[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D51100, datum: 2009-10-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Protocol inzake strategische milieubeoordeling bij het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband. (2009D51099)

Preview document (🔗 origineel)


Protocol inzake strategische milieubeoordeling bij het Verdrag inzake
milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband, met Bijlagen;
Kiev, 21 mei 2003 (Trb. 2003, 154 en Trb. 2005, 13) 

TOELICHTENDE NOTA

I Algemeen

1. Inleiding

Het Koninkrijk is voor Nederland partij bij het op 25 februari 1991 te
Espoo tot stand gekomen Verdrag van Espoo inzake milieu-effectrapportage
in grensoverschrijdend verband (Espoo-verdrag) (Trb. 1991, 104). Dit
verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties
(VN/ECE) ziet erop toe dat voor activiteiten met mogelijk belangrijke
nadelige grensoverschrijdende milieugevolgen een milieu-effectrapportage
wordt uitgevoerd en dat het land waarin een dergelijke activiteit zal
plaatsvinden het mogelijk benadeelde land informeert (autoriteiten en
publiek) en de mogelijkheid biedt tot overleg (consultatie). Het komt
erop neer dat wordt gehandeld alsof er geen grens bestaat. Ook de
belangen van de betrokkenen aan de andere kant van de grens moeten
worden meegenomen in de besluitvorming. Het Espoo-verdrag is tevens door
de Europese Unie ondertekend en goedgekeurd.

2. SEA-Protocol

In 2001 is tijdens een bijeenkomst in het kader van het Espoo-verdrag te
Sofia, Bulgarije, besloten door de Partijen bij het Verdrag een
juridisch bindend Protocol betreffende de strategische milieubeoordeling
op te stellen, conform de strekking van het Espoo-verdrag. De
oorspronkelijke tekst van het verdrag luidt dat het wenselijk is om een
milieu-effectrapportage bij plannen en programma’s uit te voeren; de
minimale verplichting om dit te doen ligt sinds de totstandkoming van
het Espoo-verdrag (echter) op projectniveau. 

Op 21 mei 2003 werd in Kiev, Oekraïne, daarom aangenomen het Protocol
inzake strategische milieubeoordeling bij het Verdrag inzake
milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband (SEA-Protocol)
(Trb. 2003, 154 en Trb. 2005, 13), als uitwerking van het besluit van
2001.

Het SEA-Protocol regelt de strategische milieubeoordeling bij plannen en
programma’s. Het doel van het SEA-Protocol is milieu vroegtijdig een
volwaardige plaats te geven in de besluitvorming, teneinde duurzame
ontwikkeling te bevorderen. Door het uitvoeren van een strategische
milieubeoordeling wordt het milieubelang al meegenomen in de planfase en
niet alleen in de project/ activiteitenfase. Daarbij past het uitvoeren
van een strategische milieubeoordeling in de geest van mondiale
afspraken en doelen (o.a. millennium doelen) met betrekking tot duurzame
ontwikkeling.

3. Goedkeuring door de EU

Op 20 oktober 2008 heeft de Raad van de Europese Unie besloten om namens
de Europese Gemeenschap het SEA-Protocol goed te keuren. In dit besluit
verklaart de Europese Gemeenschap dat zij, in verband met de
aangelegenheden waarop het Protocol betrekking heeft, reeds juridische
instrumenten heeft vastgesteld die bindend zijn voor haar lidstaten,
waaronder Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van
de Europese Unie betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het
milieu voor bepaalde plannen en programma’s (Pb. 2001, L 197/30), en
dat zij een door haar opgestelde en regelmatig bijgewerkte lijst van die
juridische instrumenten zal indienen bij de depositaris overeenkomstig
artikel 23, vijfde lid, van het Protocol.

Het Protocol leidt, met andere woorden, niet tot een aanpassing van de
bestaande Europese Richtlijn 2001/42/EG inzake de strategische
milieubeoordeling voor bepaalde plannen en programma’s. 

4. Implementatie van het SEA-Protocol

Nederland voldoet aan de bepalingen van Richtlijn 2001/42/EG.
Goedkeuring van het SEA-Protocol door de Europese Unie leidt niet tot
aanpassing van de reeds bestaande EU-regelgeving. Dientengevolge behoeft
partij worden bij het SEA-Protocol geen verdere Nederlandse
implementatiewetgeving. 

Voor Nederland liggen de redenen om partij te worden bij het Protocol in
het volgende.

Ten eerste heeft Nederland de totstandkoming van het SEA-Protocol altijd
voorgestaan, wat naar voren is gekomen in de onderhandelingen met
betrekking tot het Protocol waarin Nederland zich actief heeft opgesteld
en voorstond aansluiting te zoeken bij het op 25 juni 1998 te Aarhus
totstandgekomen Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in
besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden
(Trb. 1998, 289) (Aarhus-Verdrag) en de principes van het door het
Regionale Bureau voor Europa van de Wereld Gezondheidsorganisatie in
1989 geïnitieerde beleid om samenwerking tussen gezondheids- en
milieusectoren te bevorderen en hieromtrent een bewustwordingsproces te
creëren. 

Mede om deze reden is het Protocol indertijd voor het Koninkrijk
ondertekend. 

Ten tweede is in Europees opzicht sprake van een ‘gemengd akkoord’,
waarin wordt voorzien in communautaire binding en individuele binding
door de lidstaten van de Europese Unie. De goedkeuring door de EU
voorziet in navolging door haar lidstaten (zie Overweging (3) van de
Raad in het besluit van 20 oktober 2008). Dit gezamenlijk optreden is
noodzakelijk teneinde het externe optreden van de Unie te versterken en
waarborgen.

Wat betreft de gevolgen van de bekrachtiging van het SEA-Protocol voor
Nederland: bekrachtiging leidt niet tot aanvullende juridische
implicaties bovenop de reeds bestaande Europese verplichtingen. Het
SEA-Protocol wijkt wat betreft de verplichtende elementen niet af van de
Richtlijn 2001/42/EG voor strategische milieubeoordeling voor plannen en
programma’s. 

In september 2006 is deze Europese Richtlijn in Nederlandse wetgeving
omgezet (hoofdstuk 7 Wet milieubeheer (Wm)). Zoals in de voorgaande
paragraaf aangegeven, heeft de EU het SEA-Protocol reeds goedgekeurd,
waarbij zij heeft aangegeven dat deze goedkeuring niet leidt tot
(juridische) aanpassing van de Richtlijn 2001/42/EG. Derhalve kan
geconcludeerd worden dat de Nederlandse wetgeving aangaande de
strategische milieubeoordeling reeds in overeenstemming is met het
Protocol. 

Wel gaat het SEA-Protocol op twee punten verder dan de Richtlijn
2001/42/EG. 

Ten eerste verwijst het Protocol naast milieu-effecten expliciet en
consequent naar gezondheidseffecten. Deze term - “environment,
including health” - is echter voor meerdere interpretaties vatbaar.
Enerzijds kan het betekenen dat het gezondheidseffecten betreft die
traditioneel reeds in het milieubegrip zijn inbegrepen, zoals lucht- of
bodemverontreiniging. Anderzijds kan het betekenen dat het hierbij gaat
om gezondheidseffecten van plannen en programma’s die traditioneel
niet direct aan milieu-aspecten worden gerelateerd. Daarbij kan
bijvoorbeeld worden gedacht aan de invloed van ruimtelijke ordenings- of
transportontwikkelingen op de (volks)gezondheid. Het SEA-Protocol laat
toe om in de praktijk flexibel met deze interpretaties om te gaan.

De bepaling omtrent de effecten voor het milieu zoals in de Wm opgenomen
(artikel 1.1, tweede lid), voorziet voldoende in het belang van
gezondheid in relatie tot het milieu om aan de bepalingen van het
Protocol te voldoen. Het SEA-Protocol geeft invulling aan het
actieprogramma Gezondheid en Milieu – uitwerking van een
beleidsversterking, mei 2002, van het Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Ten tweede voorziet het SEA-Protocol in een inspanningsverplichting om
naast plannen en programma’s, ook de milieugevolgen van
‘beleidsvoornemens’ en wetsvoorstellen te beoordelen en daarbij te
bezien in hoeverre de onderdelen van het Protocol hierbij kunnen worden
toegepast. Partijen dienen hierover tijdens Meetings of the Parties voor
het Protocol te rapporteren (artikel 13 van het SEA-Protocol).

Wat betreft de milieubeoordeling van wetsvoorstellen heeft Nederland,
middels de Milieutoets voor voorgenomen regelgeving, reeds ervaring.
Verder wordt, onder verantwoordelijkheid van het ministerie van
Justitie, gewerkt aan een integraal afwegingskader (IAK) waarbij
bestaande toetsen voor voorgenomen regelgeving worden geconsolideerd
teneinde een overzichtelijk geheel te bieden inzake de effecten van
voorgenomen regelgeving op diverse fronten voor beleidsmakers en
wetgevingsjuristen. Naast een verplicht kader voor voorgenomen
regelgeving, beoogt het IAK ook een hulpmiddel te zijn in het proces van
beleidsontwikkeling. De beoogde inwerkingtreding van het IAK is nog deze
kabinetsperiode gepland. Ook hier voldoet de Nederlandse regelgeving aan
hetgeen voorzien in het SEA-Protocol. 

5. Kosten en baten

Omdat Nederland geen nieuwe verplichtingen aangaat, is er geen reden om
een kosten-batenanalyse te verrichten.

II Artikelsgewijs

Artikel 1 (Doelstelling)

Het Protocol beoogt een hoge mate van milieubescherming, met inbegrip
van de gezondheid, te verwezenlijken. Deze doelstelling dient gehaald te
worden door het nauwgezet in aanmerking nemen van milieuoverwegingen,
inclusief gezondheidsoverwegingen, bij de ontwikkeling van plannen en
programma’s, alsmede bij de voorbereiding van beleid en wetgeving; het
instellen van duidelijke, transparante en effectieve procedures voor
strategische milieubeoordeling; te voorzien in inspraakmogelijkheden
voor het publiek bij strategische milieubeoordeling en het integreren
van milieu- en gezondheidsaangelegenheden in maatregelen en instrumenten
die bedoeld zijn om duurzame ontwikkeling te bevorderen.

Artikel 2 (Begripsbepalingen)

In dit artikel wordt een achttal begrippen die voor de toepassing van
het Protocol van belang zijn omschreven. Het gaat in deze om de volgende
begrippen: Verdrag, Partij, Partij van Herkomst, Benadeelde Partij,
Plannen en programma’s, Strategische milieubeoordeling, Milieugevolg,
met inbegrip van gezondheidsgevolg, en het publiek.

Artikel 3 (Algemene bepalingen)

Dit artikel schrijft de partijen een aantal handelingen voor die verband
houden met de implementatie en uitvoering van het Protocol. Het eerste
lid verplicht de Partijen om door middel van wet- en regelgeving binnen
een duidelijk en transparant kader uitvoering te geven aan het Protocol.

Op grond van het tweede lid dienen overheidsfunctionarissen en –
instanties zoveel als mogelijk het publiek bij te staan en te begeleiden
bij aangelegenheden die in het Protocol zijn voorzien.

Partijen dienen voorts verenigingen, organisaties of groepen die
milieubescherming en gezondheidsbescherming in het kader van het
Protocol bevorderen te erkennen en te steunen (derde lid).

Het vierde lid erkent het recht van de Partijen om strengere normen te
handhaven ten aanzien van de onderwerpen die in het Protocol geregeld
zijn.

Het vijfde lid verplicht de Partijen om de doelstelling van het Protocol
internationaal uit te dragen.

Partijen mogen geen strafrechtelijke sancties toepassen op personen die
hun rechten uitoefenen overeenkomstig het Protocol (zesde lid).

Partijen mogen zelf bepalen of in het nationale recht voorzien wordt in
de mogelijkheid om via de rechter kosten te verhalen op derden. Binnen
het toepassingsgebied van het Protocol is iedere vorm van discriminatie
naar staatsburgerschap, nationaliteit en woonplaats (het publiek) en
statutaire zetel of feitelijk middelpunt van activiteiten
(rechtspersonen) verboden (zevende lid).

Artikel 4 (Toepassingsgebied betreffende plannen en programma’s)

In het vierde artikel wordt aangegeven voor welke plannen en
programma’s een strategische milieubeoordeling dient te worden
uitgevoerd. Het dient op grond van het eerste lid te gaan om de plannen
en de programma’s die in het tweede, derde en vierde lid worden
genoemd en die waarschijnlijk aanzienlijke milieugevolgen, met inbegrip
van gezondheidsgevolgen, hebben.

In het tweede lid staat een limitatieve opsomming van sectoren waarvoor
een strategische milieubeoordeling dient plaats te vinden voor de
plannen en programma’s vermeld. Het betreft onder meer de sectoren
landbouw, energie, vervoer en toerisme en plannen en programma’s die
het kader vormen voor de toekenning van vergunningen voor projecten die
in bijlagen I en II bij het Protocol genoemd worden. De lijsten in de
bijlagen zijn eveneens limitatief.

Artikel 5 (Screening)

Dit artikel regelt de screening van plannen en programma’s op
mogelijke aanzienlijke milieugevolgen. Ingevolge het eerste lid bepalen
de Partijen of de plannen en programma’s waarnaar verwezen wordt in
het derde en vierde lid van artikel 4 mogelijke aanzienlijke
milieugevolgen hebben. Dit kan door onderzoek per geval, een aanwijzing
van de soorten plannen en programma’s of een combinatie van beide,
waarbij rekening moet worden gehouden met de in bijlage III genoemde
criteria.

Op grond van het tweede lid dienen de in artikel 9, eerste lid, genoemde
milieu- en gezondheidsorganisaties, welke onderdeel uitmaken van het
publiek, te worden geraadpleegd bij de toepassing van het eerste lid.

Het derde lid verplicht de Partijen om, voor zover mogelijk,
inspraakmogelijkheden voor het publiek te scheppen.

Elke Partij is gehouden het publiek tijdig op de hoogte te stellen van
de conclusies die bij de toepassing van het eerste lid zijn getrokken,
alsmede de redenen om geen strategische milieubeoordeling te eisen
(vierde lid). Partijen dienen gebruik te maken van alle beschikbare
communicatiemiddelen.

Artikel 6 (Afbakening toepassingsgebied)

Op grond van het eerste lid dient elke Partij nationale regelingen op te
stellen waarin vermeld staat welke relevante informatie, overeenkomstig
artikel 7, tweede lid, in het milieurapport moet worden opgenomen.

Bij de vaststelling van de nationale regelingen dienen de milieu- en
gezondheidsorganisaties waarnaar in artikel 9, eerste lid, wordt
verwezen, te worden geraadpleegd (tweede lid).

Ingevolge het derde lid dient elke Partij bij de vaststelling van de
relevante informatie die in het milieurapport moet worden opgenomen, het
publiek de mogelijkheid tot inspraak te bieden.

Artikel 7 (Milieurapport)

Voor alle plannen en programma’s waarvoor een strategische
milieubeoordeling geldt, dient een milieurapport te worden opgesteld
(eerste lid).

Het tweede lid vermeldt de eisen waar een milieurapport, dat
overeenkomstig artikel 6 wordt opgesteld, aan dient te voldoen. De
informatie die redelijkerwijs vereist kan zijn wordt gespecificeerd in
bijlage IV. 

Elke Partij dient er voor te zorgen dat de milieurapporten voldoen aan
de vereisten van het Protocol (derde lid).

Artikel 8 (Inspraak van het publiek)

Dit artikel regelt de inspraak van het publiek bij de strategische
milieubeoordeling inzake plannen en programma’s. De inspraak dient zo
vroeg mogelijk en op een effectieve en tijdige manier plaats te vinden
(eerste lid).

Ontwerp-plannen of -programma’s en milieurapporten dienen tijdig aan
het publiek beschikbaar te worden gesteld (tweede lid).

Bij de toepassing van het eerste en het vierde lid dient elke Partij het
betrokken publiek, inclusief niet-gouvernementele organisaties, te
identificeren.

Op grond van het vierde lid dient het in het derde lid bedoelde publiek
een redelijke termijn verleend te worden om zijn zienswijze kenbaar te
maken.

Elke Partij dient gedetailleerde regelingen met betrekking tot de
participatie van het publiek op te stellen en deze aan het publiek
beschikbaar te stellen, waarbij rekening moet worden gehouden met de in
bijlage V opgesomde factoren (vijfde lid).

Artikel 9 (Overleg met milieu- en gezondheidsinstanties)

Op grond van het eerste lid dient elke Partij een lijst op te stellen
met de namen van milieu- of gezondheidsorganisaties die op grond van hun
specifieke taken mogelijk betrokken zullen zijn bij de uitvoering van
plannen of programma’s.

Ontwerp-plannen of -programma’s dienen aan de in het eerste lid
bedoelde organisaties te worden voorgelegd (tweede lid).

Het derde lid bepaalt dat deze consultatie in een zo vroeg stadium dient
te gebeuren. Ook dienen de bedoelde organisaties in staat te worden
gesteld om tijdig en op doelmatige wijze hun visie kenbaar te maken.

Elke Partij stelt de nodige nationale regelingen voor het raadplegen van
de bedoelde organisaties op (vierde lid).

Artikel 10 (Grensoverschrijdend overleg)

Dit artikel regelt de procedure en de inspraakmogelijkheden ingeval een
plan of programma aanzienlijke grensoverschrijdende milieugevolgen zal
hebben. Op grond van het eerste lid stelt de Partij van herkomst de
mogelijk benadeelde Partij vóór de aanneming van het plan of programma
op de hoogte van de milieugevolgen. Dit kan op eigen initiatief dan wel
op verzoek van de mogelijk benadeelde Partij.

De kennisgeving omvat, in ieder geval, het ontwerp-plan of -programma,
het milieurapport en informatie aangaande de besluitvormingsprocedure
(tweede lid).

De mogelijk benadeelde Partij dient binnen de door de Partij van
herkomst vermelde termijn aan te geven of overleg voor de aanneming van
het plan of programma gewenst is. Het overleg heeft betrekking op de
mogelijke grensoverschrijdende milieugevolgen, inclusief
gezondheidsgevolgen, en de voorgenomen maatregelen om de nadelige
gevolgen te voorkomen, verminderen of af te zwakken (derde lid).

Het vierde lid verplicht Partijen om gedetailleerde regelingen af te
spreken om te verzekeren dat het publiek en de in artikel 9, eerste lid,
bedoelde instanties worden geïnformeerd en dat zij in de gelegenheid
worden gesteld hun visie kenbaar te maken.

Artikel 11 (Besluit)

Bij de vaststelling van het plan of programma dient rekening te worden
gehouden met, onder meer, de conclusies in het milieurapport, de
maatregelen om de negatieve gevolgen te voorkomen, verminderen of af te
zwakken en de opmerkingen van het publiek en de betrokken instanties
(eerste lid).

Op grond van het tweede lid dient elke Partij het publiek en de in
artikel 9, eerste lid, en artikel 10 bedoelde instanties het plan of
programma ter beschikking te stellen. Zij dienen tevens geïnformeerd te
worden over de wijze waarop hun inbreng in het rapport of programma
verwerkt is en waarom andere redelijke alternatieven niet in het rapport
of programma zijn opgenomen.

Artikel 12 (Monitoring)

Elke Partij ziet toe op de uitvoering van plannen of programma’s om
zodoende in een vroeg stadium in te kunnen grijpen indien zich
onvoorziene nadelige gevolgen voordoen (eerste lid). Indien nodig worden
passende herstelmaatregelen genomen.

De resultaten van de monitoring worden overeenkomstig de nationale
wetgeving openbaar gemaakt (tweede lid).

Artikel 13 (Beleid en wetgeving)

Op grond van het eerste lid dient elke Partij milieuaangelegenheden te
overwegen en te integreren in voorstellen inzake beleid en wetgeving die
mogelijk aanzienlijke milieugevolgen hebben.

Elke Partij dient bij de toepassing van het eerste lid rekening te
houden met de beginselen en onderdelen van het Protocol.

Het is aan elke Partij om zelf de passende maatregelen te nemen bij de
toepassing van het in het eerste lid vermelde integratiebeginsel (derde
lid). De besluitvorming dient op transparante wijze plaats te vinden.

Over de toepassing van dit artikel brengt elke Partij verslag uit bij de
Vergadering van de Partijen bij het Protocol (vierde lid).

Artikel 14 (De Vergadering van de Partijen bij het Verdrag fungerend als
de Vergadering van de Partijen bij het Protocol)

De Vergadering van Partijen bij het Verdrag is tevens de Vergadering van
Partijen bij het Protocol (eerste lid). De Vergadering van de Partijen
bij het Protocol vindt samen plaats met de Vergadering van de Partijen
bij het Verdrag. De eerste Vergadering van de Partijen dient uiterlijk
één jaar na de datum van inwerkingtreding van het Protocol plaats te
vinden.

Partijen bij het Verdrag die geen Partij zijn bij het Protocol hebben
een waarnemersstatus tijdens de zittingen van de Vergadering van
Partijen bij het Protocol (tweede lid). Besluiten kunnen enkel worden
genomen door de Partijen bij het Protocol.

Een lid van het Bureau van de Vergadering van Partijen dat geen Partij
bij het Protocol is, wordt voor de duur van de Vergadering van de
Partijen bij het Protocol vervangen door een uit de Partijen bij het
Protocol te kiezen lid (derde lid).

De Vergadering van de Partijen bij het Protocol is belast met de
periodieke toetsing van het Protocol waarbij de in de onderdelen a t/m f
genoemde zaken in acht worden genomen (vierde lid). Het betreft in deze
het toetsen van beleid inzake en methodologische benaderingen van
strategische milieubeoordeling (onderdeel a); het uitwisselen van
informatie betreffende opgedane ervaringen (onderdeel b); het gebruik
maken van de diensten en medewerking van bevoegde instanties die over de
benodigde expertise beschikken (onderdeel c); het instellen van
hulporganen (onderdeel d); het in overweging nemen van voorstellen voor
wijzigingen van het Protocol (onderdeel e); en het overwegen en het
nemen van aanvullende actie die vereist kan zijn voor het bereiken van
de doelstellingen van het Protocol (onderdeel f).

Het reglement van orde van de Vergadering van de Partijen bij het
Verdrag is van toepassing op de Vergadering van de Partijen bij het
Protocol tenzij deze laatste bij consensus anders beslist (vijfde lid).

De toepassing van de procedure voor de toetsing van de naleving van het
Verdrag wordt tijdens de eerste Vergadering van de Partijen bij het
Protocol overwogen en aangenomen (zesde lid).

Het zevende lid verplicht Partijen om overeenkomstig het door de
Vergadering van de Partijen bij het Protocol opgestelde schema verslag
inzake de uitvoering en naleving van het Protocol uit te brengen.

Artikel 15 (Verhouding tot andere internationale verdragen)

De relevante bepalingen van het Protocol doen geen afbreuk aan de
bepalingen van het Espoo-Verdrag en het Aarhus-Verdrag. 

Artikel 16 (Stemrecht)

Op grond van het eerste lid heeft elke Partij bij het Protocol één
stem.

Regionale organisaties voor economische integratie hebben op grond van
het tweede lid een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal lidstaten
van die organisatie dat Partij is bij het Protocol.

Artikel 17 (Secretariaat)

Het Secretariaat van het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in
grensoverschrijdend verband (Espoo-verdrag) fungeert tevens als het
secretariaat van het Protocol. De toepasselijke bepalingen uit het
Espoo-verdrag inzake de functies van het secretariaat zijn van
toepassing op het secretariaat van het Protocol.

Artikel 18 (Bijlagen)

De bijlagen vormen een integrerend onderdeel van het Protocol en zijn
aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging
van de bijlagen behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de
Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire
goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot
goedkeuring terzake voorbehouden.

Artikel 19 (Wijzigingen van het Protocol)

Elke Partij kan voorstellen doen om het Protocol te wijzigen (eerste
lid).

De procedure inzake het voorstellen, aannemen en de inwerkingtreding van
wijzigingen van het Espoo-verdrag is tevens van toepassing op
wijzigingen van het Protocol (tweede lid).

Op grond van het derde lid treedt een wijziging van het Protocol in
werking indien een drie vierde meerderheid van het aantal Partijen op
het tijdstip van de aanneming van de wijziging, de wijziging heeft
bekrachtigd, goedgekeurd of aanvaard, en wel voor die Partijen.

Artikel 20 (Regeling van geschillen)

De regeling inzake geschillen die geldt voor het Espoo-verdrag (artikel
15 van het Espoo-verdrag) is mede van toepassing op het Protocol.

Artikel 21 (Ondertekening)

Het Protocol staat open voor ondertekening door alle lidstaten van de
VN/ECE, staten die een consultatieve status hebben bij de VN/ECE en
regionale organisaties voor economische integratie die lid zijn van de
VN/ECE en die bevoegd zijn ten aanzien van de aangelegenheden die onder
het Protocol vallen.

Artikel 23 (Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding)

Het Protocol dient bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd te worden door
de in artikel 21 van dit Protocol genoemde staten en regionale
organisaties (eerste lid).

Toetreding tot het Protocol is mogelijk vanaf 1 januari 2004 (lid 2).

Andere leden van de Verenigde Naties mogen na goedkeuring door de
Vergadering van de Partijen bij het Protocol toetreden tot het Protocol
(derde lid).

Een regionale organisatie die zonder één van haar lidstaten Partij
wordt bij het Protocol is gebonden aan alle verplichtingen zoals die
voortvloeien uit het Protocol (vierde lid). Bij de toetreding van ten
minste één van de lidstaten tot het Protocol is het aan de organisatie
en haar lidstaten om afspraken te maken over de individuele
verplichtingen met betrekking tot de naleving van het Protocol. De
organisatie en haar lidstaten mogen de uit het Protocol voortvloeiende
rechten niet gelijktijdig uitoefenen.

In de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding
stelt de regionale organisatie de depositaris op de hoogte van de
reikwijdte van haar bevoegdheid (vijfde lid). Iedere relevante wijziging
in deze bevoegdheid wordt gemeld aan de depositaris.

Artikel 24 (Inwerkingtreding)

Het Protocol treedt in werking op de negentigste dag volgend op de datum
waarop de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of
toetreding is ontvangen (eerste lid).

De akte van een regionale organisatie wordt niet meegeteld naast de
akten van haar lidstaten (tweede lid).

Het Protocol treedt voor een staat of regionale organisatie waarvan de
akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding is
ontvangen na de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding,
goedkeuring of toetreding in werking op de negentigste dag volgend op de
datum waarop de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of
toetreding van de betrokken staat of regionale organisatie is ontvangen
(derde lid).

De bepalingen van het Protocol zijn van toepassing op plannen,
programma’s, beleid en wetgeving van een Partij waarvan de eerste
formele handeling volgt op de datum waarop voor de betrokken Partij het
Protocol overeenkomstig het eerste, dan wel het derde lid, in werking
treedt (vierde lid).

Artikel 25 (Opzegging)

Vier jaar vanaf de datum waarop het Protocol in werking is getreden kan
elke Partij het Protocol schriftelijk opzeggen. De melding geschiedt aan
de depositaris. De opzegging wordt negentig dagen na de melding van
kracht. De Partij die het Protocol opzegt is gehouden de reeds begonnen
strategische milieubeoordeling af te ronden voordat de opzegging van
kracht wordt.

III Koninkrijkspositie

Het SEA-Protocol zal, evenals het Espoo-verdrag zelf, wat het Koninkrijk
betreft alleen voor Nederland gelden. 

De Minister van Buitenlandse Zaken

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

 Besluit 2008/871/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 oktober
2008, betreffende de goedkeuring namens de Europese Gemeenschap van het
Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage bij het
VN/ECE-Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in
grensoverschrijdend verband van 1991 (interinstitutioneel dossier
2008/0052(CNS); document 13179/08).

 PAGE   1 

 PAGE   1 

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid,
onder b, van de Wet op de Raad van State).

 PAGE   2