[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32189 NR Vaststelling van de Wet Belastingwet BES (Belastingwet BES)

Vaststelling van de Wet Belastingwet BES (Belastingwet BES)

Nader rapport

Nummer: 2009D52754, datum: 2009-10-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z19950:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 mei 2009,
nr. 09.001413, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen.

Dit advies, gedateerd 20 augustus, nr. W06.09.0159/III/B, bied ik U,
mede namens de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.

1. Nieuw belastingstelsel voor de BES eilanden

Objectieve en redelijke gronden voor verschillen

De Raad van State is van mening dat artikel 1 van de Grondwet niet
alleen waarborg bevat voor gelijkheid van behandeling, maar tevens in
zich zelf ruimte biedt voor differentiatie. Het gelijkheidsbeginsel
impliceert dat gelijkheid in behandeling haar grens vindt daar waar,
objectief gezien, sprake is van ongelijkheid tussen de verschillende
gevallen. De Raad verwijst daarbij naar de voorgestelde invoerings- en
aanpassingswetgeving voor de BES eilanden, die op de nodige punten
verschillen vertoont met overeenkomstige wetgeving voor het Europese
deel van Nederland. Steeds, zo stelt de Raad, is daarbij voor deze
verschillen rechtvaardiging gezocht in de bijzondere kenmerken van de
BES eilanden, waarmee zij zich (al dan niet vooralsnog) onderscheiden
van de (situatie) in het Europese deel van Nederland. In onderdeel 17
van het advies doet de Raad de regering de suggestie in een
tussenperiode terug te grijpen op de thans bestaande
Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen op het terrein van de
belastingen. Uit dit advies van de Raad van State maakt de regering op
dat ook de Raad de mening is toegedaan dat de situatie in BES eilanden
zich (in ieder geval vooralsnog) onderscheidt van de situatie in het
Europese deel van Nederland (hierna: Nederland). Immers, het thans
geldende fiscale stelsel in de Nederlandse Antillen wijkt op talrijke
punten af van het thans in Nederland geldende fiscale stelsel. De Raad
motiveert in zijn advies echter niet waarom de afwijkingen in object,
subject en tarief tussen het thans bestaande Nederlands-Antilliaanse
fiscale stelsel en het Nederlandse fiscale stelsel (in ieder geval
vooralsnog) wel kunnen worden gerechtvaardigd aan de hand van de
bijzondere kenmerken van de BES eilanden. Desalniettemin vraagt de Raad
de regering wel een dergelijke systematische vergelijking te maken en in
te gaan op de wijze waarop deze verschillen kunnen worden
gerechtvaardigd aan de hand van de bijzondere kenmerken van de BES
eilanden. Hoewel dit de regering bevreemdt, verheugt het de regering te
constateren dat de Raad het met de regering eens is dat vanwege de
bijzondere kenmerken van de BES eilanden op deze eilanden een ander –
op talrijke punten afwijkend – fiscaal stelsel kan gelden dan in
Nederland.

De regering is van mening dat deze verschillen kunnen worden
gerechtvaardigd aan de hand van:

1) de economische omstandigheden en de ligging in het Caribische gebied 

De BES eilanden kennen een aanzienlijk lagere levensstandaard dan
Nederland. Ook het voorzieningenniveau is lager dan in Nederland
(bijvoorbeeld ten aanzien van de hoogte van het minimumloon, het
onderstandsniveau en hoogte van volksverzekeringsuitkeringen). Ten
slotte concurreren de BES eilanden – mede vanwege hun bescheiden
omvang – met de omliggende (ei)landen en niet zoals Nederland op
wereldschaal.

2) de kleine oppervlakte en de geringe bevolkingsomvang

Vanwege de bescheiden omvang van de BES eilanden is eenvoud een
voorwaarde.

3) de grote afstand tot het Europese deel van Nederland en het insulaire
karakter

De BES eilanden hebben alleen zeegrenzen, terwijl Nederland 1.027
kilometer landgrens met Duitsland en Belgiƫ heeft. Op de BES eilanden
zijn grenseffecten ten aanzien van goederenstromen – anders dan in
Nederland – nagenoeg uitgesloten. De grote afstand tot het Europese
deel van Nederland wordt ook geĆÆllustreerd door de economische
verwevenheid met de eigen regio zoals blijkt uit het bestaan van
handelsbetrekkingen met voornamelijk Noord-Amerika en de Caribische
regio. Ten slotte werpt de grote afstand voor burgers van het Europese
deel van Nederland een veel hogere dam op om de woonplaats naar de BES
eilanden te verplaatsen. Immers, de verplaatsing van de woonplaats naar
net over de grens in Belgiƫ en Duitsland maakt dat het relatief
eenvoudig het bestaande sociale leven, de familiebanden en (eventueel)
de bestaande dienstbetrekking of onderneming voort te zetten. De
woonplaatsverplaatsing naar de BES eilanden maken dat veel moeilijker,
zo niet onmogelijk. 

4) de andere status ten opzichte van de Europese Unie

In de BES eilanden is, anders dan in Nederland het EG-verdrag –
afgezien van de associatieregeling voor zogenoemde Landen Gebieden
Overzee (LGO) – en de op het EG-verdrag gebaseerde regelgeving niet
van toepassing.

Voor de directe belastingen prevaleren in het bijzonder de eerste twee
elementen, terwijl voor de indirecte belastingen en de invoerrechten
vooral aan de laatste twee elementen veel belang moet worden toegekend.
Het voorgaande brengt met zich dat een permanente handhaving van een
verschillend stelsel op het terrein van de indirecte belastingen en
invoerrechten in de rede ligt. Voor de directe belastingen is het, zij
het in theorie, denkbaar dat op termijn een beweging in de richting van
het Nederlandse fiscale stelsel kan worden gemaakt als de economische
omstandigheden op de BES eilanden en de directe belastingen in de
Caribische regio wat betreft grondslag en tarief vergelijkbaar zijn
geworden met die in Nederland. Echter, ook als zich deze situatie zou
voordoen, zal er hoe dan ook vanwege de bevolkingsomvang, het insulaire
karakter en de grote afstand tot Nederland reden blijven bestaan voor
een eenvoudig fiscaal stelsel op de BES eilanden. Dat eenvoudige stelsel
zal, weliswaar op minder punten dan thans voorgesteld bij de invoering
van het nieuwe fiscale stelsel voor de BES eilanden, af blijven wijken
van het Nederlandse fiscale stelsel.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is het algemeen
deel van de memorie van toelichting aangevuld op het punt van de
objectieve en redelijke gronden aan de hand waarvan het geheel aan
afwijkingen van het in het wetsvoorstel Belastingwet BES (en het
wetsvoorstel Douane- en Accijnswet BES) voorgestelde fiscale stelsel
voor de BES eilanden ten opzichte van het Nederlandse fiscale stelsel
kan worden gerechtvaardigd. In dit nader rapport zal separaat worden
ingegaan op de vragen van de Raad in dit kader over het successierecht,
de vennootschapsbelasting en de motorrijtuigenbelasting.

Successierecht

De Nederlands-Antilliaanse Successiebelastingverordening 1908 is meer
dan een eeuw oud en is sindsdien niet meer grondig herzien. Hierdoor
biedt de heffing een aanzienlijke hoeveelheid ontgaansmogelijkheden. Het
voorgaande heeft er toe geleid dat de opbrengst van de
successiebelasting de laatste jaren nagenoeg nihil is geworden hetgeen
er toe heeft geleid dat de successiebelasting op de BES eilanden
helemaal in onbruik is geraakt. Hiermee lopen de BES eilanden op dit
moment in de Caribische regio zeker niet uit de pas. Uit gegevens van
het ā€˜International Bureau for Fiscal Documentation’ blijkt dat
Anguilla, Antigua & Barbuda, de Bahamas, Barbados, Bermuda, de Britse
Maagdeneilanden, Dominica, Jamaica, Saint Kitts & Nevis, Saint Lucia,
Saint Vincent & the Grenadines, Trinidad & Tobago en de Turks & Caicos
Eilanden geen schenkings- of succesbelasting kennen. De regering is dan
ook van mening dat voortzetting van de Nederlands-Antilliaanse
Successiebelastingverordening 1908 geen optie is. Ook de invoering van
de Successiewet 1956 op de BES eilanden is geen optie omdat daarmee de
drie kleine samenlevingen met een ingewikkelde regeling zouden worden
geconfronteerd.

Desalniettemin wil de regering benadrukken dat ondanks het voorgaande
het door de Raad genoemde buitenkansbeginsel niet uit het oog wordt
verloren. Echter, met het oog op de ligging in het Caribische gebied en
de gewenste eenvoud van het fiscale stelsel op de BES eilanden is aan
dit beginsel geen invulling gegeven door middel van een
successiebelasting maar door drie specifieke maatregelen. Zo wordt in de
Belastingregeling voor het land Nederland – anders dan in de thans in
relatie met de BES eilanden geldende BRK – niet voorzien in de
verkorting van de in artikel 3, eerste lid, van de Successiewet 1956
opgenomen tienjaarstermijn. Hierdoor kunnen schenkingen door en
nalatenschappen van op de BES eilanden wonende Nederlanders die
Nederland minder dan tien jaar voorafgaand aan de schenking of het
overlijden metterwoon hebben verlaten nog in de heffing van de
Nederlandse Successiewet 1956 worden betrokken. Vervolgens wordt in
hoofdstuk V van de Belastingwet BES voorgesteld om iedere uitdeling van
een Stichting Particulier Fonds ongeacht de woon- of vestigingsplaats
van de verkrijgers in de heffing van de opbrengstbelasting te betrekken.
Ten slotte is in hoofdstuk VII van de Belastingwet BES voorgesteld de
schenking of erfrechtelijke verkrijging van op de BES eilanden gelegen
onroerende zaken ongeacht de woon- of vestigingsplaats van de
verkrijgers te belasten met overdrachtsbelasting. In Nederland is in een
dergelijk geval geen sprake van heffing van overdrachtsbelasting om
cumulatie met het verschuldigde schenkings- of successierecht te
voorkomen.

Vennootschapsbelasting

De regering neemt de suggestie van de Raad niet over. In het algemeen
deel van de memorie van toelichting, die op dit punt naar aanleiding van
de opmerkingen van de Raad is aangevuld, zijn de overwegingen geschetst
op basis waarvan er voor is gekozen om in het nieuwe fiscale stelsel
voor de BES eilanden door lichamen behaalde winsten niet via een
reguliere winst- of vennootschapsbelasting in de belastingheffing te
betrekken. In plaats daarvan worden de via lichamen behaalde winsten,
forfaitair, belast via de vastgoedbelasting en, bij uitdeling, via de
opbrengstbelasting. Daarnaast wordt er een gebruikelijkloonregeling
geĆÆntroduceerd op grond waarvan een directeur-grootaandeelhouder die
arbeid verricht ten behoeve van een op de BES eilanden gevestigd lichaam
waarin hij een aanmerkelijk belang heeft een loon van (tenminste) USD
20.000 in aanmerking moet nemen. Dit gebruikelijk loon wordt belast met
loon- en inkomstenbelasting en voorkomt dat ā€˜kleine’ ondernemers een
(te) sterke fiscale prikkel zouden ondervinden om hun onderneming in een
lichaam onder te brengen. In verband met het ontbreken van een
winstgerelateerde heffing op het niveau van het lichaam, kan het
gebruikelijk loon bij het lichaam feitelijk niet in aftrek worden
gebracht. In onderlinge samenhang bezien leidt dit ertoe dat er voor
ondernemers die een relatief bescheiden winst genieten wat betreft
belastingdruk een globaal evenwicht ontstaat tussen belastingheffing op
particuliere winsten en belastingheffing op vennootschapswinsten. Voor
grotere ondernemingen kan het, afhankelijk van het winstniveau, de aard
van de activiteiten, het investeringsniveau en de waarde van de in de
onderneming gebruikte onroerende zaken, uit een oogpunt van
belastingdruk aantrekkelijker zijn om de onderneming onder te brengen in
een lichaam. Aan een dergelijke stap zijn, los van de niet-fiscale
overwegingen, echter ook extra kosten verbonden ten opzichte van het
drijven van een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, zowel
eenmalig als structureel. De regering is van mening dat hierdoor een
afgewogen en op de specifieke, sterk van de Nederlandse situaties
afwijkende, omstandigheden van de BES eilanden toegespitste situatie
ontstaat die belastingplichtigen op de BES eilanden de keuze laat om hun
onderneming onder te brengen in een eenmanszaak of in een lichaam. Daar
komt bij dat de disbalans tussen enerzijds de opbrengst van de huidige
winstbelasting en anderzijds administratieve lasten voor het
bedrijfsleven en de uitvoeringskosten door de Belastingdienst een
relevante factor is die zwaar dient te worden meegewogen in de afweging
over de vormgeving van het nieuwe fiscale stelsel voor de BES eilanden.
Het ligt niet in de reden tot introductie van een heffing met een
dergelijke disbalans tussen opbrengst en kosten over te gaan, zeker niet
ingeval opname van een reguliere winstbelasting in het fiscale stelsel
van de BES eilanden de (fiscale) concurrentiepositie van die eilanden
en, daarmee samenhangend, de economische ontwikkeling en groei van de
werkgelegenheid, ernstig zou kunnen schaden.

Voorts stelt de Raad dat het voorgestelde fiscale stelsel voor de BES
eilanden een aanmerkelijke bevoordeling bevat voor ondernemingen die
door rechtspersonen worden gedreven en dat er geen toereikende
motivering is gegeven voor deze belastinguitgave. Naar aanleiding
hiervan merkt de regering op dat er bewust voor is gekozen om het nieuwe
fiscale stelsel voor de BES eilanden zo vorm te geven dat het voor met
name grotere bedrijven die reƫle activiteiten verrichten financieel
aantrekkelijker wordt om zich op de BES eilanden te vestigen dan wel
daar gevestigd te blijven. Een relatief lage belastingdruk op via
rechtspersonen gegenereerd winstinkomen vormt daar, mede gelet op de
economische situatie van de BES eilanden, een belangrijk onderdeel van,
vooral ook omdat veel van de fiscale stelsels van landen in de
(Caribische) regio voor lichamen geen of (de facto) slechts een zeer
lage heffing op winstinkomen kennen. Met het aldus stimuleren van nieuwe
investeringen wordt beoogd om de economische ontwikkeling en
diversificatie van de BES eilanden te stimuleren en tevens additionele
werkgelegenheid te creƫren. Deze nieuwe activiteiten en extra
werkgelegenheid dragen bij aan het vergroten van het financiƫle
draagvlak van de BES eilanden, onder andere door de bestedingen van de
werknemers en de loon- en inkomstenbelasting die zij betalen. De Raad
stelt dat de belastingdruk voor rechtspersonen daalt van 34,5% naar,
indien rekening wordt gehouden met de opbrengstbelasting, 5%. Dit effect
is beoogd. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat deze rechtspersonen
ook vastgoedheffing gaan betalen en, indien van toepassing, (bij de
ontvanger belast, maar bij de betaler niet aftrekbaar) gebruikelijk loon
aan een of meer directeuren grootaandeelhouder(s). Belangrijke
kanttekening bij deze, uitsluitend op de statutaire tarieven gebaseerde
vergelijking is dat in de huidige situatie relatief weinig
rechtspersonen daadwerkelijk 34,5% winstbelasting betalen. Veel van de
op de BES eilanden gevestigde bedrijven maken thans gebruik van
bijzondere fiscale regelingen, zoals de economische zones, tax-holidays
of, via een overgangsregeling, van het oude offshore-regime, waardoor de
feitelijke belastingdruk voor deze bedrijven geen 34,5% bedraagt, maar
circa 2%. Daar komt bij dat de huidige winstbelasting ingewikkeld is en
zowel voor belastingplichtigen als voor de belastingdienst moeilijk is
uit te voeren, waardoor de compliance te wensen overlaat. Tegen deze
achtergrond bezien kan naar het oordeel van de regering niet zonder meer
worden gesteld dat het nieuwe fiscale stelsel voor de BES eilanden tot
een verlaging van de belastingdruk van 34,5% naar 5% leidt; veel
bedrijven zullen na invoering van het nieuwe belastingstelsel in de
praktijk juist meer belasting gaan betalen, zeker indien zij de behaalde
winst aan de aandeelhouders uitkeren en indien ook rekening wordt
gehouden met de vastgoedheffing. Vanuit dit perspectief bezien wordt het
verschil in belastingdruk tussen particuliere ondernemingswinsten en via
rechtspersonen behaalde winsten in het nieuwe fiscale stelsel in veel
gevallen juist kleiner, temeer daar het tarief in de inkomstenbelasting
in dat nieuwe stelsel voor de BES eilanden wordt verlaagd van 38%
(exclusief opcenten) naar 30,4% en laatstgenoemd tarief ook de
inkomensafhankelijke premies voor de Wet algemene ouderdomsverzekering
BES, de Wet algemene weduwen en wezenverzekering BES en de
Zorgverzekering BES omvat. 

Vervolgens constateert de Raad dat het niet opnemen van een
winstbelasting tot een aanzuigende werking van ā€˜actieve’
vennootschappen kan leiden die thans nog gevestigd zijn op CuraƧao,
Sint Maarten of Aruba. De regering is van mening dat dit geen reden kan
zijn om op de BES eilanden een reguliere winstbelasting te introduceren.
In dit kader wordt gewezen op de hiervoor al genoemde in CuraƧao, Aruba
en Sint Maarten geldende regelingen betreffende tax holidays,
economische zones en off shore. Deze thans bestaande regelingen kunnen
wel degelijk tot gevolg hebben dat de belastingdruk op winst van
dergelijke lichamen in CuraƧao, Sint Maarten en Aruba lager zal zijn
dan de belastingdruk op winst van lichamen in de BES eilanden (zeker als
daarbij de vastgoedheffing in ogenschouw wordt genomen).

Ten slotte signaleert de Raad dat het voorgestelde stelsel gevoelig is
voor belastingontwijkende constructies, zoals het ontwikkelen van
activiteiten op de BES eilanden binnen een vaste inrichting van een
vennootschap die is gevestigd in een mogendheid die geen bronheffing op
uitgaande dividenden kent. In verband daarmee wordt naar aanleiding van
het advies van de Raad in het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel
BES een reparatiemaatregel voorgesteld. Met betrekking tot een vaste
inrichting (of vaste vertegenwoordiger) op de BES eilanden van een
vennootschap die is gevestigd in Aruba, CuraƧao, of Sint Maarten, wordt
via een in het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES opgenomen
wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, bepaald dat de
aan die vaste inrichting (of vaste vertegenwoordiger) toe te rekenen
winst wordt aangemerkt als Nederlandse winst voor zover de vaste
inrichting of de vaste vertegenwoordiger op basis van de
vestigingsplaatsfictie als bedoeld in artikel 5.2 van de Belastingwet
BES naar Nederland zou zijn verplaatst als de vaste inrichting (of vaste
vertegenwoordiger) een lichaam zou zijn geweest.

Motorrijtuigenbelasting

De Raad gaat abusievelijk voorbij aan het feit dat de
motorrijtuigenbelasting in artikel 55 van het wetsvoorstel Wet
financiƫn openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (FinBES)
wordt opgesomd als lokale belasting op de BES eilanden.

2. Tarieven

De Raad gaat uit van een bruto binnenlands product (BBP) voor de BES
eilanden van USD 527,3 miljoen (in 2007). Indien de geraamde opbrengst
wordt gedeeld door het door de Raad gehanteerde BBP cijfer zou dat
inderdaad leiden tot een belastingdruk van 7,9%. De regering wijst
allereerst op een verkeerd uitgangspunt van de Raad. Zo is het
gezamenlijk BBP van de BES eilanden berekend op basis van de cijfers van
het Nederlands-Antilliaanse Bureau voor de Statistiek die de Raad
eveneens aanhaalt niet USD 527 miljoen maar NAFL 527 miljoen (zie ook
het algemeen deel van de memorie van toelichting op de Belastingwet
BES). Dit komt neer op een bruto binnenlands product in 2007 van USD 294
miljoen. Indien vervolgens de geraamde belastingopbrengst, circa USD
41,5 miljoen, wordt uitgedrukt als percentage van het BBP bedraagt de
belastingdruk geen 7,9% maar 14,1%. Daar komt bij dat voor een goede
vergelijking met de Nederlandse belastingdruk ook de opbrengsten worden
meegenomen van de motorrijtuigenbelasting en kansspelbelasting die
momenteel op de BES eilanden als lokale belasting worden geheven (dat
zijn in Nederland immers rijksbelastingen). Hoewel raadpleegbaar
cijfermateriaal ontbreekt, blijkt uit de begrotingsdoorlichtingen die
zijn uitgevoerd in het kader van de opstartfase in de richting naar
Besluit tijdelijk financieel toezicht BES dat alleen al op Bonaire in
2004 voor NAFL 2,6 miljoen aan motorrijtuigenbelasting is gerealiseerd.
Indien mag worden aangenomen dat de totale opbrengst uit deze twee
middelen voor de drie eilanden tezamen – conservatief geschat – op
NAFL 3 miljoen (USD 1,67 miljoen) kan worden gesteld, komt de
belastingdruk op de BES eilanden uit op 14,7%. Het startpunt ligt dan
ook aanzienlijk hoger dan de Raad veronderstelt en komt hiermee dichter
in de buurt van het Nederlandse niveau.

Vervolgens lijkt de Raad ten onrechte te suggereren dat in het kader van
de thans in OECD lopende discussie rondom de grijze en zwarte lijsten
een verband wordt gelegd tussen de hoogte van tarieven enerzijds en
plaatsing op een grijze of zwarte lijst anderzijds. Dit is echter niet
het geval. De plaatsing van een jurisdictie op de grijze of zwarte lijst
is afhankelijk van de vraag of wordt voldaan aan de OECD standaarden
betreffende transparantie en informatie-uitwisseling. De thans
voorgestelde tariefstructuur zoals neergelegd in de voor het nieuwe
fiscale stelsel voor de BES eilanden benodigde wetgeving zal dan ook
niet afhankelijk worden gemaakt van de geldende tariefstructuur in de
omliggende eilanden.

3. Belastingregeling voor het Koninkrijk

De Raad stelt dat nadere aanpassing van de Belastingregeling voor het
Koninkrijk (BRK) nodig is. De Raad wijst daarbij onder meer op een
zestal aspecten, opgesomd als onderdeel a tot en met f. Op die punten
wordt hieronder nader ingegaan. Ter inleiding wordt een aantal
opmerkingen gemaakt.

De Raad wijst er terecht op dat de BRK zal dienen te worden aangepast.
Herziening van de BRK is een logisch vervolg op de wijzigingen in de
staatkundige verhoudingen en de daarmee samenhangende wijzigingen in het
belastingstelsel dat op de zogenoemde BES eilanden zal gelden. Dat geldt
temeer indien de overige gebiedsdelen kiezen voor een gehele of
gedeeltelijke wijziging van het daar geldende belastingstelsel. Daarbij
dient onder ogen te worden gezien dat zowel het overleggen over als het
uitwerken van uitgebreide teksten als de BRK tijd kost. Dat is immers
met vergelijkbare bilaterale verdragen ter voorkoming van dubbele
belasting ook het geval. In de zogenoemde ā€˜Raron’ (het voorstel van
Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen)
is, vooruitlopend op de beoogde herziening van de BRK, voorgesteld om in
de huidige BRK beperkte formele aanpassingen aan te brengen die
noodzakelijk zijn voor de formele gevolgen van de staatkundige
herziening. De BES eilanden gaan dan voor de toepassing van de BRK
onderdeel uitmaken van Nederland. CuraƧao en Sint Maarten worden, naast
Aruba, afzonderlijk benoemd. De Nederlandse Antillen komen dan in de BRK
niet meer voor. Die beperkte aanpassing van de BRK is voorgesteld om te
voorkomen dat op enig moment – indien het aanpassen van de BRK niet
lukt voor de transitiedatum naar de nieuwe staatkundige structuur – er
geen regeling ter voorkoming van dubbele belasting werkzaam zou zijn
binnen het Koninkrijk. Dat zou vanzelfsprekend een ongewenste situatie
zijn. Immers, in een dergelijk geval zou bijvoorbeeld een werknemer die
tijdelijk in een ander deel van het Koninkrijk werkt of een natuurlijke
persoon die na zijn pensionering verhuist naar een ander land binnen het
Koninkrijk geconfronteerd kunnen worden met dubbele heffing over zijn
salaris respectievelijk pensioen. Waar de huidige BRK echter in
combinatie met de voorgestelde Belastingwet BES tot ongewenste fiscale
lacunes leidt, kan het achterwege laten van maatregelen die dat
voorkomen schadelijk zijn voor ƩƩn of meer van de bij de BRK betrokken
landen. Dat kan nopen tot tijdelijke andere maatregelen. De route
daarvoor kan zijn via de Belastingwet BES dan wel via ƩƩn van de
(Europees) Nederlandse belastingwetten òf via de BRK òf in eerste
instantie via de hiervoor bedoelde heffingswetten en vervolgens via de
BRK. In deze fase worden vooralsnog vooral de eerste en derde route
gekozen, omdat het aanpassen van de BRK, zoals aangegeven, in overleg
tussen de (toekomstige) landen van het Koninkrijk in de komende periode
zal plaatsvinden. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat er hard aan
gewerkt zal worden om een aangepaste BRK, rekening houdend met de nieuwe
staatkundige structuur, al voor de inwerkingtredingsdatum van het
wetsvoorstel Belastingwet BES rond te hebben. Juist omdat het hier een
rijkswet betreft en er overleg aan vooraf moet gaan tussen alle
betrokken partijen is een tijdelijke oplossing verstandig. Ook als de
inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel Belastingwet BES niet wordt
gehaald is vanzelfsprekend de insteek om de periode waarin nog met de
huidige BRK wordt gewerkt zo kort mogelijk te houden. 

Bij onderdeel a merkt de Raad op dat het noodzakelijk is dat de
verhouding tussen Aruba, CuraƧao en Sint Maarten enerzijds en de BES
eilanden anderzijds in een rijkswet, in zes bilaterale regelingen of in
vier op elkaar afgestemde Eenzijdige Regelingen afzonderlijk geregeld
wordt. De analyse van de Raad van het aantal te regelen verhoudingen is
herkenbaar. In theorie kan ook worden gesteld dat zelfs tien regelingen
nodig zijn. Immers er komen vijf fiscale systemen in het Koninkrijk (de
bestaande systemen van ā€˜Europees’ Nederland en Aruba en de nieuwe
systemen voor CuraƧao, Sint Maarten en de BES eilanden). Op welke wijze
de regelingen ter voorkoming van dubbele belasting tussen deze gebieden
zullen worden vormgegeven, is onderwerp van overleg met alle daarbij
betrokken partijen. Gekozen kan worden voor ƩƩn nieuwe, mogelijk
complexe BRK, of een serie afzonderlijke regelingen. 

Bij onderdeel b merkt de Raad op dat een lichaam dat gevestigd is op de
BES eilanden geen inwoner kan zijn voor de BRK, op grond van artikel 2,
eerste lid, onderdeel d, van die rijkswet. Dat brengt met zich, aldus de
Raad, dat een dergelijk lichaam niet gerechtigd is tot voordelen onder
de BRK en tevens dat veel bronheffingstoewijzingen niet van toepassing
zijn. In de memorie van toelichting bij de onderhavige Belastingwet BES
is aangegeven dat de voorgestelde vastgoedbelasting is bedoeld als een
forfaitaire winstbelasting, waarbij de winst wordt vastgesteld aan de
hand van het in bezit zijnde vastgoed. Deze vastgoedbelasting wordt
ingevoerd ter vervanging van de thans bestaande traditionele
winstbelasting. Verder wordt de opbrengstbelasting ingevoerd die –
mede door middel van een eindafrekeningsverplichting – beoogt alle
door het lichaam behaalde winst op enig moment te belasten, hetzij bij
uitdeling of bij het eidigen van de belastingplicht op de BES eilanden.
Daarmee is voldaan aan de eis die artikel 2, eerste lid, onderdeel d,
van de BRK stelt dat voor inwonerschap noodzakelijk is dat een persoon
aan een belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf,
plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid. De
memorie van toelichting maakt immers duidelijk dat slechts vanwege de
wenselijkheid van een op de eilanden toegesneden systeem geen
internationaal gebruikelijke winstbelasting, maar de vastgoedbelasting
– als alternatief voor een dergelijke winstbelasting – en de
opbrengstbelasting worden ingevoerd. Lichamen die gevestigd zijn op de
BES eilanden kwalificeren mitsdien als inwoner voor de BRK. 

Voorts merkt de Raad op dat in artikel 3, derde lid, van de BRK een
opsomming staat van bestaande belastingen waarop de BRK van toepassing
is. De Raad stelt dat onzeker is of de op de BES eilanden geldende
inkomstenbelasting en loonbelasting (BESib en BESlb) onder de BRK kunnen
worden gebracht. De opbrengstbelasting en de vastgoedbelasting vallen
naar het oordeel van de Raad in ieder geval niet onder de BRK. Deze
visie van de Raad wordt niet onderschreven. Artikel 3, eerste en tweede
lid, van de BRK bepalen op welke belastingwetten de BRK van toepassing
is. Het derde lid geeft slechts een opsomming van (ooit) bestaande
belastingen waarop de BRK in ieder geval van toepassing is. Met de Raad
kan worden ingestemd dat deze opsomming verouderd is. Ter illustratie:
de in het derde lid, onderdeel a genoemde commissarissenbelasting en
vermogensbelasting bestaan ook al langere tijd niet meer. Zoals ook bij
bilaterale verdragen, waarin nagenoeg altijd een vergelijkbaar artikel
is opgenomen, vallen inkomstenbelastingen, loonbelastingen,
opbrengstbelastingen en winstbelastingen (inclusief de voor de BES
eilanden geldende vastgoedbelasting) wel onder het bereik van de BRK op
grond van de eerste twee leden van artikel 3 van de BRK. In de
voorgenomen aanpassing van de BRK zal uiteraard de suggestie van de Raad
worden meegenomen en een actuele opsomming van belastingen worden
opgenomen.

Zoals hiervóór bij onderdeel b is uiteengezet, deelt de regering de
conclusie van de Raad ten aanzien van het inwonerschap voor de BRK niet.
In onderdeel d stelt de Raad dat een bijzonder gevolg van de eerdere
veronderstelling dat een BES-lichaam geen inwoner voor de BRK kan zijn
is dat, als gevolg van art. 5.8 (nieuw) van de Belastingwet BES, op het
moment van invoering van de nieuwe fiscale BES wetgeving alle op de BES
eilanden gevestigde lichamen geacht worden hun gehele vermogen te hebben
uitgekeerd.

In onderdeel e geeft de Raad aan dat voor het geval zich dubbele heffing
voordoet bij een inwoner van de BES eilanden nog niet in voldoende mate
is uitgewerkt in regelgeving hoe hiervoor vrijstelling of een
ā€œcreditā€ wordt gegeven. Artikel 24 BRK regelt de vrijstelling en
verrekening slechts op hoofdlijnen. Details worden overgelaten aan de
nationale wetgever, aldus de Raad. Deze opmerking van de Raad is
terecht. In de in te voeren nationale regels voor de BES eilanden zal
aan dit aspect nog aandacht moeten worden besteed, bijvoorbeeld in
combinatie met een eenzijdige regeling ter voorkoming van dubbele
belasting voor de BES eilanden (naar analogie van het Nederlandse
Besluit voorkoming dubbele belasting 2001, maar dan vormgegeven op een
wijze die past bij de overige BES regelgeving). Die eenzijdige regeling
zal in de nabije toekomst worden geformuleerd in samenhang met de
herziening van de BRK.

Bij onderdeel f wijst de Raad erop dat in de Samenwerkingsregeling
Nederlandse Antillen en Aruba van 28 augustus 1985 is vastgelegd dat de
voorkoming van dubbele belasting bij eenvormige landsverordening dient
te worden geregeld. Op die Samenwerkingsregeling wordt hierna in
onderdeel 17 ingegaan. Voor de volledigheid wordt ten aanzien van de
voorkoming van dubbele belasting nog het volgende opgemerkt. Voorkoming
van dubbele belasting wordt tussen de landen van het Koninkrijk geregeld
door middel van de BRK. Op het streven tot spoedige aanpassing is
hiervoor al ingegaan bij de inleidende opmerking in dit onderdeel 3. Na
inwerkingtreding van de Belastingwet BES vormen ā€˜Europees’ Nederland
en de BES eilanden samen ƩƩn land. Die situatie wordt niet door de BRK
gedekt, dus zal daarvoor een afzonderlijke regeling worden opgesteld.
Ten slotte heeft ieder land dan nog regels ter voorkoming van dubbele
belasting nodig in de relatie met derdelanden. Daarvoor kent ieder land
eenzijdige regels die binnen de eigen fiscale autonomie vallen en
(eventueel) bilaterale verdragen.

4. Voorkoming dubbele belasting/ land Nederland

De regering is van mening dat van indiening bij de Ministerraad en een
daaropvolgende adviesaanvraag bij de Raad van State over de
Belastingregeling voor het land Nederland (een algemene maatregel van
bestuur) pas sprake kan zijn als voor alle voor het fiscale stelsel voor
de BES eilanden benodigde wetsvoorstellen het parlementaire proces is
afgerond. Op deze wijze kan worden gewaarborgd dat de Belastingregeling
voor het land Nederland aansluit op de definitieve vormgeving van het
voor de BES eilanden geldende fiscale stelsel.

5. Europese aspecten

De regering deelt de mening van de Raad dat sprake kan zijn van spanning
met de gedragscode voor belastingen op ondernemingen niet. Hoewel
weliswaar kan worden gesteld dat de antimisbruikmaatregel in artikel 5.2
van de Belastingwet BES tot gevolg heeft dat voor lichamen die bij voor
bezwaar vatbare beschikking op de BES eilanden worden geacht te zijn
gevestigd een belastingniveau ontstaat dat lager is dan voor lichamen
die op basis van artikel 5.2 van de Belastingwet BES in Nederland worden
geacht te zijn gevestigd, is daarmee nog geen sprake van schadelijkheid.
Of een bepaalde regeling daadwerkelijk schadelijk is, moet worden
beoordeeld aan criteria zoals onder andere zijn opgesomd in onderdeel B
van de gedragscode. 

Juist door het voor de BES eilanden voorgestelde fiscale stelsel te
toetsen aan deze criteria komt de regering tot de conclusie dat van
spanning met de gedragscode geen sprake is. Het voor de BES eilanden
voorgestelde stelsel is gericht op het behoud van het reeds op de BES
eilanden aanwezige lokale bedrijfsleven en op het aantrekken van
bedrijven die bereid zijn te investeren in werkgelegenheid en onroerend
goed op de BES eilanden zonder dat voor deze laatste groep een andere
fiscale behandeling is voorzien dan voor het reeds op de BES eilanden
aanwezige bedrijfsleven. Hierdoor komen de voordelen juist terecht bij
ingezetenen van de BES eilanden. Ook vereist de regeling dat er
daadwerkelijk economische activiteiten worden verricht op de BES
eilanden en een substantiƫle economische aanwezigheid op de BES
eilanden is zelfs een voorwaarde. Per saldo ontstaat hierdoor een
regeling die lichamen met een economische binding met de BES eilanden
een profijtelijk fiscaal stelsel biedt, terwijl bedrijven zonder (veel)
economische binding met de BES eilanden (bijvoorbeeld trustkantoren en
doorstroomlichamen) actief ontmoedigd worden om zich op de BES eilanden
te vestigen doordat deze bedrijven geen gebruik kunnen maken van het BES
stelsel maar in de reguliere Nederlandse heffing worden betrokken. Als
het ware ontstaat hierdoor een ā€˜on shore’ regeling, terwijl de
gedragscode juist is gericht tegen ā€˜off shore’ regelingen.

Daarnaast vraagt de Raad in te gaan op de ontwikkeling dat Estland onder
druk van de Europese Commissie de aldaar geldende
winstuitdelingsbelasting moest afschaffen. 

De voorgenomen afschaffing van de Estse winstuitdelingsbelasting hangt
nauw samen met de toetreding van Estland tot de Europese Unie. In de
aanloop naar de toetreding van een staat tot de Europese Unie dient de
desbetreffende staat het zogenoemde ā€˜acquis communautaire’ om te
zetten in nationale regelgeving. EĆ©n hoofdstuk van het ā€˜acquis
communautaire’ gaat over belastingen en omvat onder andere de
zogenoemde Moeder/Dochter-richtlijn. Doordat Estland pas winstbelasting
heft op het moment van winstuitdeling, zou toepassing van de
Moeder/Dochter-richtlijn tot gevolg hebben dat de winst van een Ests
lichaam onbelast zou zijn zolang het niet zou worden uitgekeerd en
vervolgens zou worden vrijgesteld op basis van de
Moeder/Dochter-richtlijn op het moment van uitdeling aan een lichaam in
de Europese Unie. Per saldo zou daardoor in Estland geen
belastingheffing over de winst plaatsvinden. Los van de mogelijke
budgettaire gevolgen voor Estland (vanwege het grotendeels verdampen van
de Estse winstbelastinggrondslag) werd het voorgaande door de Europese
Commissie in de Europese context als niet wenselijk beoordeeld. Als
onderdeel van de toetredingsonderhandelingen tussen de Europese
Commissie en Estland is dan ook op het punt van de
Moeder/Dochter-richtlijn een tijdelijke derogatie op het acquis
communautaire overeengekomen (geldend tot en met 31 december 2008).

Anders dan de Raad lijkt te veronderstellen is de Estse
winstuitdelingsbelasting niet in strijd met het primaire Europese recht
(het EG-verdrag). Er is enkel vastgesteld dat een
winstuitdelingsbelasting en de Moeder/Dochter-richtlijn niet op elkaar
aansluiten en om die reden niet verenigbaar is met het secundaire recht.
Het in de Belastingwet BES voorgestelde stelsel waar winst alleen wordt
belast bij uitdeling (en niet bij herinvestering) levert dan ook geen
Europeesrechtelijke problemen op, te meer daar de
Moeder/Dochter-richtlijn niet van toepassing is of wordt op de BES
eilanden. De BES eilanden blijven immers een zogenoemd Land Gebied
Overzee (LGO) als bedoeld in artikel 299, derde lid, van het EG-verdrag.
Zelfs als de BES eilanden op enig moment een zogenoemd Ultra Perifeer
Gebied (UPG) zouden worden, kan het voorgaande stelsel blijven bestaan
mits als onderdeel van de onderhandelingen tussen de Europese Commissie
en Nederland – en na bekrachtiging door de Raad van Ministers van de
Europese Unie – over de daadwerkelijke invulling van zo’n eventuele
UPG-status voor de BES eilanden is overeengekomen dat de
Moeder/Dochter-richtlijn bij wijze van derogatie op het ā€˜acquis
communautaire’ in de BES eilanden tijdelijk of helemaal geen
toepassing vindt. 

6. Randvoorwaarden

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad met betrekking tot de
vormgeving en opbouw van de inkomstenbelasting en de loonbelasting
worden de voorgestelde hoofdstukken II en III van de Belastingwet BES in
zijn geheel geschrapt. De Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943
en de Landsverordening op de loonbelasting 1976 worden dan ook
(vooralsnog) omgezet in Nederlands recht, waardoor deze
landsverordeningen – ook nadat de BES eilanden een onderdeel van
Nederland zijn geworden – materieel nagenoeg geheel zullen blijven
bestaan. Hierdoor vervalt op dit moment de noodzaak nader in te gaan op
deze opmerking van de Raad.

7. Artikelsgewijze toelichting

De regering wijst erop dat voor alle bepalingen in hoofdstuk I, IV, V,
VI, VII, IX en X van de Belastingwet BES een toelichting is opgenomen in
het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting. Voor hoofdstuk
VIII van de Belastingwet BES geldt dit niet. De reden hiervoor is dat
grotendeels is aangesloten bij de bestaande Nederlands-Antilliaanse
regelgeving op het terrein van het formele belastingrecht en
invorderingsrecht. Voor de wordingsgeschiedenis en de toelichting op
hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES wordt dan ook – net als de
regel is bij alle Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen die door
middel van de Invoeringswet BES en de Aanpassingswet BES worden omgezet
– verwezen naar de Nederlands-Antilliaanse toelichting op die thans
bestaande regelingen. Voor de overige delen alsmede voor de onderdelen
waarop wordt afgeweken van het bestaande Nederlands-Antilliaanse formele
belastingrecht en invorderingsrecht is in de memorie van toelichting
voorzien in een artikelsgewijze toelichting. Omdat hoofdstuk VIII wel
een eigen opbouw kent, is in de memorie van toelichting een
transponeringstabel opgenomen aan de hand waarvan de herkomst van de
bepaling (en de toelichting daarop) eenvoudiger is te traceren. Ten
slotte kan ten aanzien van de hoofdstukken II en III van de Belastingwet
BES het navolgende worden opgemerkt. Naar aanleiding van de opmerkingen
van de Raad heeft de regering geoordeeld dat vooralsnog geen
inkomstenbelasting en loonbelasting in de Belastingwet BES wordt
opgenomen. Dit betekent dat via de Invoeringswet BES en de
Aanpassingswet BES de thans bestaande Landsverordening op de
inkomstenbelasting 1976 en Landsverordening op de loonbelasting 1976
grotendeels ongewijzigd worden omgezet in Nederlands recht (zie voor een
nadere toelichting de onderdelen 9, 10 en 17). De hoofdstukken II en III
worden voor de toekomstige inkomstenbelasting en loonbelasting
gereserveerd waardoor een artikelsgewijze toelichting voor deze twee
hoofdstukken in de memorie van toelichting bij de Belastingwet BES niet
aan de orde is.

8. Inleidende bepalingen

Lichamen

De regering heeft het advies van de Raad opgevolgd. Teneinde over de
belastingplicht geen misverstand te laten bestaan is in artikel 5.1
(nieuw) een opsomming gegeven van de rechtsvormen waarop de
opbrengstbelasting toepassing vindt. Verder is in artikel 5.1, tweede
lid (nieuw) een van artikel 1.2 (oud) afwijkende definitie van "lichaam"
opgenomen die bewerkstelligt dat de opbrengstbelasting niet geldt voor
lichamen die voor de heffing van de inkomstenbelasting als transparant
worden aangemerkt. De winst van deze lichamen wordt bij de maten of
vennoten immers in de inkomstenbelasting betrokken.

Delegatie

Dit advies van de Raad is overgenomen en verwerkt in de wettekst en de
memorie van toelichting.

9. Inkomstenbelasting

Zie onderdelen 6 en 17.

10. Loonbelasting

Zie onderdelen 6 en 17.

11. Vastgoedbelasting

Tijdvak en peildatum

In navolging op het advies van de Raad is artikel 4.7 – nu artikel 4.6
– van de Belastingwet BES aangepast en is een nieuw artikel 4.8
ingevoegd.

Voorts is in navolging op het advies van de Raad een nieuw artikel 4.7
toegevoegd. Geregeld is dat de inspecteur uit eigen beweging de aanslag
vaststelt en dat het tijdvak ƩƩn kalenderjaar is.

Tenslotte constateert de Raad dat slechts in beperkte mate kan worden
aangesloten bij de lokale grondbelasting. Het is in zoverre juist dat in
de FinBES andere correcties op de waarde van de onroerende zaak in
aanmerking worden genomen dan in de Belastingwet BES. Zowel de waarde
voor de lokale grondbelasting als voor de vastgoedbelasting wordt echter
bepaald voor dezelfde periode van vijf jaar.

Belastingplicht

De Raad adviseert artikel 4.3, onderdeel f, van de Belastingwet BES
zodanig aan te passen dat de verwijzing in onderdeel f strookt met de
toelichting. Zoals de Raad terecht opmerkt, is beoogd dat in de BES
eilanden gelegen onroerende zaken niet in de heffing van de
vastgoedbelasting dienen te worden betrokken als het in bezit is van een
lichaam dat op basis van artikel 5.2, van de Belastingwet BES in
Nederland wordt geacht te zijn gevestigd. In dat geval zal het met die
onroerende zaken behaalde rendement in Nederland in de heffing worden
betrokken (vennootschapsbelasting). Dit is ook in de memorie van
toelichting uiteengezet. De verwijzing in artikel 4.3, onderdeel f, van
de Belastingwet BES spoorde echter niet met de toelichting. In artikel
4.3, onderdeel f, wordt abusievelijk verwezen naar artikel 5.2, tweede
lid, van de Belastingwet BES waardoor alle onroerende zaken die in bezit
zijn van op de BES eilanden gevestigde lichamen of lichamen die zijn
opgericht naar op de BES eilanden geldend recht onder de vrijstelling
vallen. Dit is een omissie. De wettekst is op dit punt dan ook aangepast
en in overeenstemming gebracht met de in de memorie van toelichting
verwoorde bedoeling.

Voorts adviseert de Raad in de memorie van toelichting in te gaan op de
heffing van Nederlandse vennootschapsbelasting over in de BES eilanden
gelegen onroerende zaken. De Raad stelt vast dat een onroerende zaak die
feitelijk in eigendom is van een in Nederland gevestigd lichaam (anders
dan op basis van artikel 5.2 van de Belastingwet BES) niet wordt
vrijgesteld van vastgoedbelasting zoals voorgesteld in hoofdstuk IV van
de Belastingwet BES, terwijl een onroerende zaak die in eigendom is van
een in op basis van artikel 5.2 van de Belastingwet BES in Nederland
gevestigd lichaam wel wordt vrijgesteld van vastgoedbelasting zoals
voorgesteld in hoofdstuk IV van de Belastingwet BES. Op verzoek van de
Raad wordt de memorie van toelichting aangevuld over de wijze waarop in
bovengenoemde gevallen wordt voorzien in de voorkoming van cumulatie van
de heffing van de BES vastgoedbelasting en de heffing van Nederlandse
vennootschapsbelasting.

Heffing

De Raad adviseert de formele regels rondom de heffing van de
vastgoedbelasting opnieuw te bezien. In navolging op dit advies van de
Raad is in het wetsvoorstel opgenomen dat de waarde bij voor bezwaar
vastbare beschikking wordt vastgesteld. Deze waarde geldt voor een
tijdvak van vijf achtereenvolgende kalenderjaren waartegen slechts
eenmaal bezwaar mogelijk is omdat een bezwaar tegen de aanslag in de
andere jaren niet gegrond kan zijn op de stelling dat de waarde onjuist
is vastgesteld. Verder is in de wet geregeld dat de inspecteur een
aanslag oplegt zonder dat daaraan een aangifte is voorafgegaan.

12. Opbrengstbelasting

Voorwerp van belasting

Dit advies van de raad is overgenomen. In de toelichting is opgenomen
dat de opbrengstbelasting betrekking heeft op alle door het lichaam
uitgedeelde winst. De opbrengstbelasting is gebaseerd op de
Landsverordening dividendbelasting (Lv DB). Evenmin als de Nederlandse
Wet op de dividendbelasting 1965 kent de Lv DB een step up voor lichamen
die zich in de Antillen vestigen. In lijn hiermee kent ook de
opbrengstbelasting geen step up. Het gevolg is dat de uitdeling van de
wereldwinst door een op de BES eilanden gevestigd lichaam onderworpen is
aan de opbrengstbelasting ongeacht het land waar deze winst
oorspronkelijk is behaald. Door het achterwege laten van een step up
blijft de regeling relatief eenvoudig.

De Raad merkt voorts op dat de verwijzing in artikel 5.4 (aangenomen is
dat de Raad de verwijzing in artikel 5.3, onderdelen a, b en c, van de
Belastingwet BES (oud) bedoelt) naar ā€œin op de BES eilanden gevestigde
lichamen als bedoeld in artikel 5.2 van de Belastingwet BESā€, evenals
de verwijzingen in de artikelen 5.1, onderdeel b (oud), en 5.11, eerste
lid (oud) van de Belastingwet BES, verwarring oproept. De Raad adviseert
de artikelen aan te passen. De regering heeft het advies van de Raad ter
harte genomen. De verwijzing in de genoemde artikelen naar ā€œin op de
BES eilanden gevestigde lichamen als bedoeld in artikel 5.2 van de
Belastingwet BESā€œ, beoogt duidelijk te maken dat de bepalingen slechts
van toepassing zijn indien de uitkerende lichamen op de BES eilanden
zijn gevestigd. Daartoe verwijzen de onderdelen a, b en c in artikel 5.3
(oud) naar artikel 5.2. Voor de vaststelling van de vestigingsplaats is
naast artikel 5.2 echter ook artikel 1.5 van belang doordat artikel 5.2
in zoverre geldt in afwijking van artikel 1.5. De enkele verwijzing naar
artikel 5.2 kan daar door verwarrend zijn en is om die reden in de
desbetreffende bepalingen achterwege gelaten. In de onderdelen a, b, c
en d van artikel 5.1 (nieuw, was 5.3), is bepaald dat de
opbrengstbelasting wordt geheven van degenen die gerechtigd zijn tot de
opbrengst van ā€œop de BES eilanden gevestigdeā€ rechtsvormen. Wanneer
een lichaam op de BES eilanden is gevestigd wordt geregeld door artikel
1.5 alsmede in zoverre in afwijking daarvan, artikel 5.2. Een naar
omstandigheden op de BES eilanden gevestigd lichaam is voor de
opbrengstbelasting op de BES eilanden gevestigd als aan de voorwaarden
van artikel 5.2, tweede en derde lid (nieuw) is voldaan en de inspecteur
aan het lichaam een beschikking heeft afgegeven of het lichaam heeft
toegelaten tot een handels- en dienstenentrepot als bedoeld in hoofdstuk
V van de Douane- en Accijnswet BES. De op basis van artikel 1.5 op de
BES eilanden gevestigde lichamen die niet voldoen aan de voorwaarden van
artikel 5.2. tweede en derde lid, worden geacht in Nederland te zijn
gevestigd en vallen onder de Nederlandse vennootschapsbelasting en
dividendbelasting. De omschrijving van de inhoudingsplichtige in artikel
5.6, tweede lid, (was artikel 5.1 onderdeel b (oud)) en artikel; 5.7,
onderdeel a, is aangepast. Voorts is de toelichting bij deze artikelen
verduidelijkt. 

Ten slotte hebben de opmerkingen van de Raad geleid tot een aanpassing
van artikel 5.3 (oud). In verband met een meer logische opbouw van het
hoofdstuk is dit artikel vernummerd in artikel 5.1 (nieuw). In het
eerste lid, onderdelen a tot en met d, van artikel 5.1 (nieuw) zijn de
rechtsvormen waarop de opbrengstbelasting toepassing vindt opgesomd.
Daaronder vallen naast verschillende vennootschappen met een in aandelen
verdeeld kapitaal ook verenigingen, stichtingen alsmede doelvermogens en
open fondsen voor gemene rekening. De Raad wijst er terecht op dat de
definitie van lichamen in artikel 1.2 (oud) ook transparante lichamen
omvat. In artikel 5.1. tweede lid (nieuw) is daarom een van artikel 1.2
afwijkende definitie van lichamen opgenomen. De opbrengstbelasting geldt
uitsluitend voor de in artikel 5.1 eerste lid (nieuw) met name genoemde
op de BES eilanden gevestigde rechtsvormen en niet voor lichamen die
voor de heffing van de inkomstenbelasting als transparant worden
aangemerkt. De winst van deze lichamen wordt bij de maten of vennoten in
de inkomstenbelasting betrokken. De Raad vraagt verder aandacht voor de
positie van niet op de BES eilanden gevestigde lichamen die door middel
van een vaste inrichting activiteiten uitoefenen. Voor
Koninkrijkssituaties is in het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal
stelsel BES voorzien in een aanpassing van de buitenlandse
belastingplicht in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Hierdoor
wordt de aan een vaste inrichting in de BES eilanden toe te rekenen
winst waarvan het hoofdhuis in Aruba, CuraƧao of Sint Maarten is
gevestigd eveneens in de heffing van de Nederlandse
vennootschapsbelasting betrokken. Hierdoor wordt de grondslag voor
Aruba, CuraƧao en Sint Maarten beschermd. Immers, op basis van de
Belastingregeling voor het koninkrijk (BRK) dienen Aruba, CuraƧao en
Sint Maarten deze winst vrij te stellen hetgeen tot gevolg kan hebben
dat Arubaanse, CuraƧaose en Sintmaartense lichamen hun activiteiten
onderbrengen in een vaste inrichting in de BES eilanden waardoor de
winstbelasting grondslag van Aruba, CuraƧao en Sint Maarten wordt
uitgehold. Voor niet Koninkrijkssituaties zal de Staat waar het
hoofdhuis zich bevindt moeten bezien of het de winst van de BES vaste
inrichting in de eigen nationale winstbelasting betrekt.

Plaats van vestiging

De suggestie van de Raad om het eerste lid van artikel 5.2 van de
Belastingwet BES te laten vervallen, wordt overgenomen. Het oude tweede
lid (na schrapping van het oude eerste lid, wordt dit het nieuwe eerste
lid) blijft echter wel bestaan. Op deze wijze wordt in de Belastingwet
BES duidelijk gemaakt dat de winst van een op de BES eilanden gevestigd
lichaam in de Nederlandse vennootschapsbelasting en dividendbelasting
wordt betrokken, tenzij het lichaam voldoet aan de in artikel 5.2
genoemde voorwaarden. Indien aan die voorwaarden wordt voldaan is de
opbrengstbelasting van toepassing. Overigens onderschrijft de regering
de analyse van de Raad dat de bepaling in het oude tweede lid van
artikel 5.2 (het nieuwe eerste lid) van de Belastingwet BES geen andere
rechtsgevolgen heeft dan dat de winst van lichamen die op basis van de
rest van artikel 5.2 niet onder de opbrengstbelasting worden gebracht,
in de BES eilanden niet in de heffing kan worden betrokken. Dit
artikellid creƫert als zodanig geen heffingsrecht voor Nederland. Om
dat te bewerkstelligen worden in het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal
stelsel BES wijzigingen voorgesteld in de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 en de Wet op de dividendbelasting 1965. Door
in deze wetten te bepalen dat lichamen die op basis van artikel 5.2 van
de Belastingwet BES geacht worden in Nederland te zijn gevestigd, ook
voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de
Wet op de dividendbelasting 1965 aan te merken als in Nederland
gevestigde lichamen. Hiermee wordt een sluitend systeem gecreƫerd.

Sfeerovergang

In het wetsvoorstel is in artikel 5.8 (nieuw) Belastingwet BES een
regeling getroffen voor deze sfeerovergang die voorziet in een
eindafrekening voor de opbrengstbelasting. De latent verschuldigde
opbrengstbelasting moet dan worden afgedragen. De Raad merkt op dat in
de toelichting niet is aangegeven op welke wijze in de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 deze sfeerovergang zal worden geregeld. De
Raad acht daarbij onder meer van belang het tijdstip waarop de
sfeerovergang plaatsvindt (tijdstip niet meer voldoen aan de
voorwaarden, begin of einde kalenderjaar).

Zoals hiervoor onder ā€œplaats van vestiging’ vermeld, zijn, teneinde
lichamen die niet voldoen aan de voorwaarden van het tweede en derde lid
van artikel 5.2 van de Belastingwet BES in de heffing van Nederlandse
vennootschapsbelasting (en dividendbelasting) te kunnen betrekken,
aanvullende maatregelen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en
de Wet op de dividendbelasting 1965 nodig. Deze maatregelen bestaan uit
een uitbreiding van de vestigingsplaatsficties zoals neergelegd in
artikel 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 1 van
de Wet op de dividendbelasting 1965. Dit is eveneens geregeld in het
wetsvoorstel Wet Invoeringswet fiscaal stelsel BES. Aan artikel 2, van
de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt een nieuw achtste lid
toegevoegd dat bewerkstelligt dat alle lichamen die op basis van artikel
5.2 van de Belastingwet BES in Nederland worden geacht te zijn
gevestigd, ook voor de toepassing van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 in Nederland worden geacht te zijn
gevestigd. Als gevolg hiervan wordt de winst van deze lichamen volgens
de regels van de binnenlandse belastingplicht in de heffing van
vennootschapsbelasting betrokken. Een overeenkomstige aanpassing wordt
in artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965 opgenomen. Door
deze maatregelen worden de op de grond van artikel 5.2 van de
Belastingwet BES voor de toepassing van de opbrengstbelasting (en
vastgoedbelasting) naar Nederland verplaatste lichamen als het ware in
Nederland ā€˜binnen gehaald’ (althans voor de toepassing van de
vennootschapsbelasting en de dividendbelasting).

Voor het bepalen van de winst van de nieuwe belastingplichtige bij de
vestiging in Nederland is geen nadere regelgeving opgesteld. Als
hoofdregel bij vestiging van een lichaam in Nederland geldt dat het
lichaam in de Nederlandse vennootschapsbelasting begint met waardering
van alle activa en passiva op de waarde in het economische verkeer. Deze
regel geldt ook als een BES lichaam naar Nederland wordt verplaatst
(verplicht of uit eigen beweging). Het tijdstip waarop de sfeerovergang
plaatsvindt is in beginsel het tijdstip waarop niet meer voldaan wordt
aan de voorwaarden van artikel 5.2, tweede en derde lid, met als gevolg
dat de beschikking komt te vervallen. Dat kan in de loop van een
boekjaar zijn als definitief vaststaat dat blijvend niet aan de
voorwaarden wordt voldaan. De Raad signaleert terecht dat de gestelde
voorwaarden van artikel 5.2, derde lid (oud) kunnen leiden tot een
jojo-effect. Bijvoorbeeld bij een lichaam dat onder de
opbrengstbelasting valt op grond van de omstandigheid, dat het aan ten
minste drie op de BES-eilanden wonende personen voltijds blijvend werk
verschaft en een van de drie personeelsleden overlijdt of ontslag neemt.
Van rechtswege vindt dan op basis van artikel 5.2, derde lid, onderdeel
b(oud), sfeerovergang plaats en bij het aantrekken van een vervangend
personeelslid dient opnieuw op verzoek een beschikking te worden
genomen. De regering is het met de Raad eens dat dit ā€˜jojoĆ«n’
tussen opbrengst- en vennootschapsbelastingheffing dient te worden
vermeden. Om dit ā€˜jojo’ effect te voorkomen zijn de voorwaarden van
artikel 5.2, derde lid (oud) – nu artikel 5.2, tweede lid –
aangepast. Ten aanzien van de bezittingen- of personeelseis is in de
voorwaarden in onderdeel a en b van artikel 5.2, tweede lid (nieuw) het
woord ā€œdoorgaansā€ opgenomen. Hierdoor hoeft het tijdelijk niet
voldoen aan de bezittingen- of personeelseis niet altijd tot ā€˜niet
kwalificeren’ te leiden. Het biedt tevens de mogelijkheid om in
voorkomende gevallen praktisch met de verplaatsing om te gaan,
bijvoorbeeld door dat de belastingplichtige en de inspecteur vaststellen
dat bij de aanvang van een boekjaar de vestigingsplaats van het lichaam
wijzigt. 

De Raad merkt verder op dat ook indien een op de BES eilanden gevestigd
lichaam eerst aan de (Nederlandse) vennootschapsbelasting is onderworpen
en vervolgens opbrengstbelastingplichtig wordt, deze sfeerovergang
geregeld dient te worden, waarbij de problematiek gecompliceerder ligt.
Hetzelfde geldt bij vestiging op de BES eilanden van een voordien in een
andere mogendheid gevestigd lichaam. Ook voor deze gevallen dient
volgens de Raad een soortgelijke regeling te worden getroffen. 

Anders dan de Raad is de regering niet van oordeel dat bij vestiging van
een lichaam op de BES eilanden de sfeerovergang gecompliceerder ligt.
Zoals onder het kopje ā€˜Voorwerp van belasting’ al is uiteengezet
beoogt de opbrengstbelasting elke uitdeling van winst onder de heffing
te brengen. Voorwerp van de heffing is daardoor, net als bij de
Nederlandse wet op de dividendbelasting 1965, de (uitdeling van) de
wereldwinst van het lichaam. Anders dan de Raad veronderstelt, is de
opbrengstbelasting geen belasting over de op de BES eilanden
gegenereerde winst maar een belasting over alle uitdelingen van winst.
Bij dit uitgangspunt past niet het verlenen van een ā€˜step up’ aan
lichamen die zich op de BES eilanden vestigen. Naar het oordeel van de
regering leidt het achterwege laten van een step up voor lichamen die
zich vanuit Nederland op de BES eilanden vestigen niet tot een dubbele
heffing. In Nederland zijn uitdelingen van winst door vennootschappen
onderworpen aan de inhouding van dividendbelasting. Door de vestiging op
de BES eilanden vervalt de dividendbelastingclaim en komt daarvoor de
heffing van opbrengstbelasting in de plaats. Gelet op het verschil in
tarief van 15 percent dividendbelasting tegen 5 percent
opbrengstbelasting zal verplaatsing in veel gevallen leiden tot een
lagere belastingdruk. De regering is het wel eens met de Raad dat het
verlenen van een step up, de regeling gecompliceerd maakt. Dat zou
afbreuk doen aan de wens te komen tot een voor de BES eilanden eenvoudig
fiscaal stelsel. Gezien het bovenstaande heeft de regering heeft het
advies van de Raad om een step up in te voeren niet overgenomen. 

Toepassing verdragen

De Raad veronderstelt dat, indien de gerechtigde tot een uitdeling
inwoner is van een van de andere delen van het Koninkrijk of een
verdragsland, de heffing van de opbrengstbelasting niet mogelijk is,
aangezien het uitdelende lichaam voor de toepassing van de BRK en de
verdragen geen inwoner van de BES eilanden is. Die veronderstelling van
de Raad is gebaseerd op de gedachte dat een BES lichaam niet onderworpen
is aan belasting in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, BRK
(en bijvoorbeeld ook niet in de zin van artikel 4, eerste lid, van het
OESO-modelverdrag). Zoals hiervoor reeds uiteengezet, is de
vastgoedbelasting als een vervanger van de winstbelasting bedoeld en
wordt daarnaast een opbrengstbelasting ingevoerd. Om die reden is ook
sprake van onderworpenheid in de zin van de BRK en in de zin van
eventuele belastingverdragen die op de BES eilanden van toepassing
zouden zijn en die het OESO-modelverdrag op dit punt volgen. Aan het
door de Raad gesuggereerde artikel over overige inkomsten in de BRK (of
een verdrag) wordt dan niet toegekomen voor winstuitkeringen. Die vallen
gewoon onder het dividendartikel.

Vermijding oneigenlijk gebruik

Deze kritiek van de Raad wordt ter harte genomen. De regels die bepalen
wanneer een feitelijk op de BES eilandengevestigd lichaam voor de
toepassing van Nederlandse belastingwetten toch onder de
vennootschapsbelasting en dividendbelasting wordt gebracht zijn
aangescherpt en nader toegelicht in het wetsvoorstel en de memorie van
toelichting.

13. Algemene bestedingsbelasting

In reactie op de opmerkingen van de Raad wordt opgemerkt dat bij de
vormgeving van de algemene bestedingsbelasting (ABB) de omvang van de
bevolking en een daarbij nog efficiƫnt te innen stelsel van heffing
over consumptie een grote rol hebben gespeeld. Ook het op de BES
eilanden geldende kostenniveau heeft een belangrijke rol gespeeld.
Immers, een zeer groot deel van de goederen moeten vanwege het insulaire
karakter, de geografische omstandigheden (bijvoorbeeld geen
zoetwaterreservoirs), de kleine bevolkingsomvang en het ontbreken van
natuurlijke hulpbronnen worden geĆÆmporteerd. Hierdoor zijn de meeste
goederen relatief duur terwijl daar tegenover staat dat een persoon op
de BES eilanden bijvoorbeeld een lager gemiddeld inkomen heeft dan een
inwoner van Nederland (omstreeks 40% van het Nederlandse gemiddelde
inkomen). De ABB kent daardoor relatief eenvoudige opzet en een brede
heffingsbasis met een algemeen tarief dat weliswaar hoger is dan het
thans geldende tarief voor de omzetbelasting (Bonaire) en de belasting
op bedrijfsomzetten (Sint Eustatius en Saba) maar in verhouding met
Nederland gematigd is te noemen. Deze redenen rechtvaardigen naar de
mening van de regering dan ook dat:

geen separate belasting op milieugrondslag of heffing op afvalstoffen en
verpakkingen is opgenomen maar als het ware in het algemene ABB tarief
zijn geĆÆncorporeerd, en 

de thans bestaande vrijstellingen ten aanzien van gas, water en
elektriciteit zijn gehandhaafd. 

14. Formeel belastingrecht en invordering van BES-belastingen

De Raad vraagt om een nadere motivatie van de keuze om geen rechtspraak
in twee feitelijke instanties te laten plaatsvinden. Er is op dit moment
gekozen voor eenvormigheid van procesrecht. Voor wat betreft het civiele
recht en het strafrecht is gekozen voor overeenstemming met de drie
overige eilanden (CuraƧao, Sint Maarten en Aruba). Het is onwenselijk
om van die keuze voor wat betreft het fiscale recht af te wijken. Er is
voor gekozen om aan te sluiten bij de algemene lijn van eenvormigheid
van het procesrecht binnen het overzeese Koninkrijksdeel en handhaving
van de competentie van de Raad voor beroep voor belastingzaken. Hiermee
wordt het huidige procesrecht behouden. Zo wordt de rechtspraak zo min
mogelijk belast met de transitie. 

Voorts stelt de Raad enkele vragen over artikel 8.108 (oud) van de
Belastingwet BES. Artikel 8.108 (oud) van de Belastingwet BES is
gelijkluidend aan artikel 16 van de Landsverordening op het beroep in
belastingzaken 1940. Deze bepaling is niet bedoeld als straf op het
procederen (zoals de Raad stelt). Het doel van de bepaling is om
indiening van alleen serieuze beroepschriften te stimuleren;
beroepschriften met een zoveel mogelijk juiste berekening van het bedrag
aan belasting dat verschuldigd zou zijn. De regering kan zich
desalniettemin vinden in de suggestie van de Raad om artikel 8.108 (oud)
te laten vervallen en in plaats daarvan het griffierecht in artikel
8.114 (nieuw) te verhogen zodat niet lichtvaardig wordt overgegaan tot
procederen.

Ten slotte geeft de Raad aan dat het voegen van de strafprocedure met de
belastingprocedure bezwaarlijk is, gezien het verschillende procedures
betreft. Artikel 8.115 (oud) van de Belastingwet BES is gelijkluidend
aan artikel 14 van de Landsverordening houdende regeling van de
invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen door middel van
dwangschriften, alsmede van de rechtspleging inzake belastingen,
bijdragen en vergoedingen. De regering kan zich vinden in de bezwaren
van de Raad. Artikel 8.115 (oud) van de Belastingwet BES is daarom
geschrapt.

15. Overgangsrecht

De Raad stelt terecht vast dat de Belastingwet BES geen overgangs- en
aanpassingsbepalingen bevat. Het is ook nooit de bedoeling geweest om in
de Belastingwet BES dergelijke bepalingen op te nemen. In mijn brief van
25 februari jl. is reeds aangegeven dat het toekomstige fiscale stelsel
voor de BES eilanden wordt vormgegeven door middel van drie
wetsvoorstellen. Dit zijn de Belastingwet BES, de Douane- en Accijnswet
BES en de Invoeringswet fiscaal stelsel BES. Dit laatste wetsvoorstel is
(en was) gereserveerd voor de door de Raad gevraagde overgangs- en
aanpassingsbepalingen. Dit wetsvoorstel is momenteel in voorbereiding en
zal – zo is nu de planning – nog dit kalenderjaar aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal voor behandeling worden aangeboden.

16. Systematiek en samenhang

De regering neemt de kritiek van de Raad op dit punt ter harte. Op de
verschillende opmerkingen (genummerd 1 tot en met 33) zal hieronder
nader worden ingegaan.

Opmerking 1

Naar aanleiding van het advies van de Raad is artikel 1.7 van de
Belastingwet BES naar voren gehaald en opgenomen als het nieuwe artikel
1.2. Verder is het tweede lid van artikel 1.1 (oud) opgenomen in artikel
1.3, onderdeel d. Artikel 1.1, eerste lid, (oud) is komen te vervallen.

Opmerking 2

Naar aanleiding van het advies van de Raad is artikel 1.2, onderdeel h,
aangepast.

Opmerking 3 tot en met 17

Deze opmerkingen hangen samen met de opbouw van de inkomstenbelasting en
loonbelasting zoals opgenomen in hoofdstuk II en III van het
wetsvoorstel Belastingwet BES. De inkomstenbelasting en de loonbelasting
wordt zoals uiteengezet in de onderdelen 6, 9, 10 en 17 uit het
wetsvoorstel Belastingwet BES gehaald. De opmerkingen 3 tot en met 17
worden dan ook niet van een antwoord voorzien omdat de Landsverordening
op de inkomstenbelasting 1943 en de Landsverordening op de loonbelasting
1976 – ook nadat de BES eilanden een onderdeel van Nederland zijn
geworden – (vooralsnog) materieel nagenoeg geheel zullen blijven
bestaan. Wel zullen deze opmerkingen worden meegewogen bij de
uiteindelijke vormgeving van de inkomstenbelasting en loonbelasting
zoals deze na verloop van tijd zal worden opgenomen in de daarvoor
gereserveerde hoofdstukken II en III van de Belastingwet BES.

Opmerking 18

Naar aanleiding van het advies van de Raad is in hoofdstuk IV, dat ziet
op de vastgoedbelasting, de volgorde van de artikelen aangepast. Er zijn
meerdere titels ingevoegd om hoofdstuk IV overzichtelijker te maken en
een betere samenhang binnen het hoofdstuk te creƫren.

Opmerking 19

De opmerking van de Raad en de wens de systematiek van de belasting te
verduidelijken heeft geleid tot enkele aanpassingen. Allereerst is de
volgorde van de artikelen gewijzigd. Artikel 5.3 (oud) dat de naam van
de belasting geeft alsmede een beschrijving van de belastingplichtigen
is opgenomen als artikel 5.1 (nieuw). Verder is het hoofdstuk
opbrengstbelasting onderverdeeld in vijf titels te weten: Titel 1
Belastingplicht, Titel 2 Voorwerp van de belasting, Titel 3 Tarief,
Titel 4 Wijze van heffing en Titel 5 Bijzondere bepalingen. De opbouw
van het hoofdstuk sluit daarmee ook beter aan bij de Nederlandse Wet op
de dividendbelasting 1965.

Opmerking 20

De regering onderschrijft de kritiek van de Raad dit punt niet. Artikel
5.3 (oud), thans opgenomen onder artikel 5.1 (nieuw), geeft de naam van
de heffing en bevat een definitie van de belastingplichtige. Kort gezegd
is dat degene die opbrengst geniet uitgedeeld door een op de BES
eilanden gevestigd lichaam. Naar het oordeel van de regering past de
inperking, dat het om opbrengst moet gaan die afkomstig is van een op de
BES eilanden gevestigd lichaam, in de definitie van de belastingplicht.
Vervolgens regelt artikel 5.4 (nieuw) waaruit die opbrengst bestaat. De
regering verwijst daarvoor ook naar artikel 1, eerste lid van de Wet op
de dividendbelasting 1965 dat een soortgelijke omschrijving van de
belastingplicht bevat. Ook uit een oogpunt van consistentie met de in
Nederland geheven dividendbelasting ziet de regering geen aanleiding de
inperking op te nemen in artikel 5.4 (nieuw) dat de definitie van het
begrip ā€˜opbrengst’ geeft. 

Opmerking 21

De Raad merkt op dat de aanduiding ā€˜opbrengst’ en
ā€˜opbrengstbelasting’ verwarrend is ten opzichte van de in artikel
2.8 van de Belastingwet BES gehanteerde 'OpbrengstcategorieĆ«n’ temeer
daar het bij de opbrengstbelasting met name om uitdelingen gaat, zoals
de tekst van artikel 5.1 van de Belastingwet BES ook aangeeft. De naam
opbrengstbelasting is gekozen omdat naast de uitdelingen van winst de
belasting ook verschuldigd is over andere vormen van ā€˜opbrengst’
zoals beschreven in artikel 5.4 (nieuw). Nu hoofdstuk II van de
Belastingwet BES wordt geschrapt, kan van verwarring geen sprake meer
zijn. De naamgeving wordt dan ook gehandhaafd.

Opmerking 22

De regering heeft deze suggestie van de Raad overgenomen. De inhoud van
artikel 5.8 (oud) is naar voren gehaald en opgenomen in artikel 5.6
(nieuw). Voorts is in het tweede lid van artikel 5.6 (nieuw) een
omschrijving van het begrip ā€œinhoudingsplichtigeā€ opgenomen. Ook is,
zoals hiervoor al aangegeven, uit oogpunt van systematiek het hoofdstuk
Opbrengstbelasting onderverdeeld in vijf titels waarmee de
toegankelijkheid verder wordt vergroot.

Opmerking 23

Naar aanleiding van het advies van de Raad zijn het opschrift van
hoofdstuk VIII en artikel 8.4, tweede lid, aangepast. Verder is in
artikel 8.19, eerste lid, ā€œrijksbelastingā€ vervangen door: BES
belasting.

Naar aanleiding van het advies van de Raad is tevens besloten de heffing
van inkomstenbelasting en loonbelasting in afzonderlijke wetten te
regelen. Artikel 1.1, eerste lid, is daarom wel nodig. Artikel 1.1,
tweede lid, is overgebracht naar artikel 1.3, onderdeel d, van de
Belastingwet BES. De tekst van artikel 8.59 is aangepast. Geregeld wordt
dat ā€œIn afwijking in zoverre van artikel 1.3, onderdeel d, wordt onder
de belasting mede begrepen de daarmee samenhangende bestuurlijke boeten,
interest en kosten van vervolging voor zover het belopen daarvan aan de
aansprakelijk gestelde is te wijtenā€. Er wordt namelijk afgeweken van
artikel 1.3, onderdeel d, in die zin, dat er alleen aansprakelijkheid
bestaat voor zover het belopen van de bijkomende bedragen bij de
belasting is te wijten aan de aansprakelijk gestelde.

Opmerking 24

Naar aanleiding van het advies van de Raad zijn artikel 1.4, eerste lid,
en artikel 1.6 overgebracht naar hoofdstuk VIII. De artikelen zijn in
een aparte en nieuwe titel 1 geplaatst.

Artikel 1.4, eerste lid, van de Belastingwet BES is niet geschrapt zoals
de Raad voorstelt. Het doel van de bepaling is om de relatieve
competentie vast te leggen en hiermee de interne verhoudingen in de
rijksbelastingdienst op een duidelijke manier te regelen.

Opmerking 25

Deze suggestie van de Raad is opgevolgd door aan artikel 5.2, eerste
lid, toe te voegen dat de bepaling geldt ā€˜in afwijking in zoverre van
artikel 1.5’. 

Opmerking 26

Zie reactie op opmerkingen 3 tot en met 17.

Opmerking 27

Naar aanleiding van deze opmerking van de Raad zal artikel 39 van de
Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, het artikel waarop
artikel 2.38 van de Belastingwet BES is gebaseerd, bij de omzetting van
die Landsverordening via de wetsvoorstellen Invoeringswet BES en de
Aanpassingswet BES, worden geschrapt. Het eerste deel van de vervallen
bepaling wordt als een nieuw lid toegevoegd aan artikel 8.57 (waarin in
zijn algemeenheid is geregeld dat bij ministeriƫle regeling regels
kunnen worden gesteld voor het verlenen van uitstel van betaling) en het
tweede deel wordt als een nieuw lid toegevoegd aan artikel 8.58 (waarin
is bepaald dat bij ministeriƫle regeling regels kunnen worden gesteld
voor het verlenen van kwijtschelding).

Opmerking 28

Deze opmerking van de Raad is aanleiding geweest om het eerste lid van
artikel 3.14 te laten vervallen. Artikel 8.11, eerste lid, van de
Belastingwet BES bevat een bepaling die hetzelfde regelt als het
geschrapte eerste lid van artikel 3.14. Tevens zal naar aanleiding van
deze opmerking van de Raad artikel 11 van de Landsverordening op de
loonbelasting 1976, het artikel waarop artikel 3.14 van de Belastingwet
BES is gebaseerd, bij de omzetting van die Landsverordening via de
wetsvoorstellen Invoeringswet BES en de Aanpassingswet BES, worden
geschrapt. 

Opmerking 29

Naar aanleiding van deze opmerking van de Raad is het derde lid van
artikel 3.16 verplaatst naar het tot artikel 8.86 vernummerde artikel
8.81 en daar ingevoegd als een nieuw zevende lid. Tevens zal naar
aanleiding van deze opmerking van de Raad artikel 19 van de
Landsverordening op de loonbelasting 1976, het artikel waarop artikel
3.16 van de Belastingwet BES is gebaseerd, bij de omzetting van die
Landsverordening via de wetsvoorstellen Invoeringswet BES en de
Aanpassingswet BES, worden geschrapt.

Opmerking 30

Naar aanleiding van het advies van de Raad is de aansprakelijkheid uit
artikel 4.2, tweede lid, overgebracht naar hoofdstuk VIII.

Opmerking 31

Naar aanleiding van het advies van de Raad is bepaald dat de inspecteur
de aanslag zelf oplegt.

Opmerking 32

Naar aanleiding van het advies van de Raad is de betalingstermijn uit
artikel 5.8 geschrapt.

Opmerking 33

Naar aanleiding van het advies van de Raad zijn de
aansprakelijkheidsbepalingen overgebracht naar hoofdstuk VIII.

17. Eindoordeel; interimvoorziening

De door de Raad geadviseerde voortzetting van de thans bestaande
Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen stuit, met uitzondering van
de inkomstenbelasting en de loonbelasting, op bezwaren. Het gaat hierbij
om het volgende:

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht is op een
aanzienlijk aantal punten erg verouderd. Een groot aantal
landsverordeningen is meer dan honderd jaar oud en is sinds die tijd
niet of nauwelijks aangepast. Voortzetting van het bestaande
Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel doet de in het wetsvoorstel
Belastingwet BES opgenomen modernisering van de belastingmiddelen (met
uitzondering van de inkomstenbelasting en loonbelasting) alsmede het
voorgestelde formele recht, het invorderingsrecht en de
spaartegoedenregelgeving te niet. Alle verouderde belastingmiddelen –
hoe klein ook in termen van opbrengst – zullen hierdoor blijven
bestaan.

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht is voor de BES
eilanden te ingewikkeld. Voortzetting van het bestaande
Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel doet de in het wetsvoorstel
Belastingwet BES voorziene vereenvoudiging voor burgers, bedrijven en
Belastingdienst op het punt van de in het wetsvoorstel Belastingwet BES
opgenomen belastingmiddelen (met uitzondering van de inkomstenbelasting
en loonbelasting) alsmede het voorgestelde formele recht, het
invorderingsrecht en de spaartegoedenregelgeving te niet.

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht bevat heffingen die
momenteel niet formeel zijn ingetrokken maar simpelweg in onbruik zijn
geraakt (zoals de grondbelasting op de Bovenwindse Eilanden en de
successiebelasting op de drie BES eilanden). In Nederland is een
dergelijk beleid uitgesloten zolang een heffingswet niet formeel is
ingetrokken. Dit betekent dat de Nederlandse Belastingdienst zich
genoodzaakt zal zien deze belastingmiddelen uit te voeren. Voortzetting
van het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel betekent dat
enkele belastingmiddelen materieel weer worden heringevoerd.

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht bevat een
overgangsregeling waardoor de Nederlands-Antilliaanse off shore regeling
voor bestaande gevallen tot 1 januari 2020 mag blijven bestaan.
Voortzetting van deze regeling leidt tot discussie in de
gedragscodegroep. Immers, de overgangsregeling is verleend aan de
Nederlandse Antillen en niet aan Nederland terwijl deze
(overgangs)regeling als gevolg van de staatkundige vernieuwingen onder
Nederlandse verantwoordelijkheid zou komen te vallen.

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht kent de regeling
betreffende de zogenoemde Vrijgestelde Vennootschap. Deze regeling ligt
zeer gevoelig in de gedragscodegroep. Voortzetting van deze regeling
leidt tot druk van de gedragscodegroep op Nederland om de regeling in de
BES eilanden af te schaffen (op de Nederlands Antillen wordt die druk
reeds uitgeoefend).

De (niet in werking getreden) Nederlands-Antilliaanse dividendbelasting
kent een zeer ruimhartige inhoudingsvrijstelling die geldt voor alle
buitenlandse moedermaatschappijen die voldoen aan het
minimumdeelnemingspercentage van 25 (ongeacht de vestigingsplaats van de
moedermaatschappij). Deze ruimhartige – eenzijdig geldende –
inhoudingsvrijstelling gekoppeld aan de deelnemingsvrijstelling in de
winstbelasting zou de BES eilanden een aantrekkelijk locatie maken voor
lichamen met weinig economische substantie in de BES eilanden. Dit
effect wordt verstrekt door de eerdergenoemde off shore regeling en de
regeling betreffende de Antilliaanse Vrijgestelde vennootschap. In het
voorgestelde fiscale stelsel voor de BES eilanden wordt gepoogd om door
middel van de invoering van de opbrengstbelasting als eindheffing en de
introductie van de vestigingsplaatsfictie een stelsel te creƫren dat
aantrekkelijk is voor lichamen die juist wel een substantiƫle
aanwezigheid op de BES eilanden hebben, daar werkgelegenheid scheppen en
een bijdrage leveren aan de duurzame ontwikkeling van de eilanden.
Voortzetting van het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel
ondergraaft deze pogingen weer.

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht bevat twee
omzetbelastingstelsels, te weten de omzetbelasting op Bonaire en de
belasting op bedrijfsomzetten op Sint Eustatius en Saba, met een
verschillende grondslag en een afwijkend tarief. Voortzetting van het
bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel doet de voorgestelde
introductie van een eenvormig systeem voor heffing over de omzet te
niet.

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht bevat vijf
verschillende accijnsregelingen. Voortzetting van het bestaande
Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel doet de voorgestelde introductie
van een eenvormige accijnsheffing te niet.

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht bevat twee
landsregelingen op het terrein van het invorderingsrecht, twee
eilandsregelingen op het terrein van het invorderingsrecht en enkele
regelingen kennen eigen invorderingsbepalingen. Voortzetting van het
bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel doet de voorgestelde
introductie van eenvormige en uniforme invorderingsbepalingen te niet.

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht bevat meerdere
bepalingen die voorzien in discretionaire bevoegdheden voor de
inspecteur. Dit leidt tot rechtsonzekerheid voor belastingplichtigen en
levert levert een risico op in termen van de wenselijke eenheid van
beleid. In het voorgestelde stelsel is daar geen sprake meer van.

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht voorziet in de
invloed van eilandsbesturen op het fiscale stelsel waardoor zij invloed
uit kunnen oefenen op de opbrengst uit rijksbelastingen die wordt
gerealiseerd op de BES eilanden. In het voorgestelde stelsel is daar
geen sprake meer van.

Het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht kent een bronheffing
op rente op spaargelden. Voortzetting van het bestaande
Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel doet de voorgestelde introductie
van automatische gegevensuitwisseling over rentegegevens van natuurlijke
personen te niet.

Het voorgaande leidt er dan ook toe dat absoluut geen sprake kan zijn
van het ƩƩn op ƩƩn overnemen van de alle bestaande
Nederlands-Antilliaanse fiscale regelgeving. Daar komt bij dat zeker
niet alle bovengenoemde bezwaren kunnen worden ondervangen door de
landsverordeningen te wijzigen door middel van de Aanpassingswet BES. Zo
is bijvoorbeeld voor de samenvoeging van de twee omzetbelastingsystemen,
de vijf accijnsregelingen en de verschillende invorderingsbepalingen hoe
dan ook afzonderlijke wetgeving noodzakelijk. En zelfs voor de bezwaren
die wel door middel van de Aanpassingswet BES kunnen worden ondervangen,
moet worden bedacht dat daar tijd voor benodigd is. Tijd die gezien de
thans voorziene transitiedatum ontbreekt, wil ook voldoende tijd
resteren voor de parlementaire behandeling van de fiscale BES
wetsvoorstellen. De door de Raad geadviseerde interimvoorziening acht de
regering dan ook een onbegaanbare weg. Wel neemt de regering het advies
van de Raad ter harte en zal met inachtneming van de opmerkingen in dit
Nader Rapport een verbeterslag aanbrengen in de Belastingwet BES.

Desalniettemin is de stevige kritiek van de Raad op het punt van de
inkomstenbelasting en loonbelasting voor de regering aanleiding om de
voorgestelde inkomstenbelasting en loonbelasting zoals opgenomen in de
Belastingwet BES te schrappen. Voor deze twee heffingen zal wel de door
de Raad voorgestane interimvoorziening worden gevolgd. Het voorgaande
betekent dat de in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen bepalingen
in de hoofdstukken II en III komen te vervallen. De Landsverordening op
de inkomstenbelasting 1943 en de Landsverordening op de loonbelasting
1976 zullen door middel van een nog in te dienen nota van wijziging op
het wetsvoorstel Invoeringswet BES worden omgezet in de Wet
inkomstenbelasting BES (Wet IB BES) respectievelijk de Wet loonbelasting
BES (Wet LB BES). Vervolgens worden de Wet IB BES en de Wet LB BES door
middel van een nog in te dienen nota van wijziging op het wetsvoorstel
Aanpassingswet BES gewijzigd. Hierbij moet in de eerste plaats worden
gedacht aan de beleidsarme wijzigingen gericht op het aanpassen van het
begrippenkader aan de nieuwe staatkundige verhoudingen (bijvoorbeeld
vervanging van verwijzingen naar Nederlandse Antillen, Inspecteur der
Belastingen, Ontvanger, ministeriele beschikking en landsbesluit).
Daarnaast zal in de Aanpassingswet BES worden geregeld dat de bestaande
Nederlands-Antilliaanse penshonadoregeling in de Wet IB BES niet wordt
gecontinueerd en dat de bestaande Nederlands-Antilliaanse
tariefstructuur en bijbehorende kortingen zullen worden vervangen door
de in het oorspronkelijke wetsvoorstel Belastingwet BES opgenomen
tariefstructuur (en integrale heffing) en belastingvrije som. Ten slotte
zal in de Wet LB BES een gebruikelijkloonregeling worden
geĆÆntroduceerd. Voor het overige blijft de thans bestaande
Nederlands-Antilliaanse regelgeving op het terrein van de
inkomstenbelasting en de loonbelasting gedurende een tussenperiode
bestaan. Na verloop van die tussenperiode zal een nieuwe inkomsten- en
loonbelasting worden ingevoerd in de hoofdstukken II en III van de
Belastingwet BES ter vervanging van de Wet IB BES en de Wet LB BES. Deze
inkomsten- en loonbelasting zal worden gebaseerd op de bestaande
Nederlandse regelgeving, maar zal wel worden vereenvoudigd en afgestemd
op de bijzondere kenmerken van deze eilanden in vergelijking tot het
Europese deel van Nederland. Daarbij zal, voor zover mogelijk, ook
rekening worden gehouden met de opmerkingen die de Raad wat betreft de
inkomstenbelasting en loonbelasting in het advies op dit wetsvoorstel
heeft gemaakt.

Ten slotte wordt door de Raad nog gewezen op de Samenwerkingsregeling
Nederlandse Antillen en Aruba van 28 augustus 1985. De Raad stelt dat
ten aanzien van de vormgeving van het fiscale stelsel voor de BES
eilanden nog overleg nodig is met de Koninkrijkspartners. De
Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba van 28 augustus 1985
is een regeling in de zin van artikel 38, eerste lid, van het Statuut
voor het Koninkrijk der Nederlanden. De in dit lid bedoelde regeling is
vormvrij. De Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba van 28
augustus 1985 is geen rijkswet maar een afspraak tussen de landen
Nederlandse Antillen en Aruba die in beide landen door middel van een
landsverordening is bekrachtigd. Zonder afbreuk te willen doen aan de
fiscale autonomie van het land Nederland (dat na de ontmanteling van het
land Nederlandse Antillen ook de BES eilanden omvat) interpreteert de
regering de opmerking van de Raad dat de Samenwerkingsregeling moet
worden opgevat als informatieverplichting. In dat kader wordt er op
gewezen dat in de loop van het proces reeds meerdere malen contact is
geweest met vertegenwoordigers van het land Nederlandse Antillen over de
voorgenomen vormgeving van het fiscale stelsel voor de BES eilanden. Ook
is in januari 2009 over dit onderwerp gesproken met vertegenwoordigers
van de eilandgebieden CuraƧao en Sint Maarten alsmede van het land
Aruba. Deze consultatieverplichting eindigt niet nadat de
wetsvoorstellen zijn ingediend bij de Tweede Kamer Staten-Generaal. In
tegendeel. Juist na indiening van de wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer
der Staten-Generaal zal de tekst van de wetsvoorstellen worden verstrekt
aan de Koninkrijkspartners en bestaat als vanzelfsprekend
bereidwilligheid de Koninkrijkspartners desgewenst nadere toelichting te
geven over de gekozen vormgeving.

Het advies van de Raad heeft tot gevolg dat het fiscale stelsel voor de
BES eilanden naast de Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet BES
ook (vooralsnog) zal bestaan uit een Wet IB BES en een Wet LB BES. In
het schema wordt aan de hand van de Nederlandse rijksbelastingen
aangegeven wat de voor de BES eilanden voorgestelde pendant zal zijn.

	Nederlandse rijksbelastingen in Nederland	Voorgesteld fiscaal stelsel
op de BES eilanden

1.	Wet inkomstenbelasting 2001	Wet IB BES

(Hoofdstuk II van de Belastingwet BES wordt gereserveerd voor de
inkomstenbelasting)

2.	Wet op de loonbelasting 1964	Wet LB BES

(Hoofdstuk III van de Belastingwet BES wordt gereserveerd voor de
loonbelasting)

3.	Wet op de vennootschapsbelasting 1969	Indien de
vestigingsplaatsfictie niet van toepassing is:

Hoofdstuk IV van de Belastingwet BES (Vastgoedbelasting)

Indien de vestigingsplaatsfictie van toepassing is:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

4.	Wet op de dividendbelasting 1965	Indien de vestigingsplaatsfictie
niet van toepassing is:

Hoofdstuk V van de Belastingwet BES (Opbrengstbelasting)

Indien de vestigingsplaatsfictie van toepassing is:

Wet op de dividendbelasting 1965

5.	Wet op de omzetbelasting 1968	Hoofdstuk VI van de Belastingwet BES

(Algemene bestedingsbelasting)

6.	Hoofdstuk II van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970
Hoofdstuk VII van de Belastingwet BES

(Overdrachtsbelasting)

7.	Invorderingswet 1990	Titel 5 van Hoofdstuk VIII van de Belastingwet
BES

(Invorderingsrecht) 

8.	Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Algemene wet bestuursrecht
Hoofdstuk I en Hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES met uitzondering
van titel 5

(Overig formeel belastingrecht en beroep in belastingzaken)

9.	Hoofdstuk 1A van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij
de heffing van belastingen	Hoofdstuk IX van de Belastingwet BES 

(Spaartegoeden)

10.	Algemene douanewet, Communautair douanewetboek en overige 

communautaire regelgeving	Hoofdstuk II van de Douane- en Accijnswet BES

(Formeel douanerecht) &

Hoofdstuk III van de Douane- en Accijnswet BES

(Invoerrechten)

11.	Wet op de accijns	Hoofdstuk IV van de Douane- en Accijnswet BES 

(Accijnzen)

12.	Successiewet 1956	Nederlanders die minder dan tien jaar op de BES
eilanden wonen:

Successiewet 1956

Overig

N.v.t.

13.	Belasting op personenauto’s en motorrijwielen	Verhoogd ABB-tarief
in hoofdstuk VI van de Belastingwet BES voor personenauto’s 

14.	Kansspelbelasting	Lokale belasting

15.	Assurantiebelasting	Verhoogd ABB-tarief in hoofdstuk VI van de
Belastingwet BES voor verzekeringen 

16.	Belastingen op milieugrondslag	N.v.t.

17.	Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken	N.v.t.

18. 	Belasting op zware motorrijtuigen	N.v.t.

19.	Motorrijtuigenbelasting	Lokale belasting



Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal
redactionele en technische verbeteringen in het wetsvoorstel en de
memorie van toelichting aan te brengen. Tevens is van de gelegenheid
gebruik gemaakt de plaats van dienstregeling in de algemene
bestedingsbelasting aan te passen zodat de algemene bestedingsbelasting
ook de wijzigingen zoals opgenomen in het thans bij de Tweede Kamer der
Staten-Generaal aanhangige wetsvoorstel Implementatie richtlijnen BTW
pakket (Kamerstukken II 2008/09, 31Ā 907, nr. 2) omvatten. Hiermee wordt
deze regeling geactualiseerd en in lijn gebracht met de plaats van
dienstregeling in de Wet op de omzetbelasting 1968.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Financiƫn,

mr. drs. J.C. de Jager

 Ter illustratie wordt gewezen op de volgens een rapport van de
Stichting Belasting Accountants Bureau gerealiseerde opbrengst van de
successiebelasting op de BES eilanden in de belastingjaren 2003 tot en
met 2007 van 327 Antilliaanse guldens (nog net geen USD 183). Dit
rapport is als bijlage bij de brief van 28 mei 2008 van de
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar de
Tweede Kamer der Staten Generaal gezonden (Kamerstukken II 2007/08, 31
200 IV, nr 52).

 De geraamde budgettaire opbrengst voor het nieuwe fiscale stelsel voor
de BES eilanden bedraagt USDĀ 41.540.000 (USD 24.238.000 in het
aangepast wetsvoorstel Belastingwet BES, USD 4.550.000 in de Douane- en
Accijnswet BES en USD 12.752.000 voor de inkomsten- en loonbelasting die
zal worden opgenomen in de Invoeringswet BES en Aanpassingswet BES).

 Besluit van 8 november 2007, houdende tijdelijke voorzieningen voor het
toezicht op de begroting en de bedrijfsvoering van de eilandgebieden
Bonaire, Sint Eustatius en Saba van de Nederlandse Antillen (Besluit
tijdelijk financieel toezicht BES), Stb. 2007, 474.

 ((USD 41.540.000 + USD 1.670.000)/ USD 294.000.000)*100=14,7%

 Pb EG C 2/01 (Publicatieblad van 6 januari 1998)

 Tweede lid van onderdeel 7 (Belastingen) van bijlage VI bij het
Toetredingsverdrag van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland,
de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de
Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de
Republiek Sloveniƫ en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie (Pb
EU L 236, p. 816, van 23 september 2003)

 Kamerstukken II 2008/09, 31 568, nr. 21

 De raad gaat uit van een transitiedatum die is gelegen in het derde
kwartaal van 2010.

 Bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangig wetsvoorstel onder
Kamerstuknummer 31 957

 Bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangig wetsvoorstel onder
Kamerstuknummer 31 958

 Zie artikel 57 van het wetsvoorstel Wet financiƫn openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba (kamerstukken II 2008/09, 31 958, nr. 2)

 Zie artikel 55 van het wetsvoorstel Wet financiƫn openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba (kamerstukken II 2008/09, 31 958, nr. 2)

Directie Algemene Fiscale Politiek



Ons kenmerk

AFP/2009/485 U







	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  28  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  28




Directie Algemene Fiscale Politiek 

Korte Voorhout 7

2511 CW  Den Haag

Postbus 20201

2500 EE  Den Haag 

  HYPERLINK "http://www.minfin.nl"  www.minfin.nl 

Inlichtingen

Joris Wouters 

T	070-3427011

F	070-3427989

j.c.j.wouters@minfin.nl



Ons kenmerk

AFP/2009/485 U

Uw brief (kenmerk)

W06.09.0159/III/B

Bijlagen

1. Advies van de Raad van State

2. Aangepast wetsvoorstel

3. Aangepaste Memorie van toelichting

4. Oorspronkelijk wetsvoorstel

> Retouradres Postbus 20201 2500 EE  Den Haag

Aan de Koningin



Datum	

Betreft	Nader rapport betreffende het voorstel tot vaststelling van de
Wet Belastingwet BES (Belastingwet BES)



	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  28