[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Advies Raad van State

Bijlage

Nummer: 2009D56671, datum: 2009-11-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen Ierland, Nederland, Spanje, Italië, Portugal, Frankrijk, Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot oprichting van een Maritiem Analyse- en Operatiecentrum m.b.t. verdovende middelen (2009D56665)

Preview document (🔗 origineel)


No.W03.08.0233/II	's-Gravenhage, 24 juli 2008

Bij Kabinetsmissive van 25 juni 2008, no.08.001854, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de
Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het verdrag tussen Ierland, het Koninkrijk der Nederlanden, het
Koninkrijk Spanje, de Italiaanse Republiek, de Portugese Republiek, de
Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en
Noord-Ierland tot oprichting van een Maritiem Analyse- en
Operatiecentrum op het gebied van verdovende middelen; Lissabon, 30
september 2007 (Trb. 2007, 231), met toelichtende nota.

Het Verdrag is gesloten tussen een zevental lidstaten van de Europese
Unie en voorziet in de oprichting van een Maritiem Analyse- en
Operatiecentrum (MAOC), op het gebied van de bestrijding van de smokkel
van verdovende middelen over zee en door de lucht. 

De Raad van State merkt het volgende op.

1.	In het Verdrag zelf is geen verband gelegd met de werkzaamheden van
de Europese Unie (EU) op dit terrein, maar uit de considerans wordt
duidelijk dat dit verband er wel is. Daarin wordt onder andere verwezen
naar de werkzaamheden van Europol en naar het EU Drugs Actieplan
2005-2012. In de toelichting is vermeld dat Europol vanaf de aanloop bij
de totstandkoming van het verdrag betrokken is geweest. Het is de
bedoeling de gegevens die worden gegenereerd door het MAOC, met gegevens
van Europol uit te wisselen. Ook wordt vermeld dat door de zeven
lidstaten een subsidieaanvraag is ingediend bij de Europese Commissie. 

Naar de aard der zaak betreft het verdrag een vorm van nauwere
samenwerking tussen een aantal lidstaten op een terrein waarop het
Verdrag betreffende de Europese Unie (EU-Verdrag) ziet en waarop de
instellingen van de Europese Unie hun bevoegdheden uitoefenen. 

Volgens de toelichting is de achtergrond van het verdrag erin gelegen
dat sprake is van verschuiving van de handel in verdovende middelen naar
routes waar controles het minst effectief zijn. Daarom is bezien hoe
deze nieuwe handelsroute kan worden aangepakt. Effectief beleid in het
kader van dit verdrag kan een (negatieve) weerslag hebben op andere
lidstaten indien handelsroutes opnieuw worden verlegd naar lidstaten die
niet aan deze samenwerking deelnemen. Daarmee kan uitvoering van het
verdrag ook gevolgen hebben voor andere lidstaten van de Europese Unie
en voor het beleid van de Europese Unie als geheel.

Het verdrag voorziet niet in een afstemmingsmechanisme om de aansluiting
van de activiteiten van het MAOC op het bestaande en toekomstige
EU-beleid te waarborgen. In artikel 18 van het verdrag is weliswaar
geregeld, dat het niet mag worden uitgelegd als onverenigbaar met
bestaande internationale verplichtingen die de partijen binden, maar
daarmee is afstemming tussen het beleid van de EU en het beleid in het
verband van dit verdrag nog niet verzekerd. Er is wel voorzien in de
mogelijkheid dat de EU of een niet deelnemende lidstaat als waarnemer
participeert, maar slechts indien alle bij het verdrag aangesloten
staten daarmee akkoord gaan (artikel 5). Bovendien doet de status van
waarnemer naar het oordeel van de Raad onvoldoende recht aan de, ook in
de considerans benadrukte, rol van de EU op dit terrein, aan de
verplichting van de lidstaten tot loyale uitvoering van het EU-beleid en
aan de plicht tot samenwerking met de instellingen van de EU daarbij.

De positie van de niet-deelnemende lidstaten verdient ook specifieke
aandacht met het oog op de mogelijke gevolgen waarmee zij als
niet-deelnemende lidstaten worden geconfronteerd. Dat het verdrag niet
voorziet in vrije toetreding van andere staten, maar dat toetreding
alleen mogelijk is als alle staten die partij zijn bij het verdrag
daarmee instemmen, behoeft met name met betrekking tot lidstaten die
wensen toe te treden in dat verband een nadere motivering. 

De Raad adviseert in de toelichting nader in te gaan op de vraag hoe het
verdrag zich verhoudt tot de plicht van de verdragsstaten tegenover de
EU en de andere lidstaten tot loyale samenwerking, alsmede op de vraag
of het in de bedoeling ligt om, zodra acht of meer lidstaten bij het
verdrag zijn aangesloten, dit te gieten in de vorm van nauwere
samenwerking, zoals uitgewerkt in artikel 43 e.v. EU-Verdrag. Voor alle
hiervoor aan de orde gestelde punten is in dat verband een voorziening
getroffen in het EU-Verdrag. Gebruik maken van die mogelijkheid heeft
bovendien als voordeel dat een toekomstige integratie in het EU-beleid
beter zal kunnen verlopen. Daarvoor is in het voorliggende verdrag geen
voorziening getroffen. 

De Raad adviseert in de toelichting nader in te gaan op het
vorenstaande. 

2.	In de toelichting is aangegeven dat Nederland bij de ondertekening
een verklaring heeft afgegeven, dat Nederland, vanwege de voorgenomen
plaatsing van een politieverbindingsofficier bij het centrum, het
verdrag per 1 december 2007 voorlopig zou toepassen. 

Voorlopige toepassing komt neer op toepassing voordat de procedure ter
goedkeuring van het verdrag is afgerond en vraagt daarom om
terughoudendheid. De Raad is van oordeel dat de in de toelichting
gegeven motivering ontoereikend is nu niet wordt aangegeven wat de
andere deelnemende staten op dit punt hebben ondernomen, en of het
centrum reeds functioneert. In dat verband wijst de Raad erop dat in de
toelichting wordt vermeld dat Nederland als enige land heeft aangegeven
het verdrag voorlopig te zullen toepassen.

De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen. 

3.	Met het oog op het voorgaande is de Raad van mening dat het verdrag
niet ter stilzwijgende doch ter uitdrukkelijke goedkeuring dient te
worden voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Raad van State geeft in overweging, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken, een voorstel van wet tot goedkeuring van
het verdrag te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De waarnemend waarnemend Vice-President 

van de Raad van State,

 

 	Voor de toepassing van het instrument van nauwere samenwerking zijn
ten minste acht deelnemende lidstaten nodig, terwijl thans zeven
lidstaten deelnemen, maar uit de toelichting komt naar voren dat
Duitsland zich inmiddels al heeft gemeld voor deelname. 

  PAGE  2 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........