[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32129, bijgewerkt t/m nr. 14 (derde NvW d.d. 16 november 2009)

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2009D51213, datum: 2009-11-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z16515:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 14 (derde NvW d.d. 16 november 2009)



32 129	Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Overige fiscale maatregelen 2010)



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het
fiscale beleid voor het jaar 2010 wenselijk is in een aantal
belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen
alsmede enkele technische reparaties aan te brengen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 2.5, tweede lid, wordt “4.17, 4.18” vervangen door:
4.17, 4.17a, 4.17b, 4.17c, 4.18.

	B. Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid vervalt “, alsmede, indien de verkrijger een
natuurlijk persoon is die niet in Nederland woont en de verkregen
aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een
voor zijn rekening gedreven Nederlandse onderneming als bedoeld in
artikel 7.2 of tot het resultaat uit een werkzaamheid in Nederland van
hem behoren, op grond van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel e”.

	2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

	4. Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te
conserveren inkomen aangemerkt het vervreemdingsvoordeel uit
aanmerkelijk belang wegens een overgang krachtens
huwelijksvermogensrecht op een niet in Nederland wonende verkrijger of
wegens een verdeling van een huwelijksgemeenschap naar een zodanige
verkrijger binnen twee jaren na de ontbinding van de
huwelijksgemeenschap, indien de verkregen aandelen of winstbewijzen geen
deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven
Nederlandse onderneming als bedoeld in artikel 7.2 en niet tot het
resultaat van een werkzaamheid in Nederland van hem behoren.

	5. Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te
conserveren inkomen aangemerkt het in de tweede volzin aangeduide
gedeelte van het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens
een overgang krachtens erfrecht onder algemene titel of onder bijzondere
titel op een natuurlijk persoon die niet in Nederland woont. Als te
conserveren inkomen wordt aangemerkt het deel dat uitgaat boven het
vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17a in aanmerking zou zijn
genomen wanneer de natuurlijk persoon, bedoeld in de eerste volzin, in
Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de overgang.

	6. Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te
conserveren inkomen aangemerkt het in de tweede volzin aangeduide
gedeelte van het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens
een verdeling van een nalatenschap naar een natuurlijk persoon die niet
in Nederland woont binnen twee jaar na het overlijden van de erflater.
Als te conserveren inkomen wordt aangemerkt het deel dat uitgaat boven
het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17b in aanmerking zou
zijn genomen wanneer de natuurlijk persoon, bedoeld in de eerste volzin,
in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de verdeling.

	7. Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden wordt als te
conserveren inkomen aangemerkt het in de tweede volzin aangeduide
gedeelte van het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens
een vervreemding aan een natuurlijk persoon die niet in Nederland woont
en bij welke vervreemding artikel 4.22 toepassing heeft gevonden. Als te
conserveren inkomen wordt aangemerkt het deel dat uitgaat boven het
vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17c in aanmerking zou zijn
genomen wanneer de natuurlijk persoon, bedoeld in de eerste volzin, in
Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de vervreemding.

	C. In artikel 2.14a, zevende lid, wordt “die resulteert in een
heffing naar een tarief van ten minste 10% over een naar Nederlandse
maatstaven bepaalde belastbare winst, waarbij de artikelen 12b en 12c
buiten toepassing blijven” vervangen door: die resulteert in een naar
Nederlandse begrippen reële heffing, waarbij het afgezonderd
particulier vermogen wordt geacht een onderneming te drijven met behulp
van zijn gehele vermogen.

	D. Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het zevende lid, derde volzin, wordt “niet het gehele
kalenderjaar binnenlands belastingplichtig is” vervangen door: als
gevolg van overlijden niet het gehele kalenderjaar binnenlands
belastingplichtig is.

	2. Aan het zevende lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

	De eerste volzin is niet van toepassing ingeval de belastingplichtige
of zijn partner als gevolg van emigratie of immigratie niet het gehele
kalenderjaar binnenlands belastingplichtig is en niet kiest voor
toepassing van artikel 2.5.

	3. Na het zevende lid wordt, onder vernummering van het achtste lid tot
negende lid, een lid ingevoegd, luidende:

	8. In afwijking van het vijfde lid, zijn het tweede tot en met het
vierde lid ook van toepassing op de belastingplichtige en zijn partner,
bedoeld in het zevende lid, vierde volzin, over de periode waarin zij
beiden binnenlands belastingplichtige zijn, mits de periode van
binnenlandse belastingplicht gelijktijdig aanvangt en eindigt.

	E. Aan artikel 3.54a, zevende lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

	Ea. Artikel 3.55 wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In het tweede lid wordt “een lidstaat van de Europese Unie”
telkens vervangen door: een lidstaat van de Europese Unie of een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

	

	2. In het vijfde lid, aanhef, wordt “een lidstaat van de Europese
Unie” vervangen door: een lidstaat van de Europese Unie of een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

	

	3. In het vijfde lid, onder 1°, wordt voor de puntkomma aan het slot
een zinsnede ingevoegd, luidende: of een rechtsvorm heeft die
vergelijkbaar is met een van de rechtsvormen die voor Nederland zijn
opgenomen in deze bijlage.

	

	4. Het vijfde lid, onder 2°, komt te luiden:

	2°. niet wordt geacht volgens een door de staat van vestiging met een
derde staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting te
zijn gevestigd buiten de Europese Unie en de bij ministeriële regeling
aangewezen staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de
Europese Economische Ruimte, en.

	

	5. In het vijfde lid, onder 3°, wordt “lidstaat” vervangen door
“staat” en wordt voor de punt aan het slot een zinsnede ingevoegd,
luidende: of aan een andere aldaar geheven belasting naar de winst.

	Eb. In artikel 3.56, tweede lid, wordt “een lidstaat van de Europese
Unie” vervangen door: een lidstaat van de Europese Unie of een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

	Ec. In artikel 3.57, tweede lid, wordt “een lidstaat van de Europese
Unie” vervangen door: een lidstaat van de Europese Unie of een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

	F. Artikel 3.83 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b,
d en f” vervangen door: artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e
en f.

	2. In het zevende lid wordt “artikel 19a, eerste lid, onderdelen a,
b, d of f” vervangen door: artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b,
d, e of f.

	G. In artikel 3.90 wordt voor de punt aan het slot ingevoegd:
verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling (§ 3.4.3
Terbeschikkingstellingsvrijstelling).

	H. Artikel 3.95 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Bij de bepaling van het resultaat met betrekking tot een
werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92, met uitzondering
van artikel 3.91, eerste lid, onderdeel c, zijn de artikelen 3.53,
eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, 3.54 en 3.64 ook van
overeenkomstige toepassing, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt.

	I. Na artikel 3.99 wordt een artikel en een paragraaf ingevoegd,
luidende:

Artikel 3.99a Doorschuiffaciliteit bij inbreng van ter beschikking
gesteld pand in een nv of bv

	1. Indien een onroerende zaak op grond van artikel 3.92, eerste lid,
behoort tot een werkzaamheid en deze werkzaamheid wordt gestaakt door
inbreng van de onroerende zaak en de rechtstreeks daarmee samenhangende
schulden in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid, wordt voor het bepalen van het resultaat uit
die werkzaamheid de werkzaamheid geacht niet te zijn gestaakt, mits:

	a. de inbreng plaatsvindt voor 1 januari 2011;

	b. de inbreng plaatsvindt tegen uitreiking van aandelen in de
vennootschap en een creditering van ten hoogste € 2500;

	c. de belastingplichtige na de inbreng direct of indirect voor ten
minste 90% van het totaal geplaatste aandelenkapitaal aandeelhouder is
van de vennootschap, en

	d. zowel de belastingplichtige als de vennootschap dit verzoeken. 

	Ingeval de belastingplichtige zowel vóór als na de inbreng enig
aandeelhouder is van de vennootschap, geldt op verzoek in plaats van de
voorwaarde van onderdeel b, de voorwaarde dat de inbreng geschiedt als
kapitaal zonder dat er ter zake van die inbreng aandelen worden
uitgereikt (informele kapitaalstorting).

	2. Indien een onroerende zaak in mede-eigendom wordt bezeten waarbij
bij elke eigenaar de mede-eigendom behoort tot een werkzaamheid en de
gezamenlijke eigenaren de onroerende zaak en de rechtstreeks daarmee
samenhangende schulden inbrengen in een daartoe opgerichte gezamenlijke
naamloze of besloten vennootschap, is het eerste lid van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat in plaats van de voorwaarde van het
eerste lid, onderdeel c, de voorwaarde geldt dat ter zake van de inbreng
Ă©Ă©n soort aandelen wordt uitgereikt. Voorts geldt alsdan als
aanvullende voorwaarde dat alle eigenaren om toepassing van dit artikel
verzoeken.

	3. Bij inwilliging van het in het eerste of tweede lid bedoelde verzoek
wordt bij de vennootschap waarin de onroerende zaak is ingebracht voor
de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 de boekwaarde
van de onroerende zaak en de boekwaarde van de rechtstreeks daarmee
samenhangende schulden gesteld op de boekwaarde daarvan bij de
werkzaamheid.

	4. Bij inwilliging van het in het eerste of tweede lid bedoelde verzoek
wordt bij de belastingplichtige voor de toepassing van hoofdstuk 4 de
verkrijgingsprijs van de bij de inbreng verkregen aandelen gesteld op
boekwaarde ten tijde van de inbreng van de ingebrachte onroerende zaak
verminderd met de boekwaarde op dat tijdstip van de ingebrachte schulden
en met het bedrag van de creditering. De verkrijgingsprijs, bedoeld in
de eerste volzin kan negatief zijn.

	5. Ingeval de tweede volzin van het eerste lid toepassing vindt, wordt
bij inwilliging van het in het eerste lid bedoelde verzoek bij de
belastingplichtige voor de toepassing van hoofdstuk 4 de
verkrijgingsprijs van zijn aandelen of winstbewijzen in de vennootschap
waarin de onroerende zaak en de rechtstreeks daarmee samenhangende
schulden zijn ingebracht verhoogd met de boekwaarde ten tijde van de
inbreng van de ingebrachte onroerende zaak en vervolgens verminderd met
de boekwaarde op dat tijdstip van de ingebrachte schulden. De aanpassing
van de verkrijgingsprijs van de aandelen en winstbewijzen, bedoeld in de
eerste volzin, kan leiden tot een negatief bedrag.

	6. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking waarbij in de beschikking de boekwaarde van de onroerende
zaak, de boekwaarde van de rechtstreeks daarmee samenhangende schulden
en de verkrijgingsprijs van de bij de inbreng verkregen aandelen worden
vermeld.

§ 3.4.3 Terbeschikkingstellingsvrijstelling

Artikel 3.99b Terbeschikkingstellingsvrijstelling

	1. De terbeschikkingstellingsvrijstelling geldt voor de
belastingplichtige met een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.91 of
artikel 3.92, met uitzondering van artikel 3.91, eerste lid, onderdeel
c.

	2. De terbeschikkingstellingsvrijstelling bedraagt 12% van het
gezamenlijke bedrag van het resultaat uit werkzaamheden als bedoeld in
de artikelen 3.91 en 3.92, met uitzondering van artikel 3.91, eerste
lid, onderdeel c.

	J. In artikel 3.119b, vijfde lid, wordt “Artikel 16, derde en vierde
lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen” vervangen door:
Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, van
de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

	K. In artikel 3.151, zesde lid, wordt “Artikel 16, tweede lid,
onderdeel b, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen” vervangen door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en
onderdelen b en c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.

	L. In artikel 4.11 wordt “4.17, 4.40” vervangen door: 4.17, 4.17a,
4.17b, 4.17c, 4.40.

	M. Na artikel 4.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.12a Bij een vererfd aanmerkelijk belang, binnen twee jaar
afboeking reguliere voordelen op verkrijgingsprijs

	Ingeval aandelen of winstbewijzen krachtens erfrecht zijn verkregen en
ter zake van die overgang bij de erflater inkomen uit aanmerkelijk
belang in aanmerking is genomen, worden binnen 24 maanden na het
overlijden van de erflater genoten reguliere voordelen uit die aandelen
of winstbewijzen op verzoek, in afwijking van artikel 4.12, niet tot het
inkomen uit aanmerkelijk belang gerekend voor zover deze voordelen niet
uitgaan boven het bedrag dat bij de erflater ter zake van de overgang
krachtens erfrecht als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is
genomen en voor zover deze voordelen worden afgeboekt op de
verkrijgingsprijs van de verkregen aandelen of winstbewijzen. Voor de
toepassing van de eerste volzin blijft inkomen uit aanmerkelijk belang
dat bij de erflater ingevolge artikel 2.8 als te conserveren inkomen is
aangemerkt en waarvoor ten tijde van het genieten van de reguliere
voordelen nog uitstel van betaling loopt, buiten beschouwing.

	N. Artikel 4.14, achtste lid, onderdeel c, komt te luiden:

	c. vennootschappen die zijn onderworpen aan een belasting naar de winst
die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

	O. Artikel 4.17 komt te luiden:

Artikel 4.17 Uitzondering bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht
en verdeling huwelijksgemeenschap

	De overgang krachtens huwelijksvermogensrecht alsmede de verdeling van
een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na de ontbinding van de
huwelijksgemeenschap wordt niet als een vervreemding aangemerkt, mits de
verkrijger binnenlands belastingplichtige is en de verkregen aandelen of
winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn
rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit een
werkzaamheid van hem behoren.

	P. Na artikel 4.17 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4.17a Uitzondering bij overgang krachtens erfrecht

	1. De overgang krachtens erfrecht onder algemene titel of onder
bijzondere titel wordt op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden
niet als vervreemding aangemerkt voor het in het tweede lid omschreven
deel van de overdrachtsprijs, indien:

	a. de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking
hebben, een onderneming als bedoeld in artikel 3.2 drijft of een
medegerechtigdheid als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a,
houdt;

	b. de aandelen of winstbewijzen bij de erflater niet tot een
aanmerkelijk belang op grond van artikel 4.10 behoren;

	c. de verkrijger binnenlands belastingplichtige is en de verkregen
aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een
voor zijn rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit
een werkzaamheid van hem behoren, en

	d. in geval van een overgang krachtens erfrecht onder bijzondere titel,
deze plaats vindt binnen twee jaren na het overlijden.

	2. Indien het eerste lid toepassing vindt, wordt niet als vervreemding
aangemerkt het deel van de overdrachtsprijs dat toerekenbaar is aan het
ondernemingsvermogen van de vennootschap waarop de aandelen of
winstbewijzen betrekking hebben.

	3. Dit artikel is met betrekking tot preferente aandelen alleen van
toepassing, indien:

	a. de preferente aandelen een omzetting vormen van een eerder door de
erflater gehouden aanmerkelijk belang van gewone aandelen;

	b. de omzetting tot preferente aandelen gepaard is gegaan met het
toekennen van gewone aandelen aan een ander;

	c. ten tijde van de omzetting tot preferente aandelen de vennootschap
waarop de omgezette aandelen betrekking hadden een onderneming dreef als
bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of een medegerechtigdheid als
aldaar bedoeld hield, en

	d. de verkrijger van de preferente aandelen reeds voor ten minste 5%
van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is van gewone aandelen als
bedoeld in onderdeel b.

	4. Het eerste lid, onderdeel a, is met betrekking tot een
medegerechtigdheid alleen van toepassing voor zover dit een
medegerechtigdheid betreft die een rechtstreekse voortzetting vormt van
een eerder door de vennootschap gedreven onderneming als bedoeld in
artikel 3.2, en de vervreemde aandelen of winstbewijzen worden verkregen
door een persoon die reeds beherend vennoot is van de onderneming waarop
de medegerechtigdheid betrekking heeft, dan wel enig aandeelhouder is
van een vennootschap die reeds een zodanig beherend vennoot is.

	5. Ingeval het lichaam waarin de erflater een aanmerkelijk belang heeft
een belang heeft in een ander lichaam, worden voor de toepassing van dit
artikel de bezittingen en schulden van dat andere lichaam, met
inachtneming van de omvang van dat belang, toegerekend aan eerstbedoeld
lichaam, mits:

	a. de erflater in dat andere lichaam indirect een aanmerkelijk belang
heeft, of

	b. de erflater in dat andere lichaam indirect een belang heeft van
minder dan 5% doch ten minste 0,5% en:

	1°. dat belang bij een van zijn rechtsvoorgangers krachtens erfrecht,
huwelijksvermogensrecht of schenking een indirect aanmerkelijk belang
heeft gevormd als bedoeld in onderdeel a;

	2°. dat belang uitsluitend is verwaterd door vererving, overgang
krachtens huwelijksvermogensrecht of schenking, en

	3°. direct voorafgaande aan de verwatering van dat belang tot beneden
de 5% dat andere lichaam een onderneming dreef of een medegerechtigdheid
hield als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

	Ingeval het aandelenkapitaal van de vennootschap waarin de erflater
indirect een belang hield uit meerdere soorten aandelen bestaat,
geschiedt de toerekening met inachtneming van de waarde in het
economische verkeer van die aandelen. Dit lid vindt met betrekking tot
indirect gehouden preferente aandelen alleen toepassing indien deze zijn
uitgegeven in het kader van een bedrijfsoverdracht die voldoet aan bij
ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

	6. Voor de toepassing van dit artikel worden als ondernemingsvermogen
aangemerkt:

	1°. de bezittingen en schulden voor zover toerekenbaar aan de
onderneming of medegerechtigdheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a, vermeerderd met:

	2°. het beleggingsvermogen tot ten hoogste vijf percent van de waarde
in het economische verkeer van de onder 1° bedoelde bezittingen en
schulden.

	7. Als ondernemingsvermogen als bedoeld in het zesde lid, onder 1°,
wordt mede aangemerkt het in de tweede volzin omschreven deel van een
vordering op de verkrijger van aandelen of winstbewijzen die krachtens
erfrecht overgaan, of op een vennootschap waarin hij, direct of indirect
een aanmerkelijk belang heeft, indien de vordering is ontstaan voor 1
januari 2010 uit hoofde van een overdracht van aandelen of winstbewijzen
in een vennootschap, en die vennootschap ten tijde van de overdracht en
ten tijde van het toepassing vinden van dit artikel een onderneming als
bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, drijft.

	Het in de eerste volzin bedoelde deel van de vordering dat mede wordt
aangemerkt als ondernemingsvermogen, wordt berekend volgens de formule:

	A = V x O/T, doch maximaal O

	waarin voorstelt,

	A: de waarde in het economische verkeer van het in aanmerking te nemen
deel van de vordering ten tijde van het toepassing vinden van dit
artikel;

	V: de waarde in het economische verkeer van de vordering ten tijde van
het toepassing vinden van dit artikel;

	O: de waarde in het economische verkeer van het ondernemingsvermogen,
bedoeld in het zesde lid, van de vennootschap waarop de vordering
bestaat ten tijde van het toepassing vinden van dit artikel;

	T: de waarde in het economische verkeer van alle bezittingen en
schulden van de vennootschap waarop de vordering bestaat ten tijde van
het toepassing vinden van dit artikel.

	8. Hetgeen bij de ontbinding van een huwelijksgemeenschap door
overlijden van een echtgenoot binnen twee jaar na dat overlijden wordt
toebedeeld aan een erfgenaam of een legataris van die echtgenoot, wordt
voor de toepassing van dit artikel geacht te zijn vervreemd door die
echtgenoot aan de erfgenaam of legataris.

	9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Artikel 4.17b Uitzondering bij verdeling nalatenschap binnen twee jaar

	1. De verdeling van een nalatenschap binnen twee jaren na het
overlijden van de erflater, wordt op verzoek van de gezamenlijke
belanghebbenden niet als vervreemding aangemerkt, mits de verkrijger
binnenlands belastingplichtige is en de verkregen aandelen of
winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn
rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit een
werkzaamheid van hem behoren.

	2. De in artikel 4.17a, eerste lid, onderdeel c, opgenomen voorwaarde
dat de verkrijger een binnenlands belastingplichtige moet zijn geldt op
verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden niet indien de overgang
krachtens erfrecht op de niet in Nederland wonende verkrijger binnen
twee jaren na het overlijden van de erflater wordt gevolgd door een
verdeling van de nalatenschap voor zover daarbij de verkregen aandelen
worden toegedeeld aan een binnenlandse belastingplichtige waarbij deze
aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een
voor zijn rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit
een werkzaamheid van hem behoren.

	3. Indien ten gevolge van de verdeling van de nalatenschap binnen twee
jaren na het overlijden van de erflater wijziging komt in de
gerechtigdheid tot preferente aandelen als bedoeld in artikel 4.17a,
derde lid, of een vordering als bedoeld in het achtste lid van dat
artikel, vindt artikel 4.17a op verzoek van de gezamenlijke
belanghebbenden toepassing op basis van de aldus ontstane
gerechtigdheid.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Artikel 4.17c Uitzondering bij overdracht krachtens schenking

	1. De overdracht tijdens het leven waarbij artikel 4.22 toepassing
vindt, wordt op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden niet als
vervreemding aangemerkt voor het in het tweede lid omschreven deel van
de overdrachtsprijs, indien:

	a. de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking
hebben, een onderneming als bedoeld in artikel 3.2 drijft, of een
medegerechtigdheid als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a,
houdt;

	b. de aandelen of winstbewijzen bij de vervreemder niet tot een
aanmerkelijk belang op grond van artikel 4.10 behoren;

	c. de verkrijger binnenlands belastingplichtige is en de verkregen
aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een
voor zijn rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit
een werkzaamheid van hem behoren, en

	d. de verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk
voorafgaan aan het tijdstip van de vervreemding in dienstbetrekking is
van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking
hebben.

	2. Indien het eerste lid toepassing vindt, wordt niet als vervreemding
aangemerkt het deel van de overdrachtsprijs dat toerekenbaar is aan het
ondernemingsvermogen van de vennootschap waarop de aandelen of
winstbewijzen betrekking hebben, doch nooit meer dan de overdrachtsprijs
verminderd met de tegenprestatie.

	3. Artikel 4.17a, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de toepassing van dit artikel en kan onder nader te
stellen voorwaarden worden bepaald dat in bij die regeling te bepalen
gevallen de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde termijn tot een bij
die regeling te bepalen periode wordt verkort.

	Q. Artikel 4.19 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Ingeval artikel 4.17a of artikel 4.17c toepassing vindt, wordt in
afwijking van het eerste lid, tweede volzin, als verkrijgingsprijs in
aanmerking genomen de verkrijgingsprijs die in aanmerking zou zijn
genomen ingeval niet was verzocht om toepassing van artikel 4.17a,
onderscheidenlijk artikel 4.17c, met dien verstande dat ingeval alsdan
de verkrijgingsprijs meer zou bedragen dan de overdrachtsprijs, als
verkrijgingsprijs wordt genomen een bedrag gelijk aan de
overdrachtsprijs.

	R. Aan artikel 4.21 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig nadere, regels
worden gesteld met betrekking tot de omvang van de verkrijgingsprijs en
het verminderen van aanslagen ter zake van geconserveerd inkomen wegens
vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang voor situaties waarin zich
een van de volgende situaties voordoet:

	a. de verkrijger van de aandelen huwt met een persoon die in Nederland
woont;

	b. de verkrijger van de aandelen overlijdt en bij dat overlijden gaan
krachtens erfrecht aandelen over op een in Nederland wonende natuurlijk
persoon;

	c. de verkrijger van de aandelen schenkt aandelen aan een in Nederland
wonende natuurlijk persoon;

	d. andere situaties waarin de aandelen krachtens een verdeling van een
huwelijksgemeenschap of een verdeling van een nalatenschap weer
terechtkomen bij een verkrijger die in Nederland woont.

	S. Aan artikel 4.25 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de omvang van de verkrijgingsprijs en het verminderen van
aanslagen ter zake van geconserveerd inkomen wegens
vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang voor situaties waarin de
verkrijger van de aandelen in Nederland gaat wonen.

	T. Aan artikel 4.37, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

	U. Het opschrift van paragraaf 4.8.1 wordt vervangen door: Afrekening
op verzoek bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht

	V. Na artikel 4.38 wordt een opschrift van een nieuwe paragraaf
ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4.8.1a Doorschuiving verkrijgingsprijs bij overgang krachtens
huwelijksvermogensrecht en erfrecht alsmede bij overdracht krachtens
schenking

	W. Artikel 4.39 komt te luiden:

Artikel 4.39 Doorschuiving verkrijgingsprijs bij overgang krachtens
huwelijksvermogensrecht en verdeling huwelijksgemeenschap.

	1. Indien bij de overgang krachtens huwelijksvermogenrecht door
toepassing van artikel 4.17 geen sprake is van een vervreemding, geldt
als verkrijgingsprijs de verkrijgingsprijs die gold voor degene van
wiens zijde de aandelen of winstbewijzen in de huwelijksgemeenschap zijn
gevallen.

	2. Indien in het kader van de verdeling van een huwelijksgemeenschap
artikel 4.17 is toegepast en bij het ontstaan van deze
huwelijksgemeenschap ter zake van de daartoe behorende aandelen of
winstbewijzen dat artikel niet is toegepast, geldt als verkrijgingsprijs
van de verkregen aandelen of winstbewijzen de verkrijgingsprijs die gold
voor degene van wie in het kader van de verdeling is verkregen.

	3. De in het eerste en het tweede lid bedoelde verkrijgingsprijs wordt
evenredig over de verkrijgers verdeeld voor zover in het kader van de
verdeling van de huwelijksgemeenschap een gerechtigdheid als bedoeld in
artikel 4.3 wordt gevestigd.

	X. Na artikel 4.39 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4.39a Doorschuiving verkrijgingsprijs bij overgang krachtens
erfrecht

	1. Indien in het kader van een overgang krachtens erfrecht artikel
4.17a toepassing vindt, geldt bij de erfgenamen als verkrijgingsprijs
voor het deel van de overgang dat ingevolge artikel 4.17a niet als
vervreemding wordt aangemerkt, de verkrijgingsprijs die gold voor de
erflater, verminderd met het deel daarvan dat ingevolge artikel 4.19,
tweede lid, bij hem in aanmerking is genomen voor de bepaling van het
vervreemdingsvoordeel.

	2. De in het eerste lid bedoelde verkrijgingsprijs wordt evenredig over
de verkrijgers verdeeld voor zover bij de overgang een gerechtigdheid
als bedoeld in artikel 4.3 wordt gevestigd.

Artikel 4.39b Doorschuiving verkrijgingsprijs bij verdeling nalatenschap
binnen twee jaar

	1. Indien in het kader van de verdeling van een nalatenschap artikel
4.17b, eerste lid, is toegepast, geldt als verkrijgingsprijs de
verkrijgingsprijs die gold voor degene van wie in het kader van de
verdeling wordt verkregen.

	2. Indien artikel 4.17b, tweede lid, is toegepast, geldt bij de
erfgenaam aan wie is toegescheiden als verkrijgingsprijs voor het deel
van de overgang dat ingevolge artikel 4.17a niet als vervreemding wordt
aangemerkt, de verkrijgingsprijs die gold voor de erflater, verminderd
met het deel daarvan dat ingevolge artikel 4.19, tweede lid, bij hem in
aanmerking is genomen voor de bepaling van het vervreemdingsvoordeel.

	3. De in het eerste lid of tweede lid bedoelde verkrijgingsprijs wordt
evenredig over de verkrijgers verdeeld voor zover bij de verdeling een
gerechtigdheid als bedoeld in artikel 4.3 wordt gevestigd.

Artikel 4.39c Doorschuiving verkrijgingsprijs bij overdracht krachtens
schenking

	1. Indien artikel 4.17c, eerste lid, toepassing vindt, geldt als
verkrijgingsprijs voor het deel van de overdracht dat ingevolge artikel
4.17c niet als vervreemding wordt aangemerkt, de verkrijgingsprijs die
gold voor de vervreemder met betrekking tot overgedragen aandelen,
verminderd met het deel daarvan dat ingevolge artikel 4.19, tweede lid,
bij hem in aanmerking is genomen voor de bepaling van het
vervreemdingsvoordeel.

	2. De in het eerste lid bedoelde verkrijgingsprijs wordt evenredig over
de verkrijgers verdeeld voor zover bij de vervreemding een
gerechtigdheid als bedoeld in artikel 4.3 wordt gevestigd.

	Xa. In artikel 4.41, tweede en derde lid, wordt “een lidstaat van de
Europese Unie” vervangen door: een lidstaat van de Europese Unie of
een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

	Y. In artikel 4.50, zesde lid, wordt “Artikel 16, tweede lid,
onderdeel b, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen” vervangen door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en
onderdelen b en c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.

	Z. In artikel 6.2a, vijfde lid, wordt “Artikel 16, tweede lid,
onderdeel b, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen” vervangen door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en
onderdelen b en c, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen.

	AA. Aan artikel 6.17 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	7. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt met een
medisch voorschrift gelijkgesteld een voorschrift van een persoon die
bevoegd is tot het voeren van de titel diëtist.

	8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid, onderdeel f, en het
zevende lid bedoelde voorschriften.

	BB. Artikel 6.32 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Van een aftrekbare gift is geen sprake indien de gift wordt betaald,
verrekend of ter beschikking gesteld bij of na het overlijden van de
belastingplichtige dan wel op een daarmee samenhangend tijdstip.

	CC. Artikel 6.40 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing met betrekking
tot aftrekbare giften.

	DD. Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het achtste lid, onderdeel a, wordt “artikel 19a, eerste lid,
onderdelen a, b, d en f” vervangen door: artikel 19a, eerste lid,
onderdelen a, b, d, e en f.

	2. In het achtste lid, onderdeel d, onder 20, wordt “artikel 19a,
eerste lid, onderdelen a, b, d of f” vervangen door: artikel 19a,
eerste lid, onderdelen a, b, d, e of f.

	EE. Aan artikel 7.6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts regels worden
gesteld inzake de verkrijgingsprijs van de aandelen of winstbewijzen die
zijn verkregen van een natuurlijk persoon bij wie ter zake van die
vervreemding te conserveren inkomen is genoten, indien artikel 26 van de
Invorderingswet 1990 is toegepast.

	FF. In artikel 10a.4 wordt “artikel 3.20, vijfde lid, zoals dit
lid” vervangen door: artikel 3.20, vijfde lid, eerste volzin, zoals
deze volzin.

ARTIKEL II

	Artikel 3.99a van de Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt met ingang van
1 januari 2011.

ARTIKEL III

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 4, onderdeel d, wordt “een vennootschap waarin hij een
aanmerkelijk belang heeft” vervangen door: een lichaam waarin hij of
zijn partner als bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel a, een
aanmerkelijk belang heeft.

	B. In artikel 7, onder 20, wordt “de vennootschap” vervangen door:
het lichaam.

	C. In artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, wordt “artikel
19a, eerste lid, onderdelen a, b, d of f” vervangen door: artikel 19a,
eerste lid, onderdelen a, b, d, e of f.

	D. Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “waarin hij een aanmerkelijk belang heeft
dan wel waaraan hij vermogensbestanddelen ter beschikking stelt, beide
in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt het in een
kalenderjaar genoten loon” vervangen door “waarin hij of zijn
partner een aanmerkelijk belang heeft, wordt het in een kalenderjaar van
dat lichaam genoten loon”. Voorts wordt “een aanmerkelijk belang of
terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen” telkens vervangen
door: een aanmerkelijk belang.

	2. Onder vernummering van het tweede lid tot vijfde lid, worden na het
eerste lid drie leden ingevoegd, luidende:

	2. Indien artikel 32d van toepassing is op het door een of meer
lichamen verschuldigde loon, wordt het eerste lid toegepast alsof de ten
behoeve van deze andere lichamen verrichte arbeid is verricht ten
behoeve van de inhoudingsplichtige die ingevolge artikel 32d geacht
wordt het loon te verstrekken.

	3. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bij toepassing van
het eerste en tweede lid vast te stellen loon voor de arbeid in het
lichaam, bedoeld in het eerste lid, en – als het lichaam tot een
concern behoort - de tot hetzelfde concern behorende andere lichamen, in
het kalenderjaar niet hoger is dan € 5000.

	4. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

	a. partner: een in artikel 3.91, tweede lid, onderdeel b, onder 1Âș tot
en met 5Âș, van de Wet inkomstenbelasting 2001 aangeduide persoon;

	b. een aanmerkelijk belang: een aanmerkelijk belang in de zin van de
Wet inkomstenbelasting 2001.

	E. In artikel 13 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid
tot derde en vierde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

	2. De waarde van regelmatig bij het loon verstrekte vakantiebonnen,
vakantietoeslagbonnen of daarmee overeenkomende aanspraken uit een
publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst wordt
gesteld op 99% van de nominale waarde van die bonnen of aanspraken.

	F. In artikel 18h, eerste lid, wordt “artikel 19a, eerste lid,
onderdeel d” vervangen door: artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of
e.

	G. Artikel 19a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Na het eerste lid, onderdeel d, wordt een onderdeel ingevoegd,
luidende:

	e. een ander lichaam dan bedoeld in de onderdelen a, b, c en d, dat:

	1°. in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd of in een
bij ministeriële regeling aangewezen andere staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

	2°. de pensioenverplichting rekent tot het binnenlandse
ondernemingsvermogen van de onder 1° bedoelde lidstaat
onderscheidenlijk staat;

	3°. aannemelijk maakt dat het lichaam is onderworpen aan een belasting
naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële
heffing;

	4°. voldoet aan de in het tweede lid gestelde voorwaarden;

	5°. door de inspecteur, onder door Onze Minister te stellen
voorwaarden, is aangewezen en zich tegenover de inspecteur heeft
verplicht te voldoen aan voorwaarden met betrekking tot het verschaffen
van inlichtingen over de uitvoering van de regeling en de winstbepaling
van het lichaam, en

	6°. ingevolge een overeenkomst met de ontvanger aansprakelijkheid
heeft aanvaard voor de belasting die wordt verschuldigd door toepassing
van artikel 19b, ofwel artikel 3.83, eerste of tweede lid, of artikel
3.136, derde, vierde of vijfde lid, of artikel 7.2, achtste lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001.

	2. In het tweede lid wordt “het eerste lid, onderdeel d” vervangen
door: het eerste lid, onderdelen d en e.

	3. In het derde lid wordt “onderdeel f” vervangen door: onderdelen
e en f.

	H. Artikel 19b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt “onderdeel d” vervangen
door: onderdelen d of e.

	2. In het tweede lid wordt “een verzekeraar bedoeld in artikel 19a,
eerste lid, onderdelen a, b, d of f” vervangen door “een
verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d,
e of f”. Voorts wordt “artikel 19a, eerste lid, onderdeel d”
vervangen door “artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e” en wordt
“een andere verzekeraar dan bedoeld in artikel 19a, eerste lid,
onderdelen a, b, d, of f” vervangen door: een andere verzekeraar dan
bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a, b, d, e en f.

	I. In artikel 36c wordt “artikel 13bis, vijfde lid, zoals dit lid”
vervangen door: artikel 13bis, vijfde lid, eerste volzin, zoals deze
volzin.

	J. Artikel 38 vervalt.

	K. In artikel 39a wordt “2009” vervangen door: 2010.

ARTIKEL IV

	De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

	0A. Artikel 2, zevende lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel l komt te luiden:

	l. Fortis Bank (Nederland) N.V.;.

	2. Onderdeel n vervalt.

	A. In artikel 12b, zevende lid, wordt “Artikel 16, derde en vierde
lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen” vervangen door:
Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, van
de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

	B. Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De leden negen tot en met dertien komen te luiden:

	9. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op voordelen uit
hoofde van een als belegging gehouden deelneming (beleggingsdeelneming),
alsmede op de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van
die deelneming, tenzij sprake is van een kwalificerende
beleggingsdeelneming.

	10. Een deelneming wordt in ieder geval geacht een beleggingsdeelneming
te zijn indien:

	a. de bezittingen van het lichaam waarin de belastingplichtige de
deelneming heeft, geconsolideerd beschouwd, doorgaans grotendeels
bestaan uit belangen als bedoeld in het veertiende lid, met dien
verstande dat voor de consolidatie alleen belangen van ten minste 5% in
aanmerking worden genomen;

	b. de functie van het lichaam waarin de belastingplichtige de
deelneming heeft tezamen met de lichamen waarin dit lichaam een belang
van ten minste 5% heeft, grotendeels bestaat uit het direct of indirect
financieren van de belastingplichtige of van met de belastingplichtige
verbonden lichamen, dan wel van bedrijfsmiddelen die door de
belastingplichtige of door met de belastingplichtige verbonden lichamen
worden gebruikt, daaronder begrepen het ter beschikking stellen van het
gebruik of het gebruiksrecht van bedrijfsmiddelen.

	11. Voor de toepassing van het negende lid, artikel 13aa, eerste, derde
en vijfde lid, 13ba, veertiende lid, en artikel 23c, tweede tot met
vijfde lid, wordt een deelneming van de belastingplichtige in een
lichaam als kwalificerende beleggingsdeelneming aangemerkt indien:

	a. het lichaam is onderworpen aan een belasting naar de winst die
resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing;

	b. de bezittingen van het lichaam onmiddellijk of middellijk, doorgaans
voor minder dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen, met
dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel en artikel 13a
laagbelaste vrije beleggingen niet als zodanig in aanmerking worden
genomen indien de bezittingen van het lichaam dat de laagbelaste vrije
beleggingen bezit doorgaans ten minste hoofdzakelijk bestaan uit andere
bezittingen dan laagbelaste vrije beleggingen, waarbij de deelnemingen
die dat lichaam houdt worden geacht geen bezittingen te zijn.

	12. Voor de toepassing van het elfde lid en artikel 13a, eerste lid,
worden als vrije beleggingen aangemerkt:

	a. andere beleggingen dan die welke redelijkerwijs noodzakelijk zijn in
het kader van de ondernemingsactiviteiten van het lichaam dat de
beleggingen bezit, met uitzondering van beleggingen bestaande uit
onroerende zaken - daaronder mede begrepen rechten die direct of
indirect betrekking hebben op onroerende zaken - die niet in het bezit
zijn van een lichaam dat is aangemerkt als beleggingsinstelling of
vrijgestelde beleggingsinstelling;

	b. bezittingen die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels
bestaan uit het direct of indirect financieren van de belastingplichtige
of van met de belastingplichtige verbonden lichamen, met uitzondering
van:

	1°. bezittingen waarvan het aannemelijk is dat deze worden gehouden
door een lichaam waarvan de werkzaamheden ingevolge bij ministeriële
regeling te stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve
financieringswerkzaamheden;

	2°. bezittingen waarvan blijkt dat de aanschaffings- of
voortbrengingskosten geheel of nagenoeg geheel zijn gefinancierd door
geldleningen verkregen van andere dan verbonden lichamen of verbonden
natuurlijke personen;

	c. bedrijfsmiddelen die worden aangewend voor werkzaamheden die
grotendeels bestaan uit het ter beschikking stellen van het gebruik of
het gebruiksrecht er van aan de belastingplichtige of aan met de
belastingplichtige verbonden lichamen, met uitzondering van:

	1°. bedrijfsmiddelen waarvan het aannemelijk is dat deze worden
gehouden door een lichaam waarvan de werkzaamheden ingevolge bij
ministeriële regeling te stellen regels kunnen worden aangemerkt als
actieve terbeschikkingstellingswerkzaamheden;

	2°. bedrijfsmiddelen waarvan blijkt dat de aanschaffings- of
voortbrengingskosten geheel of nagenoeg geheel zijn gefinancierd door
geldleningen verkregen van andere dan verbonden lichamen of verbonden
natuurlijke personen.

	13. Vrije beleggingen zijn laagbelast indien de voordelen uit hoofde
van de beleggingen, bezittingen of bedrijfsmiddelen als bedoeld in het
twaalfde lid niet worden betrokken in een belasting naar de winst die
resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

	2. Onder vernummering van het veertiende lid tot zestiende lid, worden
twee leden ingevoegd, luidende:

	14. Voor de toepassing van het elfde en twaalfde lid en artikel 13a
zijn bezittingen die bestaan uit belangen in lichamen, in ieder geval
een belegging indien zij bestaan uit:

	a. belangen van minder dan 5% van het nominaal gestorte kapitaal van
een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is
verdeeld;

	b. belangen van minder dan 5% van het aantal in omloop zijnde bewijzen
van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening, met dien
verstande dat daarbij het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van
deelgerechtigdheid wordt herleid tot een daarmee overeenstemmend aantal
enkelvoudige bewijzen;

	c. een aandeel als commanditaire vennoot in de vennootschappelijke
gemeenschap van een open commanditaire vennootschap, welk aandeel voor
minder dan 5% deelt in het door die vennootschap behaalde voordeel.

	15. Bezittingen die worden aangewend voor werkzaamheden die grotendeels
bestaan uit het direct of indirect financieren van de belastingplichtige
of met de belastingplichtige verbonden lichamen en die op grond van het
twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, niet als vrije beleggingen, of op
grond van het dertiende lid niet als laagbelaste vrije beleggingen
worden aangemerkt, worden voor de toepassing van het elfde lid en
artikel 13a geacht geen bezittingen te zijn van het lichaam waarin de
belastingplichtige een deelneming heeft.

	C. Artikel 13a, eerste lid, komt te luiden:

	1. De belastingplichtige die al dan niet tezamen met een verbonden
lichaam een als belegging gehouden belang heeft van 25% of meer in een
lichaam:

	a. dat niet is onderworpen aan een belasting naar de winst die
resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing, en

	b. waarvan de bezittingen, onmiddellijk of middellijk, uitsluitend of
nagenoeg uitsluitend, bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen,

	waardeert dat belang op de waarde in het economische verkeer.

	D. Artikel 13aa wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “uit hoofde van laagbelaste
beleggingsdeelnemingen” vervangen door: uit hoofde van
beleggingsdeelnemingen niet zijnde kwalificerende
beleggingsdeelnemingen.

	2. In het derde lid wordt “laagbelaste beleggingsdeelneming”
vervangen door: beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende
beleggingsdeelneming.

	3. In het vijfde en zesde lid wordt “laagbelaste
beleggingsdeelnemingen” telkens vervangen door: beleggingsdeelnemingen
niet zijnde kwalificerende beleggingsdeelnemingen.

	E. Artikel 13ba wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vierde lid wordt “leidt tot belastbare winst in Nederland
of meebrengt dat een voordeel bij de schuldenaar wordt betrokken in een
belasting naar de winst die resulteert in een heffing naar een tarief
van ten minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde
belastbare winst, waarbij de artikelen 12b en 12c buiten toepassing
blijven” vervangen door: leidt tot een voordeel dat wordt betrokken in
een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse
begrippen reële heffing.

	2. In het dertiende lid, laatste volzin, wordt “leidt tot belastbare
winst in Nederland dan wel wordt betrokken in een belasting naar de
winst die resulteert in een heffing naar een tarief van ten minste 10%
over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst, waarbij
de artikelen 12b en 12c buiten toepassing blijven” vervangen door:
leidt tot een voordeel dat wordt betrokken in een belasting naar de
winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

	3. In het veertiende lid, wordt “laagbelaste beleggingsdeelneming”
vervangen door: beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende
beleggingsdeelneming.

	F. In artikel 13d, zevende lid, tweede volzin, wordt “die resulteert
in een heffing naar een tarief van ten minste 10% over een naar
Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst, waarbij de artikelen
12b en 12c buiten toepassing blijven” vervangen door: die resulteert
in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.

	Fa. In artikel 14a, elfde lid, wordt “een lidstaat van de Europese
Unie” vervangen door: een lidstaat van de Europese Unie of een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

	Fb. In artikel 14b, achtste lid, wordt “een lidstaat van de Europese
Unie” vervangen door: een lidstaat van de Europese Unie of een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

	G. In artikel 20b, derde lid, wordt “Artikel 16, derde en vierde lid,
van de Algemene wet inzake rijksbelastingen” vervangen door: Artikel
16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen.

	H. Artikel 23c wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ″laagbelaste
beleggingsdeelnemingen” vervangen door: beleggingsdeelnemingen niet
zijnde kwalificerende beleggingsdeelnemingen.

	

	2. In het derde lid, onder 1°, wordt “laagbelaste
beleggingsdeelneming” vervangen door “beleggingsdeelneming niet
zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming” en wordt “een
lidstaat van de Europese Unie” vervangen door “een lidstaat van de
Europese Unie of een bij ministeriële regeling aangewezen staat die
partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte”. Voorts wordt voor de puntkomma aan het slot een zinsnede
ingevoegd, luidende: of aan een andere aldaar geheven belasting naar de
winst.

	

	3. In het derde lid, onder 2°, wordt “laagbelaste
beleggingsdeelneming” vervangen door “beleggingsdeelneming niet
zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming”. Voorts wordt voor de
puntkomma aan het slot een zinsnede ingevoegd, luidende: of een
rechtsvorm die vergelijkbaar is met een van de rechtsvormen die voor
Nederland zijn opgenomen in deze bijlage.

	

	4. In het derde lid, onder 3°, wordt “laagbelaste
beleggingsdeelneming” vervangen door “beleggingsdeelneming niet
zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming” en wordt
“lidstaat” vervangen door “staat” en wordt “de lidstaten van
de Europese Unie” vervangen door: de lidstaten van de Europese Unie en
de bij ministeriële regeling aangewezen staten die partij zijn bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

	

	5. In het vierde lid, aanhef, wordt “laagbelaste
beleggingsdeelneming” telkens vervangen door: beleggingsdeelneming
niet zijnde een kwalificerende beleggingsdeelneming.

	

	6. In het vierde lid, onder 1°, wordt “laagbelaste
beleggingsdeelneming” vervangen door: beleggingsdeelneming niet zijnde
een kwalificerende beleggingsdeelneming.

	

	7. In het vierde lid, onder 2°, wordt “een lidstaat van de Europese
Unie” vervangen door “een lidstaat van de Europese Unie of een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte”. Voorts wordt
voor de puntkomma aan het slot een zinsnede ingevoegd, luidende: of aan
een andere aldaar geheven belasting naar de winst. 

	

	8. In het vierde lid, onder 3°, wordt voor de puntkomma aan het slot
een zinsnede ingevoegd, luidende: of een rechtsvorm die vergelijkbaar is
met een van de rechtsvormen die voor Nederland zijn opgenomen in deze
bijlage.

	

	9. Het vierde lid, onder 4°, komt te luiden:

	4°. het lichaam wordt in de staat van vestiging niet geacht volgens
een met een derde staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting te zijn gevestigd buiten de Europese Unie en de bij
ministeriële regeling aangewezen staten die partij zijn bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

	

	10. In het vijfde lid wordt “laagbelaste beleggingsdeelneming”
vervangen door: beleggingsdeelneming niet zijnde een kwalificerende
beleggingsdeelneming.

	

	11. In het achtste lid, laatste volzin, wordt “Artikel 16, derde en
vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen” vervangen
door: Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde en vierde
lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

ARTIKEL V

	De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 4, tweede tot en met vierde lid, komt te luiden:

	2. Inhouding van belasting blijft achterwege ten aanzien van de
opbrengsten van aandelen, winstbewijzen en geldleningen als bedoeld in
artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969, indien:

	1˚. de opbrengstgerechtigde een lichaam is dat volgens de fiscale
wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Unie of een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aldaar is
gevestigd, en

	2˚. de opbrengstgerechtigde op het tijdstip waarop de opbrengst ter
beschikking wordt gesteld een belang in de inhoudingsplichtige heeft
waarop de deelnemingsvrijstelling, bedoeld in artikel 13 van de Wet op
de vennootschapsbelasting 1969, of de deelnemingsverrekening, bedoeld in
artikel 13aa van die wet, van toepassing zou zijn indien hij in
Nederland zou zijn gevestigd.

	3. Het tweede lid vindt geen toepassing ingeval:

	a. de opbrengstgerechtigde in de staat van vestiging volgens een met
een derde staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting
geacht wordt te zijn gevestigd buiten de lidstaten van de Europese Unie
en de bij ministeriële regeling aangewezen staten die partij zijn bij
de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

	b. de opbrengstgerechtigde een vergelijkbare functie vervult als een
beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a of artikel 28 van de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969, of

	c. op grond van een voorschrift ter bestrijding van fraude en
misbruiken opgenomen in een door Nederland met de staat van vestiging
van de opbrengstgerechtigde gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting de opbrengstgerechtigde geen aanspraak zou kunnen maken op de
in dat verdrag opgenomen verlaging van de belastingheffing op
dividenden.

	4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van
opbrengsten met betrekking waartoe de opbrengstgerechtigde niet de
uiteindelijke gerechtigde is.

	B. Na artikel 4d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4e

	Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond
waarvan inhouding van belasting achterwege mag blijven ten aanzien van
de opbrengst van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of
winstbewijzen, voor zover de opbrengstgerechtigde met betrekking tot die
opbrengst verzoekt om toepassing van artikel 4.12a van de Wet
inkomstenbelasting 2001.

	Ba. Na artikel 4e wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4f

	Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond
waarvan inhouding van dividendbelasting achterwege mag blijven ten
aanzien van de opbrengst van tot een aanmerkelijk belang behorende
aandelen of winstbewijzen in een situatie als bedoeld in artikel 25,
elfde lid, van de Invorderingswet 1990.

	C. In artikel 10, derde lid, wordt “een in een andere lidstaat van de
Europese Unie gevestigd lichaam” vervangen door: een lichaam dat is
gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

ARTIKEL VI

	De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 1 wordt, onder vernummering van het vijfde tot en met
zevende lid tot het zesde tot en met achtste lid, na het vierde lid een
lid ingevoegd, luidende:

	5. Ingeval de motor van een personenauto waarvan de belasting is
bepaald op grond van de tabel in artikel 9, eerste lid, tijdens de
eerste drie jaren na het tijdstip van inschrijving in het register in
een zodanige staat is gebracht dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de
CO2-uitstoot waarover de belasting is betaald, is het verschil tussen
deze belasting en de belasting die zou zijn verschuldigd bij deze hogere
CO2-uitstoot verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met
deze personenauto in gewijzigde staat in Nederland van de weg in de zin
van de Wegenverkeerswet 1994.

	Aa. In artikel 10, tweede lid wordt “de som van de catalogusprijs en
de belasting” vervangen door: “de inkoopwaarde in Nederland”.
Voorts wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling
kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop
de inkoopwaarde in Nederland en de op deze waarde gebaseerde
afschrijving kunnen worden vastgesteld.

	B. Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

	1. In afwijking van artikel 10, tweede lid, wordt de vermindering,
bedoeld in artikel 10, eerste lid, vastgesteld aan de hand van een bij
ministeriële regeling vast te stellen tabel, indien met betrekking tot
de gebruikte personenauto, het gebruikte motorrijwiel of de gebruikte
bestelauto voorafgaand aan de heffing artikel 14a is toegepast en het
toenmalige buiten Nederland brengen in de zin van artikel 14a, eerste of
tweede lid, is gedaan met het oogmerk dat het motorrijtuig opnieuw wordt
te naam gesteld in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, dan
wel feitelijke ter beschikking komt te staan van een in Nederland
wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, als bedoeld in artikel
1, achtste lid.

	2. Het oogmerk, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht aanwezig te
zijn geweest indien de belasting ingevolge artikel 1, zevende of achtste
lid, wordt verschuldigd binnen zes maanden na het tijdstip waarop de in
artikel 14a, eerste lid, bedoelde tenaamstelling is beëindigd dan wel
het tijdstip waarop het motorrijtuig niet langer feitelijk ter
beschikking staat als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, en weer buiten
Nederland is gebracht, tenzij degene van wie de belasting wordt geheven
aannemelijk maakt dat dit oogmerk op dat tijdstip ontbrak.

	Ba. Na artikel 10a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10b

	1. Indien het bedrag van de belasting op het tijdstip dat een gebruikte
personenauto, een gebruikt motorrijwiel of een gebruikte bestelauto voor
het eerst in gebruik is genomen, ingevolge de wettelijke bepalingen met
betrekking tot de maatstaf van heffing en het tarief zoals die op dat
tijdstip golden, lager is dan het bedrag van de belasting ingevolge
artikel 9, na toepassing van artikel 9a, artikel 9b en artikel 9c,
wordt, in afwijking van artikel 10, eerste lid, dat lagere bedrag aan
belasting toegepast indien daarop een beroep wordt gedaan in de
aangifte.

	2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit artikel.

	C. Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “feit als bedoeld in artikel 1, derde of
vierde lid,” vervangen door: feit als bedoeld in artikel 1, derde tot
en met vijfde lid,.

	2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde lid tot
vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

	3. Indien degene op wiens naam het kenteken is gesteld, aantoont op
welk tijdstip na de tenaamstelling de motor van een personenauto in een
zodanige staat is gebracht dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de
CO2-uitstoot waarover belasting is betaald, wordt de aanvang van het
gebruik van de weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid, gesteld op dat
latere tijdstip.

	3. Na het tot vierde (nieuw) lid vernummerde derde lid wordt een lid
toegevoegd, luidende:

	5. Indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de
motor van een personenauto op het tijdstip van tenaamstelling reeds in
een zodanige staat verkeerde dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de
CO2-uitstoot waarover belasting is betaald, en hij niet wist of behoorde
te weten dat de meer verschuldigde belasting niet is betaald, kan de
belasting worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken daaraan
voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van het gebruik van de weg
bedoeld in artikel 1, vijfde lid, wordt gesteld op het tijdstip van de
desbetreffende tenaamstelling. Het vierde lid is van overeenkomstige
toepassing.

	D. In artikel 12b wordt “artikel 1, vijfde of zevende lid,”
vervangen door: artikel 1, vijfde, zesde of achtste lid.

ARTIKEL VIA

	Artikel 23 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als
volgt gewijzigd:

	

	1. In het tweede lid, aanhef, wordt de eerste volzin vervangen door: De
belasting voor een personenauto wordt verhoogd met een brandstoftoeslag,
tenzij deze personenauto is bestemd om te worden aangedreven door een
kracht die uitsluitend wordt ontleend aan aardgas, benzine, een product
dat ingevolge artikel 28 van de Wet op de accijns gelijkwaardig is aan
lichte olie, of een combinatie van deze brandstoffen.

	

	2. In het tweede lid, onderdeel a, aanhef, wordt “wordt ontleend aan
dieselolie” vervangen door: wordt ontleend aan dieselolie of een
product dat ingevolge artikel 28 van de Wet op de accijns gelijkwaardig
is aan gasolie of een combinatie van deze brandstoffen.

	

	3. In het tweede lid, onderdeel b, aanhef, wordt “wordt ontleend aan
benzine of dieselolie” vervangen door: wordt ontleend aan een
motorbrandstof als bedoeld in de aanhef of in onderdeel a.

	4. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot
derde lid.

ARTIKEL VII

	Aan artikel 15, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer
wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel y door
een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	z. krachtens inbreng van een onroerende zaak en de rechtstreeks daarmee
samenhangende schulden in een naamloze vennootschap of besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid indien de onroerende zaak
behoort tot een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92, eerste lid, van
de Wet inkomstenbelasting 2001 en deze werkzaamheid wordt gestaakt door
de inbreng en indien de inbreng plaatsvindt voor 1 januari 2011 en de
inbrenger al voor 1 september 2009 die zaak ter beschikking had gesteld
als bedoeld in artikel 3.92, eerste lid, van die wet. De belasting die
niet is geheven ter zake van deze inbreng is alsnog verschuldigd, indien
de inbrenger binnen drie jaren na de inbreng niet meer het gehele of
nagenoeg gehele verkregen belang heeft in de vennootschap waarin is
ingebracht of indien de vennootschap gedurende een periode van drie
jaren na de inbreng op enig tijdstip niet meer in het bezit is van de
ingebrachte onroerende zaak.

ARTIKEL VIII

	Met ingang van 1 januari 2011 vervalt artikel 15, eerste lid, onderdeel
z, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, onder vervanging van de
puntkomma aan het slot van onderdeel y door een punt.

ARTIKEL IX

	Artikel 15, eerste lid, onderdeel z, tweede volzin, van de Wet op
belastingen van rechtsverkeer zoals dat luidde op 31 december 2010,
blijft van toepassing met betrekking tot omstandigheden als bedoeld in
die volzin in gevallen waarin de vrijstelling ingevolge de eerste volzin
van dat artikelonderdeel in 2010 toepassing heeft gevonden.

ARTIKEL X

	In artikel 10:1, eerste lid, van de Algemene douanewet wordt “in
strijd met de artikelen 43 en 44 van het Communautair douanewetboek”
vervangen door: in strijd met artikel 186 van de toepassingsverordening
Communautair douanewetboek.

ARTIKEL XI

	De Algemene douanewet wordt met ingang van 1 januari 2011 als volgt
gewijzigd:

	A. In artikel 10:1, eerste lid, wordt “in strijd met artikel 186 van
de toepassingsverordening Communautair douanewetboek” vervangen door:
in strijd met de artikelen 36bis en 36ter van het Communautair
douanewetboek of artikel 186 van de toepassingsverordening Communautair
douanewetboek.

	B. Artikel 10:2 komt te luiden:

Artikel 10:2

	Degene die goederen in strijd met de douanewetgeving niet aanbrengt bij
een douanekantoor van uitgang, of goederen buiten het douanegebied van
de Gemeenschap voert in strijd met artikel 183 van het Communautair
douanewetboek, of van de buiten het douanegebied te brengen goederen in
strijd met de artikelen 182bis, 182quater en 182quinquies van het
Communautair douanewetboek geen summiere aangifte doet, wordt gestraft
met een geldboete van de derde categorie.

ARTIKEL XII

	De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

	A. Na artikel 95 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 95a

	1. Ingeval er een autonome accijnsverhoging van de totale accijns van
sigaretten of rooktabak plaatsvindt en er tussen de publicatiedatum van
de als gevolg hiervan ontstane nieuwe accijnstarieven voor deze
tabaksproducten en de ingangsdatum van deze nieuwe accijnstarieven ten
minste twee maanden zijn gelegen, is het vanaf de eerste dag van de
tweede kalendermaand volgend op de maand waarin de accijnsaanpassing
plaatsvindt niet toegestaan dat tabaksproduct aan wederverkopers te
verkopen, te koop aan te bieden of af te leveren indien de verpakking
voorzien is van de vóór de ingangsdatum van de nieuwe accijnstarieven
bij de uitslag en invoer voor het desbetreffende tabaksproduct
voorgeschreven accijnszegel.

	2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

	a. autonome accijnsverhoging: aanpassing van de accijnstarieven,
genoemd in artikel 35, die wat betreft de totale accijns tot een
verhoging leidt, en die niet voortvloeit uit de artikelen 35a of 36;

	b. rooktabak: rooktabak als bedoeld in artikel 32, pijptabak niet
daaronder begrepen;

	c. pijptabak: rooktabak als bedoeld in artikel 32, bestemd om te worden
gerookt met een pijp.

	3. Onder een wederverkoper als bedoeld in het eerste lid wordt mede
verstaan een verkoopautomaat bestemd voor de verkoop van
tabaksproducten. Onder afleveren als bedoeld in het eerste lid aan een
verkoopautomaat bestemd voor de verkoop van tabaksproducten wordt niet
verstaan het afleveren van tabaksproducten die uit een andere
verkoopautomaat van dezelfde eigenaar afkomstig zijn.

	4. Onder afleveren als bedoeld in het eerste lid wordt voor een
bedrijf, waarvan het distributiecentrum en de detailhandel tot dezelfde
rechtspersoon behoren, mede verstaan het afleveren door het
distributiecentrum aan de detailhandel.

	5. Onder afleveren als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstaan
het retourneren van sigaretten of rooktabak door wederverkopers aan
diegenen die daaraan voorafgaand deze tabaksproducten aan deze
wederverkopers hebben verkocht of afgeleverd.

	6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit artikel.

	B. Na artikel 102 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 3 BESTUURLIJKE BOETE

Artikel 102a

	1. Degene die een in artikel 95a opgenomen verbod overtreedt, pleegt
een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van € 4 920
kan opleggen of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste tweemaal het
bedrag van de accijns dat geheven zou zijn indien de verpakking voorzien
was geweest van het per ingangsdatum van de nieuwe accijnstarieven,
bedoeld in artikel 95a, bij de uitslag en invoer voor het desbetreffende
tabaksproduct voorgeschreven accijnszegel.

	2. Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van
overeenkomstige toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het
eerste lid.

	C. In de artikelen 95a, eerste lid, en 102a wordt “uitslag en
invoer” vervangen door: uitslag tot verbruik.

ARTIKEL XIIA

	De Wet op de accijns wordt met ingang van 1 februari 2010 als volgt
gewijzigd:

	A. Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid worden “€ 36,23”, “€ 72,46” en “€
126,07” vervangen door onderscheidenlijk “€ 35,28”, “€
70,56” en “€ 122,75”.

	2. In het tweede lid worden “€ 46,86” en “€ 247,08”
vervangen door onderscheidenlijk “€ 45,63” en “€ 240,58”.

	B. Artikel 11d wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid worden “€ 89,50” en “€ 126,07”
vervangen door onderscheidenlijk “€ 87,14” en “€ 122,75”.

	2. In het tweede lid wordt “€ 247,08” vervangen door “€
240,58”.

ARTIKEL XIIB

	In artikel 88a van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt “Bij
algemene maatregel van bestuur” vervangen door: Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur.

ARTIKEL XIII

	De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 59, eerste lid, onderdeel c, wordt “niet hoger is dan
10 000 kWh, per kWh € 0,1085” vervangen door: niet hoger is dan 10
000 kWh, per kWh € 0,1114.

	B. Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Op de ter zake van de levering van elektriciteit, bedoeld in artikel
50, eerste lid, verschuldigde belasting wordt een vermindering
toegepast. De vermindering bedraagt:

	a. € 318,62 per verbruiksperiode van twaalf maanden per
elektriciteitsaansluiting met betrekking tot onroerende zaken die op
zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken welke kunnen dienen
als woning of ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf of beroep
of anderszins een verblijfsfunctie hebben;

	b. € 119,62 per verbruiksperiode van twaalf maanden per andere
elektriciteitsaansluiting dan die bedoeld in onderdeel a en niet zijnde
een elektriciteitsaansluiting met een doorlaatwaarde tot en met 1x6A op
het geschakeld net.

	2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en
met zesde lid tot derde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd,
luidend:

	2. Indien het bedrag van de over de verbruiksperiode verschuldigde
belasting lager is dan het bedrag van de vermindering, bedoeld in het
eerste lid, wordt het verschil aan de verbruiker terugbetaald.

	3. In het vierde lid (nieuw) wordt “wordt het in het eerste lid
genoemde bedrag” vervangen door: worden de in het eerste lid genoemde
bedragen.

	4. In het vijfde lid (nieuw) wordt “zijn het eerste en derde lid van
overeenkomstige toepassing” vervangen door: zijn het eerste en vierde
lid van overeenkomstige toepassing.

	5. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

	6. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene
maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld
waaronder de belastingvermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt
verleend.

	C. Aan artikel 80 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel l door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	m. buitenlandse ondernemer: ondernemer in de zin van artikel 7, eerste
en tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 die niet in
Nederland is gevestigd en aldaar ook niet een vaste inrichting heeft.

	D. Artikel 86, eerste lid, komt te luiden:

	1. Het tarief per kilogram bedraagt voor in een verpakking verwerkte
materiaalsoorten van:

	a. aluminium en legeringen van aluminium:			€ 0,9506

	b. kunststof:							€ 0,4705

	c. overige metalen:							€ 0,1585

	d. biokunststof:							€ 0,0795

	e. papier en karton:						€ 0,0795

	f. glas:								€ 0,0718

	g. hout:								€ 0,0210

	h. een andere materiaalsoort:					€ 0,1755

	E. In artikel 87, tweede en derde lid, wordt “15 000” vervangen
door: 50 000.

	F. Artikel 87a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “artikel 86” vervangen door: artikel 86,
eerste of tweede lid.

	2. In het vierde en vijfde lid, wordt “15 000” vervangen door
“50 000” en wordt “artikel 86, eerste, tweede, derde of vierde
lid” vervangen door: artikel 86, eerste of tweede lid.

	G. Artikel 87c wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor de
buitenlandse ondernemer.

	H. Artikel 87d wordt als volgt gewijzigd:

	1. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede lid tot
derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de buitenlandse
ondernemer.

	2. In het derde lid (nieuw) wordt “de ondernemer” vervangen door
“de ondernemer en de buitenlandse ondernemer” en wordt “moet”
vervangen door: moeten.

ARTIKEL XIV

	Artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag vindt geen
toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2010 op het eerste bedrag,
genoemd in artikel 59, eerste lid, onderdeel c, en de bedragen, genoemd
in artikel 86, eerste lid, van die wet.

ARTIKEL XV

	De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

	A. In artikel 30, eerste lid, wordt “de artikelen 1, vierde lid, 5,
eerste lid, tweede volzin” vervangen door: de artikelen 1, derde lid,
5, eerste lid, tweede volzin.

	B. Na artikel 37g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 37h

	Bij algemene maatregel van bestuur worden bestuursorganen aangewezen
die bevoegd zijn tot gebruik van een waardegegeven ten behoeve van de
bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen doeleinden.

	C. Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 40a

	1. Op verzoek kan het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak
die in hoofdzaak tot woning dient door de in artikel 1, tweede lid,
bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan bij algemene maatregel
van bestuur aan te wijzen derden die bevoegd zijn tot het gebruik van
een waardegegeven ten behoeve van de bij die maatregel aan te wijzen
doeleinden.

	2. De bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur
aangewezen derde gebruikt een waardegegeven uitsluitend bij de
uitoefening van de op grond van de bij die algemene maatregel van
bestuur verleende bevoegdheid tot gebruik van dit gegeven.

	3. De bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur
aangewezen derde is niet bevoegd een waardegegeven verder bekend te
maken dan noodzakelijk voor de uitoefening van de hem verleende
bevoegdheid.

ARTIKEL XVI

	De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	c. ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is
gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag
bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs
kenbaar is, waarvan in elk geval sprake is indien de te weinig geheven
belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet
verschuldigde belasting bedraagt.

	2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

	Voor zover navordering zonder toepassing van het tweede lid, onderdeel
c, niet zou kunnen plaatsvinden, vervalt de bevoegdheid tot het
vaststellen van een navorderingsaanslag, in afwijking in zoverre van de
eerste volzin, door verloop van twee jaren na het tijdstip waarop het
besluit is genomen om geen aanslag op te leggen, dan wel de
belastingaanslag is vastgesteld.

	B. In artikel 20, eerste lid, wordt “naar aanleiding van een
ingevolge de belastingwet gedaan verzoek” vervangen door: naar
aanleiding van een gedaan verzoek.

	C. In artikel 38, tweede lid, wordt “een binnen een lidstaat van de
Europese Unie gevestigde werkgever” vervangen door: een werkgever die
is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een bij
ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

ARTIKEL XVII

	De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het achtste lid komt te luiden:

	8. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot
het verlenen van uitstel van betaling voor belastingaanslagen
betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd ter zake van
geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, vierde, vijfde, zesde
of zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of ter zake van
geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid,
onderdeel h, van die wet of van artikel 7.5, vierde, vijfde of zevende
lid, van die wet. Het in de eerste volzin bedoelde uitstel wordt
verleend tot uiterlijk het begin van het tiende jaar na afloop van het
kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. De in de
eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het
stellen van voldoende zekerheid.

	Het uitstel wordt beëindigd:

	a. ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag
liggen, worden vervreemd in de zin van artikel 4.12 of 4.16, eerste lid,
onderdelen a tot en met g en i, tweede, derde of vierde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001. In geval van een vervreemding in de zin van
artikel 4.16, eerste lid, onderdelen d, e, f en g, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een nalatenschap of
een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de
erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap,
kan het uitstel van betaling onder nader te stellen voorwaarden worden
voortgezet. In geval van schenking aan een natuurlijk persoon kan het
uitstel van betaling eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden
voortgezet, mits de verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die
onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de schenking in
dienstbetrekking is van de vennootschap waarop de aandelen of
winstbewijzen betrekking hebben. In geval van een vervreemding in het
kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling eveneens onder
nader te stellen voorwaarden worden voortgezet;

	b. ingeval de vennootschap waarin de aandelen of winstbewijzen worden
gehouden, haar onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt en
haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd, dan wel,
ingeval geen onderneming is gedreven, haar reserves geheel of nagenoeg
geheel heeft uitgekeerd;

	c. in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van
deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel
van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd.

	2. Het negende lid komt te luiden:

	9. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot
het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien
jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor
zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van een
vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of
winstbewijzen aan een natuurlijk persoon of aan een rechtspersoon als
bedoeld in de tweede volzin, indien de koper de tegenprestatie schuldig
is gebleven, de vervreemde aandelen ten minste vijf percent van het
geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken en de bezittingen van
de vennootschap waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft niet in
belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen.

	Een rechtspersoon als bedoeld in de eerste volzin is een besloten
vennootschap of een andere vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen
is verdeeld en in een aandelenregister de aandeelhouders worden
geadministreerd, welke is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie
of een bij ministeriële regeling aangewezen andere staat die partij is
bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en
waarvan alle aandelen worden gehouden door een natuurlijk persoon.

	Het uitstel wordt beëindigd indien aflossingen plaatsvinden dan wel de
koper van de aandelen of winstbewijzen deze vervreemdt of wanneer
daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden genoten.

	3. Het elfde lid komt te luiden:

	11. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot
het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien
jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor
zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van inkomen uit
aanmerkelijk belang omdat de vennootschap waarop het belang betrekking
heeft op verzoek van haar aandeelhouder aandelen in een andere
vennootschap heeft overgedragen aan een natuurlijk persoon of aan een
rechtspersoon als bedoeld in het negende lid, tweede volzin, tegen een
tegenprestatie lager dan de waarde in het economische verkeer. Dit
uitstel wordt slechts verleend wanneer de overgedragen aandelen ten
minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap
uitmaken en de bezittingen van de vennootschap waarop de overgedragen
aandelen betrekking hebben niet in belangrijke mate onmiddellijk of
middellijk bestaan uit beleggingen.

	Het uitstel wordt beëindigd indien de begiftigde aandelen of
winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen, vervreemdt of
wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden
genoten.

	4. Het veertiende lid komt te luiden:

	14. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot
het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien
jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor
zover daarin is begrepen inkomstenbelasting die is verschuldigd wegens
het beëindigen van een terbeschikkingstelling van een zaak in de zin
van artikel 3.91 of artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001,
welke belasting kan worden toegerekend aan het verschil tussen de
boekwaarde en de waarde in het economisch verkeer van die zaak, ingeval
de zaak waarvan de terbeschikkingstelling is beëindigd:

	a. niet is vervreemd;

	b. is vervreemd waarbij de koper de overdrachtsprijs schuldig is
gebleven, of

	c. is geschonken.

	Het uitstel wordt beëindigd:

	10. wanneer de zaak niet is vervreemd: ingeval de zaak wordt vervreemd,
in geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van
de belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen
ten aanzien van hem van toepassing is;

	20. wanneer de overdrachtsprijs schuldig is gebleven: ingeval
aflossingen plaatsvinden, in geval de koper de zaak vervreemdt, in geval
de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de
belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen
ten aanzien van hem van toepassing is;

	30. wanneer is geschonken: ingeval de begiftigde de zaak vervreemdt, in
geval de belastingschuldige overlijdt, in geval van faillissement van de
belastingschuldige of in geval de schuldsanering natuurlijke personen
ten aanzien van hem van toepassing is.

	5. In het twintigste lid, tweede volzin, wordt “negende,
veertiende” vervangen door: negende, elfde, veertiende.

	B. In artikel 28, tweede lid, wordt “negende,” telkens vervangen
door: negende, elfde,.

	C. In artikel 36, tweede lid, wordt in de eerste volzin “daarvan
mededeling te doen” vervangen door: daarvan schriftelijk mededeling te
doen.

	D. Na artikel 44c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 45

	1. Voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is
verschuldigd ter zake van geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel
2.8, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is aansprakelijk
degene aan wie de belastingschuldige de aandelen of winstbewijzen heeft
vervreemd en welke vervreemding heeft geleid tot het geconserveerde
inkomen, of, voor zover aandelen of winstbewijzen nadien zijn geschonken
waarbij het uitstel op grond van artikel 25, achtste lid, onderdeel a,
is voortgezet, degene die deze aandelen of winstbewijzen heeft
verkregen, voor zover de belastingschuld aan die aandelen of
winstbewijzen kan worden toegerekend.

	2. Aansprakelijkheid op grond van het eerste lid ontstaat indien het
uitstel van betaling op grond van artikel 25, achtste lid, onderdelen a,
b of c, is beëindigd.

ARTIKEL XVIIA

	In artikel 34, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen vervalt de zinsnede “en betrekking hebben op een
terugvordering ingevolge deze wet.”

ARTIKEL XVIII

	Het Belastingplan 2009 wordt als volgt gewijzigd:

	A. Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “Artikel 3.23, eerste lid,” vervangen door:
Artikel 3.23.

	2. In onderdeel 1 wordt “De tabel komt te luiden:” vervangen door:
In het eerste lid komt de tabel te luiden:.

	3. Onderdeel 2 komt te luiden:

	2. In het eerste lid worden na de tabel twee volzinnen ingevoegd,
luidende:

	De volgens de eerste volzin vastgestelde winst wordt vermeerderd met
€ 1,77 per dag per 1000 nettoton voor het meerdere boven 50 000
nettoton, tenzij het schepen betreft:

	a. die na 31 december 2008 voor het eerst een vlag zijn gaan voeren en
waarvan de winst die daarmee wordt behaald vanaf dat moment wordt
bepaald volgens dit artikel, of;

	b. die gedurende de vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan het
tijdstip vanaf hetwelk de winst wordt bepaald volgens dit artikel, de
vlag voerden van een land dat geen lidstaat is van de Europese Unie en
geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte.

	In geval van exploitatie van een schip als bedoeld in artikel 3.22,
vijfde lid, onderdeel d, wordt de volgens de vorige volzinnen
vastgestelde winst verminderd met 75%.

	4. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

	3. In het eerste lid, vierde volzin (nieuw), wordt “eerste volzin”
vervangen door: vorige volzinnen.

	4. In het vierde lid wordt “het eerste lid, tweede volzin”
vervangen door “het eerste lid, vierde volzin”. Voorts wordt “ter
voorkoming van cumulatie tussen de eerste volzin en de tweede volzin”
vervangen door: ter voorkoming van cumulatie tussen de eerste drie
volzinnen en de vierde volzin.

	B. Artikel XXIX, tweede lid, vervalt.

ARTIKEL XIX

	Artikel XI van de wet van 1 juli 2009, houdende Fiscaal
stimuleringspakket en overige fiscale maatregelen (Stb. 280), wordt als
volgt gewijzigd:

	A. Onderdeel A komt te luiden:

	A. In het eerste lid, onderdeel a, wordt het eerstgenoemde bedrag
verhoogd met € 0,0019.

	B. Onderdeel B komt te luiden:

	B. Het in het derde lid genoemde bedrag wordt verhoogd met € 0,0019.

ARTIKEL XX

	Indien het bij koninklijke boodschap van 24 december 2002 ingediende
voorstel van wet tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het
Burgerlijk Wetboek (28 746) tot wet wordt verheven en in werking treedt,
wordt in artikel 32d, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de
loonbelasting 1964 “vennootschap onder firma” op dat tijdstip van
inwerkingtreding vervangen door: openbare vennootschap.

ARTIKEL XXI

	1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

	2. De wijzigingen ingevolge artikel I, onderdelen E, J, K, T, Y en Z,
artikel IV, onderdelen A, G en H, onder 3, en artikel XVI, onderdeel A,
vinden voor het eerst toepassing ten aanzien van belastingaanslagen of
voor bezwaar vatbare beschikkingen die zijn vastgesteld of genomen na 31
december 2009.

	3. Artikel III, onderdelen C, F, G en H, werkt terug tot en met 15
september 2009.

	4. Artikel IV, onderdeel 0A, onder 1, werkt terug tot en met het
tijdstip waarop zonder deze wijziging van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 artikel 2, zevende lid, eerste volzin, van
die wet van toepassing zou zijn geworden op het in dat onderdeel
genoemde lichaam en artikel IV, onderdeel 0A, onder 2, werkt terug tot
en met het tijdstip waarop artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van toepassing is geworden op het
in het vervallen onderdeel n van het zevende lid van dat artikel
genoemde lichaam.

	5. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XII, onderdeel C, in
werking met ingang van 1 april 2010.

	6. Artikel XIIB werkt terug tot en met 1 januari 2008.

	7. Artikel XV, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 augustus 2008.

	8. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XVII, onderdeel C, in
werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

	9. Artikel XVIII werkt terug tot en met 1 januari 2009.

	10. Artikel XIX werkt terug tot en met 31 december 2009.

	11. Met betrekking tot uitstel van betaling, voor 1 januari 2010
verleend op grond van artikel 25, negende lid, van de Invorderingswet
1990 ter zake van een vervreemding waarbij de aandelen of winstbewijzen
zijn geschonken, blijft artikel 25, negende lid, van de Invorderingswet
1990, zoals die bepaling op 31 december 2009 luidde, van toepassing.

ARTIKEL XXII

	Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2010.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

 PAGE    

 PAGE   1