[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D56667, datum: 2009-11-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen Ierland, Nederland, Spanje, Italië, Portugal, Frankrijk, Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot oprichting van een Maritiem Analyse- en Operatiecentrum m.b.t. verdovende middelen (2009D56665)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen Ierland, het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk
Spanje, de Italiaanse Republiek, de Portugese Republiek, de Franse
Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en
Noord-Ierland tot oprichting van een Maritiem Analyse- en
Operatiecentrum op het gebied van verdovende middelen; Lissabon, 30
september 2007 (Trb. 2007, 231)

Toelichtende nota

Inleiding

Cocaïne wordt hoofdzakelijk in Zuid-Amerika geproduceerd, maar de
afzetmarkten bevinden zich in de meer welvarende delen van de wereld,
met name de Verenigde Staten van Amerika en een groot aantal lidstaten
van de Europese Unie. Het vraag- en aanbodmechanisme heeft geleid tot
een levendige illegale drugshandel tussen productie en
consumptiegebieden.

Sinds enkele jaren wordt in rapportages van de Verenigde Naties en
Europol melding gemaakt van een verschuiving van een deel van de
handelsroutes: cocaïne wordt, vanwege de ontoereikende controle, zwakke
staatsinstellingen en corruptie, steeds vaker ook naar West-Afrika
gesmokkeld. De destabiliserende werking van de drugshandel op de
West-Afrikaanse staten, alsmede het feit dat de cocaïne via West-Afrika
naar Europa wordt getransporteerd vormde voor een aantal Europese landen
aanleiding om te bezien hoe deze nieuwe handelsroute kan worden
aangepakt. Dit gold a fortiori voor landen als Spanje, Portugal en
Nederland, die met het wegvallen van de Europese binnengrenzen de
belangrijkste toegangspoorten voor cocaïne voor de Europese markt zijn
geworden. Immers, voor Nederland was de bestrijding van de bij de handel
in cocaïne betrokken georganiseerde misdaad op basis van het Nationaal
Dreigingsbeeld al als speerpunt vastgesteld. Ook het Organised Crime
Threat Assessment, dat in Europolverband wordt opgesteld, benoemt de
bestrijding van cocaïnehandel als prioriteit voor de regio waar
Nederland deel van uitmaakt.

De belangrijkste reden om over te gaan tot de oprichting van het
Maritiem Analyse- en Operatiecentrum op het gebied van verdovende
middelen (MAOC-N) vormde de bezorgdheid bij een aantal Europese landen
over het gebrek aan informatie dan wel de langzame aanlevering van
gegevens die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van de drugshandel
over zee en via het internationale luchtruim (zie onder andere de tweede
preambulaire paragraaf van het onderhavige verdrag).

Het was Frankrijk, met zijn historische banden met verschillende landen
in de West-Afrikaanse regio, die naar aanleiding van de sterker wordende
berichten over een verschuiving van aanvoerroutes richting West-Afrika ,
in 2003 het idee lanceerde om een EU-subsidie aan te vragen voor de
oprichting, op het Iberisch schiereiland, van een operationeel maritiem
informatiecoördinatiecentrum dat zich zou dienen te richten op de
bestrijding van cocaïnesmokkel via de Atlantische Oceaan. De minister
van Justitie heeft tijdens een ontmoeting in juni van dat jaar met zijn
toenmalige Franse collega positief gereageerd op de uitnodiging aan
Nederland om aan een dergelijk project deel te nemen.

Begin 2006 resulteerde het Franse initiatief in een afspraak tussen
politiediensten uit Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Spanje, Portugal,
Ierland, Italië en Nederland om in een aantal bijeenkomsten een
wenselijkheids- en haalbaarheidsonderzoek te verrichten naar de
oprichting van een dergelijk centrum. Het onderzoek, dat uiteindelijk in
vier bijeenkomsten (maart 2006, mei 2006, september 2006,
januari/februari 2007) werd afgerond, culmineerde in de afspraak op 14
mei 2007 om de in de vierde onderzoeksbijeenkomst overeengekomen
basistekst voor het op te richten centrum te verankeren in een
volkenrechtelijk verbindend document. Deze juridische grondslag zou met
name Italië en Frankrijk helpen om de beschikbaarheid van financiële
middelen voor het centrum zeker te kunnen stellen.

Met het onderhavige verdrag wordt het MAOC-N te Lissabon opgericht. Het
verdrag is op 30 september 2007 door de verantwoordelijke ministers van
Binnenlandse Zaken respectievelijk Justitie van de zeven deelnemende
landen in Lissabon ondertekend. Namens het Koninkrijk der Nederlanden is
een verklaring afgelegd dat Nederland het verdrag per 1 december 2007
voorlopig zou toepassen. Dit werd, ondanks het feit dat het verdrag geen
nieuwe verplichtingen schept, wenselijk geacht vanwege de voorgenomen
plaatsing van een politieverbindingsofficier bij  het centrum.Per 1 juli
2008 heeft Nederland deze verbindingsofficier geplaatst. Geen van de
andere landen heeft een dergelijke verklaring afgelegd. Frankrijk,
Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk hebben desalniettemin
voorafgaand aan de ondertekening reeds verbindingsofficieren bij MAOC-N
gedetacheerd, zodat het Centrum feitelijk sinds juli 2007 operationeel
is.

De deelnemers aan MAOC-N

Het initiatief van Frankrijk om tot de oprichting van MAOC-N te komen is
in de loop van de vergaderingen die in het teken stonden van het
wenselijkheids- en haalbaarheidsonderzoek in praktische zin overgenomen
door het Verenigd Koninkrijk.

Het VK heeft zich in de verschillende overleggen er altijd voorstander
van getoond om het model van het Amerikaanse Joint Interagency Task
Force (JIATF) South naar de Europese situatie te vertalen. Daartoe
hadden de Britten contact gelegd met deze organisatie.

De besprekingen over het nieuw op te richten centrum zijn in eerste
instantie gevoerd door die EU-landen die een direct belang in het
vraagstuk van de cocaïnesmokkel via de zee hebben en bovendien over
middelen (schepen) beschikken om daadwerkelijk een operationele rol te
kunnen spelen. Vanwege de mogelijke vermenging van militaire en civiele
functies en de eventuele strijdigheid daarvan met de Duitse Grondwet
stelde Duitsland zich in eerste instantie afwachtend op. Inmiddels heeft
Duitsland zich gemeld als potentieel geïnteresseerde voor deelname aan
MAOC-N.

Ondanks het feit dat de vorming van MAOC-N geen EU-brede aangelegenheid
betreft, is Europol op aandringen van Nederland reeds vanaf de eerste
bijeenkomst, die in het kader van het wenselijkheids- en
haalbaarheidsonderzoek plaatsvond, betrokken geweest. De Europese
Commissie is in de loop van de daaropvolgende besprekingen uitgenodigd
om deze bij te wonen, maar was pas voor het eerst met een
vertegenwoordiger aanwezig bij de verdragsonderhandelingen in augustus
2007. Hoewel het verdrag een bepaling voor de toetreding van nieuwe
staten kent, mag op basis van het geldende Europese recht, en met name
de op 19 juni 1990 te Schengen totstandgekomen Overeenkomst ter
uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux
Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op
14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke
afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Trb.
1990, 145) (Schengen Uitvoeringsovereenkomst) en de op 26 juli 1995 te
Brussel tot stand gekomen Overeenkomst op grond van Artikel K.3 van het
Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese
Politiedienst (Europol-Overeenkomst) (Trb. 1995, 282), worden aangenomen
dat EU-lidstaten – indien hun nationale wetgeving dit toestaat –
zonder zich verdragsrechtelijk te verbinden, aan MAOC-N kunnen deelnemen
of op deelname aanspraak kunnen maken. Immers, het verdrag creëert geen
andere of nieuwe bevoegdheden dan die reeds in EU of Europolverband
kunnen worden uitgeoefend. 

De rol en het functioneren van MAOC-N bij de drugsbestrijding

Zoals hierboven reeds is aangegeven liggen de verschuiving van
drugsstromen van Latijns-Amerika naar Afrika en de moeilijkheden voor
handhavingsdiensten om tijdig informatie te verkrijgen om actie te
ondernemen ten grondslag aan de oprichting van MAOC-N. In het verdrag is
dan ook bepaald dat MAOC-N een coördinerende rol zal vervullen in de
operationele samenwerking tussen deelnemende landen bij de bestrijding
van cocaïnesmokkel richting West-Afrika en Europa. Redenen hiervoor
zijn het internationale karakter van de drugssmokkel, de betrokkenheid
van criminele organisaties die in meerdere landen actief zijn en het
feit dat veel landen niet beschikken over voldoende middelen voor
surveillance en rechtshandhaving op zee en in de lucht. Bovendien is
overwogen dat sprake is van technische en juridische problemen op het
gebied van op wetshandhaving gerichte interventies op zee (preambulaire
paragrafen 3 en 4).

Voor wat betreft de interventies op volle zee blijft artikel 17 van het
op 20 december 1988 te Wenen tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde
Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope
stoffen (Trb. 1989, 97)(zie ook de achtste preambulaire paragraaf van
het voorliggende verdrag) de leidraad. Op volle zee dient de nationale
soevereiniteit van de vlaggenstaat ten volle te worden gerespecteerd. 

MAOC-N is een civiele organisatie. Het operationele personeel zal
hoofdzakelijk bestaan uit politiemensen, hoewel het verdrag niet
uitsluit dat ook militair personeel bij het centrum kan worden
gedetacheerd. 

De in MAOC-N participerende landen zullen via het centrum
“inlichtingen helpen verbeteren door onderling en op de geëigende
wijze met Europol informatie uit te wisselen”. Hoewel Europol tot op
heden nog niet besloten heeft of het een verbindingsofficier bij MAOC-N
zal plaatsen dan wel ruimte zal creëren om een contactpersoon van
MAOC-N in Den Haag te laten stationeren, is het uitdrukkelijk de
bedoeling dat relevante via MAOC-N gegenereerde informatie, conform de
bepalingen van de Europol-Overeenkomst, in de databestanden van Europol
wordt opgenomen. Bovendien staat het de door de deelnemende staten bij
MAOC-N geplaatste verbindingsofficieren vrij om nauw contact te
onderhouden met het bij Europol aanwezige netwerk. De Nederlandse
verbindingsofficier wordt uitdrukkelijk geïnstrueerd om Europol en de
Nederlandse desk aldaar bij zijn werkzaamheden te betrekken.

Ten aanzien van de binnen MAOC-N verband uit te wisselen informatie zij
opgemerkt dat ook hier geen nieuwe bevoegdheden worden gecreëerd dan
wel worden overgedragen (zie verder artikel 6). Ten behoeve van het
uitwisselings- en analyseproces zal weliswaar mogelijk een
gemeenschappelijk te gebruiken computer worden geplaatst; deze bevat
slechts die informatie waarvan de deelnemende nationale diensten (via de
verbindingsofficier) hebben geoordeeld dat deze gedeeld mag worden. Voor
Europol relevante informatie zal aan die instantie worden doorgegeven
(artikel 2, tweede lid, onderdeel b).

Een groot aantal van de uitvoerende taken van het centrum zullen nog
moeten worden vastgelegd. De structuur die voor de besluitvorming
hieromtrent wordt opgezet is die van een Uitvoerende Raad, een
directeur, de al eerder genoemde verbindingsofficieren en personeel
(artikel 7) dat in dienst wordt genomen om administratieve, technische
of onderhoudstaken in het centrum uit te voeren (artikel 11).

De Uitvoerende Raad is het hoogste besluitvormingsorgaan van MAOC-N.
Deze zal bestaan uit een hoge vertegenwoordiger uit elk van de
deelnemende staten, die niet zal optreden als verbindingsofficier bij
het centrum (artikel 8, eerste lid). De taken van de Uitvoerende Raad
worden in artikel 8, derde lid, van het verdrag omschreven. Belangrijke
taken om te noemen zijn het ontwikkelen van de strategie van het centrum
(onderdeel a) en het aannemen van het onder artikel 12 nader omschreven
procedurehandboek van het centrum (onderdeel d). De opdracht tot het
doen van een voorstel voor een dergelijk procedurehandboek zal aan de
directeur kunnen worden gegeven die het samen met of in samenspraak met
de verbindingsofficieren zal opstellen.

Een belangrijk element om MAOC-N effectief te kunnen laten optreden is
de mogelijkheid die met artikel 16 voor het centrum geschapen wordt om
“onder strategische aanwijzingen van de Uitvoerende Raad”
samenwerking te zoeken met “andere entiteiten die dezelfde
doelstellingen nastreven (...)”. Daaronder zal ook het al eerder
genoemde JIATF South gevat kunnen worden. Deze organisatie was betrokken
bij een deel van het wenselijkheids- en haalbaarheidsonderzoek dat aan
het opstellen van het verdrag vooraf ging en heeft daarbij al te kennen
gegeven te willen samenwerken met MAOC-N door een contactpersoon bij het
centrum te plaatsen. JIATF South zal een belangrijke leverancier van
informatie zijn. 

Daarnaast kunnen staten of internationale organisaties met dezelfde
doelstellingen “bij besluit van de Uitvoerende Raad en onder door de
Raad vast te stellen voorwaarden worden uitgenodigd” om waarnemer te
worden (artikel 5, eerste lid).

 

Gevolgen voor Nederland

Voor Nederland worden de financiële consequenties van MAOC-N begroot op
ongeveer 200.000 euro per jaar. In het verdrag is bepaald dat de kosten
die betrekking hebben op het budget van het centrum, met uitzondering
van de kosten voor de verbindingsofficieren, gelijkelijk worden voldaan
en gedragen door de partijen bij het verdrag (artikel 15, eerste lid).
Jaarlijks zal door elk van de deelnemende landen 35.000 euro naar de
bankrekening van MAOC-N worden overgemaakt ter leniging van de kosten
voor de inrichting en het onderhoud van het door de Portugese overheid
ter beschikking gestelde pand waarin het centrum is ondergebracht.
Tevens zal uit dit bedrag het personeel voor het uitvoeren van
administratieve, technische en onderhoudstaken worden betaald. Grootste
vaste kostenpost vormt de plaatsing van een verbindingsofficier in
Lissabon. Die wordt, conform de richtbedragen van de KLPD, begroot op
ongeveer 200.000 euro per jaar. In oktober 2007 is door de zeven
deelnemende landen voor MAOC-N een subsidie-aanvraag bij de Europese
Commissie ingediend, waaruit zaken gefinancierd zullen kunnen worden
waarvoor in de huidige begroting voor het centrum geen ruimte bestaat. 

Alle bovengenoemde kosten worden in principe gelijkelijk door de
ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties gedragen. Hiertoe zijn tussen beide departementen
schriftelijke afspraken gemaakt. Op de begroting van het ministerie van
Justitie is voor 2007 een bedrag van 85.000 voor het centrum
gereserveerd. Voor 2008 en 2009 is een bedrag van 100.000 euro begroot.
Het  ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reserveert
een vergelijkbaar bedrag op de post internationale samenwerking en
liasons.

Belangrijkste variabele kosten zijn de kosten voor het uitvoeren van een
interventie-actie op zee en de eventuele afwikkeling ervan in Nederland
(vervoer verdachten, slepen van een verdacht vaartuig naar een
Nederlandse haven, vervolging van verdachten door het Openbaar
Ministerie, rechtshulpkosten e.d.). Voor de kosten die gemaakt worden in
het kader van een operatie op zee geldt de vigerende
verrekeningssystematiek tussen Defensie, BZK en Justitie voor de
verlening van militaire bijstand en steunverlening, zoals vastgelegd in
het Raamconvenant betreffende militaire bijstand en steunverlening
tussen de ministers van BZK, Defensie en Justitie d.d. 3 maart 2005.

Nederland hecht groot belang aan een evaluatie van MAOC-N na twee jaar.
Dit heeft zijn vertaling gevonden in artikel 17 van het verdrag. Op
basis van deze evaluatie zal beslist worden op welke wijze de
Nederlandse deelname in het centrum na afloop van deze twee jaar wordt
ingevuld.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 omschrijft de doelstelling van het MAOC-N. Het centrum
voorziet in een basis voor de betrokkenheid van de Partijen bij
multilaterale samenwerking op het gebied van de bestrijding van de
smokkel van verdovende middelen over zee en door de lucht. 

Artikel 2, eerste lid, heeft het operatiegebied van MAOC-N gedefinieerd
als “de Atlantische Oceaan naar Europa en de westkust van Afrika”.
Op verzoek van Italië is de mogelijkheid gecreëerd om “de operaties
uit te breiden naar onder andere het westelijk deel van het
Middellandse-Zeegebied”. In besprekingen is er overigens voor gekozen
het operatiegebied te beperken tot globaal het gedeelte van de
Atlantische Oceaan ten oosten van de 45e lengtegraad. Daarmee overlapt
het operatiegebied van MAOC-N ten oosten van de Cariben gedeeltelijk dat
van JIATF South. Deze overlap maakt het mogelijk om, in geval van
samenwerking tussen JIATF South en MAOC-N (zie de volgende alinea), een
verdacht vaartuig langs het gehele traject over de Atlantische Oceaan te
blijven volgen. 

In het tweede lid van artikel 2 worden de belangrijkste werkzaamheden
genoemd die de deelnemende landen via het centrum zullen verrichten.
Daaronder valt het verzamelen en analyseren van informatie die van nut
is om vast te stellen wat de beste operationele resultaten zijn in het
licht van de bestrijding van de smokkel van verdovende middelen over zee
en door de lucht in het operatiegebied. Indien er bijvoorbeeld een
melding komt vanuit de diensten van een van de landen of een organisatie
als JIATF South dat een verdacht vaartuig richting Europa of Afrika
koerst, zal binnen het centrum, op basis van de beschikbare informatie,
geanalyseerd moeten worden welke inzet op welk moment het beste
resultaat oplevert. De verbindingsofficieren binnen het centrum zullen
onder andere moeten nagaan of naar het verdachte schip of – voor zover
bekend – de daarop aanwezige personen strafrechtelijk onderzoek wordt
verricht of anderszins op nationaal niveau actie wordt ondernomen of
gepland is. Met Europol kan informatie op geëigende wijze worden
uitgewisseld. In de preambulaire paragrafen 5, 6 en 8 van het verdrag
wordt daarom ook verwezen naar het initiatief inzake cocaïne van de
Comprehensive Operational Strategic Planning for the Police, het
European Organised Crime Threat Assessment en de Europol-Overeenkomst.

Ten behoeve van de interventies op volle zee verbinden de deelnemende
landen zich er toe zich in te spannen om middelen beschikbaar te stellen
(die, waar mogelijk, vooraf worden gemeld) teneinde
onderscheppingsoperaties te vereenvoudigen. Geduid wordt op het
organiseren van de inzet van schepen van bijvoorbeeld de Koninklijke
Marine. Verwacht wordt dat de verbindingsofficieren in Lissabon snel
contact kunnen leggen met hun nationale autoriteiten om te bezien of, en
zo ja, welke inzet beschikbaar gesteld kan worden.

Artikel 3 regelt de rechtspersoonlijkheid van het centrum. Er is voor
gekozen MAOC-N nationale rechtspersoonlijkheid op het grondgebied van
elk van de deelnemende landen te geven. MAOC-N heeft niet de
volkenrechtelijke status van internationale organisatie; dit betekent
dat het geen verdragsluitende bevoegdheid heeft.

Artikel 4 stelt dat MAOC-N in Lissabon wordt gevestigd. In de eerste
voorstellen voor de oprichting van het centrum werd, gezien de
geografische oriëntatie op westelijk Afrika, reeds uitgegaan van een
lokatie op het Iberisch schiereiland. Portugal wierp zich op als
mogelijke gastheerstaat en heeft bemiddeld bij het vinden van een
lokatie voor het centrum.

Artikel 5, eerste lid, regelt de mogelijkheid om waarnemers uit te
nodigen. Hiervoor is een besluit van de Uitvoerende Raad van MAOC-N
(artikel 8) nodig, waarin ook de eventuele voorwaarden voor het
waarnemerschap vervat zijn. Geëist wordt dat de waarnemer, die ofwel
een staat is of een internationale organisatie, dezelfde doelstellingen
ten aanzien van de bestrijding van drugssmokkel via de zee of door de
lucht heeft als de in MAOC-N samenwerkende landen. Voor de uitwisseling
van informatie met waarnemers is bepaald dat deze beperkt zal blijven
tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor hun medewerking aan de
activiteiten van het centrum (artikel 5, tweede lid). 

Artikel 6 heeft betrekking op de verwerking en bescherming van
persoonsgegevens en andere informatie die door de verdragspartijen is of
wordt verstrekt. Het artikel creëert geen nieuwe kaders of bevoegdheden
noch worden bevoegdheden ingevolge dit artikel overgedragen. De
rechtsbasis voor Nederland voor de uitwisseling van informatie in het
centrum is gelegen in bestaande regelgeving zoals de Wet politiegegevens
en de eerdergenoemde Europol-Overeenkomst. Op grond van de Wet
politiegegevens (Wpolg) kunnen politiegegevens worden verstrekt aan
autoriteiten in een ander land die zijn belast met de uitvoering van de
politietaak of aan Europol (artikel 17, derde en vierde lid, Wpolg). In
het Besluit politiegegevens worden hierover nadere regels gegeven
(artikelen 5:1, 5:2 en 5:5 Besluit politiegegevens). Vastgelegd is dat
het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot
bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7) , van toepassing is op de
verwerking en bescherming van de verstrekte gegevens. Dit laatste
verdrag is op verzoek van Frankrijk expliciet in het artikel opgenomen.
Het kaderbesluit tot bescherming van persoonsgegevens die worden
verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in
strafzaken, dat in november 2008 door de Raad van de Europese Unie is
aangenomen, is van toepassing op de gegevensuitwisseling tussen de
EU-lidstaten onderling en tussen de lidstaten en Europol.

Het tweede lid is een explicitering van het uitgangspunt dat met het
verdrag geen nieuwe bevoegdheden worden gecreëerd dan wel worden
overgedragen met betrekking tot informatie die door aan MAOC-N
deelnemende landen in het centrum met elkaar wordt gedeeld. Informatie
wordt alleen aan een derde partij doorgegeven als daarvoor voorafgaande
toestemming van de verschaffer is verkregen. Bovendien zal de ontvanger
van de informatie deze niet mogen gebruiken voor doelen anders dan
waarvoor ze oorspronkelijk waren doorgegeven. 

De artikelen 7 tot en met 17 hebben betrekking op de organisatie en het
functioneren van het centrum.

Artikel 7 regelt de structuur van het centrum. Om het centrum te kunnen
laten functioneren zal het bestaan uit een Uitvoerende Raad, een
directeur, verbindingsofficieren en personeel. 

De Uitvoerende Raad, zoals omschreven in artikel 8, is het hoogste
besluitvormingsorgaan van MAOC-N. Hierin nemen de Partijstaten elk met
één hoge vertegenwoordiger zitting. Deze persoon is een andere dan de
verbindingsofficier van dat land bij het centrum (eerste lid). 

De Uitvoerende Raad zal ten minste twee maal per jaar bijeenkomen
(tweede lid) om besluiten te nemen en overige agendapunten te bespreken.
Deze frequentie van vergaderen zal bevorderen dat de Uitvoerende Raad
het centrum op hoofdlijnen stuurt. Indien nodig zal de Uitvoerende Raad
vaker bijeen komen.

In het derde lid worden de taken van de Uitvoerende Raad opgesomd. Deze
zijn globaal geformuleerd. Een belangrijke taak vormt de ontwikkeling
van een strategie van het centrum (onderdeel a). Deze taak zal, evenals
enkele andere (opstellen begroting, jaarverslag e.d.), op basis van
artikel 9, tweede lid, onderdeel f, kunnen worden gedelegeerd naar de
directeur van het centrum. De besluitvorming blijft een prerogatief van
de Uitvoerende Raad. Ook beslist de Uitvoerende Raad omtrent de
uitnodiging en toelating van waarnemers (onderdeel b). Aan de toelating
kunnen zij voorwaarden verbinden. De mogelijkheid om, waar nodig,
comité’s in te stellen (onderdeel c) is ingegeven door de overweging
dat de Uitvoerende Raad zich ook moet kunnen laten adviseren door
expertcomité’s en flexibel moet kunnen reageren door ad hoc groepen
in te stellen. De taak genoemd onder d (”het aannemen van het
procedurehandboek en het goedkeuren van eventuele volgende
wijzigingen”) houdt verband met hetgeen in artikel 12 (zie onder)
bepaald is. In de onderdelen e, f en g is bepaald dat de Uitvoerende
Raad de jaarlijkse begroting en het jaarverslag goedkeurt en bovendien
de directeur van het centrum benoemt.

Artikel 8, vierde lid, stelt dat de Uitvoerende Raad zijn voorzitter
voor een termijn van een jaar kiest en dat het voorzitterschap jaarlijks
rouleert. Gezien het aantal deelnemende landen leek de termijn van één
jaar, met een verplichting tot rouleren, redelijk.

Alle besluiten van de Uitvoerende Raad worden met eenparigheid van
stemmen genomen (vijfde lid), 

Artikel 9 heeft betrekking op de Directeur van het centrum. Deze wordt
voor een periode van twee jaar benoemd door de Uitvoerende Raad op
voordracht van één van de deelnemende landen. De mogelijkheid bestaat
de termijn nog éénmaal te verlengen indien de Uitvoerende Raad dat
gewenst acht. Die situatie zou zich kunnen voordoen indien het moeilijk
blijkt om een nieuwe kandidaatdirecteur te vinden.

In het tweede lid van het artikel worden de taken van de directeur
genoemd. Zijn primaire taak is leiding te geven aan de dagelijkse
werkzaamheden van het centrum (onderdeel a) en uitvoering te geven aan
de besluiten van de Uitvoerende Raad (onderdeel f). De directeursfunctie
betreft in principe een full-time functie, temeer daar deze persoon het
centrum ook extern vertegenwoordigt (onderdeel b), bijvoorbeeld in
relaties met Europol, waarnemers en werkgroepen van de Raad van de
Europese Unie.

Omdat de directeur geacht wordt uitvoering te geven aan de besluiten van
de Uitvoerende Raad, ligt het voor de hand dat de directeur de
vergaderingen van de Uitvoerende Raad bijwoont, zij het dat hij geen
stemrecht heeft (onderdeel c).

Tot slot is de directeur verantwoordelijk voor het opstellen van het
conceptjaarverslag waarin de activiteiten van het centrum worden
beschreven (onderdeel d) en het indienen van de jaarlijkse begroting van
het centrum waarover deze persoon ook rekenschap zal moeten afleggen
(onderdeel e).

Het derde lid van artikel 9 bepaalt dat de gastheerstaat, i.c. Portugal,
de noodzakelijke bescherming en ondersteuning van de directeur
waarborgt.

Artikel 10 heeft betrekking op de verbindingsofficieren die door de
deelnemende staten bij het centrum geplaatst worden (eerste lid). De
werkzaamheden van de verbindingsofficieren vormen de kern van de
activiteiten van het centrum. Deze zijn kort beschreven bij de
toelichting bij artikel 2, tweede lid, en zullen verder worden
uitgewerkt in het op te stellen procedurehandboek (derde lid, zie ook
artikel 12, onderdeel b). Uit hun inspanningen zal de meerwaarde van het
centrum moeten blijken. Om hen het werken mogelijk te maken staat elke
nationale delegatie van verbindingsofficieren een kantoorruimte in het
centrum ter beschikking. De inrichting van deze ruimte, inclusief de
plaatsing van computers, is de verantwoordelijkheid van de autoriteiten
van het betreffende land. De verbindingsofficieren hebben dan ook
toegang tot de uitrusting, persoonsgegevens en gegevensbestanden van het
centrum (tweede lid). Evenals bij de directeur geldt dat de
gastheerstaat, in casu Portugal, borg staat voor de noodzakelijke
bescherming en ondersteuning van de verbindingsofficieren die bij het
centrum zijn geplaatst (vierde lid).

De permanente staf van het centrum bestaat behalve uit de directeur uit
personeel dat wordt aangetrokken voor het uitvoeren van administratieve,
technische of onderhoudstaken (artikel 11, eerste lid). Zij vervullen
geen operationele taken (tweede lid). Dit personeel kan door de
directeur, met toestemming van de Uitvoerende Raad, worden aangesteld.

Artikel 12 verduidelijkt de opdracht van artikel 8, derde lid, onderdeel
d, waarin staat dat de Uitvoerende Raad een procedurehandboek voor het
centrum aanneemt. Het procedurehandboek doet niets af aan reeds
bestaande verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken van bijvoorbeeld
verbindingsofficieren. Tevens zal het procedurehandboek protocollen voor
de uitwisseling en verwerking van informatie, met inbegrip van de
bescherming ervan, bevatten. De beschrijving van procedures voor de
planning en coördinatie van operaties heeft betrekking op de
kernactiviteiten van het centrum en de aansluiting van die activiteiten
op het op nationaal niveau af te handelen voor- en natraject. Hieruit
blijkt de centrale rol die de verbindingsofficieren zullen spelen als
contact tussen het centrum, nationale autoriteiten en diensten die
gevolg kunnen geven aan de voorstellen van het centrum.

Andere aspecten van het procedurehandboek hebben betrekking op het
functioneren van de stuctuur van het centrum zelf: 

aanvullende informatie over de taken van de Uitvoerende Raad, teneinde
de werkzaamheden van de Uitvoerend Raad beter te duiden;

taken van elk comité dat uit hoofde van dit verdrag wordt ingesteld
(zie ook toelichting bij artikel 8, derde lid, onderdeel c);

regelingen voor kennisgevingen voor de vergaderingen van de Uitvoerende
Raad;

budgettaire regelingen en de verslaglegging inzake uitgaven aan de
Uitvoerende Raad; en

overige aspecten van de taken van het centrum.

Artikel 13 maakt duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor operationele
en tactische beslissingen nationaal belegd is en blijft. Het centrum
speelt in die zin slechts een faciliterende rol. Uit dit artikel blijkt
dat geen bevoegdheden worden overgedragen van het nationale niveau naar
het centrum. Er ligt een duidelijke relatie tussen dit artikel en
hetgeen in artikel 15, tweede lid, bepaald is over de deelname aan
operaties: die is vrijwillig en wordt nationaal bekostigd.

Artikel 14 heeft betrekking op het toepasselijk recht op het dagelijks
functioneren van het centrum. Dat zal het Portugese nationale recht
zijn.

In artikel 15 is bepaald dat de kosten voor de inrichting en
instandhouding van het centrum gelijkelijk over deelnemende partijen
verdeeld worden. Hieronder worden ook de kosten verstaan die gemaakt
worden door administratief, technisch en onderhoudspersoneel in dienst
te nemen (artikel 11). De kosten voor het plaatsen en onderhouden van
verbindingsofficieren en de kosten die gemaakt voor de uitvoering van
operaties zijn van de bepalingen van het eerste lid van artikel 15
uitgezonderd. Die worden door elke deelnemende partij nationaal gedragen
(zie ook artikel 15, tweede lid). 

Het derde lid opent de weg voor het aanvragen van aanvullende
financiering voor het functioneren en beheren van het centrum bij
bronnen binnen de Europese Unie of elders.

Anders dan bij de waarnemersstatus ligt aan de samenwerkingsconstructie
van artikel 16 geen uitnodiging maar een aanwijzing van de Uitvoerende
Raad ten grondslag. Voor het overige omvat artikel 16 dezelfde
overweging als artikel 5 dat de entiteit waar mee samengewerkt gaat
worden dezelfde doelstellingen als het centrum nastreeft wat betreft de
bestrijding van de smokkel van verdovende middelen over zee en door de
lucht.

Artikel 17 is een evaluatiebepaling. Deze zal twee jaar na de
inwerkingtreding van het verdrag plaatsvinden. Gekeken zal worden naar
het functioneren van het centrum. In het comité dat de evaluatie
uitvoert zit één vertegenwoordiger van elk van de deelnemende landen.
Voor Nederland zal de uitkomst van de evaluatie bepalend zijn voor de
beslissing welke vorm verdere deelname in het centrum krijgt. 

De slotpalingen omvatten de artikelen 18 tot en met 26.

In artikel 18 is uitdrukkelijk bepaald dat geen van de bepalingen van
het verdrag prevaleert boven reeds bestaande internationale
verplichtingen. Het feit dat het verdrag geen nieuwe bevoegdheden of
verplichtingen creëert ligt mede ten grondslag aan deze keus, alsook de
overweging dat het verdrag niet strijdig mag zijn met eerdere door
Partijen aangegane juridische verplichtingen.

Artikel 20 stelt dat de Regering van de Portugese Republiek als
depositaris van het verdrag optreedt. Dit ligt in de rede aangezien het
centrum Lissabon als zetel heeft.

Artikel 21, eerste lid, maakt duidelijk dat het verdrag in eerste
instantie voor ondertekening slechts openstaat voor zeven staten, te
weten Ierland, het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk Spanje, de
Italiaanse Republiek, de Portugese Republiek, de Franse Republiek en het
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland. Toetreding
van andere staten wordt in artikel 22 geregeld. 

Het verdrag is nog niet in werking getreden; op grond van het tweede lid
van artikel 21 is hiervoor nodig dat drie staten het verdrag
bekrachtigen. Op dit moment (15 mei 2009) hebben twee staten het verdrag
bekrachtigd, te weten Portugal en Ierland.

Ingevolge artikel 22, eerste lid, van het verdrag staat MAOC-N open voor
elke Staat die met eenparigheid van stemmen van de Partijen is
uitgenodigd toe te treden. Om in de toekomst lidmaatschap van met name
de meest door cocaïnesmokkel getroffen Afrikaanse landen mogelijk te
maken, is er voor gekozen toetreding niet tot EU-staten te beperken. Op
basis van het geldende EU recht, en dan met name de Schengen
Uitvoeringsovereenkomst en de Europol-Overeenkomst, mag worden
aangenomen dat EU-lidstaten ook zonder het verdrag getekend te hebben
aan MAOC-N kunnen deelnemen, tenzij de nationale wetgeving van het
betreffende land, om welke reden dan ook, anders vereist. Hieruit volgt
dat artikel 22 primair betrekking heeft op niet EU-lidstaten.

Artikel 24 geeft de mogelijkheid van voorlopige toepassing van het
verdrag. Nederland heeft bij de ondertekening van het verdrag op 30
september 2007 als enige land aangegeven dat het verdrag per 1 december
van dat jaar voorlopig zal worden toegepast. Met de plaatsing van een
verbindingsofficier en deelname in Executive Board vergaderingen, passen
inmiddels alle zeven landen die het verdrag ondertekend hebben, het
verdrag materieel toe.

Beëindiging en opzegging van het verdrag is geregeld in artikel 25.
Wederzijdse beëindiging is te allen tijde mogelijk, mits alle
deelnemende landen daarmee instemmen. Opzegging door één deelnemende
staat is pas mogelijk twee jaar nadat het verdrag van kracht is
geworden. 

Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zal het verdrag gezien zijn
aard alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Justitie,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 CND, World Drug Situation with regard to drug trafficking: Report of
the Secretariat, Commissie voor verdovende middelen van de Economische
en Sociale Raad van de Verenigde Naties, Wenen, 2006; INCB, Report of
the International Narcotics Control Board 2005, Internationaal Comité
van toerzicht op verdovende middelen van de Verenigde Naties, New York,
2006; Europol, Drugs 2006, Den Haag, 2006

 Nationaal Dreigingsbeeld zware of georganiseerde criminaliteit, een
eerste proeve, KLPD, DNRI, 2004

  In JIATF South werken Amerikaanse rechtshandhavingautoriteiten en
militaire autoriteiten nauw samen met internationale partners, waaronder
Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Latijns-Amerikaanse en
Caribische landen. Daartoe hebben deze landen één of meer
verbindingsofficieren in het JIATF South centrum op Key West (Florida,
Verenigde Staten) geplaatst.

 http://www.minbzk.nl/?ActItmIdt=48340

 Meer specifiek is het operatiegebied als volgt af te bakenen: vanaf de
westkust van Noorwegen langs de 66e breedtegraad naar het westen tot
30° westerlengte, tussen IJsland en Groenland naar 40°
noorderbreedte/45° westerlengte tot 10° noorderbreedte/45°
westerlengte, schuin naar het oosten voor Brazilië langs naar 50°
zuiderbreedte/20° oosterlengte, vervolgens weer recht naar het noorden,
langs de 20e lengtegraad, tot aan de kust van Zuid-Afrika. 

 De overlap is tussen de volgende coördinaten: 30° noorderbreedte/25°
westerlengte, 30° noorderbreedte/45° westerlengte, 10°
noorderbreedte/45° westerlengte en 5° zuiderbreedte/25° westerlengte

 PAGE   2 

 PAGE   11