[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

Bijlage: Beantwoording vragen over het wonen en wijken-deel van de begroting 2010 van WWI

Bijlage

Nummer: 2009D49944, datum: 2009-10-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake de vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2010 (2009D49943)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage bij brief antwoorden op de vragen naar aanleiding van de
begroting van WWI 

Kenmerk 2009058096

Vraagnummer	Vraag en Antwoord

1 	Vraag:

Kunt u uiteenzetten op welke wijze het uitvoering geeft aan het voorstel
'Groene Woonbon' van GroenLinks en welk budget daarvoor wordt
uitgetrokken? 

Antwoord:

Zoals toegezegd tijdens het AO van 3 juni j.l. is de
glasisolatieregeling uitgewerkt volgens het principe van een waardebon.
Eigenaar-bewoners en VVE’s van woningen die voor 1995 zijn gebouwd,
kunnen een waardebon aanvragen. De waarde van deze bon is afhankelijk
van het aantal vierkante meters isolatieglas dat men wil laten plaatsen.
Per vierkante meter kan men € 35,- subsidie ontvangen. Er geldt een
minimum van 5 m2 en een maximum van € 1100,- subsidie per woning. De
eigenaar-bewoner of VVE kan zijn waardebon inwisselen bij de glaszetter
die de subsidie na plaatsing van het isolatieglas uitbetaalt of direct
verrekent met de factuur. De regeling is op 1 oktober ingegaan en heeft
een terugwerkende kracht tot 1 juli 2009. Waardebonnen die niet binnen 8
maanden verzilverd zijn bij SenterNovem, komen te vervallen. Indien bij
verlening van de isolatieglassubsidie het subsidieplafond niet volledig
wordt benut, dan kan de minister voor het resterende budget via een
aankondiging in de Staatscourant de mogelijkheid tot het indienen van
een aanvraag voor een waardebon heropenen. Deze regeling vervalt met
ingang van 1 januari 2011. Voor de regeling wordt € 50 miljoen
uitgetrokken. De uitvoeringskosten bedragen maximaal 

€ 5 miljoen. Daarmee is € 45 miljoen beschikbaar voor de
waardebonnen.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

2 	Vraag:

Kunt u inzichtelijk maken wat er jaarlijks aan vennootschapsbelasting
door woningbouwcorporaties wordt opgebracht en waar deze middelen voor
worden ingezet? Zijn er woningbouwcorporaties waarbij de bedrijfsvoering
in problemen komt door het heffen van de vennootschapsbelasting? 

Antwoord:

Er is op dit moment nog geen goed zicht op de Vpb-ontvangsten van
corporaties. Veel corporaties hebben om uitstel voor indiening van de
aangifte Vpb 2008 verzocht. Dat komt omdat corporaties tot 1 juni 2009
de tijd hadden vaststellingsovereenkomst 2 (VSO 2) te ondertekenen. Op
basis van de in VSO 2 opgenomen uitgangspunten kan de aangifte worden
gedaan. Vervolgens worden er (voorlopige en definitieve) aanslagen
vastgesteld. Voorop staat dat de Vpb een winstbelasting is. Als
corporaties minder winst maken, betalen ze minder winstbelasting en
vloeien er dus ook minder inkomsten in de staatskas. 

Wellicht ten overvloede merk ik op dat de belastingopbrengsten worden
toegevoegd aan de algemene middelen

Mij hebben geen signalen bereikt dat de heffing van
vennootschapsbelasting leidt tot onoverkomelijke problemen bij
corporaties. Het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting ziet hierop
toe.

 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

3 	Vraag:

Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze studentenhuisvesting onderdeel
is van het beleid en op welke wijze hierin geïnvesteerd wordt? 

Antwoord:

Tijdens het AO van 6 juni is aan de Kamer aangegeven eerst een onderzoek
van de vraag naar en behoefte aan studentenhuisvesting te zullen
uitvoeren. Na afronding van dit onderzoek zal deze met de beleidsmatige
reactie naar de Kamer worden gestuurd. 

 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

4 	Vraag:

Kunt u inzichtelijk maken hoe de verkoop van huurwoningen door
woningbouwcorporaties verloopt? Welke overwegingen of redenen worden
door woningbouwcorporaties gebruikt om wel of niet over te gaan tot
verkoop van huurwoningen? 

Antwoord:

Het aantal door woningcorporaties aan eigenaar-bewoners, beleggers
en in totaal verkochte huurwoningen, exclusief onderlinge verkopen
tussen woningcorporaties, heeft in de jaren 2004 tot en met 2008 het
volgende verloop gekend: 

2004: 15.100 /    700 / 15.800

2005: 16.400 /    700 / 17.100

2006: 15.800 / 1.300 / 17.100

2007: 14.300 /    700 / 15.000

2008: 13.400 /    800 / 14.100

Verkoopmotieven die door woningcorporaties veel worden gebruikt zijn
financieringsmotieven, met name ten behoeve van sociale nieuwbouw en
herstructureringsopgaven, en de wens tegemoet te willen komen aan de
vraag van woonconsumenten. In mindere mate worden ook andere
verkoopmotieven opgegeven, zoals het versterken van de sociale binding
in de wijk, het beter laten functioneren van de lokale woningmarkt, het
voorkomen of oplossen van verhuurbaarheidsproblemen, of het versterken
van de financiële solvabiliteit.  



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

5 	Vraag:

Kunt u uiteenzetten of de doelen van de aanpak Antilliaanse-Nederlandse
jongeren, en de afspraken die hierover zijn gemaakt met de
Antillianengemeenten, inmiddels zijn gehaald? Zo nee, wat gebeurt er met
het resterende budget? 

Antwoord:

Deze vraag wordt door de griffier opgenomen in de lijst van
schriftelijke vragen over het inburgering en integratie deel van de
WWI-begroting en wordt dus in november 2009 bij de schriftelijke vragen
I&I beantwoord. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

6 	Vraag:

Wat zijn de criteria voor steden om toe te treden tot of af te vallen
uit het Grotestedenbeleid? Kunt u uiteenzetten welke regelingen binnen
de verschillende ministeries, naast het GSB, nog meer specifiek
toegespitst zijn op de G27/G31? 

Antwoord:

Om in aanmerking te komen voor het Grotestedenbeleid zijn vanaf de start
selectiecriteria geselecteerd. Voor het huidige GSB3 (2005-2009) gelden
de volgende zes selectiecriteria: aantal huishoudens met een laag
inkomen, aantal uitkeringsontvangers, aantal minderheden, aantal
misdrijven, centrumfunctie en wijkscore voor gemeenten boven de 60.000
inwoners. Vanaf 2010 richt zich het nieuwe stedenbeleid op (groepen van)
steden binnen de G31, maar niet exclusief. Ook buiten de G31 kan sprake
zijn van opgaven en vraagstukken die aandacht van het Rijk
rechtvaardigen. De ernst van de problematiek op een bepaald
beleidsterrein kan aanleiding zijn voor het kabinet om aan bepaalde
gemeenten buiten de G31 extra middelen ter beschikking te stellen. Een
voorbeeld hiervan is het budget voor leefbaarheid en veiligheid,
waarvoor met 40 gemeenten afspraken zijn gemaakt om de sociale overlast
en fysieke verloedering tegen te gaan: met de G31, de vijf zogenoemde
Ortega-gemeenten en met vier gemeenten waar de problematiek van de
overlastgevende Marokkaans-Nederlandse jongens ernstig speelt. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

7 	Vraag:

Welke eisen worden gesteld aan gemeenten ten aanzien van het betrekken
van bewoners bij de besteding van de bewonersbudgetten? Kunt u
uiteenzetten hoeveel gemeenten op dit moment deze budgetten alleen
besteden aan initiatieven die van de bewoners zelf komen? Hoeveel
gemeenten maken gebruik van het vouchersysteem? 

Antwoord:

De G31 gemeenten- inclusief de gemeenten met een of meerdere
aandachtswijken- ontvangen dit jaar in totaal €25 miljoen aan
bewonersbudgetten. De 18 gemeenten met de 40 aandachtswijken
ontvangen hiervan €15 miljoen via het Gemeentefonds. Voor de
verdeling en besteding van deze bewonersbudgetten geldt de
voorwaarde dat het geld bestemd is voor het stimuleren en realiseren
van bewonersinitiatieven ter bevordering van de sociale cohesie en
leefbaarheid in deze wijken.

Ik heb de 18 gemeenten opgeroepen om dit te doen via het vouchersysteem,
initiatiefavonden in de wijk, of via het reeds bestaande systeem als dat
voldoende zeggenschap geeft aan bewoners. Het gaat er bij de
bewonersbudgetten om dat deze zo direct mogelijk aan de wijkbewoners
ter beschikking worden gesteld, dat bewoners zelf beslissen hoe hun
bewonersgeld wordt verdeeld en (mee)beslissen over de toekenning. 

Voor de verdeling over de G-31 van de resterende €300.000 bewonersgeld
per gemeente geldt dat gemeenten met hun bewoners overleggen op welke
wijze dit budget wordt ingezet. Het advies van het Kabinet is om dit bij
voorkeur te doen door middel van het vouchersysteem. Gemeenten hebben
ook de mogelijkheid om dit via hun bestaande systeem van leefbaarheids,-
wijk- of bewonersbudgetten te doen. Hierbij geldt wel dat gemeenten de
keuze tussen beide systemen over laten aan de bewoners. 

In 2008 en 2009 kozen 14 van de 31 gemeenten ervoor de € 300.000,- te
verdelen via de vouchersystematiek (Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Arnhem,
Eindhoven, Haarlem, Hengelo, Leeuwarden, Leiden, Schiedam, Sittard
Geleen, Tilburg, Venlo en Zaanstad). De 17 overige gemeenten voegden in
2008 en 2009 het budget van € 300.000,- toe aan hun reeds bestaande
bewonersbudgetten.  

 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

8 	Vraag:

Op welke manier is het pakket van stimuleringsmaatregelen voor 2009 en
2010 verdeeld over de koopsector en de sociale huursector? 

Antwoord:

Het pakket aan stimuleringsmaatregelen omvat verschillende elementen.
Genoemd kunnen worden de stimuleringsregeling voor woningbouwprojecten
(395 mln. voor 2009 en 2010 waarvan een deel voor monumenten), de
tijdelijke verhoging van de WSW-borgingsgrens (tot € 350.000,-), de
energie-investeringsaftrek (EIA) (227,5 mln. voor 2009 en 2010), de
tijdelijke verhoging van de NHG-grens (tot € 350.000,-), het
energiebesparingskrediet (35 mln.) en een subsidieregeling voor dubbel
glas (45 mln). De stimuleringsregeling voor woningbouwprojecten  is
gericht op de koop- en dure huursector. De tijdelijke verhoging van de
WSW-grens en de energie-investeringsaftrek is gericht op de
corporatiesector. De verhoging van de NHG-grens, het
energiebesparingskrediet en de subsidieregeling voor dubbel glas is
gericht op consumenten en zal neerslaan in de koopsector. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

9 	Vraag:

Bent u bereid in de 3e tranche ook transformatieopgaven mee te nemen? 

Antwoord:

Op dit moment is de aanvraagprocedure voor de 2e tranche net geopend.
Voor de 3e tranche, die in het voorjaar van 2010 van start moet gaan,
wordt nu verkend waarop deze gericht moet zijn. De transformatieopgave
op zich is niet in beeld als onderdeel van de derde tranche. Bij
transformatieopgaven gaat het veelal om het omzetten van
bedrijventerreinen naar andere functies. Als een van deze functies
woningbouw is, en deze woningbouw zou voldoen aan de overige nog vast te
stellen voorwaarden van de derde tranche kan deze woningbouw in principe
worden meegenomen. Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 9
september (TK27562, nr. 43) is aangegeven wordt begin 2010 over de inzet
besloten. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

10 	Vraag:

Wat zijn de criteria voor de besteding van de wijkbudgetten uit het
preventiebudget? Klopt het dat er vooral wordt aangestuurd op fysieke
ingrepen terwijl er in sommige wijken vooral sprake is van een sociale
problematiek? In hoeverre wordt hierbij rekening gehouden met de
problemen die bewoners in de wijk zelf als meest urgent ervaren? 

Antwoord:

Het voornaamste criterium om in aanmerking te komen voor een bijdrage
uit het Budget 40+ wijken (hiervoor het preventiebudget genoemd) is dat
er sprake moet zijn van een cumulatie van substantiële problemen.
Daarnaast worden de plannen getoetst op de criteria: het betrekken van
andere partijen waaronder bewoners, co-financiering en integrale
aanpak. 

Doordat een van de criteria is dat bewoners van de wijk participeren in
zowel het maken van die plannen als bij de uitvoering, is verzekerd dat
de aandacht uitgaat naar die problemen die door hen als meest urgent
worden ervaren. De projecten uit de eerste tranche tonen dit ook
nadrukkelijk aan.

Het is niet juist dat er wordt gestuurd op fysieke ingrepen. Het is aan
de bij de wijkenaanpak betrokken partijen om te bepalen waar de
ontvangen subsidie aan wordt besteed. In de plannen van de eerste
tranche van het 40+ Budget zijn zowel sociale als fysieke als
economische projecten te vinden.

In de brief over de tweede tranche van het 40-+ wijkenbudget die vóór
de WWI-begrotingsbehandeling naar de TK zal worden gestuurd, wordt u
hierover nader geïnformeerd. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

11 	Vraag:

Hoe denkt u de toekomstige woningbouwopgaven te realiseren nu er vanaf
2011veel minder budget hiervoor is gereserveerd en wanneer komt u met
een lange termijn ruimtelijke investeringsagenda? 

Antwoord:

De toekomstige woningbouwopgaven vormen onderdeel van de
Verstedelijkingsafspraken 2010-2019, waaraan op dit moment door het Rijk
en de regio’s volop wordt gewerkt. Deze verstedelijkingsafspraken
worden gemaakt in het MIRT-kader. Op dit moment wordt door
de Stuurgroep onorthodoxe maatregelen verstedelijking, die door de
randstadregio’s en het Rijk is ingesteld, gekeken naar de
mogelijkheden om de ontwikkeling van woningbouwlocaties, zonder
rijksgeld, mogelijk te maken. De eerste uitkomsten van deze stuurgroep
komen later dit jaar beschikbaar, waarna het vervolg in het bestuurlijk
overleg van het MIRT in het voorjaar 2010 wordt besproken. 

De ruimtelijke investeringsagenda van het kabinet is vooral (ook in nota
ruimte projecten)vervat in het MIRT. De ruimtelijke investeringsopgaven
voor de korte, middellange en lange termijn worden verder in kaart
gebracht ten behoeve van de heroverwegingen. In het voorjaar 2010 bezie
ik samen met de bewindspersonen verantwoordelijk in het ruimtelijk
fysiek domein op welke wijze publicatie van deze lange termijn
ruimtelijke investeringsagenda geëigend is. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

12 	Vraag:

Wordt door u ingezet op herziening van de richtlijn energieprestatie van
gebouwen zodat die maximaal kan bijdragen aan het halen van de
beleidsdoelstellingen in Nederland? 

Antwoord:

Ja.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

13 	Vraag:

Is het zinnig, gezien de resultaten van de Milieubalans, om de
herziening van de richtlijn energieprestatie niet alleen te beoordelen
op administratieve lasten maar ook op effectiviteit? 

Antwoord:

De herziening van de Richtlijn energieprestatie van gebouwen leidt in
Nederland niet direct tot een grotere energiebesparing. Het niveau van
energieprestatie-eisen ligt voor het grootste deel reeds hoger dan in de
rest van de Europese Unie. Doel van Nederland is om met minder
administratieve lasten en minder regeldruk een hogere effectiviteit wat
betreft energiebesparing te bereiken. De milieubalans bevestigt deze
insteek, vooral voor de bestaande bouw.

 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

14 	Vraag:

Hoe wordt het beleidsstandpunt van de Nederlandse delegatie die
bijdraagt aan de herziening van de richtlijn, beïnvloedt door de
resultaten van de Milieubalans? 

Antwoord:

De inzet van de Nederlandse delegatie in Brussel is gericht op het
behalen van de energiebesparingsdoelstellingen en CO2-reductie in de
gebouwde omgeving met lagere kosten, minder regeldruk en minder
administratieve lasten. De resultaten van de milieubalans 2009 staan
hier los van en vormen geen reden om de inzet in Brussel te wijzigen. De
resultaten van de milieubalans zullen worden meegenomen bij de evaluatie
van 'Schoon en Zuinig' in het voorjaar van 2010. Zie ook het antwoord op
vraag 13.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

15 	Vraag:

Welke aanvullende maatregelen worden genomen en voorbereid om de doelen
van de Milieubalans t.a.v. energieprestatie van de gebouwde omgeving te
halen? 

Antwoord:

De doelstellingen zijn voor de bestaande bouw 2,4 miljoen 20 tot 30%
energiezuinigere gebouwen in 2020 en energieneutrale woningbouw in 2020.
De opgestarte programma’s (o.a. Meer met Minder voor de bestaande bouw
en het Lente-akkoord voor de nieuwbouw) liggen op stoom en in het
afgelopen half jaar zijn veel instrumenten in werking getreden (o.a.
verlaging van het btw-tarief voor onderhoud bestaande woningen, de
Subsidieregeling maatwerkadvies en de Subsidieregeling glasisolatie. De
effecten worden gemonitord. Gezien de benodigde reactietijd zijn de
effecten echter nog niet zichtbaar in de Milieubalans. De eerste
resultaten zijn mogelijk zichtbaar in de Milieubalans over 2009.  

 

Vooruitlopend op de evaluatie Schoon en Zuinig in het voorjaar van 2010,
wordt reeds aanvullend instrumentarium verkend. Op verzoek van uw Kamer
wordt nu meer verplichtend instrumentarium, zoals de Witte certificaten
en energieprestatie-eisen voor bestaande gebouwen, op haalbaarheid
onderzocht om, indien mogelijk, spoedig te kunnen worden ingezet. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

16 	Vraag:

Aan welke SMART-indicatoren wordt gedacht voor het operationele doel
“borgen en bevorderen van de bouw- en gebruikstechnische kwaliteit”?
Wat is de reden dat deze indicatoren niet in de begroting zijn
opgenomen? 

Antwoord:

In de begroting voor 2010 zijn ten aanzien van het operationele doel
"borgen en bevorderen van de bouw- en gebruikstechnische kwaliteit" nog
geen meetbare SMART-indicatoren opgenomen aangezien die indicatoren
momenteel nog in ontwikkeling zijn. 

Het is mijn intentie om in de eerstvolgende begroting wel dergelijke
indicatoren op te nemen. Daarbij wil ik onderscheid maken tussen bouw-
en gebruikstechnische kwaliteit op zich en de wijze waarop die kwaliteit
wordt geborgd en bevorderd. Bij het meten van kwaliteit van bouwwerken
kan bijvoorbeeld worden gedacht aan indicatoren met betrekking
tot brandveiligheid, constructieve veiligheid en energiezuinigheid.
Daarbij zal de Nederlandse prestatie waar mogelijk ook in internationaal
perspectief worden geplaatst. Bij de wijze waarop de bouw- en
gebruikstechnische kwaliteit wordt gemeten kan bijvoorbeeld worden
gedacht aan indicatoren met betrekking tot klantvriendelijkheid en
toegankelijkheid van de bouwregelgeving en het beperken van de regel- en
lastendruk. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

17 	Vraag:

Op hoeveel wijken doelt u wanneer het verwijst naar veel meer wijken
waar problemen zicht opstapelen buiten de 40 aandachtswijken? Welke
wijken zijn dit? 

Antwoord:

Uitgaande van een minimale omvang van 1.000 inwoners komen er, naast de
40 wijken met de meest ernstige problematiek, nog ongeveer 100 gebieden
voor met een stapeling van problemen volgens de leefbarometer. Omdat
sommige gebieden samen als één wijk geduid kunnen worden en andere
gebieden binnen twee of meer reguliere wijken vallen, kan niet
automatisch ook over 100 wijken worden gesproken. Dit aantal zal in
de praktijk naar alle waarschijnlijkheid iets hoger of lager liggen.
Bijna 40% van deze gebieden ligt in de G-4, ruim 20% in de overige 14
gemeenten met een geselecteerde aandachtswijk en zo'n 15% in de G-31
gemeenten zonder een geselecteerde aandachtswijk. De rest ligt buiten
de G-31. In de brief over de tweede tranche van het 40-+ wijkenbudget
die vóór de WWI-begrotingsbehandeling naar de TK zal worden gestuurd,
wordt u hierover nader geïnformeerd.    



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

18 	Vraag:

Op welke regio’s doelt u als het gaat om regio’s waar de
wachtlijsten voor een huurwoningen lang zijn? Wat zijn de gemiddelde
wachttijden voor deze regio’s om als starter voor een huurwoning in
aanmerking te komen? 

Antwoord:

Ik doel dan vooral op gemeenten en regio's met een groot vraagoverschot,
zoals bijvoorbeeld de regio Utrecht en de gemeente Amsterdam. In de
regio Utrecht bedroeg de gemiddelde inschrijfduur voor starters 6.1 jaar
(bron: Bestuur Regio Utrecht, 2008). In de gemeente Amsterdam was dat
zelfs 6.7 jaar (bron: Dienst Wonen Amsterdam). Binnen een gemeente zijn
er uiteraard verschillen. Zo is de gemiddelde wachttijd in Amsterdam
Zuid-Oost een stuk korter dan in het stadsdeel Centrum. Gelet op
signalen in de media komen wachtlijsten in de sociale huursector echter
ook buiten de grote steden voor. Overigens is er een trend te zien dat
starters in toenemende mate bereid zijn meer te betalen voor kwaliteit
(bron: Bouwen voor de Schuifpuzzel, VROM/WWI, 2007) hetgeen ertoe leidt
dat sommige woningzoekenden liever een kwalitatief beter aanbod willen
afwachten dan een aangeboden woning accepteren. Het begrip wachtlijst
heeft derhalve een relatieve betekenis.

 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

19 	Vraag:

Kan inzichtelijk worden gemaakt welke grote stappen gezet worden om te
komen tot een duurzame energiezuinige woningvoorraad? 

Antwoord:

In het Werkprogramma Schoon en Zuinig is aangegeven dat met het
programma Meer met Minder vóór 1 januari 2012 500.000 bestaande
gebouwen 20 tot 30% energiezuiniger worden gemaakt. Het doel is om in
2020 2,4 miljoen gebouwen 20-30% energiezuiniger te hebben gemaakt.
Hiervoor worden in deze kabinetsperiode € 121 miljoen ingezet.
Daarnaast wordt nog een aantal instrumenten ingezet in het kader van de
crisismaatregelen: subsidieregeling isolerend glas, BTW-verlaging
isolatiemaatregelen en Energie InvesteringsAftrek voor corporaties. In
totaal bedraagt dit pakket € 302,5 miljoen. 

In het Meer met Minder-programma wordt met marktpartijen en
consumentenorganisaties gewerkt aan de ontwikkeling van een omvangrijke
vraag- en aanbodmarkt voor energiebesparende maatregelen. Daarnaast
moeten 100.000 woningen in 2011 zijn voorzien van duurzame
energievoorzieningen. 

Het is de bedoeling dat de nieuwbouw in 2020 energieneutraal wordt
uitgevoerd. Hiervoor wordt de minimale wettelijke energieprestatie EPC
periodiek aangescherpt. De eerstvolgende aanscherping is 2011 met 25%. 

De Innovatie Agenda Energie Gebouwde Omgeving ondersteunt de
doelstelling voor zowel Meer met Minder als de energieneutrale nieuwbouw
door koplopers te stimuleren nieuwe technieken en concepten te
ontwikkelen en toe te passen. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

20 	Vraag:

Kunnen voorbeelden worden genoemd van nu populaire en levendige
stadswijken die in het verleden probleemwijken waren? 

Antwoord:

De Jordaan en De Pijp in Amsterdam zijn klassieke voorbeelden van
voormalige probleemwijken die zich inmiddels hebben ontwikkeld tot
populaire en levendige stadswijken. Lombok (Utrecht), het zuidoosten
van Lelystad en de binnenstad van Leeuwarden hebben in de afgelopen 10
jaar grote stappen vooruit gemaakt met als resultaat een positieve score
op het gebied van leefbaarheid in 2008. Daarnaast hebben tal van andere
probleemwijken (zoals de Indische Buurt in Amsterdam) in het afgelopen
decennium grote stappen vooruit gemaakt. De Leefbaarometer maakt het
mogelijk om deze ontwikkelingen in wijken over de afgelopen tien jaar in
kaart te brengen.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

21 	Vraag:

Kunnen deze successen in een WWI campagne worden uitgedragen? 

Antwoord:

De wijkenaanpak heeft een permanente campagne. Kennisdelen van de
ervaringen uit steden en wijken is een belangrijk onderdeel van de
wijkaanpak. Ik bezoek elke week één of meer wijken. Op internet komt
direct een verslag met foto’s en een kort filmpje en de media worden
uitgenodigd en geïnformeerd. Diverse media volgen een bepaalde wijk en
rapporteren hier maandelijks over in krant, TV-programma of op de radio.
Korte filmpjes met behaalde successen in de wijken worden door WWI op
het internet gezet. Via de Nieuwsbrief, de VROM-website, conferenties,
leergroepen, twinning tussen steden (40 en 40+), onderzoeken,
experimenten en andere vormen van kennisdelen worden de successen en
lessen van de wijkaanpak uitgevent. We werken daarbij nauw samen met
kennisinstituten en universiteiten. De kracht van de wijkenaanpak is de
grote betrokkenheid van de bewoners. De campagne ' het is jouw wijk dus
jij mag het zeggen' wordt door veel gemeenten ingezet. Ook wordt geleerd
van ervaringen uit het verleden. Op dit moment laat ik bijvoorbeeld
onderzoek doen naar de succesvolle aanpak van Breda (Heuvel) en Deventer
(Rivierenbuurt) om daaruit lessen te kunnen trekken. Deze informatie zal
net als andere resultaten gecommuniceerd en uitgevent worden. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

22 	Vraag:

Kan in het licht van de huidige financiële situatie uiteen worden gezet
aan welke creatieve niet-financiële oplossingen wordt gedacht en op
welk moment voorstellen kunnen worden verwacht? 

Antwoord:

Op dit moment worden door de Stuurgroep onorthodoxe maatregelen
verstedelijking, die door de randstadregio’s en het Rijk is ingesteld,
de mogelijkheden geïnventariseerd om de ontwikkeling van
woningbouwlocaties, zonder rijksgeld, mogelijk te maken. Dat gebeurt
projectgericht omdat elk gebied zijn eigen specifieke problemen kent en
daarmee maatwerk in oplossingen vraagt. De eerste uitkomsten komen later
dit jaar beschikbaar.  

Op basis van de eerste bevindingen wordt bezien welke, op gebieden
toegesneden, maatregelen zinvol zijn om nader te concretiseren richting
toepassing. Daarover wordt vervolgens in het bestuurlijk overleg van het
MIRT in het voorjaar 2010 gerapporteerd.  

Bij de huidige brede inventarisatie wordt naar alle beïnvloedbare
aspecten gekeken welke effect kunnen hebben op de exploitatie bij een
(binnenstedelijke) gebiedsontwikkeling. Maatregelen kunnen betrekking
hebben op o.a. kostenreducties of -verdeling, opbrengstverhoging en
andersoortige rijksbijdragen dan een financiële (bijvoorbeeld door
middel van rijksgrond en –vastgoed, wet- en regelgeving). 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

23 	Vraag:

Valt onder het oplossen van verschillende problemen ook het aanpakken
van demografische krimp? 

Antwoord:

Het kabinet werkt op dit moment met IPO en VNG aan een interbestuurlijk
Actieplan Bevolkingsdaling. Het kabinet heeft hiertoe de kansen en
bedreigingen verkend van demografische krimp. Het actieplan heeft
betrekking op de aanpak van de gevolgen die krimp in een gebied kan
hebben en zal uw Kamer voor het kerstreces 2009 worden toegezonden. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

24 	Vraag:

Waaruit blijkt uit het beleid dat regionale verscheidenheid leidt tot
gerichte maatregelen 

Antwoord:

Enkele actuele voorbeelden van gerichte maatregelen voortkomend uit
regionale verscheidenheid zijn de verdeling van de BLS- en ISV-middelen,
de verstedelijkingsafspraken en de aanpak van de krimp. Daarnaast wordt
de wijkenaanpak door lokale partijen uitgevoerd in een regionale
context. Bij de verdeling van de BLS-middelen is het subsidiebedrag per
woning regionaal gedifferentieerd. Ook zijn de drempelpercentages
behorend bij de subsidieregeling (binnen BLS) voor particulier
opdrachtgeverschap per regio verschillend. Met betrekking tot de
verstedelijkingsafspraken is de ambitie om tijdens het Bestuurlijke
Overleg MIRT in november 2009 zoveel mogelijk inhoudelijke
overeenstemming te bereiken met de stedelijke regio’s over de gewenste
ontwikkeling van stedelijke regio's (de verstedelijkingsopgaven). Deze
afspraken zijn regionaal gedifferentieerd vanwege de grote verschillen
tussen de opgaven in de regio’s. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

25 	Vraag:

Hoe wordt er aan het gemeenschappelijke doel solidariteit gewerkt 

Antwoord:

Het kabinet werkt langs verschillende wegen aan solidariteit:

tussen inkomensgroepen: betaalbaar maken en houden van wonen door
huurbeleid en huurtoeslag, NHG, startersleningen en dergelijke; 

tussen bevolkingsgroepen: versterking van de sociale binding
en integratie van nieuwe Nederlanders; door het creëren van passende
woonvoorzieningen voor hen die speciale aandacht nodig hebben, zoals
gehandicapten en ouderen; 

tussen generaties: investeren in duurzaamheid door energiebesparing; 

tussen corporaties: bundeling van krachten bij de aanpak van de fysieke
en sociale problemen in alle delen van ons land; 

met en tussen regio’s: aanpak kansen en bedreigingen
bevolkingsdaling; 

met en tussen aandachtswijken: versterken sociale samenhang, bestrijden
sociaal-economische achterstanden. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

26 	Vraag:

Definieert u wijken met overwegend rijkere autochtone bewoners ook als
gesegregeerde, eenzijdig samengestelde wijken? 

Antwoord:

Segregatie is een begrip dat aangeeft dat bevolkingscategorieën in
mindere of meerdere mate gescheiden, oftewel geconcentreerd wonen. In
die zin is segregatie een neutraal begrip en worden eenzijdig
samengestelde wijken, zowel arm als rijk, dus als gesegregeerd
gekenschetst. Beleidsmatig krijgt dit verschijnsel echter pas betekenis
wanneer er sprake is van cumulatie van sociaal-maatschappelijke
problemen.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

27 	Vraag:

Kunt u uiteenzetten hoe voor de portefeuille WWI het publieke belang
duidelijker en krachtiger naar voren wordt gebracht? 

Antwoord:

Het kabinet zal krachtig optreden als het publieke belang daarom vraagt.
Daarbij zal het kabinet ook helder zijn over de inzet die zij van
andere partijen verwacht. 

 

In 2009 heeft het kabinet in die lijn in hoog tempo concrete maatregelen
genomen om de effecten van de economische crisis op de
woning(bouw)markt te bestrijden. Deze maatregelen zijn geen
'cadeautjes' voor de bouwsector en andere betrokken partijen; er worden
duidelijke afspraken gemaakt over de inzet die van deze partijen wordt
verwacht. In 2010 zal hier verder uitvoering aan worden gegeven.

 

Zo heeft het kabinet ook meermaals ingegrepen bij corporaties waar
misstanden werden geconstateerd, bijvoorbeeld door het aanstellen van
toezichthouders. Het kabinet heeft in juni 2009 voornemens
gepresenteerd om het arrangement tussen overheid en corporaties te
vernieuwen en te verstevigen, waarbij het borgen van het publiek belang
stevig is geformuleerd. In 2010 en 2011 zal dit nader worden
uitgewerkt. 

 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

28 	Vraag:

Is het getal van 500.000 huishoudens wel realistisch? Wat betekent dit
getal voor de woningbouwproductie bij een nu inzakkende productie? 

Antwoord:

De nationale huishoudensprognose van het CBS, verschenen in juli 2009,
stelt dat in de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2020 het aantal
huishoudens in Nederland zal groeien met ruim 500.000. De eerste
vijfjaarsperiode komen er jaarlijks een kleine 53.000 huishoudens bij;
de tweede vijfjaarsperiode zijn dat er jaarlijks ruim 48.000 per jaar.
Deze toename is met name het gevolg van individualisering en
vergrijzing. Zo is de toename van het aantal alleenstaanden voor een
groot deel toe te schrijven aan de vergrijzing. Ook in de jongere en
middelbare leeftijdsgroepen neemt het aantal alleenwonenden nog
enigszins toe. Dat komt doordat mensen op steeds latere leeftijd gaan
samenwonen en samenwoonrelaties eerder en vaker verbreken. Binnenkort
komt het PBL met de vertaling van de (regionale) huishoudensprognose.
Mede op basis daarvan wordt de (regionale) woningbehoefte en de
benodigde woningproductie bepaald. Wanneer deze cijfers beschikbaar
zijn, is ook duidelijk wat de gevolgen zijn van de inzakkende productie
op de woningbouwopgave voor de komende jaren.  

 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

29 	Vraag:

Aan welke maatregelen denkt u bij het nemen van maatwerk maatregelen
voor verschillende steden en stedelijke regio's? Kan hier sprake zijn
van gedifferentieerd beleid? 

Antwoord:

Bij het nemen van maatwerkmaatregelen valt te denken aan ‘afspraken op
maat’ tussen Rijk en steden of regio’s in het kader van stedelijke
vernieuwing (ISV), verstedelijking of in het kader van bevolkingskrimp.
Genoemde beleidsterreinen bieden ruimte voor differentiatie, inspelend
op de specifieke opgave in een stad of regio. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

30 	Vraag:

Hoe verhoudt het investeringsbudget stedelijke vernieuwing, in de vorm
van een brede doeluitkering, zich tot de bezuinigingsmaatregel op de ISV
budgetten, genoemd op bladzijde 28? 

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 50. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

31 	Vraag:

Wordt bij het opstellen van het actieplan ook budget geleverd? 

Antwoord:

Met de Ortega-gemeenten wordt gewerkt aan een uitvoeringsagenda. Één
van de afspraken is dat de steden en het Rijk zoeken naar mogelijkheden
binnen bestaande financiële kaders waaronder budget voor de aanpak van
overlast en verloedering. Daarnaast worden mogelijkheden verkend op het
gebied van kennisoverdracht, experimenten en eventueel afwijking
regelgeving. Voor het eind van dit jaar wordt de uitvoeringsagenda van
de Ortega-gemeenten aan u aangeboden.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

32 	Vraag:

Hoe zeker is de financiering door de andere betrokken partijen,
gedurende de contractperiode, als het gaat om de wijkenaanpak na 2010? 

Antwoord:

In het onderhandelaarsakkoord dat de minister voor WWI in 2007 met Aedes
is overeen gekomen, is de afspraak gemaakt dat de woningcorporaties tien
jaar lang 250 miljoen euro per jaar extra investeren in de veertig
aandachtswijken.

Na 2011 zijn er geen extra WWI middelen begroot voor de wijkenaanpak.
Sectoraal blijven er via regelingen als de Impuls brede scholen, sport
en cultuur, de extra wijkverpleegkundigen, aanpak voortijdig
schoolverlaten en de Centra voor Jeugd en Gezin extra middelen
beschikbaar. De nadere agenda voor de wijkenaanpak na 2011 - zoals
aangekondigd in het Aanvullend Beleidsakkoord 2009 - vult het kabinet in
mede op basis van de externe visitatieronde die rijk, gemeenten en
corporaties in 2010 organiseren. Daarin staat de effectiviteit van de
wijkenaanpak centraal.

 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

33 	Vraag:

Hoeveel woningen per jaar zullen er in 2010 en 2011, naar uw verwachting
worden gebouwd? Hanteert u de cijfers van het EIB, genoemd op bladzijde
15, of hanteert u de cijfers, genoemd op bladzijde 52? 

Antwoord:

Normaalgesproken wordt in de begroting als bron voor de verwachte
woningproductie de TNO-bouwprognose gebruikt. Deze prognose
wordt opgesteld in opdracht van VROM/WWI en is gebaseerd op de MEV van
het CPB. Vanwege de bijzondere situatie veroorzaakt door de economische
crisis, is er dit jaar voor gekozen de meer actuele cijfers van het EIB
(van april 2009) in de begroting op te nemen. 

Deze woningproductiecijfers zijn te vinden op pagina 15. Deze
cijfers zijn de optelling van de verwachte nieuwbouw (EIB-raming) en de
verwachte productie anderszins (ombouw kantoren, woningsplitsing etc). U
ontvangt, gelijk voorgaande jaren, eind dit jaar een actualisering van
de TNO-bouwprognose.

De passage op bladzijde 52 moet worden gelezen als een signaal en geeft
de onzekerheid weer zoals die momenteel wordt gevoeld in de markt.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

34 	Vraag:

In hoeverre zijn de in de begroting genoemde aantallen woningen voor dit
jaar en de komende jaren realistisch? In hoeverre wordt er bij de
genoemde aantallen rekening gehouden met de vraag, die momenteel lager
is dan enige tijd geleden? 

Antwoord:

Ja, er is rekening gehouden met vraaguitval. Verder zijn alle relevante
bronnen gebruikt bij het opstellen van de verwachte
woningproductiecijfers voor 2009, 2010 en 2011. Desalniettemin zijn deze
verwachtingen (uiteraard) omgeven door onzekerheden. Wel blijkt dat het
aantal opgeleverde woningen in de eerste helft van 2009 slechts 4%
minder is dan in dezelfde periode van 2008. Deze ontwikkeling duidt
erop dat de echte daling van de woningproductie inderdaad pas intreedt
in 2010 en 2011, zoals staat beschreven op pagina 15 van de begroting.
Zie verder het antwoord op vraag 33. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

35 	Vraag:

Kunt u uiteenzetten welke stappen zij (extra) gaat ondernemen om de
gestelde doelstelling als het gaat om woningbouwproductie (80.000 tot
83.000 woningen per jaar) in 2010 en 2011 wel te behalen? 

Antwoord:

Als gevolg van de crisis zal de woningproductie in 2010 en 2011 afnemen.
Het EIB heeft de verwachting uitgesproken dat de totale productie
uitkomt op ca. 67.000 respectievelijk 65.000 woningen. Daarom heeft het
kabinet in 2009 besloten tot een pakket stimuleringsmaatregelen,
waaronder de tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw en het tijdelijk
ophogen van de WSW borgingsgrens naar  €350.000. De Tijdelijke
stimuleringsregeling woningbouwprojecten moet de verwachte dip in de
woningproductie door de economische situatie beperken. Het gaat hierbij
om woningen die in 2010 en 2011 worden opgeleverd. In de eerste tranche
van deze stimuleringsregeling is subsidie gegeven voor de start in 2009
van bijna 15.000 woningen. Voor de tweede tranche is het budget hoger
en ik hoop dat het aantal woningen uit de eerste tranche wordt
overtroffen. Hiermee wordt getracht een bijdrage te leveren aan de
doelstellingen die het kabinet zich heeft gesteld. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

36 	Vraag:

Op welke manier gaat het kabinet kijken naar de genoemde effecten van
krimp op het bestuurlijke en financiële instrumentarium dat
voornamelijk op groei is gebaseerd? 

Antwoord:

In het kabinetsstandpunt op het Rob/Rfv-advies 'Bevolkingsdaling,
gevolgen voor bestuur en financiën' heeft het kabinet op
hoofdlijnen aangegeven welke consequenties krimp heeft voor het
bestuurlijke en financiële instrumentarium (TK 31757, nr. 6). In het
kader van het Periodiek Onderhouds Rapport Gemeentefonds 2009 en 2010
(bijlage bij de begroting gemeentefonds) is gekeken naar de gevolgen van
krimp voor het gemeentefonds. Het kabinet beziet op dit moment  in het
kader van de opstelling van het interbestuurlijk Actieplan
Bevolkingsdaling nader in hoeverre diverse rijksinstrumenten toegesneden
zijn op situaties van bevolkingsdaling. Het Actieplan
Bevolkingsdaling verschijnt eind 2009. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

37 	Vraag:

Wanneer zijn concrete voorstellen voor aanpassing te verwachten? 

Antwoord:

Eind 2009 zal het interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling aan de
Tweede Kamer worden aangeboden. Het actieplan bevat concrete voorstellen
voor de aanpak van de effecten van bevolkingsdaling. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

38 	Vraag:

Wanneer kan de Kamer het onderzoek naar de huurtoeslag, dat op 25 juni
2009 is toegezegd, tegemoet zien (Kamerstuk 31 924 XVIII, nr. 9)? 

Antwoord:

De brief waarin de genoemde toezegging gestand wordt gedaan is op 30
september 2009 aan uw kamer gezonden. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

39 	Vraag:

Hoe wordt motie om beperking van de huurtoeslag te voorkomen (31 965,
nr. 8), in de jaren 2011 en 2012 uitgevoerd? 

Antwoord:

Naar aanleiding van de genoemde motie zal bij Voorjaarsnota 2010 bezien
worden of ook kan worden afgezien van de voorgenomen beperking van de
huurtoeslag voor de jaren 2011 en 2012. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

40 	Vraag:

Wat gebeurt er met de Wet bevordering eigen woningbezit (Wet BEW) als de
regeling op 31 december 2011 wordt gesloten voor nieuwe aanvragen? In
hoeverre wordt overwogen om met deze regeling na 2011 door te gaan, een
en ander in verband met de goede ervaringen en de huidige economische
situatie? 

Antwoord:

Als het beschikbare budget op is, uiterlijk 31 december 2011, wordt de
regeling BEW gesloten voor nieuwe aanvragen. Het aantal aanvragen en
toekenningen van de BEW blijft nog steeds toenemen en het budget wordt
sneller uitgeput dan bij de begroting 2010 was voorzien. Er is besloten
dat het nog resterende budget voor de BEW tot en met 2011 wordt
samengevoegd om niet reeds in 2009 een subsidieplafond te hoeven
instellen en dat pas een subsidieplafond wordt ingesteld als dit totale
budget is uitgeput. Gezien de grote stroom aanvragen is op dit moment de
verwachting dat dit medio 2010 reeds het geval zal zijn. Het stopzetten
van de regeling zal in eerste instantie plaatsvinden door het publiceren
van een subsidieplafond in de Staatscourant. Daarna zal de regeling in
zijn geheel worden ingetrokken. Bestaande toekenningen lopen gewoon
door. Na de eerste vijfjaarstoets worden deze opnieuw bezien maar moeten
dan – indien aan alle voorwaarden wordt voldaan - uiteraard wel in
aanmerking komen voor een vervolgtoekenning. Voor de reden waarom de
regeling wordt stopgezet wordt ook verwezen naar de antwoorden op
vraagnummers 42, 43 en 74.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

41 	Vraag:

Hoe verhoudt het sluiten voor nieuwe aanvragen voor de Wet BEW zich met
het stimuleren van de verkoop van woningen en het stimuleren van de
woningmarkt? 

Antwoord:

Deze afweging is mede gezien de budgettaire afwegingen bij de begroting
2010 gemaakt. Daarnaast zijn er alternatieven beschikbaar zoals
startersleningen en tussenvormen die worden aangeboden door gemeenten
respectievelijk corporaties. Gezien de situatie op de woningmarkt en het
daarna toegenomen beroep op de regeling is vervolgens besloten in 2009
de regeling niet tijdelijk met een subsidieplafond stop te zetten maar
het nog beschikbare budget voor nieuwe aanvragen naar voren te halen, om
zo aan het toegenomen beroep op de regeling te kunnen voldoen. Naar
verwachting kan met dit budget nog tot medio 2010 in nieuwe aanvragen
worden voorzien waarna de regeling wordt gesloten. Voor meer informatie
over de BEW wordt ook verwezen naar de antwoorden op vraagnummers 42,
43, en 74.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

42 	Vraag:

Waarom komt u juist op dit moment met dit voorstel? 

Antwoord:

Vanwege de oplopende budgettaire problematiek en de grote hoeveelheid
aanvragen BEW en om het risico van toekomstige overschrijdingen te
voorkomen. Daarnaast zijn er alternatieven beschikbaar zoals
startersleningen en tussenvormen die worden aangeboden door gemeenten
respectievelijk corporaties.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

43 	Vraag:

Zal de werkgroep heroverweging wonen, die onlangs is ingesteld, ook de
Wet BEW in haar overwegingen betrekken? Zo ja, waarom dan reeds nu
besluiten om de Wet BEW voor nieuwe aanvragen per 31 december 2011 te
sluiten? 

Antwoord:

De werkgroep heroverweging wonen kan een instrument als de BEW in
samenhang met andere instrumenten in haar overwegingen betrekken. Dit
zal in samenhang met de andere instrumenten worden bezien. Het besluit
om de BEW voor nieuwe aanvragen uiterlijk per 31 december 2011 te
sluiten was reeds genomen voor de werkgroep heroverweging wonen was
ingesteld.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

44 	Vraag:

Op welk moment komen de maatwerkoplossingen? 

Antwoord:

Zie het antwoord op vraagnummer 45.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

45 	Vraag:

Kan inzicht gegeven worden in de oplossingsrichting? 

Antwoord:

Via de nog af te sluiten verstedelijkingsafspraken wordt aandacht
besteed aan de kwantitatieve en kwalitatieve invulling van de
woningbouwopgave.  

Zoals het er nu naar uit ziet zal met nagenoeg alle stedelijke regio's
overeenstemming worden bereikt over de visie op de ruimtelijke
ontwikkeling, over de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgaven
2010-2020 en over de daarvoor belangrijkste gebiedsontwikkelingen per
regio. Hierbij wordt in regio’s waar dat relevant is, bijvoorbeeld
Amsterdam, ook aandacht besteed aan de doorstroming op de woningmarkt en
het daarvoor benodigde bouwprogramma. Tijdens het Bestuurlijk overleg
MIRT dit najaar zal blijken of nadere maatwerkoplossingen ten behoeve
van de starters op de woningmarkt, mede in het licht van de huidige
economische omstandigheden, nog nodig en mogelijk zijn. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

46 	Vraag:

Hoe verhoudt de studie naar de gevolgen van de crisis voor de
woningmarkt en de nog te ontvangen studies van het CPB en de SER zich
tot de werkzaamheden van de werkgroep heroverweging wonen, die onlangs
is ingesteld? 

Antwoord:

De werkgroep heroverweging wonen is gevraagd beleidsvarianten te
ontwikkelen die structureel besparen op het woonbeleid. Hierbij zal
tenminste één variant structureel 20% besparen op de rijksbegroting.
In de heroverweging zullen de recente ontwikkelingen van de woningmarkt
als gevolg van de economische crisis worden meegenomen. 

 

Het heroverwegingsrapport moet aan het begin van het tweede kwartaal
2010 zijn afgerond. De nog uit te komen studies van SER en CPB over de
woningmarkt worden betrokken, als dit past in het tijdpad van de
werkgroep heroverweging. De voor 2010 of 2011 aangekondigde studie naar
de gevolgen van de crisis voor de woningmarkt zal niet tijdig gereed
zijn om bij de heroverweging betrokken te kunnen worden. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

47 	Vraag:

Hoe moeten de zinnen "De evaluatie (2011) en de tussenevaluatie (eind
2009) zullen bijdragen aan de discussie hoe wij de woningmarkt meer
solidair, rechtvaardiger en doelmatiger kunnen maken. Daarbij is ook de
rolverdeling tussen rijk en corporaties bij de betaalbaarheid van
belang." worden uitgelegd? Interpreteert het Financiële Dagblad d.d. 16
september 2009 deze passage juist als het dagblad het volgende stelt:
"Hogere huurinkomsten en meer leenvermogen van corporaties bieden het
kabinet in de verdere toekomst ruimte om eventueel de huurtoeslag bij de
corporaties te stallen."? 

Antwoord:

Pas aan de hand van de resultaten van de evaluaties van 'Huur op Maat'
kan worden bepaald welke gevolgtrekkingen uit dit experiment kunnen
worden getrokken. De conclusies van het Financieel Dagblad lijken mij
dan ook voorbarig.  



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

48 	Vraag:

Aan het treffen van wat voor soort maatregelen denkt u als het gaat om
woningcorporaties die met een bevolkingsdaling worden geconfronteerd? 

Antwoord:

Woningcorporaties die met een (te verwachten) daling van het aantal
huishoudens worden geconfronteerd zullen hun investeringsplannen
fundamenteel moeten bijstellen. Het accent in hun plannen zal dan moeten
komen te liggen op herstructurering in de zin van renovatie,
samenvoeging van woningen en sloop al dan niet gecombineerd met
vervangende nieuwbouw. Nieuwbouw in uitleggebieden zal voor deze
corporaties veel minder aan de orde zijn. Deze
herstructureringsinvesteringen kosten de corporaties geld en brengen
door de sloop ten dele ook een zekere kapitaalvernietiging met zich mee.
Daarbij hebben corporaties in krimpgebieden minder mogelijkheden om door
de bouw van koopwoningen of door verkoop van huurwoningen middelen te
genereren om deze herstructureringactiviteiten te bekostigen. Van de
sector mag worden verwacht dat corporaties in krimpgebieden die de
gewenste investeringsopgaven niet geheel kunnen dragen, worden
bijgestaan door financieel meer draagkrachtige corporaties. Ik zal
daarover met de sector in gesprek gaan. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

49 	Vraag:

Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van de beëindiging van de BEW
regeling voor starters die na 31 december 2011 een woning willen kopen,
op welke wijze de starterslening de BEW regeling gaat opvolgen en
hoeveel er in deze regeling (extra) geïnvesteerd zal worden? 

Antwoord:

Met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse
Gemeenten (SVn) zijn afspraken gemaakt over de rijksbijdrage aan
startersleningen die gemeenten verstrekken. Deze afspraken lopen tot en
met 2011. In 2011 wordt bekeken of (en eventueel hoe) de rijksbijdrage
aan startersleningen een vervolg krijgt. Voor de beëindiging van de BEW
regeling voor nieuwe aanvragen wordt verwezen naar de antwoorden op
vraagnummers 40 tot en met 43 en 74. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

50 	Vraag:

Hoe groot is de bezuiniging op de ISV budgetten en op welk
beleidsonderdeel wordt deze bezuiniging afgewenteld? 

Antwoord:

In tabel 1.1. zijn de bedragen voor het ISV opgenomen, exclusief bodem.
Voor het derde investeringstijdvak (2010-2014) gaat het om € 923 mln.
Voor bodem is € 242 mln. beschikbaar. Het totaal beschikbare
ISV-budget voor 2010-2014 bedraagt derhalve € 1.165 mln.  

Het kabinet bezuinigt op het ISV alleen door vanaf 2011 geen
prijsbijstelling meer uit te keren. Deze bedraagt € 15,1 mln. voor de
jaren 2011-2014.  

Door decentralisatie van het ISV - waarbij de verdeelsleutel ongewijzigd
blijft - vindt na afloop van het derde investeringstijdvak geen
financiële verantwoording meer plaats aan het Rijk. Daartoe wordt de
huidige Wet Stedelijke vernieuwing ingetrokken, naar verwachting per 1
januari 2011. Tot dat moment blijft sprake van een brede doeluitkering.
Het betreffende wetsvoorstel zal naar verwachting in de eerste helft van
2010 aan de Tweede Kamer worden gezonden. Daarin wordt dan ook ingegaan
op de procedure met betrekking tot een nieuw wettelijk kader ten behoeve
van het ISV na 2014. Rijk en steden zullen gedurende het derde
investeringstijdvak de doelen van ISV monitoren.  



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

51 	Vraag:

In hoeverre zou het budgettair verstandiger zijn om in te zetten op een
zodanige wijziging van de regelgeving dat de huurverhoging die een
huurder na een duurzaamheidsinvestering betaalt door haar/hem ten minste
wordt terugverdiend via een reductie van de energielasten, zonder dat,
uit oogpunt van betaalbaarheid, vergoeding van het meerdere aan huur via
de huurtoeslag nodig is? 

Antwoord:

Het grootste nadeel van een systeem waarbij een deel van de huurprijs
voor de berekening van de huurtoeslag buiten beschouwing zou blijven,
is de complicatie die dit betekent voor de uitvoering van de
huurtoeslag.  

Zo’n complicerende maatregel staat haaks op het streven van dit
kabinet naar vereenvoudiging van de toeslagregelingen, waarover de Kamer
binnenkort zal worden geïnformeerd naar aanleiding van het
Interdepartement Beleidsonderzoek vereenvoudiging Toeslagen.  



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

52 	Vraag:

Is er onderzoek gedaan naar wat de gevolgen voor de huurtoeslag kunnen
zijn wanneer de kabinetsambitie voor energiebesparende maatregelen is
gerealiseerd en als gevolg daarvan de huren stijgen? Zo ja, kan de Kamer
de resultaten krijgen? Zo nee, bent u bereid dit onderzoek uit te
voeren? 

Antwoord:

Voor de ramingen van het huurtoeslagbudget is bezien wat de afspraken
rond energiebesparende maatregelen betekenen voor de uitgaven
huurtoeslag. Concreet zijn daarbij twee onderwerpen bezien. Ten eerste
de doorwerking van de afspraken uit 

het convenant Energiebesparing corporatiesector (aangeboden aan de
Tweede Kamer bij brief van 13 oktober 2008, Kamerstukken 2008/09, 31700
XVIII, nr. 4), ten tweede de geraamde doorwerking van de intensivering
van de EIA voor energiebesparende maatregelen door verhuurders op de
huurtoeslag. De doorwerking van de afspraken uit het genoemde convenant
betekent naar schatting een stijging van de huurtoeslaguitgaven van €
2 miljoen in 2009 geleidelijk oplopend naar €12,6 miljoen in 2014. De
doorwerking van de intensivering van de EIA (en de daaruit
voortvloeiende investeringen) bedraagt €4 miljoen in 2010 geleidelijk
oplopend naar €16 miljoen in 2014.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

53 	Vraag:

Hoeveel geld is er tot op heden, in het kader van de wijkenaanpak,
uitgekeerd aan bijzondere projectsteun? Waarom wordt daar in deze
begroting niets over gemeld? Kunt u uiteenzetten op welke wijze er in
2010 een evaluatie kan plaatsvinden, terwijl het wijkenfonds nog moet
starten? 

Antwoord:

Tot op heden is er nog geen bijzondere projectsteun uitgekeerd. Dit
heeft te maken met het overleg met de Europese Commissie (EC) over
staatssteun. Ik vertrouw er op op korte termijn met de EC tot
overeenstemming te geraken, waarna de bijzondere projectsteun alsnog
wordt uitgekeerd. 

 

De bijzondere projectsteun maakt geen onderdeel uit van de
WWI-begroting. De heffing en uitkering van de bijzondere projectsteun
geschiedt door het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV). In het
kader van de verantwoording wordt daarover door het CFV gerapporteerd.
 

 

Door het overleg met de EC wordt de bijdrage 2008 naar verwachting eind
dit jaar uitbetaald en de bijdrage 2009 begin 2010. De bij de begroting
2009 toegezegde evaluatie van het Besluit Centraal Fonds over heffing,
uitkering en besteding van de bijzondere projectsteun zal dan ook in
2010 worden uitgevoerd. 

 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

54 	Vraag:

In welke mate wordt de stimulans, uitgaande van de vrijstelling
overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering, teniet gedaan door de
in het Belastingplan 2010 aangekondigde maatregel dat de vrijstelling in
de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van monumenten per 1 januari
2010 volledig wordt afgeschaft? Een en ander in relatie tot het gestelde
op bladzijde 48 van deze begroting inzake de nota "Een cultuur van
ontwerpen, visie architectuur en ruimtelijk ontwerp". 

Antwoord:

De in het Belastingplan 2010 aangekondigde maatregel inzake
defiscaliseren monumentenvrijstelling overdrachtsbelasting heeft geen
gevolgen voor de stimulans die uitgaat van de regeling inzake
vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering. Bij
laatstgenoemde regeling wordt de vrijstelling verleend voor de
(tijdelijke) verkrijging van onroerend goed in het kader van
herstructurering. Of dit onroerend goed al dan niet een monument is,
staat geheel los van deze vrijstelling in het kader van
herstructurering.  

De in het Belastingplan 2010 aangekondigde maatregel heeft evenmin
gevolgen voor de door WWI en OCW geïnitieerde impulsregeling ter
stimulering van de herbestemming van waardevol karakteristiek erfgoed
(en de herontwikkeling van bijzondere terreinen) in de veertig
aandachtswijken.  



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

55 	Vraag:

Wat is het verschil tussen "juridisch verplicht", "bestuurlijk
gebonden"en "beleidsmatig gebonden"? 

Antwoord:

“De categorie «Juridisch verplicht» bestaat uit verplichtingen waar
een privaatrechtelijke overeenkomst, een publiekrechtelijke beschikking
of een wettelijke regeling aan ten grondslag ligt. De categorie
«Bestuurlijk verplicht» bestaat uit verplichtingen waaraan afspraken
ten grondslag liggen tussen verschillende ministeries, tussen de
Minister voor WWI en andere bestuurslagen. De categorie «Beleidsmatig
gebonden» bestaat uit geraamde uitgaven waarvoor de Minister voor WWI
in het kader van het beleidsprogramma uitgaven heeft geoormerkt.” 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

56 	Vraag:

Welke belemmerende regelgeving in het kader van de steden en hun opgaven
zijn reeds weggenomen? Aan welke wordt nog gewerkt? 

Antwoord:

In de huidige GSB-periode is de Wet
bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet) in
werking getreden gericht op verruiming van de mogelijkheden op het
gebied van de woonruimteverdeling en de onroerende zaakbelasting in
aandachtswijken binnen de GSB-steden, dan wel 100.000+-gemeenten. Ook
heeft het kabinet in verband met het plegen van onderhoud door
Vereniging van Eigenaren (VvE) het wetsvoorstel 'machtiging VvE'
ingebracht, dat gemeenten de mogelijkheid biedt om in bepaalde gevallen
op te treden wanneer de onderhoudsstaat van het pand/gebouw te wensen
over laat. Verder is de Wet inburgering aangepast om de uitvoering voor
gemeenten te vergemakkelijken en inburgeraars een goed aanbod te kunnen
doen. Tevens is de Wet participatiebudget ingevoerd, waardoor
verschillende geldstromen  (Wet werk en bijstand, Wet inburgering, en
Wet educatie beroepsonderwijs) makkelijker kunnen worden gecombineerd,
gemeenten meer beleidsruimte krijgen en een passend aanbod kan worden
samengesteld voor cliënten. In de komende periode blijft het Rijk in
het nieuwe stedenbeleid open staan voor pleidooien van de steden
om hun mogelijkheden te verruimen voor een succesvolle aanpak van de
problemen en het benutten van kansen. Ook geeft de minister voor WWI,
samen met betrokken bewindslieden, invulling aan een
gemeenschappelijke agenda van steden en Rijk. Gezamenlijk
worden oplossingen voor nieuwe maatschappelijk urgente thema's
verkend, waarbij op dit moment het thema 'krimp' op de agenda staat en
aandacht wordt besteed aan het verkennen van oplossingen voor
de problematiek in de vijf zogenoemde Ortega-gemeenten.       



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

57 	Vraag:

Hoe is de taakstelling voor ISV van €48 miljoen terug te vinden in
tabel 1.1 (blz. 36)? Waardoor wordt de rest van de verlaging verklaard?
Wat betekent de decentralisatie van de ISV-gelden voor de verantwoording
van de gemeenten t.a.v. het bereiken van de doelen en voor de
verdeelsleutel? Wanneer kan de Kamer het nieuwe wettelijke kader voor de
stedelijke vernieuwing ontvangen? 

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 50. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

58 	Vraag:

Waarom worden de prestatieafspraken voor het Grotestedenbeleid voor
2010-2014 pas begin 2010 gemaakt? Gaan deze afspraken wel al in op 1
januari 2010? 

Antwoord:

Op dit moment vindt met betrekking tot het derde ISV-investeringstijdvak
2010-2014 dialoog plaats over ambities van steden in relatie tot
rijksdoelstellingen. Op basis van deze dialoog worden begin februari
2010 afspraken vastgelegd. Deze gelden vanaf 1 januari 2010. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

59 	Vraag:

In hoeverre zullen de instrumenten, zoals wijkbezoeken en bestuurlijk
overleg, experimenten, monitors en onderzoeken en vraaggerichte
ondersteuning door instellen topteams, duidelijkheid verschaffen? Wat is
de meerwaarde van dit soort instrumenten en gaat de inzet van deze
instrumenten niet ten koste van de aandacht voor de bewoners in de
wijken? 

Antwoord:

De genoemde instrumenten zijn allemaal ontwikkeld met de uitgangspunten
van de wijkenaanpak in het achterhoofd: bewoners centraal, integraal
werken, innovatief en samen met andere partners. De instrumenten gaan
niet ten kosten van, maar ondersteunen dit juist. Het gaat er om dat we
gezamenlijk problemen in de wijken oplossen. Dan helpen de
bewonersbudgetten waarmee mensen zelf richting kunnen geven aan de
verbeteringen in de wijk. Soms helpt het als we een stevig gesprek
voeren tijdens het bestuurlijk overleg, en soms bieden wij - op
aanvraag van de gemeente - een expert van buitenaf aan om een oplossing
een stap dichterbij te brengen. Zo heeft de heer Meijdam op ons
verzoek Maastricht geholpen om de financiering van de gedeeltelijke
ondertunneling van een spoortraject en onderbouwing van kabels rond te
krijgen, zodat de wijk één geheel wordt. De heren Mans en
Dijkstal vormen het door WWI ingestelde Topteam Krimp; zij hebben een
advies uitgebracht voor de krimpproblematiek in Parkstad
Limburg getiteld 'Krimp als structureel probleem.' Als laatste
voorbeeld is prof. Tops in Amsterdam aangesteld om de wijkenaanpak in
Bos en Lommer verder te helpen; hij geeft advies over de krachtige
uitvoering van de aanpak. In andere gevallen geven de lokale partners
aan dat de problematiek zo complex is dat alleen door gezamenlijk naar
oplossingsrichtingen te zoeken het tij kan worden gekeerd. Zo zijn de
zeven experimenten ontstaan. Het is dus geen kwestie van of - of, maar
gezamenlijk - via verschillende wegen - problemen oplossen in de
wijken.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

60 	Vraag:

Vanuit welke budgetten kunnen de komende jaren de krimpregio’s en de
Ortega-gemeenten worden ondersteund? Klopt het dat er momenteel alleen
geld is vanuit het preventiebudget? Heeft de beleidsinzet voor deze
gebieden nog invloed op ISV-middelen tot 2014? 

Antwoord:

Het klopt niet dat het preventiebudget het enige beschikbare budget voor
steden en wijken is. De krimpregio's en New Towns kunnen ook gebruik
maken van ISV3-middelen en de stimuleringsregeling nieuwbouw.  

De beleidsinzet voor krimpregio’s en New Towns heeft geen invloed op
de verdeling van de ISV-middelen voor 2014. De AMvB-verdeelsleutel is
inmiddels in werking getreden en het ISV-budget 2010-2014 is bekend
gemaakt. Overigens is het wel zo dat voor het ISV3 geldt dat Heerlen en
de provincie Groningen voor het wonendeel uit ISV-3 een hoger %-aandeel
ontvangen dan voor ISV-2. Voor Heerlen was het aandeel 0,91%, dit wordt
1,38%. Voor de provincie Groningen was dit 0,76%, dit wordt 1,91%. De
New Towns kunnen eventueel financiële middelen in het kader van de
stedelijke vernieuwing verkrijgen uit het provincie-deel van het ISV-3
budget.  



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

61 	Vraag:

Welke conclusies kunnen worden getrokken uit de outcomemonitor voor de
rest van Nederland? Is daar ook sprake van een verbetering of zijn er
ook wijken buiten de 40 wijken waar de leefbaarheid is verslechterd? Wat
betekent dit voor uw inzet op preventie? 

Antwoord:

De outcomemonitor zet de ontwikkeling van de 40 wijken (en onderliggende
postcode-4-gebieden) af tegen de ontwikkeling van het overige (niet
aandachtswijken)gebied en het stadsgemiddelde van de desbetreffende
stad, en tegen het landelijk gemiddelde. Op basis van de monitorgegevens
kan dus worden vastgesteld of de 40 wijken hun achterstand ten opzichte
van deze referentiegebieden inlopen. 

Over andere gebieden bevat de monitor geen gegevens, zodat uit de
outcomemonitor niet kan worden afgeleid of er andere gebieden in
Nederland zijn waar de leefbaarheid verslechtert of verbetert. Die
informatie is overigens wel beschikbaar in een ander instrument: de
Leefbaarometer schetst de leefbaarheidsontwikkeling vanaf 1998 tot en
met 2008 op alle denkbare ruimtelijke schaalniveaus (gemeente, CBS-wijk,
CBS-buurt, postcode-4-gebied en op het laagst beschikbare geografische
niveau van clusters van poscode-6-gebieden). De Leefbaarometer is
expliciet ontwikkeld om voor heel Nederland integraal de (ontwikkelingen
in) leefbaarheid te monitoren, zodat vroegtijdig, preventief beleid
mogelijk is. De Leefbaarometer is te bereiken via www.leefbaarometer.nl




Vraagnummer	Vraag en Antwoord

62 	Vraag:

Hoe actueel zijn de input indicatoren in de outcomemonitor? 

Antwoord:

De outcomemonitor bevat geen input-indicatoren, maar uitsluitend
outcome-indicatoren. Daarvoor geldt dat de standgegevens momenteel
hoofdzakelijk lopen tot en met de peildatum 1 januari 2008 of 2009.

Jaargegevens zoals de onderwijsgegevens, inkomensgegevens en
gezondheidsgegevens hebben betrekking op volledige afgeronde
(school)jaren. Daarvoor geldt voor de meeste onderwijsgegevens dat
nu het schooljaar 2007/2008 de meest recente periode is waarvoor
informatie beschikbaar is, terwijl een klein deel een jaar ouder
is. Voor inkomenscijfers zijn het belastingjaar 2006 en voor
gezondheidsgegevens het kalenderjaar 2007 de meest recente perioden.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

63 	Vraag:

Wat hebben de bewoners nu echt aan de beoogde prestaties, zoals het
bekend worden van de eerste resultaten van de experimenten en een update
van de outcomemonitor? 

Antwoord:

Het belang hiervan is dat dit beleidsinformatie oplevert die bijdraagt
aan de verbetering en bijstelling van de werkwijze die bij de
wijkenaanpak wordt gevolgd. Zo leveren de experimenten informatie op
over de effectiviteit van nieuwe werkwijzen en blijkt uit de
outcomemonitor of de realisatie van de beleidsdoelen dichterbij komt.
Deze informatie draagt dus bij aan een effectiever wijkenbeleid en dat
is direct in het belang van de bewoners van deze wijken. Binnen het
experiment Achter de Voordeur wordt bijvoorbeeld concreet met zeven
gemeenten aan een meer effectieve aanpak van multiprobleem gezinnen.
Deze gemeenten zullen derhalve beter in staat zijn om deze gezinnen te
kunnen helpen.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

64 	Vraag:

Wanneer is het meetmoment om vast te stellen dat de woningproductie
inderdaad zal terugvallen van ongeveer 80.000 naar 60.000 of minder in
2010 en 2011? 

Antwoord:

Eind maart 2011 resp. 2012 zal het CBS met cijfers komen over het aantal
gereedgemelde woningen in 2010 resp. 2011. Deze woningproductiecijfers
zijn de eerste cijfers die het totaalbeeld geven en zijn bovendien uit
te splitsen naar de huur- resp. koopsector. Uit eerdere indicaties,
bijv, op basis van het aantal afgegeven vergunningen of de afzet van
nieuwbouw koopwoningen, is dit totaalbeeld niet te geven. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

65 	Vraag:

Wat gebeurt er als het geld voor de stimuleringsmaatregelen in 2009 en
2010 op is en in 2010 blijkt dat er voor langere tijd sprake is van een
blijvend laag productieniveau in de woningbouwsector? 

Antwoord:

De Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw zet in op een snelle start
van woningen in 2009 en 2010. Deze woningen komen dan pas in 2010 en
2011 tot oplevering. De toekomstige woningbouw vanaf 2010 vormt
onderdeel van de Verstedelijkingsafspraken 2010-2019, waaraan op dit
moment door het Rijk en de regio's volop wordt gewerkt (in
MIRT-kader). Op dit moment wordt door de Stuurgroep onorthodoxe
maatregelen verstedelijking, die door de randstadregio's en het Rijk is
ingesteld, gekeken naar de mogelijkheden om de ontwikkeling van
woningbouwlocaties, zonder rijksgeld, mogelijk te maken. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

66 	Vraag:

Kunt u uiteenzetten op welke wijze het stimuleringspakket woningbouw
wordt besteed en in welke mate het bijdraagt aan de bestrijding van de
gevolgen van de crisis? 

Antwoord:

Het stimuleringspakket is vorm gegeven als een subsidie van het rijk
aan gemeenten om stilgevallen woningbouwprojecten vlot te trekken.
Daarmee wordt de teruglopende woningproductie gestimuleerd en de
terugval in werkgelegenheid in de bouwsector beperkt. Gemeenten hebben
bestedingsvrijheid voor wat betreft de inzet van het geld, maar
voorwaarde is dat het woningbouwproject tijdig start omdat het kabinet
streeft naar resultaat in 2009 en 2010. Voor de eerste tranche is de
startdatum uiterlijk 1 januari 2010 en voor de tweede tranche 1 juli
2010. Gemeenten kunnen het subsidiegeld besteden aan bijvoorbeeld het
al dan niet tijdelijk bevriezen van de grondprijzen, het verlenen van
uitstel van betaling van grond of omzetting van grond in eigendom naar
grond in erfpacht. Ook valt te denken aan het instellen van een
garantieregeling voor onverkochte woningen of in de vorm van
ondersteuning van particulieren bij de aankoop van een woning. In de
eerste tranche van de tijdelijke stimuleringsregeling
woningbouwprojecten is voor 100 mln. aan bijdragen toegekend waarmee
de bouw van 14.650 woningen voor 1 januari 2010 van start kan gaan.
Zoals aangegeven in de brief van 9 september (TK 27562 nr. 43) wordt de
Tweede Kamer begin 2010 over de inzet van de derde tranche
geïnformeerd. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

67 	Vraag:

Hoe wordt er omgegaan met de gemaakte woningbouwafspraken met de
stedelijke regio's nu de woningproductie terugvalt? 

Antwoord:

De woningbouwafspraken 2005-2009 worden conform het Besluit
locatiegebonden subsidies en de afspraken in de woningbouwconvenanten
met de regio's afgerond. Dit jaar (2009) is  het laatste jaar van deze
woningbouwafspraken. Er wordt afgerekend op in dit jaar opgeleverde
woningen. De bouw van deze woningen zijn veelal al in 2008 gestart. De
zich nu voordoende terugval in woningvraag en woningproduktie is
dus nauwelijks van invloed op de gemaakte woningbouwafspraken
2005-2009. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

68 	Vraag:

Gaat het nog dit jaar lukken om verstedelijkingsafspraken te maken
inclusief prestatieverplichtingen met alle regio’s? Zo nee, wanneer
verwacht u dat de verstedelijkingsafspraken gemaakt zullen zijn? 

Antwoord:

Zoals het er nu naar uit ziet zal met nagenoeg alle stedelijke regio's
tijdens het BO MIRT in november 2009 overeenstemming worden bereikt over
de visie op de ruimtelijke ontwikkeling, over de kwantitatieve en
kwalitatieve woningbouwopgaven 2010-2020 en over de daarvoor
belangrijkste gebiedsontwikkelingen per regio. De concreetheid van de
afspraken kan variëren per regio en waar nodig kunnen deze afspraken in
het halfjaarlijkse BO MIRT verder worden uitgewerkt of aangepast (in
verband met gewijzigde inzichten of omstandigheden).  

Met deze afspraken wordt dus vastgelegd wat de gezamenlijke ambities en
uitgangspunten zijn van rijk en regio voor de verstedelijkingsopgave.
Vanwege het vooralsnog ontbreken van financiële rijksmiddelen voor de
uitvoering van de woningbouwopgave in de periode 2010-2020 hebben de
afspraken het karakter van intentieafspraken. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

69 	Vraag:

Wat is de stand van zaken als het gaat om het behalen van de
doelstellingen uit de convenanten 'Schoon en Zuinig' en 'Meer met
minder'? Ligt u op schema? Zo nee, welke stappen worden er ondernomen om
zo spoedig mogelijk op schema te komen? Worden de doelstellingen binnen
de gestelde termijn behaald? Zo nee, bent u bereid partijen dwingende
maatregelen op te leggen zodat de afspraken, gemaakt in de convenanten,
toch worden nagekomen? 

Antwoord:

De doelstellingen zijn voor de bestaande bouw 2,4 miljoen 20 tot 30%
energiezuinigere gebouwen in 2020 en energieneutrale woningbouw in 2020.
De programma’s lopen en in het afgelopen half jaar zijn veel
instrumenten in werking getreden. In november start een grote
publiekscampagne om stimulering van energiebesparing in de gebouwde
omgeving extra kracht bij te zetten. De effecten worden gemonitord.
Gezien de benodigde reactietijd zijn de effecten echter nog niet
zichtbaar. De monitors zijn er op gericht om begin 2010 te kunnen
rapporteren. 

 

In nauw overleg met de convenantspartijen wordt gewerkt aan de
ontwikkeling van een vraag- en aanbodmarkt voor energiebesparende
maatregelen. 

 

Vooruitlopend op de evaluatie Schoon en Zuinig in het voorjaar van 2010,
wordt reeds aanvullend instrumentarium verkend. Op verzoek van uw Kamer
wordt meer verplichtend instrumentarium zoals de Witte certificaten en
energieprestatie-eisen voor bestaande gebouwen al verder uitgewerkt
zodat, indien nodig, deze spoedig kunnen worden ingezet. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

70 	Vraag:

Hoe kan melding worden gemaakt van een vermoedelijke meevaller bij de
huurtoeslag 2010 in relatie tot een afname van de werkloosheid in de
huidige economische situatie? Op welke raming van het CPB is deze
bewering gebaseerd? 

Antwoord:

In het CEP 2009 van het CPB wordt voor 2009 een oploop van de werkloze
beroepsbevolking verwacht naar 420 duizend in 2009 en 675 duizend in
2010. Met deze cijfers is rekening gehouden bij de raming voor het
huurtoeslagbudget waarop in het voorjaar is gekomen tot het besluit om
beperkingen in de huurtoeslag voor te stellen. In de zomer zijn de
nieuwste ramingen van het CPB in de MEV 2010 ter beschikking gekomen.
Hierin is nog steeds sprake van een fors oplopende werkloosheid, maar
deze oploop is iets beperkter dan in het CEP nog geraamd. In de MEV
2010 is een oploop van de werkloze beroepsbevolking geraamd naar 405
duizend in 2009 en 615 duizend in 2010. Hierdoor ontstond ruimte in het
huurtoeslagbudget. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

71 	Vraag:

De prognose met betrekking tot de werkloosheid wordt telkens bijgesteld.
Op basis van welke prognose zijn de huurtoeslagcijfers in de begroting
gebaseerd? Wat is de laatste prognose met betrekking tot de werkloosheid
in 2010 en is bij de huurtoeslagcijfers - begroting hiermee rekening
gehouden ? 

Antwoord:

Voor de raming van de kosten van de huurtoeslag in de begroting 2010 is
uitgegaan van de laatste prognoses van het Centraal Planbureau zoals
opgenomen in de MEV 2010. Hierin is een oploop van de werkloze
beroepsbevolking geraamd naar 405 duizend in 2009 en 615 duizend in
2010.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

72 	Vraag:

Wat was het gemiddelde percentage huurstijging boven inflatie in de
afgelopen 15 jaar ? Kunt u een overzicht geven vanaf 1995 ? Wat is het
percentage huurstijging boven inflatie in 2009? 

Antwoord:

Het gemiddelde percentage maximale huurstijging boven inflatie van het
voorafgaande kalenderjaar was in de afgelopen 15 jaar 2,1%. Het
gemiddelde percentage gerealiseerde huurstijging boven inflatie van het
voorafgaande kalenderjaar was in de afgelopen 15 jaar 0,48%. De maximale
huurstijging in 2009 is gelijk aan het inflatiepercentage over 2008,
namelijk 2,5% (0% boven inflatie). De gerealiseerde huurstijging in 2009
is 2,4%. Dat is 0,1% onder inflatie (-0,1% boven inflatie). 

 

Jaartal

Max. huurstijgings%

Inflatie% t-1

Maximaal huurstijgings% boven inflatie

Gerealiseerd huurstijgings% boven inflatie

1995

6,0

2,7

3,3

1,8

1996

6,5

1,9

4,6

2,1

1997

6,5

2,1

4,4

1,4

1998

6,5

2,3

4,2

0,9

1999

6,5

2,0

4,5

0,8

2000

3,8

2,2

1,6

0,3

2001

3,8

2,6

1,2

0

2002

4,7

4,5

0,2

-1,7

2003

5,0

3,4

1,6

-0,3

2004

5,0

2,1

2,9

0,8

2005

2,7

1,2

1,5

0,6

2006

3,2

1,7

1,5

0,7

2007

1,1

1,1

0

0

2008

1,6

1,6

0

-0,1

2009

2,5

2,5

0

-0,1

Gemiddeld

4,36

2,26

2,1

0,48





Vraagnummer	Vraag en Antwoord

73 	Vraag:

Hoe worden gemeenten gestimuleerd meer startersleningen te verstrekken? 

Antwoord:

In eerste instantie is het aan gemeenten om gebruik te maken van de
mogelijkheden die WWI biedt voor het verlenen van startersleningen.
Afhankelijk van de lokale woningmarkt achten gemeenten het wel of niet
zinvol gebruik te maken van de mogelijkheden. 

Met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse
Gemeenten (SVn) zijn afspraken gemaakt over de rijksbijdrage aan
startersleningen die gemeenten verstrekken. Met de inzet van 40 miljoen
worden gemeenten gestimuleerd om startersleningen te verstrekken. De
kern van de afspraken is dat WWI de helft van de kosten betaalt voor
iedere starterslening die gemeenten vanaf 1 januari 2007 verstrekken.
Deze rijksbijdrage is een belangrijke stimulans. Hiermee wordt beoogd
dat het aantal startersleningen zal toenemen en dat het aantal gemeenten
dat startersleningen verstrekt ook zal toenemen. De SVn verricht een
grote rol om de mogelijkheden van de startersleningen bij de gemeenten
onder de aandacht te brengen. Voorts kunnen WWI medewerkers (accounts)
hiervoor in de regio worden ingezet.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

74 	Vraag:

Waarom is er niet voor gekozen om de aangekondigde evaluatie inzake de
Wet BEW af te wachten alvorens aan te kondigen de Wet BEW af te
schaffen? 

Antwoord:

Deze maatregel is genomen vanwege de oplopende budgettaire problematiek
en de bezuinigingen bij de begroting 2010 die op dat moment noodzakelijk
waren. Indien eerst de evaluatie zou zijn afgewacht had deze bezuiniging
niet doorgevoerd kunnen worden. Het voornemen is de beleidsevaluatie van
de BEW in 2010 aan uw Kamer te doen toekomen.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

75 	Vraag:

Hoe verklaart u het verschil tussen de huurquote aangegeven in tabel 3.4
ten opzichte van de huurquote in het eindrapport ‘Woonuitgaven
2002-2006 in beeld’ van het Onderzoeksinstituut OTB (blz. 41)? Welke
cijfers zijn juist? 

Antwoord:

De huurquoten zoals opgenomen in de begroting 2010 kennen een andere
achtergrond, een ander doel, en zijn op een geheel andere wijze berekend
dan de huurquoten zoals opgenomen in het genoemde OTB-rapport.  

De huurquoten in de begroting beogen een beeld te geven van de
uitwerking van het beleid rond de huurtoeslag, de huurquoten in het
OTB-rapport beogen een beeld te geven van de gemiddelde ontwikkeling van
de woonlasten van groepen huishoudens, waarbij niet alleen beleid een
rol speelt, maar ook andere factoren. 

 

De belangrijkste verschillen in berekeningswijze betreffen: 

De huurquoten in de begroting laten het aandeel van het belastbaar
inkomen zien dat uitgegeven wordt aan de huur minus huurtoeslag. De
huurquoten in het rapport van OTB laten het aandeel in het besteedbaar
inkomen zien.  

De huurquoten in de begroting betreffen huurquoten zoals berekend voor
enkele voorbeeldhuishoudens. De huurquoten in het rapport van OTB zijn
de gemiddelde huurquoten voor een grote groep huishoudens met
uiteenlopende kenmerken. 

Zoals gezegd vloeien deze verschillen in benadering voort uit de andere
doeleinden waarvoor de cijfers worden opgesteld. Tabel 3.4. in de
begroting beoogt de werking van de huurtoeslag over de jaren heen te
tonen. De huurtoeslag baseert zich op het belastbaar inkomen van
huishoudens, vandaar dat is gekozen om de huurquotes hier ook te
berekenen op basis van het belastbaar inkomen. In de begroting 2010 is
voor het gebruik van voorbeeldhuishoudens gekozen om zoveel mogelijk de
werking van de huurtoeslag te isoleren van andere effecten. Een
huurquote gebaseerd op een gemiddelde van een grotere groep wordt naast
het beleid ten aanzien van de huurtoeslag ook beïnvloed door
bijvoorbeeld wijzigingen in de samenstelling van de onderzochte groep
als gevolg van verhuizingen naar andere huurwoningen of koopwoningen. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

76 	Vraag:

Wat verklaart de daling van het percentage met een startkwalificatie van
de niet schoolgaande bevolking van 15-64 jaar onder niet-westerse
migranten van de tweede generatie in 2008? 

Antwoord:

Deze vraag wordt door de griffier opgenomen in de lijst van
schriftelijke vragen over het inburgering en integratie deel van de
WWI-begroting en wordt dus in november 2009 bij de schriftelijke vragen
I&I beantwoord.  



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

77 	Vraag:

Is de start van de "Verkenning woningmarkt" in 2010 niet wat laat? Moet
daar niet nu al mee worden begonnen, gelet op de huidige economische
situatie? 

Antwoord:

Het kabinet heeft in 2009 een pakket maatregelen ontwikkeld om
de directe gevolgen van de economische crisis op de woning(bouw)markt
het hoofd te bieden. De verkenning woningmarkt richt zich op
de (middel)lange termijn. Deze verkenning is reeds in 2009
gestart. De huidige economische situatie en de gevolgen daarvan in de
komende periode vormen een belangrijk onderdeel van de verkenning. De
uitkomsten van de verkenning tot op heden kunnen worden betrokken bij de
heroverweging Wonen.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

78 	Vraag:

In hoeverre zal in 2010 het reguliere toezicht op corporaties op grond
van de bestaande regelgeving worden aangescherpt, een en ander gelet op
antwoorden op Kamervragen over de corporatie Domijn en Woonplaats en de
uitbreiding van stadion de Grolsch Veste in Enschede (zie Aanhangsel
3717 Vergaderjaar 2008-2009)? 

Antwoord:

In de antwoorden op schriftelijke vragen van het kamerlid Jansen over de
corporaties Domijn en Woonplaats over de uitbreiding van stadion de
Grolsch Veste heb ik aangegeven, dat er geen sprake is van uitbreiding
van de Grolsch Veste, maar dat er sprake is van investeringen in
overwegend maatschappelijk vastgoed en dus acceptabel. Door de
corporaties is echter niet de juiste procedure gevolgd. Ze hadden naar
de letter van de regeling de activiteiten vooraf moeten melden.
Momenteel bereid ik een wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet voor
gebaseerd op mijn beleidsbrief voorstellen woningcorporatiestelsel van
12 juni jl. (TK 2008-2009, 29.453, nr.118), waarin voorstellen zijn
gedaan om zowel het interne als externe toezicht te verbeteren.   

Zoals in de toelichting op de begroting is aangegeven zal in 2010 het
reguliere toezicht worden uitgevoerd op grond van de bestaande
regelgeving. Ik zie geen aanleiding om op dit moment de regelgeving op
voorhand aan te scherpen.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

79 	Vraag:

Wat gebeurt er met de bijdragen aan de Woonbond en het VAC-punt wonen na
2011? Worden de aan deze organisaties toegekende bedragen gecontinueerd?
Worden er onderhandelingen met deze organisaties gestart voor de periode
na 2011? Zo ja, wanneer starten die? Bent u bereid de Kamer op de hoogte
te houden van de ontwikkelingen ter zake? 

Antwoord:

Over de financiering van de Woonbond en het VAC-punt na 2011 zal mijn
departement in 2010/2011 met de Woonbond en het VAC-punt overleggen. Ik
zal de Kamer informeren over de nieuwe afspraken over de financiering
van deze twee instanties.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

80 	Vraag:

Hoeveel monumenten worden door de Rijksgebouwendienst onderhouden c.q.
zijn eigendom van de Rijksgebouwendienst? 

Antwoord:

Bij de Rijksgebouwendienst staan 357 objecten geregistreerd als monument
met in totaal 1,1 miljoen m2 bruto vloer oppervlakte.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

81 	Vraag:

Op welk nog niet aanbesteed investeringsproject wordt vanaf 2010
bezuinigd? 

Antwoord:

Het betreft het project voor het technisch en visueel herstel van gevel
en dak van het Paleis op de Dam te Amsterdam. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

82 	Vraag:

Kunt u de kosten voor huisvesten Koninklijk Huis, Hoge Colleges van
Staat en ministerie van Algemene Zaken opsplitsen naar de genoemde drie
te huisvesten groepen? 

Antwoord:

De begrote uitgaven voor het huisvesten van de Hoge Colleges van Staat
bedragen in 2010 circa € 48 mln. Voor het ministerie van Algemene
Zaken bedragen de begrote uitgaven voor 2010 circa € 2,5 mln. Het
huisvesten van het Koninklijk Huis is in de begroting apart zichtbaar op
het begrotingsinstrument “Paleizen”, waarbij het gaat om het
Koninklijk Paleis te Amsterdam, Paleis Noordeinde en Paleis Huis ten
Bosch. Voor 2010 bedragen de begrote uitgaven hiervoor circa € 26 mln.




Vraagnummer	Vraag en Antwoord

83 	Vraag:

Kunt u ook de oppervlaktes opsplitsen naar de drie genoemde groepen? 

Antwoord:

De oppervlaktes (1) uitgesplitst naar het ministerie van Algemene Zaken,
de Hoge Colleges en Paleizen zijn:- Ministerie van Algemene Zaken:
22.000 m2- Hoge Colleges van Staat: 151.000 m2- Paleizen: 87.000 m2 (Dit
is incl. paleis Soestdijk met een oppervlakte van 25.000m2. Inmiddels
wordt op basis van de “Wet financieel statuut van het Koninklijk
Huis”, paleis Soestdijk niet meer gekwalificeerd als “Paleis”,
maar als Monument met Erfgoedfunctie (MEF)).

 

(1) peildatum 31 december 2008



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

84 	Vraag:

Waarom moeten de rijksdiensten verplicht gebruik maken van de
Rijksgebouwendienst en waarom mogen zij niet direct gebruik maken van
private organisaties? 

Antwoord:

De Rijksgebouwendienst heeft ingevolge het Koninklijk Besluit
Rijksgebouwendienst 1999 de wettelijke taak zorg te dragen voor de
huisvesting van de rijksoverheid.Bij de opzet van het
rijkshuisvestingsstelsel is expliciet gekozen voor verplichte
winkelnering van de departementen bij de Rijksgebouwendienst. De
motivatie hiervoor was dat bundeling bij één rijkshuisvestingsdienst
een gewenste concentratie van deskundigheid en beperking van financiële
risico’s bij het optreden op de vastgoedmarkt betekent. Op basis
hiervan kunnen onder meer door grootschalige inkoop en beheer
schaalvoordelen worden bereikt. Deze schaalvoordelen stellen de
Rijksgebouwendienst in staat een gunstige prijskwaliteitverhouding,
flexibiliteit en een optimale benutting van de rijksvoorraad te
bereiken.Het creëren van één gezicht namens het Rijk op het terrein
van ‘corporate real estate’, is dan ook een cruciale randvoorwaarde
om genoemde voordelen te kunnen behalen. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

85 	Vraag:

Welke directiekosten worden bij de rijksdiensten in rekening gebracht? 

Antwoord:

De Rijksgebouwendienst is een baten-lastendienst. Baten-lastendiensten
leveren producten aan klanten en vragen hiervoor kostendekkende
tarieven. Alle kosten worden in de tarieven doorberekend dus ook de
apparaatskosten. Aangezien de Rijksgebouwendienst in beginsel alleen aan
de rijksdiensten huisvesting levert, worden alle apparaatskosten bij de
rijksdiensten in rekening gebracht.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

86 	Vraag:

Wat is het aantal fte's dat de Rijksgebouwendienst heeft en hoeveel
fte's worden er ingehuurd incl. interim-managers, adviseurs en andere
externen? 

Antwoord:

De Rijksgebouwendienst heeft op 31 december 2008 969 fte’s ambtelijk
personeel in dienst. Omdat de Rijksgebouwendienst een vraaggestuurde
dienst is, worden in voorkomende gevallen externe medewerkers ingehuurd
om in te kunnen spelen op fluctuaties in de vraag. In 2008 zijn er circa
295 fte externen ingehuurd. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

87 	Vraag:

Hoe wordt de boekwaarde bepaald van de gebouwen en hoe wordt omgegaan
met de boekwaarde van lege gebouwen? 

Antwoord:

De basis voor de boekwaarde is de gedane investering. Dat geldt ook voor
de waardering van lege gebouwen. Het investeringsbedrag wordt verdeeld
in een beperkt aantal categorieën waarop lineair wordt afgeschreven.
Per categorie zijn de maximale afschrijvingstermijnen als volgt: grond
(geen afschrijving); casco (maximaal 60 jaar); parkeergarage (maximaal
45 jaar); afbouw (maximaal 30 jaar); inbouwpakket (maximaal 20 jaar) en
installaties (maximaal 20 jaar). De boekwaarde op enig moment is de
investering minus de cumulatieve afschrijvingen (tot dat moment). Dit
geldt ook voor leegstaande gebouwen.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

88 	Vraag:

Hoe groot is een werkplek in bruto en nuttige oppervlakte? 

Antwoord:

De omvang van een werkplek is sterk afhankelijk van de efficiency van
een gebouw. Voor een modern kantoorgebouw is de bruto
werkplekoppervlakte tussen de 20 en 26 m2. De nuttige
werkplekoppervlakte ligt tussen de 14 en de 18 m2. Bij oudere
kantoorpanden en monumentale panden ligt de bruto werkplekoppervlakte
tussen de 30 en 40 m2. De nuttige werkplekoppervlakte ligt bij deze
panden tussen de 18 en de 24 m2.De nuttige werkplekoppervlakte is de
bruto werkplekoppervlakte verminderd met de oppervlakte voor
installaties, verkeersafwikkeling (gangen, liften, entree, trappen, ed.)
en de constructieve elementen. De nuttige oppervlakte bestaat uit de
werkplek en de werkplekondersteunende ruimten zoals vergaderzalen,
kantine, archief e.d..



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

89 	Vraag:

Met welke tien extra gebouwelementen is het onderhoud van de
Rijksgebouwendienst in 2008 uitgebreid en waarom? 

Antwoord:

Sinds de invoering van het Rijkshuisvestingstelsel in 1999 beslist de
gebruiker over de vervanging van een aantal gebouwdelen en installaties.
Daarnaast beslist de Rijksgebouwendienst over de vervanging van een
aantal gebouwdelen in het kader van planmatig onderhoud. Deze
taakverdeling was volgens veel gebruikers niet helder en gaf extra
administratieve lasten. Met een geringe verhoging van de
gebruiksvergoeding is de financiële verantwoordelijkheid, voor een
10-tal gebouwelementen, van de gebruiker overgegaan naar de
Rijksgebouwendienst. De uitbreiding betrof: veiligheidsverlichting,
gebouwblusmiddelen, brandmeld/ontruimingsinstallaties,
warmtedistributie, dakbedekking op schuine daken, riolering,
waterleidingsystemen, distributie koudeopwekking, centrale
elektrotechnische voorzieningen en herstel tegels en kranen. 



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

90 	Vraag:

Hoe wordt de apparaat-m2-indicator berekend en waarom wordt er rekening
gehouden met een tijdelijke stijging? 

Antwoord:

De apparaat-m2-indicator betreft de apparaatskosten van de
Rijksgebouwendienst in een bepaald jaar gedeeld door de hoeveelheid
bruto vloeroppervlak (in m2’s) dat de Rijksgebouwendienst in beheer
heeft. Voor 2010 is dat € 21,99 per m2 (€ 145,9 mln/6,634 mln
m2).Hierbij wordt rekening gehouden met een tijdelijke stijging omdat de
Rijksgebouwendienst bezig is met een inhaalslag op het gebied van
brandveiligheid in de rijksgebouwen. Daarnaast is de stijging als
tijdelijk te beschouwen omdat gelijktijdig wordt gewerkt aan
efficiëntieverbeteringen in de organisatie om onder andere de
fte-taakstelling in te kunnen vullen. Met het realiseren van deze
taakstelling daalt ook de apparaat-m2-indicator.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

91 	Vraag:

Het gebruiksbesluit is niet gewijzigd, dus welke extra eisen zijn er op
het gebied van brandveiligheid die zorgen voor een verhoging van de
prijs per m2? 

Antwoord:

In afwijking van de voornemens aan het begin van het programma
Brandveiligheid, wordt de brandveiligheid in de delen van justitiële
inrichtingen waar ingeslotenen komen, verhoogd naar het niveau nieuwbouw
uit het Bouwbesluit 2003. Daar waar om organisatorische, technische dan
wel financiële redenen het nieuwbouwniveau of onderdelen daarvan niet
haalbaar of wenselijk is, zal een optimum worden gezocht tussen het
bestaande bouwniveau en het nieuwbouwniveau.



Vraagnummer	Vraag en Antwoord

92 	Vraag:

Hoe is het mogelijk dat er komend jaar zal worden gerapporteerd over de
effecten van de afschaffing van de fiscale vrijstellingen voor
corporaties middels VSO II, nu dit VSO II geen rapport is, maar een
reeds vastgestelde overeenkomst? 

Antwoord:

Hier is bedoeld dat de effecten van de tussen de corporatiesector en de
Belastingdienst gesloten uitvoeringsovereenkomst VSO II mee zullen
worden genomen bij het rapporteren over de effecten van de invoering van
de integrale Vpb sinds 1-1-2008. In mijn beleidsreactie (TK 2009-2010,
29453, nr. 131) van 25 september 2009 op het 'Sectorbeeld voornemens'
van het CFV ben ik reeds voor de eerste maal op de door corporaties
verwachte financiële effecten van integrale Vpb ingegaan.   



 PAGE    

 PAGE   1