[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Bijlage bij brief “Financiering nazorgfondsen”

Bijlage

Nummer: 2009D56118, datum: 2009-11-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Financiering nazorgfondsen (2009D56117)

Preview document (🔗 origineel)


BIJLAGE bij brief “Financiering nazorgfondsen” 

1. Bent u bekend met het mogelijke probleem van risicovoller beleggen in
het kader van de financiering van de eeuwigdurende nazorg van gesloten
stortplaatsen?

Ik ben bekend met het dossier financiering van gesloten stortplaatsen
door nazorgfondsen. In het kort komt de financiering erop neer dat een
nazorgvermogen wordt berekend voor een stortplaats op de sluitingsdatum
op basis van een provinciaal afgesproken formule, te weten het
RINAS-rekenmodel. 

Het model werkt met technische en financiële aannamen zoals de
toegepaste rekenrente. In IPO-verband zullen de checklisten nazorg
binnenkort worden geactualiseerd. Onderdeel daarvan vormt de
rekenrente. Onderzocht wordt of de rekenrente van 5 % nog steeds
adequaat is.

Uit dit nazorgvermogen kan onder provinciale verantwoordelijkheid
“eeuwigdurende nazorg” van de gesloten afvalstortplaats worden
bekostigd. Dit nazorgvermogen wordt opgebouwd uit jaarlijkse provinciale
heffingen die worden betaald door de stortplaatsexploitanten. Het
nazorgvermogen wordt, uiteraard al tijdens zijn opbouwfase, belegd, en
het is in de ruddo (regeling uitzettingen en derivaten decentrale
overheden) mogelijk gemaakt dat hierop een rendement van minstens 5% zou
kunnen worden bereikt. Dit streefrendement komt overeen met het
nagestreefde rendement van de provincies. Zo’n relatief hoog rendement
vermindert uiteindelijk de lasten van afvalverwerking voor de burger. Om
dit relatief hoge rendement te kunnen bereiken, is de ruddo in 2001
aangepast. Zie de Staatscourant van 29 juni 2001, nr 123, pg 79. De
cruciale aanpassingen zijn dat de nazorgfondsen bij het uitzetten van
hun nazorgvermogen mogen uitgaan van een beleggingshorizon van dertig
jaar en van beperkt beleggen in aandelen. Uit het beoogde jaarlijkse
rendement dienen, gecorrigeerd voor inflatie van 2% per jaar, de kosten
van nazorg eeuwigdurend te kunnen worden voldaan. 

De nazorgfondsen mogen ten dele beleggen in zakelijke waarden zoals
aandelen om het streefrendement van 5% voor de vermogensopbouw te kunnen
behalen. Dit rendement is bij een beleggingshorizon van 30 jaar haalbaar
indien de nazorgfondsen minimaal 42% vastrentend in obligaties beleggen
en maximaal 58% in beursgenoteerde aandelen. Bij deze percentages wordt
de hoofdsom door de obligaties bij einde looptijd gegarandeerd. De
percentages van 42 en 58 van deze beleggingsmix worden genoemd in de
brief van de minister van Financiën aan de voorzitter van de Tweede
Kamer (Tweede Kamer, 2000-2001, 26 906, nr 16). Als provincies binnen
deze kaders beleggen, dan zou er naar mijn mening geen probleem zijn.  

2. Bent u bereid om in overleg met de provincies dit mogelijke probleem
nader te bezien en eventueel in de regelgeving aan te pakken?

Op 20 februari 2008 is te BZK nog eens over de hierboven beschreven
beleggingsmix een informatiemiddag gehouden specifiek voor de
nazorgfondstreasurers, met inleidingen van medewerkers van de provincies
Zuid-Holland, Noord-Brabant, BZK en financiële instellingen. De
medewerker van Zuid-Holland is tevens voorzitter van het provinciale
treasury-platform. Ook dit platform heeft naar aanleiding van de
informatiemiddag, uitgebreid aandacht besteed aan de financiering van de
nazorg. 

Opgemerkt wordt dat alle provincies nog steeds streven naar een
rendement op de uitgezette middelen gedurende de beleggingshorizon van
30 jaar van minstens 5%, waarbij wordt aangetekend dat een rendement van
5% op de financiële markten kan fluctueren. Uit verdere provinciale
informatie blijkt dat over een periode van de laatste 20 jaar ruim 5%
rendement mogelijk was al bij een zekere beleggingsmix van 85%
vastrentende waarden en 15% zakelijke waarden. De meeste provincies
laten bekende adviesbureau’s periodiek ALM-onderzoek doen naar de
beleggingsmix die nodig is om het nagestreefde rendement te kunnen
realiseren. In de tabel hierbeneden zijn de effectieve beleggingsmixen
gegeven per 31-12-2008, en die wijken heel weinig af van de nagestreefde
beleggingsmixen.

De beleggingspraktijk van de nazorgfondsen per 31-12-08

Provincie	Aandeel beleggingen in obligaties, deposito’s en andere
traditionele vastrentende producten 

in % op 31-12-2008	Aandeel beleggingen in zakelijke waarden, zoals
beursgenoteerde aandelen, wo vastgoed aandelen

in % op 31-12-2008



Ruddo-geoorloofde beleggingsmix (*)

Groningen

Fryslân (**)

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Utrecht

Noord-Holland

Zuid-Holland

Zeeland

Noord-Brabant

Limburg

Flevoland

	

≥42

100

100

85-90

100

70

70

85-90

85-90

57

61

55

85	

≤58

0

0

15-10

0

30

30

15-10

15-10

43

39

45

15



(*) De percentages van 42 en 58 worden genoemd in de brief van de
minister van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Tweede
Kamer, 2000-2001, 26 906, nr 16).

(**) De middelen van het Nazorgfonds Fryslân staan tegen een vast
rentepercentage in rekening courant uit bij de provincie Fryslân.

Uit deze tabel blijkt dat de provincies ruim binnen de aangegeven
beleggingskaders hebben gehandeld. Zie verder de brief voor mijn
conclusies.