[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Leidraad aanwijzing artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 Waddengebied

Bijlage

Nummer: 2009D59316, datum: 2009-11-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Antwoord vragen Snijder-Hazelhoff over het afsluiten van gebieden in de Waddenzee (2009D59315)

Preview document (šŸ”— origineel)


Leidraad aanwijzing artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 Waddengebied

(Juridisch te beschouwen als vaste gedragslijn)

Samenvatting 

Het ministerie van LNV DRZ Noord is bevoegd om jaarlijks de toegang tot
ecologisch waardevolle en verstoringgevoelige gebieden in het
Waddengebied te beperken op grond van artikel 20 van de Nb-wet 1998.
Deze (tijdelijke) afsluiting van gebieden vindt plaats, indien dit
noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de natuurwaarden van
het Waddengebied. Door de (natuurlijke) dynamiek van het Waddengebied
vindt vrijwel ieder jaar een actualisatie plaats van de begrenzing en de
periode van aanwijzing van deze zogenaamde artikel 20-gebieden

Op initiatief van het ministerie van LNV DRZ Noord is voorliggende
Leidraad artikel 20 Nb-wet 1998 ontwikkeld. De Leidraad artikel 20
Nb-wet kent twee verschillende doelen:

Het geven van een ecologische leidraad, waarmee inzicht verkregen wordt
in de noodzaak tot aanwijzing van artikel 20-gebieden c.q. de aanpassing
van de begrenzing van deze gebieden. 

Het in beeld brengen van de verschillende stappen die doorlopen worden
om te komen tot een besluit van aanwijzing van artikel 20-gebieden. 

Bovenstaande doelen resulteren in transparantie van zowel de
totstandkoming als de onderbouwing van het besluit.

Het aanwijzen van artikel 20-gebieden kan geschieden ten behoeve van de
instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Waddenzee Ć©n de
natuurwaarden uit de Beschermde Natuurmonumenten en de waarden zoals
benoemd in de aanwijzingen van de voormalige natuurmonumenten onder de
Nb-wet 1967. In de praktijk vindt de afsluiting sinds begin jaren 80
enkel plaats voor zeehonden en vogels.

Ecologisch toetsingskader

De noodzaak voor afsluiting van gebieden ten behoeve van de bescherming
van natuurwaarden is sterk afhankelijk van de plaats, het tijdstip en de
periode waarin verstoring plaatsvindt. Bij de aanwijzing van artikel
20-gebieden gaat het om gebieden waar verstoringgevoelige natuurwaarden
aanwezig zijn en/of verstoringen kunnen optreden, veroorzaakt door
menselijke activiteiten. 

Zeehonden

Ten behoeve van de bescherming van zeehonden dient tenminste een
minimale levensvatbare populatie beschermd te worden in het
Waddengebied. Dit betekent dat kwetsbare gebieden (kraamgebieden,
verhaargebieden) in elk geval gevrijwaard moeten worden van verstoring
en zo nodig afgesloten dienen te worden ter behoud van een minimale
levensvatbare populatie in de Waddenzee, met een natuurlijke reproductie
en overleving. Daarnaast dienen jaarrond ongestoorde rustplaatsen te
bestaan. 

Met het huidige aantal Gewone zeehonden kunnen we spreken van een
minimale levensvatbare populatie. Dit betekent dat de huidige afgesloten
gebieden momenteel gebleken voldoende zijn om een minimale levensvatbare
populatiegrootte met een ondergrens van 6.000 dieren in stand te houden.
Voor de bescherming van de Gewone zeehond betekent dit dat er op dit
moment in principe geen extra gebieden afgesloten behoeven te worden.
Wel blijft de mogelijkheid bestaan om de begrenzing van de huidig
afgesloten gebieden zo optimaal mogelijk te houden.

Over de Grijze zeehond in de Nederlandse Waddenzee is thans nog
onvoldoende informatie beschikbaar om aan te geven bij welke
populatiegrootte sprake is van een minimale levensvatbare populatie. Wel
is duidelijk dat deze populatiegrootte momenteel nog niet gehaald wordt.
Dit betekent dat om verstoring door mensen te voorkomen tijdelijk extra
gebieden afgesloten kunnen worden ten behoeve van de bescherming van de
Grijze zeehond. Eventuele afsluiting vindt plaats op basis van
onderstaande criteria:

Het gebied wordt ingenomen door minstens 5 dieren en het gebied wordt
reeds een aantal jaren achtereen gebruikt (2-3 jaar).

Rond het gebied vindt verstoring plaats of is de kans op verstoring
tijdens de kwetsbare perioden groot.

Vogels

Het Waddengebied kent een groot aantal vogelsoorten die gebruik maken
van bepaalde gebieden met bepaalde functies in bepaalde perioden. Voor
de bescherming van vogelsoorten is het van belang dat voldoende
oppervlakten aan geschikt en ongestoord leefgebied (broedgebied,
foerageergebied, ruigebied en HVP) beschikbaar is gedurende de kwetsbare
perioden. De functie van een gebied en de kwetsbare periode is
afhankelijk van de vogelsoorten die van het betreffende gebied gebruik
maken. In veel gevallen hebben gebieden meerdere functies en veranderen
de functies in de tijd. 

Afhankelijk van de soort kunnen locaties binnen het Waddengebied
aangewezen worden die de functie(s) broedgebied, foerageergebied,
ruigebied en/of HVP vervullen gedurende bepaalde perioden in het jaar of
jaarrond. Binnen deze locaties zijn de belangrijke plekken aan te wijzen
voor het vervullen van bovengenoemde functie(s). In of rond de deze
plekken kan dermate vaak verstoring plaatsvinden dat de bescherming van
een soort in gevaar komt. Indien problemen geĆÆdentificeerd worden,
worden onderstaande ecologische criteria gehanteerd om te bepalen of
eventueel tot afsluiting van het gebied overgegaan dient te worden. 

Trend

Functie van het gebied

Instandhoudingsdoel

Aantallen

Procedure

Het voortraject in het kader van een eventueel artikel 20-besluit start
in augustus met het verzenden van een startdocument met de
(wijzigings)voorstellen vanuit LNV DRZ Noord aan de Klankbordgroep en de
ministeries van Defensie en Verkeer en Waterstaat. Het startdocument is
gebaseerd op de waarnemingen en bevindingen in het veld en bevat
informatie over zowel de ecologische als de ingeschatte relevante
maatschappelijke belangen ter plaatse. De rol van de Klankbordgroep is
het plaatsen van de (wijzigings)voorstellen in een maatschappelijke
context en/of het aandragen van eigen waarnemingen en gegevens.
Gedurende de bijeenkomst worden de knelpunten geanalyseerd en wordt door
de Klankbordgroep-leden advies uitgebracht over de beoogde wijzigingen.
De Klankbordgroep bestaat uit de leden van het TOW plus een
vertegenwoordiger vanuit Productschap Vis en op verzoek
vertegenwoordigers vanuit elk van de BOGā€™s.  

De (wijzigings)voorstellen, inclusief de bevindingen en advisering
vanuit de Klankbordgroep, gaan naar de zogenaamde Expertgroep. Deze
groep bespreekt de (wijzigings)voorstellen aan de hand van het
ecologische toetsingskader en het advies vanuit de Klankbordgroep.
Vervolgens brengt de Expertgroep een advies uit omtrent de artikel
20-gebieden op basis van ecologische argumenten en expert judgement. 

In de Expertgroep hebben deskundigen zitting die vanuit het oogpunt van
wetenschap en maatschappelijk belang een afgewogen advies geven aan de
directeur van LNV DRZ Noord. Daaropvolgend vindt nogmaals toezending van
het conceptbesluit plaats aan bovengenoemde Klankbordgroep, die
schriftelijk de laatste opmerkingen aan LNV DRZ Noord kan door geven.

Het conceptbesluit wordt gepubliceerd op de LNV-website onder
gelijktijdige gerichte toezending aan de deelnemers van de
Klankbordgroep. Met deze publicatie volgt een periode van drie weken,
waarbinnen de mogelijkheid bestaat tot het indienen van schriftelijke
zienswijzen. 

Daaropvolgend vindt vaststelling van het besluit plaats onder opvolgende
publicatie hiervan in de Staatscourant en start een termijn van zes
weken waarbinnen eventueel tegen het besluit bezwaar aangetekend kan
worden.

Aan de hand van het definitieve besluit worden door LNV DRZ Noord in
januari de mutaties en nieuwe c.q. ingetrokken gebieden verstrekt aan de
Hydrografische Dienst. In maart/april verschijnen vervolgens de
hydrografische kaarten van de Hydrografische Dienst waarop de gesloten
gebieden staan aangegeven.

In het geval van calamiteiten kan het nodig zijn om tussentijdse
afsluitingen in te zetten. Ten behoeve van deze tussentijdse
afsluitingen zal een verkorte procedure worden gestart, waarbij de
Klankbordgroep en de Expertgroep betrokken worden. Vervolgens zal door
middel van berichtgeving op de website van het ministerie van LNV,
publicatie in de lokale kranten, gerichte communicatie met
belanghebbenden en bebording in het veld de tussentijdse afsluiting en
de periode van afsluiten kenbaar gemaakt worden.Inhoudsopgave

Samenvatting										2

Inhoudsopgave										4

1.Inleiding										5

2.Aanleiding en doelstelling Leidraad aanwijzing artikel 20 Nb-wet 1998	
6

	2.1 Aanwijzing artikel 20-gebieden						6

	2.2 Doel Leidraad artikel 20 Nb-wet 1998					6

3.Wettelijk kader									7

	3.1 Wet- en regelgeving							7

	3.2 Artikel 20 en besluitvorming						7

	3.3 Ontwerpbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee				8

4.Ecologisch toetsingskader								10

	4.1 Verstoring natuurwaarden Waddengebied					10

4.2 Ecologische criteria zeehonden						11

	4.3 Ecologische criteria vogels							13

5.Procedure										17

	5.1 Procedure artikel 20 aanwijzing						17

5.2 Proceskalender								19

5.3 Calamiteiten								20

Bijlage 1: Literatuurlijst en betrokken organisaties					21

Bijlage 2: Lijst gebruikte afkortingen							22

Bijlage 3: Minimale levensvatbare populatiegrootte gewone zeehond			23

1.Inleiding

Het ministerie van LNV Directie Regionale Zaken Noord (verder: LNV DRZ
Noord) is bevoegd om jaarlijks de toegang tot ecologisch waardevolle en
verstoringgevoelige gebieden in het Waddengebied te beperken op grond
van artikel 20 van de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet 1998).
Deze (tijdelijke) afsluiting van gebieden vindt plaats, indien dit
noodzakelijk wordt geacht voor de bescherming van de natuurwaarden van
het Waddengebied. Door de (natuurlijke) dynamiek van het Waddengebied
vindt vrijwel ieder jaar een actualisatie plaats van de begrenzing en de
periode van afsluiting van deze zogenaamde artikel 20-gebieden. De
procedure van een artikel 20- besluit is sinds de jaren ā€˜80 (tot 1
oktober 2005 bekend onder de titel artikel 17-besluiten) vrijwel
ongewijzigd toegepast.

Op initiatief van het ministerie van LNV DRZ Noord is voorliggende
Leidraad artikel 20 Nb-wet 1998 ontwikkeld. LNV heeft deze Leidraad
opgesteld mede op basis van interne en externe consultatie van betrokken
partijen. Deze leidraad biedt inzicht in het ecologische toetsingskader
ten behoeve van de aanwijzing c.q. het aanpassen van artikel 20-gebieden
en het proces dat doorlopen wordt ter formalisatie en bekendmaking van
deze aanwijzingen c.q. aanpassingen. Met als resultaat transparantie van
zowel de totstandkoming als de onderbouwing van het besluit. 

Deze Leidraad zal door LNV als handreiking gebruikt worden voor de
toepassing van artikel 20 Nb-wet in het Waddengebied.

De Leidraad kan aan de hand van voortschrijdende inzichten worden
bijgesteld. Uiteraard is de wettekst van de Nb-wet 1998 daarbij leidend.

2.Aanleiding en doel Leidraad aanwijzing artikel 20 Nb-wet 1998

2.1 Aanwijzing artikel 20-gebieden

De aanwijzing van artikel 20 Nb-wet 1998 betreft het afsluiten van
kwetsbare gebieden in het Waddengebied. Met kwetsbare gebieden worden
ecologisch waardevolle en verstoringgevoelige gebieden bedoeld,
waarbinnen de natuurwaarden extra beschermd dienen te worden. Het
Waddengebied is zeer dynamisch. Jaarlijks treden veranderingen en
verschuivingen op in de ligging van geulen en platen en de aanwezigheid
en grootte van populaties vogels, zeehonden en andere natuurwaarden.
Door de voortdurende natuurlijke dynamiek dienen de begrenzingen van de
artikel 20-gebieden in het Waddengebied en de periode van afsluiting
jaarlijks zonodig aangepast te worden aan bovengenoemde veranderingen en
verschuivingen. 

2.2 Doel Leidraad artikel 20 Nb-wet

De Leidraad artikel 20 Nb-wet kent twee verschillende doelen:

Het geven van een ecologische leidraad, die in de praktische aanwijzing
ervan ingevuld zal worden met expert judgement en data afkomstig van de
LNV Waddenunit, terreinbeherende instanties, onderzoekers en
wetenschappers ten behoeve van de aanwijzing van artikel 20-gebieden.
Dit deel van de Leidraad geeft inzicht in ā€“ in algemene zin- de
noodzaak tot aanwijzing van artikel 20-gebieden c.q. de aanpassing van
de begrenzing van deze gebieden 

Het in beeld brengen van de verschillende stappen die doorlopen worden
om te komen tot een besluit van aanwijzing van artikel 20-gebieden. 

3.Wettelijk kader

Reeds sinds de jaren 80 worden in het Waddengebied tijdelijk dan wel
permanent gebieden afgesloten voor menselijke activiteiten indien dit
van belang is voor de bescherming van aanwezige flora en fauna. Tot 2005
werd de toegang van deze gebieden beperkt op grond van artikel 17 van de
Nb-wet 1967. Met ingang van 1 oktober 2005 is de Nb-wet 1998 van kracht.
Artikel 17 uit de Nb-wet 1967 is rechtstreeks overgenomen in de Nb-wet
1998 als zijnde artikel 20. In navolgende paragrafen wordt het wettelijk
kader rond de aanwijzing van artikel 20-gebieden beschreven.

3.1 Wet- en regelgeving

Het Verdrag van Bonn (1997) beoogt de soortenbescherming van trekkende
wilde diersoorten, onder andere door gebiedsbescherming. Nederland is,
met het sluiten van de Overeenkomst inzake de bescherming van zeehonden
in de Waddenzee in 1990, partij in dit Verdrag van Bonn. De overeenkomst
schrijft voor dat de partijen een plan tot behoud en beheer van de
zeehondenpopulatie moeten opstellen. Thans is vigerend het trilaterale
beschermings- en beheerplan voor de zeehondenpopulatie in de Waddenzee
2007-2010.

De Nb-wet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland.
Een belangrijk deel van deze wetgeving geeft uitvoering aan Europese
richtlijnen. Daarbij gaat het om de Vogelrichtlijn (1979) en de
Habitatrichtlijn (1992). Natura 2000-gebieden vallen onder het
beschermingsregime dat is opgenomen in de Nb-wet 1998. Onder Natura 2000
worden de gebieden verstaan die op grond van de Vogel- en
Habitatrichtlijn zijn aangewezen en/of aangemeld. Deze gebieden zijn van
grote betekenis voor de bescherming van de Europese biodiversiteit en
vormen gezamenlijk met alle andere Natura 2000-gebieden in Europa een
ecologisch netwerk. 

Binnen het ecologisch netwerk Natura 2000 moeten de kwalificerende
natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke
verspreidingsgebeid in een gunstige staat van instandhouding worden
behouden of in voorkomend geval worden hersteld. Onder het begrip
ā€˜instandhoudingā€™ wordt een geheel van maatregelen verstaan die nodig
zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties
van wilde dier- en plantensoorten. Voor gebieden die zijn aangewezen op
grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn bestaat de verplichting om
doelen op te nemen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden
van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) dan wel de instandhouding van
natuurlijke habitats of populaties van in het wild levende dier- en
plantensoorten (Habitatrichtlijn). Voor elke Natura 2000-gebied zijn dan
ook instandhoudingsdoelen geformuleerd voor de kwalificerende
habitattypen en soorten. Deze instandhoudingsdoelen omvatten de
landelijke doelen voor een habitattype c.q. soort en de bijdrage die een
gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige
staat van instandhouding (op landelijk niveau). 

Rondom de Natura 2000-gebieden is in de wet een uitgebreid
instrumentarium gebouwd dat beheer, herstel en bescherming van de
kwalificerende natuurwaarden mogelijk maakt. Kernelementen daarbij zijn:
het beheerplan, het vergunningstelsel en de goedkeuring van plannen
(laatstgenoemde is aan de orde tot aan de aanstaande wetswijziging). 

Naast de Natura 2000-gebieden bestaan andere gebieden die een beschermde
status op basis van de Nb-wet 1998 hebben gekregen. Dit zijn de
beschermde natuurmonumenten en de gebieden die de minister van LNV
aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale
verplichtingen. Het overgrote deel van deze gebieden valt samen met
Natura 2000-gebieden. 

3.2 Artikel 20 en besluitvorming

Een van de onderdelen van de Nb-wet 1998 die toegepast kan worden ter
bescherming van natuurwaarden is het afsluiten van beschermde gebieden.
Op grond van artikel 20 van de Nb-wet 1998 kan de toegang tot beschermde
natuurmonumenten tijdelijk of permanent ontzegd worden (zie onderstaand
tekstkader). De begrenzing van de af te sluiten gebieden en de periode
van afsluiting wordt indien noodzakelijk geactualiseerd. Voor veel
gebieden in de Waddenzee geldt dat deze actualisatie beperkt blijft tot
kleine veranderingen. Door de hoge natuurlijke dynamiek van het
Waddengebied, vindt de actualisatie van begrenzingen vrijwel jaarlijks
plaats. Tevens kunnen zonodig additionele, nieuwe gebieden worden
aangewezen en/of afgesloten gebieden weer worden opengesteld. Daarnaast
is er de mogelijkheid om met een vergunning toegang te verkrijgen in de
(tijdelijk) gesloten gebieden, bijvoorbeeld voor het uitzetten van
zeehonden of wadlopen.

Artikel 20 Nb-wet 1998

Gedeputeerde staten kunnen de toegang tot een beschermd natuurmonument
als bedoeld in artikel 10, eerste lid, een aangewezen gebied als bedoeld
in artikel 10a, eerste lid, of een gebied waarvan de aanwijzing als
zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12 of delen van
bedoelde gebieden, voor zover dit noodzakelijk is voor de bescherming
van natuurwaarden, beperken.

Indien een gebied als bedoeld in het eerste lid geheel of ten dele wordt
beheerd door of onder verantwoordelijkheid van Onze Minister of een  van
Onze andere Ministers, wordt de in eerste lid bedoelde bevoegdheid
uitgeoefend door Onze minister in overeenstemming met Onze andere
ministers.

Het is verboden in strijd met de beperkingen die ingevolge het eerste en
tweede lid zijn opgelegd, zich te bevinden in een beschermd
natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, een aangewezen
gebied als 10 a, eerste lid, of een gebied waarvan de aanwijzing als
zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12 of gedeelten
daarvan.

Het verbod in het derde lid geldt niet voor de eigenaar en de gebruiker
van een beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid,
een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, of een
gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als
bedoeld gebruikersrecht zich daarover uitstrekt.

Het Waddengebied is aangewezen als speciale beschermingszone onder zowel
de Habitatrichtlijn als de Vogelrichtlijn. Tevens is een groot deel
beschermd natuurmonument.

De bevoegdheid die in het eerste lid wordt bedoeld, berust in geval van
het Waddengebied op grond van het tweede lid bij de minister van LNV.
Het besluit dient handelende in overeenstemming met de minister van
Verkeer en Waterstaat en de minister van Defensie genomen te worden.
Gezien het mandaatbesluit LNV Regionale Zaken is de Regiodirecteur Noord
van het ministerie van LNV gerechtigd dit besluit namens de minister van
LNV te nemen.

3.3 Ontwerpbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee

Artikel 20 wordt toegepast indien dit noodzakelijk wordt geacht voor de
bescherming van natuurwaarden in het Waddengebied. Het ontwerpbesluit
Natura 2000-gebied Waddenzee bevat de kwalificerende natuurwaarden
waarvoor het Waddengebied is aangewezen respectievelijk aangemeld als
Vogel- dan wel Habitatrichtlijngebied. Het ontwerpbesluit kent de
volgende algemene doelen: 

Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de biologische
diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke
habitats en soorten binnen de Europese Unie

Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de ecologische
samenhang van het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als de
Europese Unie

Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de
omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland
voorkomende natuurlijke habitats en soorten

Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de
samenhang van de ecologische structuur en functies van gehele gebied
voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingdoelstellingen
zijn geformuleerd

Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de
duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor
instandhoudingdoelstellingen zijn geformuleerd.

Voor alle kwalificerende natuurwaarden van het Natura 2000-gebied
Waddenzee zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor een overzicht
van deze instandhoudingsdoelen wordt verwezen naar het Ontwerpbesluit
Natura 2000-gebied Waddenzee (zie website ministerie van LNV,
gebiedsbescherming).

De afsluiting van gebieden op grond van artikel 20 kan worden toegepast
voor de bescherming van Ɣlle beschermde natuurwaarden uit het
Waddengebied. Met beschermde natuurwaarden worden hier dus zowel de
kwalificerende natuurwaarden uit het ontwerpbesluit Natura 2000-gebied
Waddenzee als de waarden van de Beschermde Natuurmonumenten zoals
aangewezen onder de Nb-wet 1998 alsmede de waarden uit de voormalige
natuurmonumenten zoals aangewezen onder de Nb-wet 1967 bedoeld. In de
praktijk vindt de afsluiting sinds begin jaren 80 enkel plaats voor
zeehonden en vogels.

4.Ecologisch toetsingskader

Het Waddengebied is van belang voor een groot aantal natuurwaarden. De
aanwijzing van het Waddengebied als Natura 2000-gebied, betekent dat het
belang van het gebied voor natuurwaarden zwaarwegend is. Randvoorwaarde
voor menselijk gebruik is dat het gebruik geen wezenlijke aantasting van
natuur en landschap veroorzaakt.

4.1 Verstoring natuurwaarden Waddengebied

Een veel gebruikte omschrijving van verstoring van fauna (vogels en
zoogdieren) is: ā€œHet vertonen van afwijking van het natuurlijke gedrag
op dat momentā€. Het begrip verstoring is in de praktijk complexer dan
bovengenoemde definitie. Er is sprake van verstoring wanneer
activiteiten leiden tot veranderingen in het natuurlijke gedrag van
soorten. Door aanwezigheid van een verstoringbron vertonen soorten
afwijkend gedrag (bijv. behoedzaamheids-, schuil- of vluchtgedrag) in
plaats van hun oorspronkelijke gedrag (bijv. zogen, foerageren, rusten).
In onderstaande box is een voorbeeld van verstoring gegeven.

Een voorbeeld van verstoring

Vogels maken gebruik van hoogwatervluchtplaatsen om te rusten en hun
verenkleed te poetsen. De aanwezigheid van mensen op ruime afstand van
een hoogwatervluchtplaats kan leiden tot het onderbreken van dit slaap-
en poetsgedrag doordat vogels de verstoringbron, in dit geval mensen, in
de gaten houden. Hierdoor is sprake van een lichte verstoring van het
oorspronkelijke gedrag. Naarmate de mensen dichterbij komen neemt de
kans toe dat de vogels zullen opvliegen. De energie die de vogels
kwijtraken tijdens het opvliegen, zullen zij later moeten aanvullen door
meer tijd te besteden aan foerageren. Wanneer de vogels vaker moeten
opvliegen en/of langere tijd moeten blijven vliegen, kan hierdoor hun
energiebalans verstoord raakt. Dit kan er toe leiden dat de vogels
achter raken op hun ruischema (wat de kans op sterfte in moeilijke
periode verhoogt) of vertraging oplopen tijdens de trek (wat de
overlevingskansen in het overwinteringsgebied kan verkleinen en/of het
broedsucces in het broedgebied).

Verstoring van natuurwaarden kent dus verschillende gradaties. Ook is
verstoring sterk afhankelijk van plaats, tijdstip en periode en bestaan
er grote verschillen in verstoringgevoeligheid van natuurwaarden. In het
Waddengebied zijn met name vogels en zeehonden (Gewone zeehond en Grijze
zeehond) gevoelig voor verstoring. In de toekomst kan de Leidraad
zonodig ook voor andere soortgroepen en/of habitats, zoals
zeegrasvelden, worden toegepast. In tabel 1 is een niet-limitatief
overzicht gegeven van de kwetsbare plaatsen en perioden van vogels en
zeehonden in het Waddengebied.

Soortgroep	Plaats	Periode/tijdstip

Vogels	Broedgebied: kwelders, duinen, hooggelegen strandvlakten,
schelpenbanken, binnendijks gelegen agrarische gebieden	Broedseizoen:
indicatief maart-augustus

	Foerageergebied: voedselrijke, rustige platen, visrijke wadgeulen en
(onderwater)schelpdierbanken, kwelders en binnendijkse graslanden
Broedvogels: maart-augustus

Trekvogels: april- mei en half juli-half september

Overwinteraars: augustus-april

	Rustgebied: dijken, hoogwatervluchtplaatsen, droog blijvende wadplaten,
duinen en kwelderranden, binnendijkse agrarische gebieden	3 uur voor tot
3 uur na hoogwater

	Ruigebied: voedselrijke, rustige platen, kwelders, dijken, strekdammen,
zoetwaterplasjes, rustige geulen	Ruiperiode: indicatief juli-september

Zeehonden	Kraamgebied (werpen en zogen): zandbanken langs diepere geulen
en hoge, permanent droge (alleen grijze zeehond)	Gewone: mei-juli

Grijze: november-januari

	Verhaargebied: zandbanken langs diepere geulen	Gewone: augustus

Grijze: maart-april

	Rustgebied: randen van zandbanken langs dieper water	Jaarrond

	Foerageergebied: dieper water (ook buiten het Waddengebied)	Jaarrond

Tabel 4.1 Overzicht van kwetsbare plaatsen en perioden van vogels en
zeehonden in het Waddengebied.

4.2 Ecologische criteria zeehonden

Verstoring

Het Waddengebied fungeert voor Gewone en Grijze zeehond als kraamgebied,
verhaargebied, rustgebied en foerageergebied. Zeehonden maken het gehele
jaar gebruik van ligplaatsen. Gedurende de kraamperiode en de
verharingsperiode worden deze ligplaatsen intensiever bezocht. De Gewone
zeehond maakt in het Waddengebied met name gebruik van de getijdenplaten
als ligplaatsen. Deze komen bij hoogwater onder water te staan. De
jongen van Gewone zeehonden kunnen al direct bij de geboorte zwemmen.
Dit geldt niet voor jongen van de Grijze zeehond, die de eerste weken
afhankelijk zijn van hoge, permanent droge zandbanken. Er is minder
bekend over de aquatische gebieden die van belang zijn voor zeehonden,
zoals foerageergebieden en migratieroutes.

Een voorbeeld van een onderzoek

Er zijn enkele onderzoeken uitgevoerd naar de verstoring van zeehonden
in de Waddenzee. Uit deze onderzoeken is gebleken dat verstoring sterk
afhankelijk is van het type verstoringbron, de verstoringsafstand, de
groepssamenstelling en vluchtmogelijkheden. Afhankelijk van het type
verstoring vertonen zeehonden verstoringsgedrag op een afstand van
400-1500 meter. Afhankelijk van de groepssamenstelling gaan zeehonden
binnen een afstand van 250-450 meter ook daadwerkelijk te water. De
effecten van verstoring van zeehonden zijn verhoogde jeugdmortaliteit,
afwijkend gedrag op zandplaten, veranderde ligplaatskeuze en stress
(Brasseur en Reijnders, 1994).

Verstoring van zeehonden is plaats- en tijdgebonden. Zowel de Gewone als
de Grijze zeehond zijn met name gevoelig voor verstoring nabij
ligplaatsen tijdens de kraamperiode en tijdens de verharingsperiode.
Daarnaast is het van belang dat zeehonden jaarrond rustplaatsen tot hun
beschikking hebben. 

Gebiedenafsluiting

Het aantal zeehonden dat gebruik maakt van het Waddengebied als
leefgebied heeft in het verleden sterk gevarieerd. Door overbejaging in
de eerste helft van de 20ste eeuw, PCB-vervuiling in de periode
1960-1975 en een uitbraak van de zeehondenziekte Phocine Distemper Virus
(PDV) in 1988 en 2002 is het aantal Gewone zeehonden een aantal keren
drastisch afgenomen. De Grijze zeehond verdween in de Middeleeuwen
geheel uit het Waddengebied door overbejaging. Vanaf begin 1980 is de
soort weer een vaste bewoner van de Nederlandse Waddenzee. Momenteel
nemen de populaties van beide soorten toe. Het aantal Gewone zeehonden
in het Waddengebied wordt op circa 6.000 geschat (Reijnders & Brasseur,
2008). Verwacht wordt dat de huidige gestaag groeiende populatie zich
geleidelijk verder zal uitbreiden, mits niet opnieuw het PDV-virus
uitbreekt. Grijze zeehonden zijn, in tegenstelling tot de gewone
zeehonden, in het verleden bijna niet getroffen door het PDV-virus.
Momenteel wordt het aantal dieren geschat op circa 1.800 (Reijnders &
Brasseur, 2008). De jaarlijkse tellingen en verspreiding van Gewone en
Grijze zeehond in het Waddengebied worden uitgevoerd c.q. vastgesteld
door Wageningen IMARES op een trilateraal gecoƶrdineerde wijze.

In het kader van de gebiedenafsluiting voor zeehonden blijven gelden de
trilaterale doelstellingen uit het Zeehondenbeheersplan. In het
Zeehondenbeheersplan wordt aangegeven dat voor het bereiken en behouden
van een minimale levensvatbare populatie zeehonden beschermingsgebieden
van de juiste grootte aangewezen dienen te worden. De hoofddoelstelling
van het trilaterale beleid ten aanzien van zeehonden (gebaseerd op het
Zeehondenbeheersplan) betreft: het realiseren van een levensvatbare
populatie met een natuurlijke reproductie en overleving. Deze
hoofddoelstelling kan geƫvalueerd worden aan de hand van de volgende
parameters: 

Geen achteruitgang in populatiegrootte van 10% of meer over een
10-jarige periode;

Geen achteruitgang in het areaal aan ligplaatsen waar jongen worden
geboren.

Ten behoeve van de bescherming van zeehonden dient dus tenminste een
minimale levensvatbare populatie beschermd te worden in het Waddengebied
waarvoor voldoende gebieden zijn aangewezen (zie ook
instandhoudingsdoelen Gewone en Grijze zeehond, ontwerpbesluit Natura
2000-gebied Waddengebied). Voor een onderbouwing van wat onder een
minimale levensvatbare populatie wordt verstaan wordt verwezen naar
bijlage 2. Al met al betekent dit dat kwetsbare gebieden (kraamgebieden,
verhaargebieden) in elk geval gevrijwaard moeten worden van verstoring
en zo nodig afgesloten dienen te worden ter behoud van een minimale
levensvatbare populatie in de Waddenzee, met een natuurlijke reproductie
en overleving. Daarnaast dienen jaarrond ongestoorde rustplaatsen te
bestaan. 

Ecologische criteria

Uit de methoden, zoals beschreven in bijlage 2, blijkt dat we met het
huidige aantal Gewone zeehonden kunnen spreken van een minimale
levensvatbare populatie. Dit betekent dat de huidige afgesloten gebieden
momenteel gebleken voldoende zijn om een minimale levensvatbare
populatiegrootte met een ondergrens van 6.000 dieren in stand te houden.
Voor de bescherming van de gewone zeehond betekent dit dat er op dit
moment in principe geen extra gebieden afgesloten behoeven te worden.
Wel blijft de mogelijkheid bestaan om de begrenzing van de huidig
afgesloten gebieden zo optimaal mogelijk te houden voor de bescherming
van de Gewone zeehond.

 

Over de Grijze zeehond in de Nederlandse Waddenzee is thans nog
onvoldoende informatie beschikbaar om aan te geven bij welke
populatiegrootte sprake is van een minimale levensvatbare populatie. Wel
is duidelijk dat deze populatiegrootte momenteel nog niet gehaald wordt.
Totdat met behulp van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht een
minimale levensvatbare populatiegrootte kan worden berekend, zal
gebiedenafsluiting ten behoeve van de Grijze zeehond plaatsvinden aan de
hand van een specifiek op de Waddenzee toegesneden toetsingskader. Om
verstoring door mensen te voorkomen kunnen tijdelijk extra gebieden
afgesloten worden op basis van onderstaande criteria:

Het gebied wordt ingenomen door minstens 5 dieren en het gebied wordt
reeds een aantal jaren achtereen gebruikt (2-3 jaar).

 Rond het gebied vindt verstoring plaats of is de kans op verstoring
tijdens de kwetsbare perioden groot.

Voor beide soorten zeehonden geldt dat onder extreme omstandigheden,
bijvoorbeeld bij epidemieƫn, van de bovengenoemde ecologische criteria
kan worden afgeweken.

De grootte van het af te sluiten gebied is afhankelijk van de
verstoringgevoeligheid van de aanwezige zeehonden in het gebied. De
verstoringgevoeligheid is afhankelijk van diverse omstandigheden, onder
andere het geulenstelsel en de ligging van de vluchtweg. Deze
verstoringgevoeligheid wordt vastgesteld op basis van expert judgement.
Deze afstanden kunnen door voortschrijdende wetenschappelijke inzichten
zonodig worden aangepast. Uit populatiegenetische berekeningen blijkt
dat het voor de levensvatbaarheid van een populatie beter is
verschillende kleine gebieden te beschermen dan Ć©Ć©n groot gebied met
dezelfde oppervlakte. 

De ligplaatsen bevinden zich in de meeste gevallen aan de rand van een
diepe geul. Indien deze geul betond vaarwater betreft, wordt de grens in
het vaarwater gelegd om voldoende afstand tussen de zeehonden en
voorbijvarende scheepvaart te behouden. Door verschuivingen van
zandplaten en geulen worden deze begrenzingen jaarlijks kritisch bekeken
en eventueel aangepast. 

Een afgesloten gebied kan worden opengesteld indien het gebied een
aantal jaren (2-3) niet meer in gebruik is als ligplaats. Randvoorwaarde
voor het openstellen van een gebied is wel dat de totale populatie niet
aan het afnemen is en dat het verdwijnen van de zeehonden in het
betreffende gebied geen menselijke oorzaak heeft.

4.3 Ecologische criteria vogels

Verstoring

Het Waddengebied is van belang als leefgebied voor een groot aantal
vogelsoorten, waaronder diverse Rode Lijst soorten. Het Waddengebied
heeft een belangrijke functie als broedgebied, foerageergebied,
ruigebied en hoogwatervluchtplaats (verder: HVP). Effecten van de
verstoring van vogels is sterk afhankelijk van de periode waarin de
verstoring plaatsvindt. 

Gedurende de trekperiode maken vogels gebruik van het Waddengebied als
tussenstop tussen de arctische broedgebieden. Met name de periode half
juli- half september is van groot belang, omdat de trekvogels dan hun
benodigde hoeveelheid vet opbouwen voor de najaarstrek. In het najaar
zijn de aantallen hoger dan in het voorjaar, omdat in het najaar de
populatie is aangevuld met jonge vogels van dat seizoen en omdat
verschillende soorten dan een meer of minder groot deel van de
vleugelrui ondergaan in de Waddenzee. Verstoring leidt in deze periode
tot verminderde rust- en foerageertijd en vertraagt daarmee het
opvetproces en het ruiproces. In het najaar leidt dit tot een verlaging
van de overlevingskansen. In het voorjaar leidt dit tot een verlaging
van het broedsucces.

Standvogels maken jaarrond gebruik van het Waddengebied. Standvogels
zijn verstoringgevoelig tijdens het broedseizoen en in de ruiperiode,
met name vogels die synchroon ruien, waarbij zij hun veerpakketten in
zā€™n geheel of gedeeltelijk in Ć©Ć©n keer verliezen, zijn gevoelig,
doordat zij tijdelijk een sterk verminderd vliegvermogen hebben. De
vogels kunnen in deze periode niet vluchten en hebben meer energie nodig
om voedsel te vinden.

Tijdens de broedperiode zijn vogels gevoelig voor verstoring binnen het
broedgebied, de HVPā€™s en het foerageergebied. Vogels zijn bijzonder
gevoelig tijdens het in bezit nemen van territoria, het aangaan van
paarbanden en tijdens de baltsperiode. Baltsplekken en broedplekken
kunnen ver uit elkaar liggen. Verstoring tijdens de periode van
vestiging en vorming van paarbanden kan er toe leiden dat de vogels niet
tot broeden komen of zelfs het gebied geheel verlaten. Na de eileg leidt
verstoring van broedende vogels tot het afkoelen van eieren of het
verlaten van nesten en dus een verlaging van het broedsucces. Bovendien
neemt bij een storing de kans op predatie sterk toe omdat de ouders weg
vluchten en dus geen zicht hebben op hun broedsel. Als de vogels eenmaal
jongen hebben kan verstoring ertoe leiden dat de ouders minder voedsel
aanbrengen en dit vertraagt de groei van de jongen en verhoogt de kans
op mortaliteit. Daarnaast zijn jongen die vanwege een verstoring alleen
gelaten worden een makkelijke prooi voor predatoren, hetgeen tot een
verhoogde predatie van pasgeboren jongen zal leiden. Verstoring van
foerageergebied leidt ertoe dat volwassen vogels verder moeten vliegen
voor het verkrijgen van voedsel. Dit kost meer energie en de jongen zijn
langere tijd onbewaakt en daardoor kwetsbaar voor predatoren en
weersinvloeden.

Tenslotte kan verstoring optreden tijdens de overwinteringsperiode. ā€™s
Winters is er veel voedselconcurrentie doordat in deze periode de
voedselbehoefte maximaal is als gevolg van de winterkou. Het aanbod van
beschikbaar voedsel aan het einde van de winter is lager dan aan het
begin waardoor er een sterkere concurrentie om voedsel optreedt. Soorten
als de Scholekster en de Eidereend bereiken de maximale aantallen in het
winterhalfjaar.

Een belangrijk aspect dat meespeelt bij verstoring is het feit dat
Waddengebied voor een aantal vogelsoorten vrijwel compleet ingedeeld is
in voedselterritoria. Dit betekent dat vogels die moeten uitwijken naar
andere foerageergebieden, omdat zij in hun eigen territoria verstoord
worden, elders geweerd worden door de al aanwezige vogels. Zowel voor de
invaller als de territoriumhouder geldt op dat moment dat
foerageermogelijkheden ontbreken.

Gebiedenafsluiting

Het Waddengebied kent dus een groot aantal vogelsoorten die gebruik
maken van bepaalde gebieden met bepaalde functies in bepaalde perioden.
Voor de bescherming van vogelsoorten is het van belang dat voldoende
oppervlakten aan geschikt en ongestoord leefgebied (broedgebied,
foerageergebied, ruigebied en HVP) beschikbaar is gedurende de kwetsbare
perioden. De functie van een gebied en de kwetsbare periode is
afhankelijk van de vogelsoorten die van het betreffende gebied gebruik
maken. In veel gevallen hebben gebieden meerdere functies en veranderen
de functies in de tijd.

In het kader van de gebiedenafsluiting voor vogels zal gekeken worden
naar de kwalificerende vogelsoorten van het Natura 2000-gebied
Waddenzee. In het ontwerpbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee zijn voor
deze kwalificerende soorten instandhoudingsdoelen geformuleerd. De
doelen variƫren per soort en betreffen het behoud, de uitbreiding en/of
de verbetering van oppervlak en kwaliteit van het leefgebied. 

Voor de kwalificerende soorten biedt het Waddengebied diverse functies.
Afhankelijk van de soort kunnen locaties binnen het Waddengebied
aangewezen worden die de functie(s) broedgebied, foerageergebied,
ruigebied en/of HVP vervullen gedurende bepaalde perioden in het jaar of
jaarrond. Binnen deze locaties zijn de belangrijke plekken aan te wijzen
voor het vervullen van bovengenoemde functie(s). 

Het globaal in kaart brengen van de belangrijke plekken is gebeurd door
Wageningen IMARES in de Ecologische Atlas van de Waddenzee (2006). Op
basis van expert judgement van de Waddenunit en de terreinbeherende
instanties zal de selectie periodiek bevestigd/nader gevolgd worden. 

In of rond de belangrijke plekken voor broeden, ruien, foerageren en/of
als HVP kan dermate vaak verstoring plaatsvinden dat de bescherming van
een soort in gevaar komt. Indien problemen geĆÆdentificeerd worden,
worden onderstaande ecologische criteria gehanteerd om te bepalen of
eventueel tot afsluiting van het gebied overgegaan dient te worden. 

Ecologische criteria

Onderstaande ecologische criteria spelen een rol bij de afsluiting van
gebieden ten behoeve van vogels:

Trend

Functie van het gebied

Instandhoudingsdoel

Aantallen

De criteria wegen allen even zwaar. In figuur 4.1 is schematisch
weergegeven op welke manier de input en output zich verhouden ten
opzichte van bovengenoemde ecologische criteria. 

1. Trend

Als eerste wordt gekeken naar de trend van de soort binnen het
Waddengebied. In het geval van een positieve trend, wordt ervan uit
gegaan dat de huidige situatie voldoende geschikt en ongestoord
leefgebied biedt om de soort in het Waddengebied in aantallen te laten
toenemen of in stand te houden. Het afsluiten van extra gebieden is in
het betreffende jaar dan niet noodzakelijk. Wanneer een soort een
negatieve trend vertoont, kan het noodzakelijk zijn om tot afsluiten van
het gebied over te gaan ter bescherming van de soort (dit mede
afhankelijk van de overige criteria).

De trend van een soort binnen het Waddengebied wordt zowel op lange
termijn (afgelopen 30 jaar) als op korte termijn (afgelopen 5 jaar)
vastgesteld. Trendgegevens zijn voor de meeste soorten beschikbaar via
de broedvogel- en watervogelrapporten van SOVON die jaarlijks
gepubliceerd worden. 

Oorzaak achteruitgang vogelsoorten

De oorzaak van een negatieve trend is niet in alle gevallen bekend.  Zo
kan het voorkomen dat de oorzaak van de achteruitgang van een soort zich
buiten het Waddengebied bevindt, bijvoorbeeld in het land van
overwintering. Binnen het Waddengebied geldt echter ten alle tijden een
algemene zorgplicht ter bescherming van de betreffende soort.

2. Functie van het gebied

Tevens wordt vastgesteld welke functie(s) de locatie vervult voor de
soort binnen het Waddengebied. Hierbij gaat het om broedgebied,
foerageergebied, ruigebied en HVP of een combinatie daarvan. Indien het
gebied een specifieke functie heeft voor de betreffende soort binnen het
Waddengebied en weinig tot geen gebieden met vergelijkbare functies
aanwezig zijn, zal tot afsluiting kunnen worden overgegaan (mede
afhankelijk van de overige criteria). Wanneer een locatie bijvoorbeeld
fungeert als foerageergebied, maar er binnen het Waddengebied een groot
aantal relatief belangrijkere foerageergebieden aan te wijzen zijn voor
de soort, zal afsluiting van het gebied niet noodzakelijk zijn voor de
bescherming van de soort. Dit ligt anders wanneer het gebied Ć©Ć©n van
de weinige geschikte foerageergebieden van de betreffende soort vormt. 

Gegevens over de locaties van broedgebieden zijn bekend uit diverse
meetprogrammaā€™s van SOVON en terreinbeheerders in het Waddengebied. De
exacte locaties van HVPā€™s worden momenteel nog niet tijdens de SOVON
tellingen geregistreerd. De locaties van ruigebieden zijn veel minder
bekend. Voor eenden die bij kwelderranden ruien, zoals slobeend en
wintertaling, kunnen de ruigebieden worden afgeleid uit de
hoogwatertellingen in de ruiperiode. Over het ruigebied van ruiende
eenden van open water, zoals bergeend en eidereend, is alleen
fragmentarische informatie bekend. Ruigebieden kunnen in beeld gebracht
worden door deze te lokaliseren tijdens bestaande vliegtuigtellingen
(door o.a. IMARES en Rijkswaterstaat), waarbij de tellingen gecombineerd
kunnen worden met andere doelen. Daarnaast kunnen ruigebieden vanaf de
inspectieschepen van de Waddenunit worden vastgesteld. Er zijn grote
verschillen tussen vogelsoorten voor wat betreft de delen van de
droogvallende wadplaten die belangrijk zijn als foerageergebied. Sommige
gebieden zijn voor veel soorten belangrijk. De belangrijkste
foerageergebieden langs de kwelderranden en ten zuiden van de eilanden
zijn globaal bekend. Gegevens over de locaties van overige
foerageergebieden zijn echter niet voorhanden. Er is bekend waar
stabiele littorale mossel- en kokkelbanken liggen, maar deze kunnen
variƫren in de loop der tijd door natuurlijke omstandigheden en daarmee
ook de locaties van de foerageergebieden. Gegevens omtrent deze
foerageergebieden kunnen echter wel worden verkregen op basis van
waarnemingen van terreinbeherende instanties en de inspectieschepen van
LNV. Deze informatie is derhalve in deze leidend. Over het algemeen is
het zo dat hoge concentraties schelpdieren zich bevinden nabij HVPā€™s
of broedgebieden die van cruciaal belang voor deze vogelsoorten zijn. De
soorten verblijven op de betreffende plekken vanwege de aanwezigheid van
die hoge concentraties schelpdieren.

3. Instandhoudingsdoelen 

Er wordt rekening gehouden met de instandhoudingsdoelen die gesteld zijn
voor de soort in het Waddengebied. Voor soorten met een uitbreidings-
en/of verbeteringsdoel voor het oppervlak en de kwaliteit van het
leefgebied is de huidige draagkracht van het Waddengebied onvoldoende en
zal eerder tot afsluiting van een gebied worden overgegaan dan voor
soorten waarvoor een behoudsdoel geldt. Hierbij dient ook gekeken te
worden naar de instandhoudingsdoelen van de Noordzeekustzone, doordat
vogels die in de duinen langs de Noordzeekust broeden regelmatig gebruik
maken van de Waddenzee als foerageergebied. 

Gegevens omtrent de instandhoudingsdoelen worden verkregen uit de
aanwijzing van het Natura 2000-gebied Waddenzee.

4. Aantallen

Tenslotte wordt vastgesteld welke aantallen van de betreffende
vogelsoort van het gebied gebruik maken. Het wel of niet afsluiten van
het gebied is in dit geval afhankelijk van het relatieve aantal vogels
dat gebruik maakt van het gebied ten opzichte van het aantal vogels
waarvoor het Waddengebied voldoende geschikt leefgebied dient te
garanderen. Wanneer het grootste deel van de Waddenzee populatie
afhankelijk is van de functies van het gebied, zal eerder tot afsluiting
worden over gegaan dan wanneer het gaat om enkele individuen (mede
afhankelijk van de overige criteria).

Een belangrijk deel van de invulling van de ecologische criteria is mede
gebaseerd op de gegevensverzameling door SOVON en terreinbeherende
instanties. Om zo goed mogelijk te kunnen inspelen op specifieke en
recente gebeurtenissen als gevolg van de hoge dynamiek van het
Waddengebied, kunnen de meest actuele SOVON-gegevens ter bevestiging van
de gestructureerde waarnemingen uit het veld van het betreffende jaar
van terreinbeherende instanties, de inspectieschepen en de individuele
tellers en telgroepen van SOVON en Wageningen IMARES als check worden
gebruikt. 

 

Figuur 4.1 Schematisch overzicht van de input en output ten opzichte van
de ecologische criteria die toegepast worden voor gebiedenafsluiting ten
behoeve van vogels.

5. Procedure 

De procedure van een artikel 20- besluit is sinds de jaren ā€˜80 (tot 1
oktober 2005 bekend onder de titel artikel 17-besluiten) vrijwel
ongewijzigd toegepast. Na het artikel 20-besluit van 2009 zal de
procedure enigszins gestroomlijnd worden (in tijd en proces) om het
gehele proces nog transparanter en efficiƫnter te laten verlopen. In
onderstaande paragrafen wordt deze vernieuwde procedure beschreven.

5.1 Procedure artikel 20-toepassing (of wijziging van huidige artikel
20-gebieden) 

Een schematische weergave van de procedure tot het komen tot een artikel
20-besluit is te vinden in figuur 5.1

Input

Het voortraject in het kader van een eventueel artikel 20-besluit in een
gegeven jaar start in de eerste week van augustus met het verzenden van
een startdocument met de (wijzigings)voorstellen vanuit LNV aan de
zogenoemde Klankbordgroep. Het startdocument is gebaseerd op de
waarnemingen en bevindingen in het veld (Waddenunit, terreinbeherende
instanties, SOVON en IMARES) en bevat informatie over zowel de
ecologische als de ingeschatte relevante maatschappelijke belangen ter
plaatse. Het startdocument gaat vergezeld van duidelijk kaartmateriaal
(de mutaties worden geprojecteerd op de hydrografische kaarten van het
afgelopen jaar en worden waar mogelijk ook voorzien van coƶrdinaten) .

De (wijzigings)voorstellen worden in dit stadium tevens voorgelegd en
afgestemd met de ministeries van Defensie en Verkeer en Waterstaat. 

Klankbordgroep

Op initiatief van LNV komt de Klankbordgroep ter bespreking van
bovengenoemde (wijzigings)voorstellen Ć©Ć©n dag(deel) bijeen. De rol van
de klankbordgroep is het plaatsen van de (wijzigings)voorstellen in een
maatschappelijke context en/of het aandragen van eigen waarnemingen en
gegevens. Gedurende de bijeenkomst worden de knelpunten geanalyseerd en
wordt advies uitgebracht over de beoogde wijzigingen. Qua
organisatievorm zal de bijeenkomst van de klankbordgroep aansluiten op
een bestaand overlegorgaan. De beoogde samenstelling is de zogenaamde
TOW +. Per sector of belangengroep wordt gewerkt met maximaal twee
vertegenwoordigers. Voor de visserij zal een vertegenwoordiger vanuit
Productschap Vis benoemd dienen te worden. Een vertegenwoordiger vanuit
elk van de Beheersoverleggroepen (BOGā€™s) van de Waddeneilanden wordt
gevraagd deel te nemen aan de Klankbordgroep. Desgewenst kan een
vertegenwoordiger van LNV op uitnodiging een nadere toelichting
verzorgen in de BOGā€™s.

In geval van verhindering zal door een sector of belangengroep een
alternatieve vertegenwoordiger aangewezen dienen te worden. 

Benadrukt wordt dat uiteindelijk een ieder zelf (dus waar aan de orde:
individueel) direct kennis kan nemen van en inspreken op het
uiteindelijke conceptbesluit (zie hieronder).

Expertgroep

De (wijzigings)voorstellen gaan, inclusief de bevindingen en advisering
vanuit de Klankbordgroep en het hierboven benoemde kaartmateriaal, naar
de zogenaamde Expertgroep. Deze groep bespreekt de
(wijzigings)voorstellen en het advies vanuit de Klankbordgroep aan de
hand van het ecologische toetsingskader. Vervolgens brengt de
Expertgroep een advies uit omtrent de artikel 20-gebieden op basis van
ecologische argumenten en expert judgement (Broekmeijer et al, 2008). 

In de Expertgroep hebben deskundigen zitting die vanuit het oogpunt van
wetenschap en maatschappelijk belang een afgewogen advies geven aan de
directeur van LNV DRZ Noord. De Expertgroep zal onder andere bestaan uit
de LNV Waddenunit, een ecologisch deskundige vanuit LNV, de
terreinbeherende instanties, relevante onderzoekers en wetenschappers en
ervaringsdeskundigen. De Expertgroep wordt ingesteld door LNV DRZ Noord.
De samenstelling van de Expertgroep wordt benoemd voor een bepaalde
periode, maar kan enigszins variƫren afhankelijk van de in een gegeven
jaar voorliggende (wijzigings)voorstellen.

De Minister van LNV, voor deze de regiodirecteur van LNV DRZ Noord,
bepaalt uiteindelijk, op basis van de bevindingen van de Expertgroep
(een gedeeld advies dan wel advisering vanuit elk van de betrokken
experts) en de opmerkingen van de Klankbordgroep, de inhoud van een
eventueel art.20-conceptbesluit voor dat gegeven jaar.

Daaropvolgend vindt nogmaals toezending van het conceptbesluit
(inclusief kaartmateriaal) plaats aan wederom dezelfde Klankbordgroep.
Deze groep heeft vervolgens nog 1 week om schriftelijk laatste
opmerkingen aan LNV door te melden.

Publicatie & Inspraak

Het conceptbesluit wordt gepubliceerd op de LNV-website onder toevoeging
van duidelijk kaartmateriaal en coƶrdinaten van de mutaties. De
publicatie op de site vindt plaats onder gelijktijdige gerichte
toezending aan de deelnemers van de Klankbordgroep. 

Met deze publicatie en gelijktijdige toezending van het conceptbesluit
aan de genoemde deelnemers, volgt een periode van drie weken, waarbinnen
de mogelijkheid bestaat tot het indienen van schriftelijke zienswijzen
door belanghebbenden. 

Verwerking zienswijzen en definitieve besluitvorming

De verwerking van de binnengekomen zienswijzen vindt plaats door LNV.
Daaropvolgend vindt vaststelling van het besluit plaats onder opvolgende
publicatie hiervan (inclusief een reactie op de ontvangen zienswijzen,
als bijlage) in de Staatscourant. Met deze publicatie in de
Staatscourant start een termijn van zes weken waarbinnen eventueel tegen
het besluit bezwaar aangetekend kan worden door belanghebbenden. Wederom
gaat het besluit vergezeld van de reeds in bovenstaande omschreven
kaartmaterialen en coƶrdinaten.

De wijzigingen ten opzichte van het vorige besluit worden expliciet
gemotiveerd in het besluit.

Verschijning mutaties op nieuwe hydrografische kaart

Aan de hand van het definitieve besluit worden door LNV in december
alvast de mutaties en nieuwe c.q. ingetrokken gebieden verstrekt aan de
Hydrografische Dienst. In maart/april verschijnen vervolgens de nieuwste
hydrografische kaarten. In het formeel artikel 20-besluit geldt het
kaartmateriaal, zoals opgenomen bij dat besluit, tot het moment van
beschikbaar komen van deze nieuwste hydrografische kaarten. Vanaf dat
moment vormen de nieuwste hydrografische kaarten de formele visualisatie
van artikel 20-gebieden en grenzen. 

Figuur 5.1 Schematische weergave van de procedure tot het komen van een
artikel 20-besluit.

5.2 Proceskalender 

In onderstaande kalender is de procedure van het komen tot een artikel
20-besluit, zoals beschreven in voorgaande paragraaf weergegeven in de
tijd. De procedure start in augustus met het verzenden van de
(wijzigings)voorstellen van LNV en eindigt in maart/april met de uitgave
van de Hydrografische kaarten. Tevens zijn de weken aangegeven waarin de
acties worden uitgevoerd. 

Maand	Week	Actie

Aug.	1 	Verzending (wijzigings)voorstellen LNV aan de Klankbordgroep (na
afstemming met Defensie en V&W)



Aug.	2 	Bijeenkomst Klankbordgroep + daaropvolgende verzending van de
(wijzigings)voorstellen en Klankbord-reacties naar de Expertgroep



Aug.	3 	Bijeenkomst Expertgroep



Aug.	4 	Opstellen van een volledig conceptbesluit + daaropvolgende
toezending van conceptbesluit incl. kaartmateriaal aan de Klankbordgroep




Sept.	1 	Digitale publicatie conceptbesluit incl. kaartmateriaal



Sept.	1	Mogelijkheid tot het indienen schriftelijke zienswijzen
(termijn: drie weken).



Sept.	4	Verwerking zienswijzen



Okt.	4 	Definitief besluit met als bijlage een reactie op de ontvangen
zienswijzen: publicatie in de Staatscourant en toezending aan de
Klankbordgroep-deelnemers



Okt.	4 	Mogelijkheid tot het indienen schriftelijke bezwaren (termijn:
zes weken).



Okt.	4	Voorlopige aanlevering aanduiding definitieve mutaties en nieuwe
c.q. ingetrokken gebieden.



Dec.

	3	Beoordeling schriftelijke bezwaren.

NB: De Algemene wet bestuursrecht geeft LNV Afdeling Recht &
Rechtsbescherming  hiervoor 6 weken met een mogelijkheid tot verlenging
van 10 weken. Hier wordt de termijn tot 7 weken beperkt. Het behalen van
deze termijn geldt derhalve nadrukkelijk als inspanningsverplichting en
is ook mede afhankelijk van de door de Hydrografische Dienst aan LNV te
bieden mogelijkheid om nog iets later dan nu gepland, de def. mutaties
(zie ook hieronder) aan te leveren. 

Jan.



Definitieve aanlevering aanduiding definitieve mutaties en nieuwe c.q.
ingetrokken gebieden.



Maart/april

Uitgave nieuwste Hydrografische Kaarten





5.3 Calamiteiten

In het geval van calamiteiten kan het nodig zijn om tussentijdse
afsluitingen in te zetten. Ten behoeve van deze tussentijdse
afsluitingen zal een verkorte procedure worden gestart, waarbij de
Klankbordgroep en de Expertgroep betrokken worden. Vervolgens zal door
middel van berichtgeving op de website van het ministerie van LNV,
publicatie in de lokale kranten, gerichte communicatie met
belanghebbenden en bebording in het veld de tussentijdse afsluiting en
de periode van afsluiten kenbaar gemaakt worden. Bijlage 1:
Literatuurlijst en betrokken organisaties

Literatuur

Brasseur, S.M.J.M. & Reijnders, P.J.H. 1994. Invloed van
verstoringbronnen op het gedrag en het habitatgebruik van Gewone
Zeehonden; consequenties voor inrichting van het gebied. IBN Rapport 113

Brasseur, S.M.J.M. & Reijnders, P.J.H. 2001. Zeehonden in Oosterschelde
fase 2. Effecten van extra doorvaart door de Oliegeul. Alterra rapport
353

Broekmeijer, M.E.A., Opdam, P.F.M. & Kristenkas, F.H. 2008. Het bepalen
van significante effecten: omgaan met onzekerheden. Alterra-rapport
1664.

Ministerie van LNV, 2008. Profielendocumenten Natura 2000.

Ministerie van LNV, 2008. Ontwerpbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee.

IMARES, 2006. Ecologische atlas Waddenzee.

Regionaal College Waddengebied, 2007. Convenant Vaarrecreatie Waddenzee.

Smit, C. & Visser, G.J.M. 1993. Effects of disturbance on shorebirds; a
summary of existing knowledge from the Dutch Wadden Sea and Delta area.
Wader Study Group Bulletin 68: 6-19

Spaans, B., Bruinzeel, L. & Smit, C.J. 1996. Effecten van verstoring
door mensen op wadvogels in de Waddenzee en de Oosterschelde. IBN
rapport 202

TSEG, 2008. Proposal by the TSEG on Trilateral Targets regarding Marine
Mammals, including Conservation Objectives.

Websites

Minsterie van LNV:   HYPERLINK "http://www.minlnv.nl"  www.minlnv.nl 

Wet- en regelgeving:   HYPERLINK "http://www.wetten.overheid.nl" 
www.wetten.overheid.nl 

Vogelbescherming:   HYPERLINK "http://www.vogelbescherming.nl" 
www.vogelbescherming.nl 

Waddenvereniging:   HYPERLINK "http://www.waddenvereniging.nl" 
www.waddenvereniging.nl  

Betrokken organisaties:

ANWB:   HYPERLINK "http://www.anwb.nl"  www.anwb.nl 

ARCADIS:   HYPERLINK "http://www.arcadis.nl"  www.arcadis.nl  

IMARES:   HYPERLINK "http://www.wur.nl"  www.wur.nl  

Ministerie van LNV (DRZ, DN, DK, JZ):   HYPERLINK "http://www.minlnv.nl"
 www.minlnv.nl 

Provincie Friesland:   HYPERLINK "http://www.fryslan.nl"  www.fryslan.nl


Provincie Groningen:   HYPERLINK "http://www.provinciegroningen.nl" 
www.provinciegroningen.nl  

Provincie Noord-Holland:   HYPERLINK "http://www.noord-holland.nl" 
www.noord-holland.nl 

Productschap Vis:   HYPERLINK "http://www.pvis.nl"  www.pvis.nl  

SOVONĀ :   HYPERLINK "http://www.sovon.nl"  www.sovon.nl   

Staatsbosbeheer:   HYPERLINK "http://www.staatsbosbeheer.nl" 
www.staatsbosbeheer.nl  

Stichting WAD:   HYPERLINK "http://www.stichtingwad.nl" 
www.stichtingwad.nl  

Vereniging Natuurmonumenten:   HYPERLINK
"http://www.natuurmonumenten.nl"  www.natuurmonumenten.nl  

Vereniging van Wadvaarders:   HYPERLINK "http://www.wadvaarders.nl" 
www.wadvaarders.nl 

Waddeneilanden:   HYPERLINK "http://www.dewaddeneilanden.nl" 
www.dewaddeneilanden.nl  

Waddengemeenten

Bijlage 2: Lijst van gebruikte afkortingen

BOG	Beheersoverleggroep Wadden

DK	Directie Kennis

DN	Directie Natuur

DRZ	Directie Regionale Zaken

EU	Europese Unie

HR	Habitatrichtlijn

HVP	Hoogwatervluchtplaats

IMARES	Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies

ISD	Instandhoudingsdoelstelling

JZ	Juridische Zaken

Nb-wet	Natuurbeschermingswet

PDV	Phocine Distemper Virus

RCW	Regionaal College Waddengebied

SOVON	SOVON Vogelonderzoek Nederland

TOW	Toeristisch Overleg Waddenzee

TWG	Trilateral Working Group

VR	Vogelrichtlijn



Bijlage 3: Minimale levensvatbare populatiegrootte gewone zeehond

Peter Reijnders & Sophie Brasseur

IMARES, Texel

14 augustus 2008

Voor het bepalen van een grens voor goed herstel van c.q. naar een
natuurlijke populatie kunnen twee criteria worden gebruikt: a) of die
populatie levensvatbaar is (minimum viable population = MVP) en/of wat
de referentiewaarde voor de populatie is, waaruit een streefwaarde kan
worden afgeleid.

De minimum omvang van dit soort zoogdierenpopulaties om inteelt te
voorkomen en catastrofes te kunnen opvangen wordt in de literatuur op
circa 5.000 dieren geschat. Daarbij is de voorwaarde dat alle dieren met
elkaar in contact kunnen en zullen komen (ongelimiteerde genetische
uitwisseling). Om die reden en ook om praktische redenen wordt het
onderscheid (afgrenzing) en afgeleid beheer van wilde dieren populaties
(vogels en zoogdieren) niet meer op populatie-genetische gronden
gebaseerd, maar op beheers units. De zeehonden in de gehele Waddenzee
worden als Ć©Ć©n beheers unit gezien omdat er weinig uitwisseling is met
andere gebieden. Het is niet precies bekend op welk niveau (welk
percentage) er uitwisseling is tussen de subpopulaties in Nederland,
Niedersachsen, Schleswig-Holstein, Helgoland en Denemarken. Derhalve is
het niet mogelijk aan te geven met welke factor het getal 5.000 verhoogd
zou moeten worden om daarvoor te compenseren. Los daarvan kan worden
geconcludeerd dat de totale populatie in de gehele Waddenzee in 2007,
met naar schatting 26.000 dieren, boven het geschatte minimum aantal
(MVP) ligt. 

In de praktijk zou het Nederlandse deel van de populatie als een subunit
beschouwd kunnen worden. Ook dan is de conclusie gerechtvaardigd dat het
huidige (2007) aantal ook boven dat minimum zit en als levensvatbaar te
beschouwen is.

Een tweede manier om MVP uit te zoeken is te berekenen wat de kans is
dat een populatie binnen een bepaalde tijd zal uitsterven. Veelal wordt
het omgekeerde aangegeven: namelijk een kans van 95% dat een populatie
over een tijdsperiode van 1000 jaar nog bestaat. Op basis van een
algemeen model voor carnivore zoogdieren, is te berekenen dat de
benodigde populatieomvang valt in een range van 4.000 Ć  5.000 tot
100.000 Ć  120.000 dieren. Die range wordt veroorzaakt door met een lage
respectievelijk hoge variatie in milieuomstandigheden te rekenen. Gezien
de sterke variatie in milieuomstandigheden (wisseling in voedselaanbod,
optreden van virusepidemieƫn, verstoring, verontreiniging) in de
Waddenzee, zou de factor variatie wellicht halverwege tussen de in het
model gehanteerde boven- en ondergrens kunnen liggen. Als we die factor
aanhouden dan komt de geschatte populatie uit op 20.000 - 25.000 dieren.
Omdat de Waddenzeepopulatie is opgebouwd uit een aantal kolonies die
niet noodzakelijkerwijs als Ć©Ć©n gemengde populatie beschouwd kunnen
worden, zal de vereiste MVP eerder op 25.000 dieren gesteld kunnen
worden. Met de huidige (2007) populatieomvang van 26.000 dieren wordt
die MVP qua ordegrootte gehaald. 

Voor de gehele Waddenzee zou daarom als de streefwaarde voor de
populatiegrootte circa 25.000 dieren aangehouden kunnen worden.
Aangezien circa Ā¼ van de Waddenzee populatie (zowel in de jaren 1960
als in 2003-2007) in de Nederlandse Waddenzee verblijft, zou als
streefwaarde hier ruim 6.000 dieren kunnen gelden.

Er wordt met nadruk op gewezen dat de berekeningen van de MVP voor
gewone zeehonden een algemeen zoogdierenmodel is gebruikt, en dat
feitelijk met specifieke zeehondenpopulatie parameters gerekend zou
moeten worden en een goed onderbouwde variatie voor milieuomstandigheden
worden gehanteerd. Die ontbreken op dit moment, maar desondanks zijn ons
inziens de gegeven schattingen qua ordegrootte waarschijnlijk niet ver
mis en als zodanig te gebruiken. 

Het is ook mogelijk om een referentiewaarde af te leiden op basis van
aantalschattingen uit het verleden (bijvoorbeeld rond 1900) toen er nog
weinig menselijke beĆÆnvloeding (behalve jacht) op de populatie was. Die
waardes bedragen voor Nederland 6500-15.000 en voor de gehele Waddenzee
19.000-38.000 dieren. Door de toenmalige bejaging liggen die aantallen
lager dan de natuurlijke draagkracht van het gebied mogelijk zou hebben
gemaakt. Uit voorstaande kan worden geconcludeerd dat in het beheer
ernaar gestreefd zou moeten worden de internationale populatie op
minstens 25.000 te houden, en voor Nederland zou in de praktijk als
richtsnoer minstens 6.000 aangehouden kunnen worden.

De bescherming van de grijze zeehond is vastgelegd in o.a. het
Trilaterale Beheersplan Zeehonden in de Waddenzee. Beschermde gebieden
zijn daar een onderdeel van. De grijze zeehond is qua aantallen nog
zeker niet als een levensvatbare populatie te beschouwen en de groei
moet daarom zeker via beheersmaatregelen gestimuleerd worden. Op
plaatsen waar gewone en grijze zeehonden voorkomen, wordt de grijze
zeehond vanzelf beschermd. Maar dat is alleen in de periode 15mei tot 1
september. De kritische periode (werpen, zogen, verharing) valt voor de
grijze zeehond van november tot half april. 

De grijze zeehond komt ook voor op o.a. de Engelse Hoek en de Razende
Bol en zijn daar formeel nog niet beschermd omdat de gebieden waar ze
onder vallen weliswaar zijn aangemeld als Natura 2000 gebied, maar
formeel nog niet zijn aangewezen. Maar al zijn ze dat dan zijn de
plekken waar grijze zeehonden nu liggen en jongen krijgen (Borndiep,
Richel en Razende Bol) niet optimaal. Bij springtij lopen die zandbanken
onder water. Omdat de jongen niet goed kunnen zwemmen, raken ze weg van
hun ligplaatsen. De reden dat de grijze zeehonden die suboptimale
ligplaatsen innemen is een gebrek aan ongestoorde goede ligplekken
elders. Het is aan te bevelen te onderzoeken of er in bepaalde gebieden
geen ongestoorde geschikte ligplaatsen zijn te realiseren, bijvoorbeeld
de westpunt van Vlieland of de oostpunt van Terschelling, Ameland en
Schiermonnikoog. Die gebieden zouden dan afgesloten moeten worden tussen
november en halverwege april.

 Er is sprake van een wisselwerking tussen Natura 2000, het trilaterale
beschermings- en beheerplan voor zeehonden en de voorliggende Leidraad,
welke hier qua inhoud op aansluit. De zgn. ā€˜Expertgroepā€™ (zie ook
hoofdstuk 5) vormt het platform om deze wisselwerking ook in de toekomst
te agenderen en te bespreken.

 Staatscourant 2006, nr. 91

 De betreffende parameters zijn opgesteld door de TSEG en op verzoek van
de Trilateral Working Group (TWG) met enkele details verder uitgewerkt
en ter goedkeuring aangeboden aan de TWG. De parameters dienen om de
trilaterale doelstellingen in overeenstemming te brengen met de
EU-Habitatrichtlijn en de OSPAR EcoQOā€™s.

 Er worden kanttekeningen geplaatst bij het gebruik van
vliegtuigtellingen, doordat deze zelf verstoring veroorzaken. Vandaar
dat in het kader van de Leidraad aangesloten dient te worden op
bestaande monitoractiviteiten.

 Het gebruik van de hydrografische kaarten van afgelopen jaar voor
aanduiding van voorgestelde wijzigingen, betekent dat eventuele
verschuivingen van geulen en dergelijke nog niet zichtbaar zijn. Hiermee
dient rekening gehouden te worden bij de interpretatie van de
voorgestelde wijzingen in het conceptbesluit.

 PAGE   12 

 PAGE   25 

Leidraad art. 20 Nb-wet 1998