandeling van een verzoek
vrij lang. Een jaar is normaal, maar een duur van twee jaren - zo leren
de ervaringen van andere EU-lidstaten - is geen uitzondering. Tijdens de
onderhandelingen is ook al over de toepassing van het verdrag gesproken
en bleek er bereidheid te bestaan aan Braziliaanse zijde om een
gezamenlijk stappenplan op te stellen met het oog op een voortvarender
behandeling. De praktijk zal moeten uitwijzen of dit een positief effect
zal hebben. Voor de goede orde merken wij hier nog op, dat de
behandeling van een verzoek in Nederland vanaf de eerste brief van de
veroordeelde tot en met de overbrenging ook meestal meer dan zes maanden
vergt.

Het in het eerste lid, onderdeel d, opgenomen vereiste van dubbele
strafbaarheid is gebruikelijk, zo blijkt ook uit artikel 3, eerste lid,
sub e, van het RvE-verdrag. De dubbele strafbaarheid wordt, mede gelet
op het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2008, LJN BD1852, beoordeeld
aan de hand van de wetgeving die geldt op het moment van de beslissing
op het verzoek. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat de Hoge Raad
in dit arrest uitdrukkelijk stelt dat deze handelwijze geen schending
oplevert van het legaliteitsbeginsel.

Het eerste lid, onderdeel e, bevat het vereiste dat de veroordeelde met
zijn overbrenging dient in te stemmen. Deze bepaling komt overeen met
artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van het RvE-verdrag. Uitzondering
vormen de gevallen als bedoeld in artikel 14 van het verdrag, waarin de
veroordeelde zich niet langer in de staat van veroordeling bevindt. Op
de ratio daarvan zal bij de toelichting op dat artikel nader worden
ingegaan.

Het in het eerste lid, onderdeel f, opgenomen vereiste dat beide staten
moeten instemmen met de overbrenging is evenzeer gebruikelijk, zoals
blijkt uit artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van het RvE-verdrag.

Het tweede lid bevat een uitzondering op de regel dat het strafrestant
minder dan een jaar bedraagt. Deze uitzondering op de hoofdregel staat
ook in artikel 3, tweede lid, van het RvE-verdrag.

  

Artikel 4

Deze bepaling komt nagenoeg letterlijk overeen met artikel 4 van het
RvE-verdrag.

Het eerste lid bevat de algemene informatieplicht tegenover
veroordeelden over het bestaan van het verdrag.

Het tweede lid regelt dat de veroordeelde aan de staat van veroordeling
te kennen kan geven dat hij overgebracht wenst te worden en dat die
staat vervolgens de staat van tenuitvoerlegging terzake informeert. Hij
legt daarbij de in het derde lid opgesomde gegevens over.

Het vierde lid regelt wat er dient te gebeuren indien de veroordeelde
zich niet tot de staat van veroordeling heeft gewend, maar zijn wens tot
overbrenging aan de staat van tenuitvoerlegging heeft gericht.

Het vijfde lid bevat de verplichting van partijen om in voorkomend geval
de veroordeelde die zich met zijn wens om te worden overgebracht tot hen
heeft gewend, op de hoogte te houden van de verdere behandeling daarvan.

Artikel 5

Artikel 5 komt inhoudelijk overeen met de eerste twee leden van artikel
5 van het RvE-verdrag. Het bepaalt dat verzoeken tot overbrenging
schriftelijk worden gedaan en tussen de ministers van Justitie zullen
worden uitgewisseld. In het eerste lid is met het oog op de toekomst
rekening gehouden met elektronische vormen van communicatie. In de bij
het verdrag behorende notawisseling is opgenomen, dat over het
daadwerkelijke gebruik daarvan op een later moment afspraken zullen
worden gemaakt. De reden dat e-mailberichten nu nog niet als
communicatiemiddel worden geaccepteerd is, dat dit in beide landen nog
niet de praktijk is bij de rechters die zijn belast met respectievelijk
de behandeling van of de advisering over verzoeken tot overbrenging.

Artikel 6

Deze bepaling bevat de lijst van stukken die ter ondersteuning van een
verzoek tot overbrenging door de ene partij aan de andere partij dient
te worden overgelegd. De lijst is overgenomen uit artikel 6 van het
RvE-verdrag. Alleen onderdeel e van het tweede lid is nieuw. Het
verplicht tot overlegging van informatie betreffende de wetgeving en
beslissingen over voorwaardelijke invrijheidstelling, waarop hierboven
in het algemene deel van deze nota al is ingegaan.

Artikel 7

Dit artikel regelt de rechtsgevolgen voor de staat van veroordeling van
een overbrenging van een veroordeelde naar de staat van
tenuitvoerlegging. Deze bepaling komt letterlijk overeen met artikel 8
van het RvE-verdrag.

Artikel 8

In deze bepaling zijn de gevolgen voor de staat van tenuitvoerlegging
vastgelegd. De tenuitvoerlegging van de straf geschiedt volgens de
procedure van de voortgezette tenuitvoerlegging en verder het recht van
die staat. Deze regel is overgenomen uit artikel 8, derde lid, van het
RvE-verdrag. Hiermee is tevens voldaan aan artikel 43 van de Wet
overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (voortaan: de Wots) en
artikel 593 van de Wetboeken van Strafvordering van respectievelijk de
Nederlandse Antillen en Aruba, die een expliciete vermelding van die
procedure in een verdrag vereisen. In het algemene deel van deze nota
werd al gewezen op de mogelijkheid om rekening te houden met de
bepalingen van of beslissingen genomen in de staat van veroordeling over
voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals voorzien in de tweede volzin
van het eerste lid. De werking van artikel de bepaling is als volgt.
Ingevolge de eerste volzin van het eerste lid worden in  Nederland  de
Nederlandse regels voor voorwaardelijke invrijheidsstelling toegepast.
Echter, in de gevallen waarin de betrokkene ingevolge de Braziliaanse
wetgeving of tengevolge van een Braziliaanse VI-beslissing eerder voor
voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking zou zijn gekomen,
voorziet het verdrag in de mogelijkheid om daarmee bij de
tenuitvoerlegging in Nederland rekening te houden. Het zal duidelijk
zijn dat daarvan alleen sprake kan zijn indien de Braziliaanse
autoriteiten eenduidige gegevens hieromtrent hebben verstrekt. Voor de
toepassing van deze regeling is wijziging van de Nederlandse wetgeving
nodig. Aangezien het echter gewenst is dat het verdrag spoedig in
werking treedt en het hierbij niet om een verplichting gaat, kan het
verdrag worden goedgekeurd en worden toegepast zonder voorafgaande
wetswijziging. De beoogde aanvulling van de Nederlandse wetgeving zal op
een later tijdstip aan het parlement worden voorgelegd. Deze separate
indiening heeft het voordeel dat bij die wetswijziging ook rekening kan
worden gehouden met de soortgelijke regeling betreffende voorwaardelijke
invrijheidstelling van het hierboven, in het algemene deel, genoemde
kaderbesluit strafvonnissen. 

Het tweede lid komt inhoudelijk overeen met artikel 10, tweede lid, van
het RvE-verdrag en laat toe dat de straf, indien deze hoger is dan het
strafmaximum dat in de staat van tenuitvoerlegging op het delict
waarvoor betrokkene is veroordeeld, is gesteld, mag worden aangepast tot
de hoogte van dat maximum. Bij deze beoordeling wordt, evenals bij de
bepaling van de dubbele strafbaarheid, uitgegaan van het strafmaximum
dat geldt op het moment van de beslissing op het verzoek.

Artikel 9

Uit deze bepaling blijkt dat alleen de staat van veroordeling de
bevoegdheid heeft om over herziening te beslissen. Dit komt overeen met
de regeling van artikel 13 van het RvE-verdrag.

Artikel 10

De in deze bepaling vastgelegde verplichting tot beëindiging van de
tenuitvoerlegging door de staat van tenuitvoerlegging is letterlijk
overgenomen uit artikel 14 van het RvE-verdrag.

Artikel 11

Ook de inhoud van deze bepaling betreffende het verstrekken van
informatie over de tenuitvoerlegging is letterlijk overgenomen uit het
RvE-verdrag, te weten artikel 15.

Artikel 12

Deze bepaling is opgenomen op verzoek van de Braziliaanse autoriteiten
en bevat de praktische aspecten die bij de feitelijke overbrenging van
een gedetineerde, wiens verzoek is ingewilligd, aan de orde komen.

Artikel 13

In het eerste lid is geregeld dat de verzoeken en mededelingen in de
officiële landstaal van de andere staat zullen worden gedaan, terwijl
de stukken ter ondersteuning van het verzoek met een vertaling in die
taal moeten worden overgelegd. Toen tijdens de onderhandelingen bleek
dat Braziliaanse strafvonnissen zeer omvangrijk (meer dan 100
pagina’s) zijn, is besproken op welke wijze doelmatig aan de
vertalingsverplichting toepassing kan worden gegeven. Aangezien voor een
beslissing over de voortgezette tenuitvoerlegging het niet noodzakelijk
is om kennis te nemen van het integrale vonnis, is in de bij het verdrag
behorende notawisseling vastgelegd dat de Nederlandse autoriteiten
genoegen zullen nemen met een vertaling van die delen van het vonnis,
waarin de strafbare feiten zijn omschreven die zijn ten laste gelegd, en
waarin de bewezenverklaring, de veroordeling met daarbij vermeld de
strafbare feiten en de opgelegde straf(fen) zijn opgenomen. De
verplichting tot toezending van het integrale vonnis in de Portugese
taal blijft onverkort bestaan. Door deze handelwijze wordt voorkomen dat
de vertaling onnodig tijd vergt en daardoor de behandeling van een
verzoek ernstig wordt vertraagd en evenmin leidt tot onnodig hoge
kosten.

Het tweede lid regelt dat alleen het over te leggen vonnis moet worden
gewaarmerkt.

Het derde lid bepaalt, dat de kosten van overbrenging worden gedragen
door de staat van tenuitvoerlegging, met uitzondering van de kosten die
in de staat van veroordeling zijn gemaakt. Bij dat laatste moet, door de
geografische uitgestrektheid van Brazilië, ook worden gedacht aan de
kosten die verbonden zijn aan het overbrengen van de gedetineerde vanuit
de detentieplaats in Brazilië naar de luchthaven waar betrokkene door
Nederlandse ambtenaren kan worden overgenomen voor de terugvlucht naar
Nederland. De kosten voor het vervoer in Brazilië komen voor rekening
van Brazilië.

Artikel 14

Het doel en de strekking van dit artikel is in het algemeen deel van
deze nota al uiteen gezet. In aanvulling daarop wordt nog het volgende
opgemerkt.

In het eerste lid wordt gesteld dat partijen van geval tot geval de
overdracht van een tenuitvoerlegging van een veroordeling kunnen
overeenkomen. Dit betekent niet dat er een ad hoc overeenkomst moet
worden gesloten, maar wel dat in voorkomend geval er eerst overleg over
wordt gevoerd of een zaak waarin de staat van veroordeling de
tenuitvoerlegging wil overdragen ook naar het oordeel van de staat van
tenuitvoerlegging zich daarvoor leent. Dergelijk overleg voorkomt dat
verzoeken worden gedaan die op voorhand geen kans van slagen hebben. Een
belangrijk element daarbij is, dat de staat van tenuitvoerlegging kan
nagaan of de veroordeelde zich wel op zijn grondgebied bevindt. Verder
zal worden nagegaan of er sprake is van vluchten van de veroordeelde of
dat hij zich anderszins heeft onttrokken aan de strafvervolging of
strafexecutie. Bij vluchten valt te denken aan het ontvluchten uit
detentie, maar ook het zich niet houden aan een opgelegde voorwaarde om
op een al dan niet nader bepaalde plaats te (ver)blijven. De term “op
andere wijze is teruggekeerd” is als een heel ruim feitelijk begrip
bedoeld, dat aan de hand van de omstandigheden van het geval moet worden
beoordeeld. Belangrijk element daarbij is dat de veroordeelde wegens een
tegen hem ingestelde vervolging, ongeacht of er nog sprake is van een
strafrechtelijk onderzoek, een al ingestelde strafvervolging of de
behandeling van zijn zaak door de rechter de staat van veroordeling
heeft verlaten of zich aan de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf
wilde onttrekken. Uit dit eerste lid blijkt, ten slotte, dat in de in
artikel 14 bedoelde gevallen alleen de ministers van Justitie het
initiatief kunnen nemen tot een overleg en dat ook alleen zij een
verzoek kunnen doen. Er is geen rol toegekend aan de veroordeelde.

Het tweede lid bepaalt dat de bepalingen van het verdrag van
overeenkomstige toepassing zijn op de gevallen, bedoeld in het eerste
lid. Met andere woorden alle bepalingen van het verdrag gelden ook voor
verzoeken tot overname van de veroordeling, voorzover zij passen bij
deze vorm van samenwerking. Hiertoe behoren de voorwaarden, in artikel
3, met betrekking tot de wijze van communicatie, de rechtsgevolgen van
de overname in de staat van veroordeling en van tenuitvoerlegging etc.
Ter vermijding van elk misverstand is de voorwaarde van instemming van
de gevonniste persoon expliciet uitgezonderd. De ratio daarvan is
eenvoudig: een persoon die de staat van veroordeling is ontvlucht of
daar anderszins is vertrokken wegens de lopende strafvervolging of om
zich aan de  strafexecutie te onttrekken, zal niet vrijwillig instemmen
met de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in de staat van
tenuitvoerlegging.

Het derde lid is opgenomen op verzoek van Brazilië, maar is ook voor
Nederland van belang. In Nederland zal altijd het gerechtshof te Arnhem
overeenkomstig artikel 43 van de Wots om advies worden gevraagd. In
Brazilië was ten tijde van de onderhandelingen nog niet duidelijk hoe
de interne procedure voor de behandeling van verzoeken op grond van
artikel 14 zal worden ingericht.

Het vierde en vijfde lid bevatten regelingen betreffende de voorlopige
aanhouding van de veroordeelde, die zijn toegesneden op de beide landen.
Voor Nederland is de in het vierde lid uitgewerkte procedure bekend. In
Brazilië was ten tijde van de onderhandelingen nog niet duidelijk of en
op welke wijze zal worden voorzien in een regeling betreffende
voorlopige maatregelen.

Artikel 15

Het eerste lid bevat de gebruikelijke regeling voor inwerkingtreding.

Het tweede lid voorziet in inwerkingtreding voor het gehele Koninkrijk,
omdat de Nederlandse Antillen en Aruba al tijdens de onderhandelingen
hebben aangegeven medegelding te wensen.

Artikel 16

Deze bepaling regelt de werking van het verdrag in de tijd, waarop
hierboven, in het algemeen deel, al is ingegaan.

Artikel 17

Dit artikel bevat de gebruikelijke regeling voor beëindiging van het
verdrag.

De Minister van Justitie,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Voor de resultaten daarvan wordt voor de goede orde verwezen naar
Kamerstukken II 2008/09, 30010, nr. 13.

 PAGE   1 

 PAGE   1 

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar
gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid
jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

 PAGE   2