[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32123 XII Antwoorden op vragen begrotingsbehandeling van Verkeer en Waterstaat 2010

Brief regering

Nummer: 2009D59599, datum: 2009-11-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2009Z22710:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


	Politieke Partij	Kamerlid	Vraag en Antwoord

1.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Wanneer ontvangt de Kamer de kennis- en innovatieagenda luchtvaart? 

Antwoord:

Als antwoord op deze vraag stuur ik u bij deze de Kennis- en Innovatie
Agenda Luchtvaart toe.  (zie bijlage)

2.	CDA	Mastwijk	Vraag:

Kan de staatsecretaris ten aanzien van de Westerschelde en Saeftinge
toezeggen dat er geen definitief aanwijzingsbesluit Natura 2000 wordt
genomen voordat hierover met de Kamer is gesproken? 

Antwoord:

Het nemen van aanwijzingsbesluiten voor Natura 2000 is de bevoegdheid
van de minister van LNV. Namens de minister van LNV kan ik u
melden dat er geen definitief aanwijzingsbesluit over dit gebied wordt
genomen voor het debat met de Kamer over natuurherstel in de
Westerschelde is afgerond.

 

3.	CDA	Mastwijk	Vraag:

Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat vervoerders met de
ouderenbonden en de NS om tafel gaan om te bespreken hoe er meer
aandacht kan worden gegeven aan senioren in het OV op het gebied van de
OV-chipkaart? 

Antwoord:

De ouderenbonden voeren structureel overleg met de vervoerders in het
Landelijk Consumenten Overleg en het LOCOV. Daar is de NS bij. Op grond
van dit overleg besteden vervoerders op diverse manieren aandacht aan
senioren en de OV-chipkaart. De ouderenbonden kunnen aanvullende
wensen, ook over de kwaliteit van foldermateriaal, in deze overleggen
met de vervoerders bespreken. 

4.	CDA	Mastwijk	Vraag:

Kan de staatssecretaris een reactie geven op het dispuut tussen
regionale vervoerders en de NS over de verdeling van de
treinopbrengsten? 

Antwoord:

De kaartopbrengsten worden nu nog verdeeld op basis van het zogenaamde
"meten in de trein". Indien regionale vervoerders ontevreden zijn over
de uitkomsten, kunnen zij dat met de NS bespreken. 



5.	CDA	Mastwijk	Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om samen met decentrale overheden het idee
uit te werken om de 2000 dieselbussen die straks nog onder Euro EEV
zitten, de komende jaren te voorzien van de nieuwste schone
dieselmotoren? Is zij voorts bereid om de kosten hiervan te verdelen
over Rijk, decentrale overheden en vervoerders? Kan zij hierbij de
suggestie voor de dekking vanuit het Rijk betrekken om aansluiting te
zoeken bij het NSL (nog € 75 miljoen beschikbaar vanaf 2010). 

Antwoord:

De € 75 miljoen waar de heer Mastwijk naar verwijst, is budget dat
door het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer in het kader van de 4de tranche subsidiegelden-NSL aan de
grote steden beschikbaar wordt gesteld. Dit geld is bestemd om
resterende lokale knelpunten inzake luchtkwaliteit op te lossen. Het is
aan de steden om na de mid-term review in 2011 voorstellen voor
maatregelen in te dienen. De minister van VROM zal daarna de verdeling
vaststellen. 

 

Het is de volledige bevoegdheid van de decentrale overheden welke keuzen
er op het gebied van regionaal OV worden gemaakt. De stadsregio’s en
provincies stellen in de concessies voor openbaar vervoer eisen aan de
milieuaspecten van het materieel. Bij de meeste nieuwe concessies wordt
al het materieel vernieuwd. Per 1 oktober 2009 moet elke nieuwe aan te
schaffen bus aan de verplichte Euro-vijf norm voldoen; de EEV-norm is
niet verplicht en het verschil met de Euro-vijf is gering. 

6.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Wanneer kan de Kamer het Aldersadvies over de regionale luchthavens (met
name Eindhoven) tegemoet zien? 

Antwoord:

Ik heb u recentelijk met mijn brief van 17 november 2009 (VenW/DGLM
2009/4638), geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de
Alderstrajecten rond Lelystad en Eindhoven. Gegeven de voortgang van de
gesprekken voorzie ik op dit moment een afronding van het advies
Eindhoven voor het einde van dit jaar.

7.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Wanneer kan de Kamer de nota Maritieme en Aeronautische Noodhulp
verwachten? 

Antwoord:

Zoals staatssecretaris De Vries van Defensie op 2 juli 2009 in een
brief aan de Tweede Kamer heeft laten weten, wordt er nog gewerkt aan
invulling van de zorgnorm voor helikopterinzet voor Search and Rescue
(SAR). De vaststelling van de zorgnorm en de bijbehorende financiering
vergt nog enig overleg met het ministerie van Defensie. Ik zal echter,
zoals de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat mij heeft verzocht,
voor 15 december 2009 de genoemde Nota aan de Kamer doen toekomen. Als
het overleg met Defensie voor deze datum is afgerond zal de Nota ook de
zorgnorm voor SAR bevatten.  

 

8.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Zijn er afspraken gemaakt met provincies en gemeenten over pilots met
PPS bij infrastructurele projecten? 

Antwoord:

Wij nodigen decentrale overheden nadrukkelijk uit te participeren in
PPS-projecten. Daarbij kan het zowel gaan om projecten onder rijks- als
onder decentrale verantwoordelijkheid. Daarbij wil het Rijk ook vormen
van voorfinanciering stimuleren. 

Zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer over DBFM bij Decentrale
overheden (FIN/2009/1012 U) kunnen decentrale overheden bij
Rijkswaterstaat en Financiën terecht voor gratis (bedrijfseconomisch)
advies bij DBFM-projecten. Ook kunnen de decentrale overheden een
tegemoetkoming van 50% krijgen voor de kosten die zij maken om de
meerwaarde van DBFM te onderzoeken, de zogenaamde PPC-toets. Het Rijk
kan decentrale overheden op vele terreinen faciliteren, evenwel zal de
voordracht van het pilot project door de decentrale overheden zelf
moeten gebeuren. DBFM is immers het beste geborgd als de
verantwoordelijkheid voor DBFM ligt bij de partijen die de
investeringsbeslissingen nemen.  

Daarnaast werkt Rijkswaterstaat in het opdrachtgeversforum en via de
website "PPS bij het Rijk" samen met grote publieke opdrachtgevers als
de Rijksgebouwendienst en ProRail, aan het breder beschikbaar stellen
van kennis en ervaring met nieuwe contractvormen, zoals PPS,
voor andere overheden. Om zo ook hen te stimuleren gebruik te maken
van deze financieringsvormen.

 

9.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Welke stappen gaat dit kabinet ondernemen om niet alleen snelle
procedures en projecten te hebben, maar ook om voldoende financiën te
creëren op de lange termijn met behulp van o.a. PPS-constructies? 

Antwoord:

In lijn met het kabinetsstandpunt ten aanzien van de adviezen van de
Commissie Ruding is er onder leiding van Financiën een werkgroep
geformeerd, met deelname van VenW en institutionele beleggers, om de
mogelijkheden van participatie van pensioenfondsen aan
infrastructuurprojecten verder te onderzoeken. De uitwerking hiervan
blijkt echter niet eenvoudig omdat de belangen van de
pensioengerechtigden en de belastingbetaler niet altijd synchroon lopen.
Naar verwachting zal de Minister van Financiën de Kamer nog dit jaar
informeren over de voortgang.

Tegelijk ga ik door met mijn PPS ambities. Het daadwerkelijk
aanbesteden van projecten biedt investeerders concrete kansen hun
belangstelling te tonen. Dit jaar zijn ondanks de kredietcrisis grote
projecten als A15 Maasvlakte-Vaanplein en A12 Utrecht-Veenendaal als
DBFM in aanbesteding gegaan en voor volgend jaar staat in
Noord-Nederland de N33 Assen-Zuidbroek, en daarna de A6-A9 er aan te
komen. Zo begint de dealflow echt op gang te komen.  

 

10.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Kan de minister de Kamer informeren over de rijksprojecten die op stapel
staan waarbij de bonus bij versnelling wel en niet toegepast wordt? 

Antwoord:

Bij alle aan te besteden projecten gaat Rijkswaterstaat al een aantal
jaar uit van de Economisch Meest Voordelige Inschrijving, waarbij onder
meer de volgende criteria worden meegewogen: 

- het openhouden van een minimaal aantal rijstroken tijdens de
werkzaamheden; 

- prikkels voor het beperken van de verkeershinder, dan wel versnelde
oplevering. 

 

11.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Kan de staatssecretaris toelichten op welk niveau op dit moment de
bijstand voor search and rescue operaties en hulp ter voorkoming van
grootschalige evacuaties geregeld is? 

Antwoord:

Het niveau van bijstand is opgenomen in het Activiteitenplan en
Begroting (APB) van de Kustwacht Nederland en bestaat uit de hieronder
beschreven capaciteit. De vliegende basiscapaciteit voor Search and
Rescue (SAR) bestaat momenteel uit een helikopter van het type Lynx van
Defensie. Veelal wordt ook gebruik gemaakt van de SAR-helikopter van
NOGEPA, de verenigde olie-en gasindustrie. De varende basiscapaciteit
bestaat uit reddingsschepen van de Koninklijke Nederlandse
Reddingsmaatschappij. De eenheden die behoren tot de basiscapaciteit
zijn op jaarbasis nagenoeg 100% van de tijd inzetbaar. De SAR dienst
wordt met de hoogst denkbare prioriteit uitgevoerd onder de
verantwoordelijkheid van de directeur Kustwacht. Indien nodig kan
internationale assistentie opgeroepen worden. Ook de omringende
scheepvaart is verplicht bij een oproep hulp te bieden.         

12.	CDA	Mastwijk	Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om RWS en de waterschappen te vragen om in
overleg met lokale overheden te bekijken hoe zandsuppletieprojecten in
2010 kunnen worden gecombineerd met de versterking van de recreatieve
functie van stranden, bijvoorbeeld Westduin Walcheren? 

Antwoord: 

Binnen het zandsuppletiebudget ligt de prioriteit bij de veiligheid en
het herstel van de basiskustlijn. Standaard worden - met de
omgevingspartijen - de mogelijkheden verkend van een eventuele
combinatie van deze zandsuppleties ten behoeve van de veiligheid en van
versterking van andere functies, zoals recreatie. Indien dit mogelijk is
en er medefinanciering door lokale partijen mogelijk is, werkt
Rijkswaterstaat mee aan dergelijke gecombineerde suppleties. 

13.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Worden provincies ondersteund om projecten via PPS op de markt te
zetten, en wordt daarin ook bezien in hoeverre provincies zelf kunnen
zorgen voor financieren conform de motie-Koopmans/Cramer 31700 A, nr.
100? 

Antwoord:

Het Rijk heeft aangeboden om te helpen bij de ondersteuning van het
opzetten van PPS projecten bij de provincies. Oproepen zijn gedaan op
het nationale wegencongres, in de Cobouw en via artikelen in vakbladen
en op de site van PPS bij het Rijk. 

 

In de begeleidende beleidsbrief behorende bij de uitkomsten van de
Nationale Markt en Capaciteitsanalyse zal ik ingaan op de mogelijkheden
van voorfinanciering. De planning is om deze beleidsbrief in het
voorjaar van 2010 aan de Tweede Kamer te zenden.

14.	CDA	Mastwijk	Vraag:

De onderhandse gunning van de concessie aan de NS is om twee redenen
ongewenst. In de eerste plaats vanwege het risico op conflicten met de
PSO-verordening. In de tweede plaats omdat een goede mogelijkheid om de
NS te prikkelen onbenut blijft. Kan de minister hierop reageren? 

Antwoord:

Tijdens de behandeling van het Kabinetsstandpunt Evaluatie
Spoorwetgeving heeft de meerderheid van de Kamer mij gevraagd de nieuwe
concessie aan NS te verlenen. Ik heb toegezegd om, conform de procedure
uit de Wet personenvervoer 2000 - na afstemming met
consumentenorganisaties - het beleidsvoornemen aan uw Kamer te zenden.

Onderhandse gunning van een vervoerconcessie voor spoor is niet strijdig
met de PSO-verordening (Public Service Obligations). Artikel 5 lid 6
van de PSO-verordening stelt namelijk letterlijk “Als de nationale
wetgeving het niet verbiedt, kan een bevoegde instantie besluiten
openbaredienstcontracten voor vervoer per spoor, met uitzondering van
andere vormen van spoorvervoer, zoals metro of tram, onderhands te
gunnen.” Artikel 64 lid 1 van de Wp2000 stelt dat ik als minister
bevoegd ben een concessie voor openbaar vervoer per trein (voor het
hoofdrailnet) te verlenen zonder daartoe een openbare
aanbestedingsprocedure te houden. Voor wat betreft het wegvallen van een
mogelijke prikkel voor NS merk ik op dat er in de huidige concessie
allerlei prikkels zijn ingebouwd ten aanzien van het presteren van NS en
ik deze afspraken in een gewijzigde concessie aanscherp, zoals ik de
Tweede Kamer ook heb toegezegd.



15.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Op N-wegen wordt nog 80 km/u gereden. Hier zou volgens de minister 100
km/u de norm moeten zijn. Bij de N18 is toch weer gekozen voor een
snelheidslimiet van 80 km/u en niet van 100 km/u. Kan de minister
aangeven hoe hij tot dit besluit is gekomen? 

Antwoord:

Ik heb mijn ambities voor 2028 voor een aantal specifieke Rijks N
-wegen in de Mobiliteitsaanpak gedefinieerd. 

Ik heb aangegeven dat ik waar mogelijk streef naar een ontwerpsnelheid
van 100 km/u, maar dat dit onder andere afhankelijk is van het
verkeersaanbod.  

In het standpunt N18 is – daar waar ik kies voor nieuwe omleidingen
– geanticipeerd op de ambities uit de Mobiliteitsaanpak en een 100
km/u oplossing gerealiseerd (het gedeelte Groenlo – Enschede). Op het
gedeelte Varsseveld- Groenlo handhaven we vooralsnog de 80 km/u, maar
maken we een opwaardering naar 100 km/u niet onmogelijk. 

16.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Is de minister bereid om de vervoerssector de ruimte te geven in de
venstertijden voor laden en lossen en dit vervolgens in zijn reguliere
overleg aan de gemeentes mee te geven? 

Antwoord:

Venstertijden zijn gemeentelijke regels, dus dit vergt gemeentelijke
medewerking. Op 10 december 2009 staat Stedelijke Distributie in het
Nationaal Mobiliteitsberaad op de agenda en dan kan ik het idee van een
tijdelijke opschorting van venstertijden bespreken met de decentrale
overheden. Ik zal de daar aanwezige Ambassadeur Stedelijke Distributie
ook bij betrekken. 

17.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Wil de minister bij Rijks N-wegen voortaan expliciet aangeven hoe deze
variant voor 100km/u zou scoren? 

Antwoord:

Ik heb mijn ambities voor 2028 voor vijf Rijks N-wegen in de
Mobiliteitsaanpak gedefinieerd (N3, N18, N35, N44 en de N65). 

Deze ambitie houdt in dat ik de inrichting van deze wegen van zodanige
kwaliteit wil maken dat ze optimaal kunnen functioneren in een robuust
netwerk in 2028.  

Ik heb aangegeven dat ik waar mogelijk streef naar een ontwerpsnelheid
van 100 km/uur, maar dat dit onder andere afhankelijk is van het
verkeersaanbod en de ligging van de weg. 

Afhankelijk van het functioneren van de Rijks N-weg in het netwerk maak
ik projectspecifiek deze afwegingen.  

Zo heb ik voor de N18 wel alternatieven met 100 km/u voor het hele
traject onderzocht, maar op basis van de trajectnota MER heb ik op dit
moment alleen voor het deel Groenlo-Enschede gekozen voor 100
km/uur. In de nu af te ronden verkenning N35 Zwolle-Wijthmen heb ik
eveneens de 100km/u optie meegenomen. 

 

18.	CDA	Rouwe, de	Vraag:

Is de minister bereid om een breed onderzoek te starten naar innovatieve
projecten (zoals de shared space gedachte) waar meerdere prijzen mee
gewonnen zijn en waar veel internationale belangstelling voor is maar
die niet voorkomen in de plannen van het Rijk? 

Antwoord:

In het Strategisch Plan verkeersveiligheid uit 2008 heb ik innovatieve
oplossingen benoemd als middel bij het waarmaken van mijn ambities voor
het verbeteren van de verkeersveiligheid. Ik zal hier samen met de
verschillende onderzoeksinstanties en decentrale overheden onderzoek
naar verrichten. Het concept shared space zal hierbij worden betrokken.

 

19.	CDA	Mastwijk	Vraag:

De haltepalen van Veolia in Limburg schijnen niet aan de normen te
voldoen. Kan de staatssecretaris hier iets aan doen om te voorkomen dat
ze verwijderd zouden moeten worden? 

Antwoord:

Een bushaltebord is een officieel verkeersbord volgens een Europees
overeengekomen model. Indien daar van wordt afgeweken verliest de plek
de juridische status van bushalte. Veolia kan dit probleem ondervangen
door de halte alsnog ook te voorzien van het bord L3. Ik heb dit al
eerder aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van mevrouw Roefs van
14 mei 2009 (Aanhangsel Handelingen II, 2008-2009, nr. 2655). 

20.	CDA	Mastwijk	Vraag:

Is de minister bereid om in overleg te treden met de branche en
verzekeraars om de kwetsbaarheid van motorrijders te verbeteren zodat
deze risicogroep concreet kan worden geholpen? 

Antwoord:

In het strategisch plan verkeersveiligheid heb ik aangegeven dat ik
extra aandacht wil geven aan motorrijders, omdat zij in de groep
‘kwetsbare verkeersdeelnemers’ vallen. Ik heb in het strategisch
plan verkeersveiligheid de Kamer toegezegd om met een actieplan
verbetering verkeersveiligheid voor motorrijders te komen, waarin een
integraal maatregelenpakket zal worden voorgesteld (op gedrag, voertuig
en infrastructuur). Dit is inmiddels besproken met het Motorplatform,
waarin de belangenorganisaties van motorrijders zijn vertegenwoordigd).
De door het Motorplatform voorgestelde pilot lijkt mij een waardevol
onderdeel om aan de gedrags-component van het actieprogramma invulling
te geven. Het KNMV heb ik inmiddels gevraagd om de besproken ideeën
verder uit te werken.



21.	CU	Cramer	Vraag:

Is het niet efficiënter om een landelijke OV-promotiesite te realiseren
dan de losse initiatieven van Groningen en drie andere provincies
(ontdekhetov.nl en ervaarhetov.nl)? 

Antwoord:

Op zich vind ik het een goed initiatief dat provincies via websites het
OV onder de aandacht brengen. Door dit soort zaken op regionaal niveau
aan te pakken kan er goed worden ingespeeld op specifieke regionale
omstandigheden.  

 

Ik ben er echter wel voorstander van dat provincies en stadsregio’s
van elkaar leren en ook actief de samenwerking opzoeken, ook met
vervoerders. Het zou mooi zijn als we het OV als een sterk merk neer
zetten en komen tot een OV dat als een samenhangend geheel functioneert.
In de visie op het regionaal OV die volgend jaar uitkomt ga ik nader
hierop in, waarbij ik uw suggestie zal meenemen.  

22.	CU	Cramer	Vraag:

Kan de minister uitleggen waarom bij OV SAAL sprake is van een
planningsbuffer van 1 jaar en Cobouw meldt dat 3 jaar versnelling wordt
onderzocht? Er moet volgens de ChristenUnie een lijn komen hoe gesproken
wordt van vertraging, en vooral hoe wordt gestuurd op en gecommuniceerd
over risico's. Is de minister het hiermee eens? 

Antwoord:

In maart 2008 heeft het kabinet besloten uitbreiding van het spoor
tussen Schiphol en Lelystad te realiseren. Samen met mijn duopartner uit
de Amsterdamse regio heb ik bereikt dat er in de zomer van 2009 een OTB
is gepubliceerd voor de spoorverdubbeling in Amsterdam. Een belangrijke
stap op weg naar realisatie. En nog in 2010 zullen de eerste
werkzaamheden van start gaan. Dat is het tempo, zoals ik u heb
beloofd. In deze situatie, het spoor ligt tussen de rijbanen van de A10
in en er moeten een paar grote kunstwerken worden gebouwd, is de
bouwtijd langer dan eerder was ingeschat. Maar ook daar proberen we tijd
terug te winnen. Een belangrijke maatregel is dat de
aanbestedingsprocedure al is gestart. Zodra het Tracébesluit is
getekend, kan er gunning plaatsvinden. 

Deze aanpak komt er op neer dat wij de verschillende stappen in het
project parallel uitvoeren, in plaats van één voor één na elkaar.
Voor het project OV SAAL is gerekend met een buffer van een jaar. Het
risicomanagement is erop gericht dat jaar terug te winnen en daarvoor
doen ik en mijn Amsterdamse duopartner al het nodige. Op dit moment in
het planvormingsproces is het echter nog te vroeg om de buffer reeds uit
te planning te schrappen. 

In het bedoelde Cobouw artikel werd ingegaan op de tijdwinst, die met
het parallel uitvoeren van verschillende stappen in een project kan
worden behaald. De genoemde drie jaar heeft betrekking op een
vergelijking met het traditionele proces. Van een traditioneel proces
was er bij OV SAAL echter sowieso geen sprake. De genoemde drie jaar
heeft dan ook geen betrekking op de tijdwinst die nu nog mogelijk zou
zijn.

Op de vraag of er een lijn moet komen hoe gesproken wordt van
vertragingen en risico's het volgende. De Tweede Kamer ontvangt twee
keer per jaar een voortgangsrapportage, waarin de voortgang van de
Spoedaanpak en de Tracéwetplichtige projecten is opgenomen. De laatste
voortgangsrapportage is als bijlage in het MIRT projectenboek 2010
opgenomen. Daarin is inzichtelijk gemaakt wat de voortgang van de
projecten in de procedure en oplevering is. Per project wordt tevens
toegelicht wat de reden is van wijziging van de planning.

23.	CU	Cramer	Vraag:

Is de minister bereid om een deel van de resterende 35 miljoen uit het
Actieplan Spoor in te zetten voor uitbreiding van de treindienst tussen
Zwolle en Leeuwarden en voor verbreding van de perrontunnel Zwolle? 

Antwoord:

De perrontunnel in Zwolle past goed in het Actieplan Groei op het Spoor.
Nu er een besluit is over de locatie van het busstation is het zaak ook
de overstap voor de OV-reiziger zo makkelijk mogelijk maken. Het is goed
voor de trein én voor de bus en voor de reiziger in de totale OV-keten.
Dat maakt het OV aantrekkelijker. Ik zeg daarom de 3 à 4 miljoen euro
voor de uitvoering van de perrontunnel toe in het kader van het
Actieplan Groei op het Spoor. 

 

Het uitbreiden van het treinaanbod is een belangrijk onderdeel van het
Actieplan Groei op het Spoor. Voor de dienstregeling 2010, 2011 en 2012
is er al subsidie verleend aan de decentrale overheden voor de lijnen
Leeuwarden-Groningen en Groningen-Zuidbroek. De treindienst
Zwolle-Leeuwarden wordt beoordeeld als mogelijke maatregel voor het
vernieuwde Actieplan. Belangrijke voorwaarde is wel dat alle partijen
het over het voorstel eens moeten zijn, inclusief de betreffende
vervoerder.  

24.	CU	Cramer	Vraag:

Kan de minister toezeggen dat ProRail gehoor geeft aan het uitbreiden
van het mandaat van de voorzitter van de taakgroep vitaliteit
spoorsector, en dat de Kamer binnen een half jaar het eindrapport
krijgt? 

Antwoord:

Ik zeg u toe hierop toe te zien en zal u over een half jaar informeren
over de voortgang binnen de taakgroep. Recent heb ik u geïnformeerd
over het functioneren hiervan. Ik heb daarbij aangegeven dat mijn DG
mobiliteit overleg heeft gehad met de spooraannemers over het
functioneren van de taakgroep. Daaruit is gebleken dat de spooraannemers
de taakgroep steunen, maar wel vinden dat de opdracht aan de voorzitter
scherper zou moeten, zodat de voortgang beter is gewaarborgd. Dit tegen
de achtergrond dat gegeven de economische situatie de spooraannemers zo
snel mogelijk resultaat willen zien. Ik heb ProRail gevraagd samen met
de spooraannemers hieraan, in het strategisch overleg, invulling te
geven. 

25.	CU	Cramer	Vraag:

Kan de minister een reactie geven op het voorstel van Fryslân om kleine
projecten te realiseren via de Wro in plaats van de Tracéwet om zo tijd
te winnen? 

Antwoord:

Ik ben een groot voorstander dat op lokaal niveau gebeurt wat van lokaal
belang is. Een voorbeeld daarvan is de bereikbaarheid van Leeuwarden,
waarvoor in het kader van het Regionaal Specifiek Pakket Zuiderzeelijn
geld beschikbaar is. Daaruit worden óók lokale maatregelen
gefinancierd via het instrument van de Wro.  

Voor wat betreft rijkswegprojecten is het mijn overtuiging dat
eendrachtige samenwerking en goede onderlinge afspraken veel
belangrijker zijn voor de voortgang. Bij Joure en Harlingen bijvoorbeeld
heb ik daarover al goede afspraken gemaakt. De procedures in de Wro en
de Tracéwet verschillen qua doorlooptijd overigens niet veel van
elkaar.  

 

26.	CU	Cramer	Vraag:

Wat zijn de perspectieven van Nedcar sinds de reis van de
minister-president naar Japan? Rollen de eerste auto's al van de band? 

Antwoord:

Ik stel u voor de vraag door te geleiden aan de minister van Economische
zaken met het verzoek uw Kamer daarover schriftelijk te informeren.  

27.	CU	Cramer	Vraag:

Is de minister bereid om in samenwerking met de sector een praktijkproef
voor diesel-elektronische distributievrachtauto's te ondersteunen? Heeft
de minister hiervoor middelen op zijn begroting? 

Antwoord:

De subsidieregeling het kader van de stimulering van elektrisch rijden
maakt ook projecten mogelijk met plug-in hybride vrachtauto’s met een
volledig elektrische range van tenminste 5 kilometer en een
verbrandingsmotor met een vermogen van maximaal 150 Kw. Aanvragen
daarvoor kunnen tot het einde van dit jaar worden ingediend. Voor deze
regeling is € 10 miljoen euro beschikbaar. Dergelijke vrachtwagens
worden voornamelijk voor stedelijke distributie ingezet. 

Het vrachtverkeer over de weg is nu verantwoordelijk voor zo’n 20% van
de CO2 uitstoot van het verkeer en dit relatieve aandeel zal richting
2040 naar verwachting verder toenemen. Om ook de CO2 uitstoot van
vrachtwagens verder terug te dringen onderzoek ik of komend voorjaar
het Programma Truck van de Toekomst kan lanceren. Op dit moment wordt
gesproken met stakeholders in het veld om een beeld te krijgen van
wenselijke maatregelen. Mede op basis van deze gesprekken zal een Plan
van Aanpak worden geschreven. Een praktijkproef voor diesel-elektrische
(hybride) vrachtauto’s is in die gesprekken een van de maatregelen die
aan de orde is geweest. In de komende maanden zal duidelijk worden of
een praktijkproef voor diesel-elektrische vrachtauto’s zinvol is.  

Op dit moment biedt de begroting 2010 geen ruimte om dit programma uit
te voeren. In het kader van het onderzoek naar het versneld overbrengen
naar de markt van het programma "Het nieuwe rijden" onderzoek ik de
financiële mogelijkheden voor het programma. 

28.	D66	Ham, van der	Vraag:

Kan de minister een nadere onderbouwing geven van de claim dat met de
kilometerheffing een daling van 15% van het wegverkeer wordt behaald? 

Antwoord:

Als onderbouwing voor de daling is een drietal bronnen van toepassing,
waaronder het CPB en het Ruimtelijk Planbureau. 

 

Ten eerste het wetsvoorstel, dat is gebaseerd op: 

Effecten Anders Betalen voor Mobiliteit. Een meta-analyse van effecten
afgezet tegen de kilometerprijs, Verkeer en Waterstaat, 4 juni,
2008.  

Joint Fact Finding. Verkeerskundige effecten 2020 vastgesteld met het
LMS, 4Cast, december 2006. Bijlage bij Kamerstukken II, 2007-2008, 31
305, nr. 1.  

In de modelberekeningen neemt de totale automobiliteit met het
basistarief van de kilometerprijs de totale automobiliteit met ruim 15%
af ten opzichte van de situatie zonder invoering van de kilometerprijs.
Het spitstarief zorgt in deze modeluitkomsten voor een extra afname van
het aantal gereden kilometers met ongeveer 1%. De afname van mobiliteit
is, met een afname van 29%, het grootst voor het verkeer met een
sociaal-recreatief karakter. Het woon-werkverkeer neemt af met ongeveer
17% en het zakelijk verkeer neemt licht toe door de invoering van de
kilometerprijs. Vrachtverkeer laat relatief gezien geen toe- of afname
zien. 

 

Daarnaast bevestigen twee bronnen van andere aard de gevonden waarden: 

 

Beprijzen van het wegverkeer - De effecten op doorstroming,
bereikbaarheid en economie, Ruimtelijk Planbureau, 10 september 2007,
blz. 13, 14.  

 

"De vlakke kilometerheffing [in deze studie 3,4 ct/km] zorgt voor minder
autoverkeer, maar vooral in de dalperiode: 11 procent minder. In de
spits is de afname op drukke wegen 4 procent, op de andere wegen 7 à 8
procent." 

 

En 

 

Effecten van omzetting van de aanschafbelasting op personenauto’s in
een kilometerprijs, Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau,
Ruimtelijk Planbureau, mei 2008. Bijlage bij kamerstukken II, 2007-2008,
31 305, nr. 30.  

 

“Afname van de hoeveelheid verkeer met 14% (bij een basistarief van
5,6 ct/km)”  

29.	D66	Ham, van der	Vraag:

Kan de staatssecretaris uitleggen waarom gehandicapten door vervoerders
verschillend worden behandeld in het openbaar vervoer? 

Antwoord: 

Op dit moment is de Wet gelijke behandeling gehandicapten en chronisch
zieken nog niet van toepassing op het OV. Met een AMvB die de
staatssecretaris van VWS bij uw Kamer heeft ingediend, wordt geregeld
dat deze wet wel van toepassing wordt op het OV. Hierdoor ontstaat er
meer gelijkheid in de behandeling van gehandicapten door vervoerders.
Omdat het OV gericht is op een zeer breed samengestelde groep reizigers,
zullen vervoerders altijd een bepaalde ruimte behouden in de wijze
waarop zij met gehandicapten omgaan.



30.	D66	Ham, van der	Vraag:

Kunnen de minister en de staatssecretaris een reactie geven op het
voorstel om € 280 miljoen extra te investeren in openbaar vervoer,
conform het voorstel uit de tegenbegroting van D66? 

Antwoord:

In de tegenbegroting van D66 wordt voorgesteld om de jaarlijkse reële
groei van het Infrafonds aan te wenden voor het openbaar vervoer. In de
programmering van het Infrafonds is de reële groei echter reeds
volledig betrokken. Van ‘het afromen van de reële groei’ – zoals
genoemd in de tegenbegroting van D66 – kan dus geen sprake zijn,
aangezien dit betekent dat gemaakte projectafspraken niet nagekomen
kunnen worden. 

31.	D66	Ham, van der	Vraag:

Welke lessen voor de lange termijn heeft u getrokken uit de casus
Hollandse Brug in het kader van versnelling van overheidsbetalingen? 

Antwoord:

De les uit de nadeelcompensatie voor de Hollandse Brug zat niet in de
tijdigheid van de overheidsbetaling maar in het feit dat het belangrijk
is om de belanghebbenden nadrukkelijk te informeren dat voor een
zorgvuldige afhandeling van de schadeclaim een aanzienlijke tijd nodig
is. Ik heb u dat ook gemeld in mijn brief van 12 november 2009
(Aanhangsel 2009-2010, nr. 650). Dit omdat een onvoldoende zorgvuldige
beoordeling kan leiden tot lange juridische procedures met het daarmee
gepaard gaande tijdsbeslag. Overigens behoort Verkeer en Waterstaat tot
de top drie van op tijd betalende ministeries.

32.	GL	Vendrik	Vraag:

Kan de minister reageren op het bericht dat de BPM lager wordt, maar dat
de slurptax niet geheven wordt over auto's van voor februari 2008? 

Antwoord:

Deze vraag gaat over een belasting die onder verantwoordelijkheid valt
van de staatssecretaris van Financiën. Ik zal deze vraag aan hem
doorgeleiden.



33.	GL	Vendrik	Vraag:

Wil de minister reageren op de dreigende krimp van 2,3% in het stad- en
streekvervoer door de voorgenomen prijsstijging van 4,3%? 

Antwoord:

Er dreigt geen krimp van 2,3% in het stad- en streekvervoer door de
prijsstijging van 4,3%. Deze krimp zou dreigen als de modelmatig
berekende prijsstijging van 6,6% zou zijn doorgevoerd. Zoals u weet, heb
ik de prijsstijging beperkt tot het niveau van de kostenontwikkeling van
4,3%. De veronderstelde krimp van 2,3% doet zich daardoor dus niet voor.
Hierover hebben wij met elkaar gedebatteerd op 29 september 2009.

In dat debat heb ik ook aangegeven dat in het regionaal openbaar vervoer
ruim wordt geïnvesteerd en niet op termijn, maar nu. 50 spoedprojecten
ter waarde van ruim € 1 miljard worden nu uitgevoerd, waardoor
reizigers sneller, vaker en zonder omwegen op hun bestemming kunnen
komen. Voorbeelden zijn de tramkeerlus bij Madurodam, de tram
Maastricht-Hasselt en de HOV-bus Schiphol Oost. Ook de visie regionaal
OV die in de zomer van 2010 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, bevat
voorstellen om het regionaal OV te verbeteren.

34.	GL	Vendrik	Vraag:

Steunt het kabinet de actie fiets voor een nummerplaat? 

Antwoord:

Tijdens het AO Fiets van 19 november 2009 is toegezegd dat ik de Tweede
Kamer schriftelijk zal berichten over de implicaties en haalbaarheid
van dit plan. De Kamer kan deze reactie begin 2010 verwachten.

35.	GL	Vendrik	Vraag:

Kan de staatssecretaris ingaan op het tram-project in Nijmegen? 

Antwoord:

In het bestuurlijk overleg MIRT november dit jaar heeft de Stadsregio
aangegeven dat zij eerst een Koersnota opstellen voor de ontwikkeling
van het middengebied Arnhem-Nijmegen. Deze Koersnota moet duidelijkheid
verschaffen over de ruimtelijke en economische ontwikkelingen en de
mobiliteitsvraag die daaruit voorkomt. Pas daarna is de vraag aan de
orde welke OV-oplossingen noodzakelijk zijn. 

36.	GL	Vendrik	Vraag:

Wat gaat de minister extra doen om de klimaatdoelen voor 2020 te halen
en welke rol speelt de kilometerheffing hierin om de doelen van Schoon
en Zuinig te halen? 

Antwoord:

Er zullen binnenkort doorrekeningen plaatsvinden voor het programma
Schoon en Zuinig in het kader van de evaluatie. De kilometerprijs is een
onderdeel van dit programma. Als bij de evaluatie van Schoon en Zuinig
(in het voorjaar van 2010) blijkt dat de doelen niet worden gehaald, zal
ik in overleg met de minister van VROM passende maatregelen nemen. 

37.	PVV	Mos, de	Vraag:

Wil de minister bezien of maatregelen als flexibilisering snelheid,
afschaffen flitspalen en vermindering verkeersborden leiden tot
verbetering van de verkeersveiligheid? 

Antwoord:

In het NMB van 26 maart 2009 heb ik de decentrale overheden gevraagd de
noodzaak van de verkeersborden langs de wegen te bezien, met het verzoek
de resultaten van de analyse in het NMB terug te melden. Op basis
daarvan zal ik de Tweede Kamer informeren over de resultaten. Daarnaast
heeft de ANWB op mijn verzoek een meldpunt opgericht waar gebruikers
opmerkelijke situaties met verkeersborden kunnen melden, zodat de
betreffende wegbeheerders deze aan kunnen pakken.

Met betrekking tot dynamische maximum snelheden loopt nu een aantal
experimenten. Zoals ik heb toegezegd zal ik de Tweede Kamer medio 2010
informeren over de evaluatie van deze experimenten.  

Met betrekking tot de flitspalen verwijs ik naar mijn antwoorden op
Kamervragen van het lid Aptroot van 3 juni 2009.  

38.	SGP	Staaij, van der	Vraag:

Ziet de minister het op zijn weg liggen om binnen het kabinet de ambitie
neer te leggen, dat vanaf 2011 minimaal 25% van alle medewerkers in
overheidsdienst structureel mobiel, thuis of op afstand moet kunnen
werken? 

Antwoord:

Het stellen van ambities voor het hele overheidspersoneel is voor wat
betreft de rijksoverheid een verantwoordelijkheid van mijn collega van
Binnenlandse Zaken. In de huidige CAO-rijksoverheidspersoneel is echter
reeds de mogelijkheid opgenomen tot telewerken. Hier wordt onder meer
binnen Verkeer en Waterstaat ook in ruime mate gebruik van gemaakt.
Voorts staan, als onderdeel van de vernieuwing Rijksdienst, in
programma’s als "de Digitale Werkomgeving Rijk" en "de Ambtenaar van
de Toekomst" onder meer de randvoorwaarden op de agenda die vervuld
moeten worden om plaats- en tijdonafhankelijk te werken.





	

39.	SGP	Staaij, van der	Vraag:

Hoe ontwikkelt zich het werken van RWS in de weekenden, inclusief de
zondag? Is hier sprake van een stijgende lijn? Wat is het beleid
terzake? 

Antwoord:

Het beleid van Rijkswaterstaat is er op gericht om de werken uit te
voeren met zo weinig mogelijk hinder voor de weggebruiker. Daarbij wordt
een afweging gemaakt tussen onder meer werken in de nachtelijke uren of
werken tijdens het weekend. De laatste tijd is er inderdaad sprake van
een toenemend aantal werken dat in het weekeinde wordt uitgevoerd. In
een aantal gevallen blijkt namelijk dat het uitvoeren van het werk
gecomprimeerd in het weekend in totaal minder hinder oplevert voor de
weggebruiker dan wanneer het werk gedurende een langere periode in de
nachten wordt uitgevoerd. Overigens is Rijkswaterstaat samen met Bouwend
Nederland, het CNV en de FNV een onderzoek gestart naar de gevolgen van
werken in het weekeinde en de nachtelijke uren voor de werknemers in de
weg en waterbouw. In dit onderzoek wordt ook gezocht naar alternatieven
voor het werken in de nacht en het weekeinde.  

40.	SGP	Staaij, van der	Vraag:

Is de minister bereid om diesel-elektrische toepassingen voor
vrachtauto's te ondersteunen, via bijvoorbeeld een grootschalige
praktijkproef? Biedt de begroting ruimte om zoiets in 2010 op te zetten?


Antwoord:

De subsidieregeling in het kader van de stimulering van elektrisch
rijden maakt ook projecten mogelijk met plug-in hybride vrachtauto’s
met een volledig elektrische range van tenminste 5 kilometer en een
verbrandingsmotor met een vermogen van maximaal 150 Kw. Aanvragen
daarvoor kunnen tot de kerst van dit jaar worden ingediend. Voor deze
regeling is 10 miljoen euro beschikbaar. Dergelijke vrachtwagens worden
voornamelijk voor stedelijke distributie ingezet. 

Het vrachtverkeer over de weg is nu verantwoordelijke voor zo’n 20%
van de CO2 uitstoot van het verkeer en dit relatieve aandeel zal
richting 2040 naar verwachting verder toenemen. Om ook de CO2 uitstoot
van vrachtwagens verder terug te dringen wil ik komend voorjaar het
Programma Truck van de Toekomst lanceren. Op dit moment wordt gesproken
met stakeholders in het veld om een beeld te krijgen van wenselijke
maatregelen. Mede op basis van deze gesprekken zal een Plan van Aanpak
worden geschreven. Een praktijkproef voor diesel-elektrische (hybride)
vrachtauto’s is in die gesprekken een van de maatregelen die aan de
orde is geweest. In de komende maanden zal duidelijk worden of een
praktijkproef voor diesel-elektrische vrachtauto’s zinvol is.  Op dit
moment biedt de begroting 2010 geen ruimte om het programma uit te
voeren. Ik ben bereid in 2010 de budgettaire mogelijkheden voor het
Programma Truck van de Toekomst nader te onderzoeken. 



41.	SGP	Staaij, van der	Vraag:

Hoe wil de minister de integrale uitvoering van de Rijnlandroute
financieel mogelijk maken? Is het Rijk bereid een extra financiële
bijdrage te leveren aan de Rijnlandroute bovenop de € 422 miljoen? 

Antwoord:

Het ministerie van VenW heeft een gemaximeerde bijdrage voor de
voorkeursoplossing ‘zoeken naar balans’ toegezegd. Daarbij zijn
onder meer verbeteringen aan het hoofdwegennet en het onderliggende
wegennet voorzien. Samen met de regionale bijdrage blijkt dit nog
onvoldoende om het gehele eindbeeld ineens te realiseren. Daarom is
besloten tot een gefaseerde aanpak. Er komt een scan naar aanvullende
financiering zowel aan rijks- als aan regiozijde. De KBA van de
Rijnlandroute wordt verdiept, zodat de FES-procedure goed kan worden
doorlopen. Het succesvol verlopen van deze procedure is een voorwaarde
voor de toegezegde maximale rijksbijdrage. De regio gaat in overleg met
andere ministeries om hieraan invulling te geven. De gedeputeerde doet
een beroep op de andere ministeries om hieraan mee te werken. De
resultaten van bovenstaande acties worden in het bestuurlijk overleg
MIRT in het voorjaar van 2010 besproken. 

42.	SP	Roemer	Vraag:

Wat is reactie van de minister op de recente uitspraak van het EU-hof?
Gaat de minister op het rapport over ArkeFly aanpassen? Is IVW toegerust
alle klachten af te handelen? 

Antwoord:

Ik ben blij met de uitspraak want deze schept helderheid over de rechten
van passagiers met vertraging. De uitspraak komt tegemoet aan gevoelens
van ongenoegen bij passagiers die te maken hebben met langdurige
vertraging, waarvan de gevolgen in de praktijk immers vaak niet anders
zijn dan bij een annulering.  

 

Ik laat op dit moment eerst de consequenties van de uitspraak op een rij
zetten. Daarover zal ik u dan, naar verwachting nog dit jaar,
informeren. Ik zal daarbij dan ook uw vraag over het ArkeFly-rapport
betrekken. 

 

Vooralsnog zie ik geen aanleiding om de capaciteit van de IVW uit te
breiden. Zoals gezegd laat ik eerst de consequenties van de uitspraak
onderzoeken. In dat traject bespreekt de IVW ook de gevolgen van de
uitspraak met de luchtvaartmaatschappijen. Ik ga er van uit dat de
luchtvaartmaatschappijen op een zodanige manier met deze uitspraak
omgaan en hun verantwoordelijkheid nemen, dat de uitspraak geen invloed
hoeft te hebben op het aantal klachten bij IVW. Overigens heeft de
passagier naast de mogelijkheid van de IVW ook de keuze om met zijn
klacht naar de klantvriendelijke geschillencommissie te gaan. Een
uitspraak van de geschillencommissie is bindend voor zowel de
luchtvaartmaatschappij als de passagier. Uiteraard kan een passagier ook
naar de rechter voor een bindende uitspraak. 

 

43.	SP	Roemer	Vraag:

Is IVW bereid om meer inspecties uit te voeren op het spoor? 

Antwoord:

Baanwerkers werken volgens het, door ProRail opgestelde, ‘Normenkader
veilig werken’. ProRail heeft zelf inspecteurs om daar toezicht op te
houden. Ook IVW houdt toezicht op de toepassing van de normen. 

Binnenkort worden de bevoegdheden van de IVW verder vergroot als deze in
de Arbowet als toezichthouder spoor aangewezen wordt, naar verwachting
per januari 2010. IVW gaat met die bevoegdheden gerichter toezicht
houden op baanwerkersveiligheid. 

44.	SP	Roemer	Vraag:

Wil de staatssecretaris de aanbesteding van de grote sluizen in Zeeland
stopzetten? Wil zij de Tweede Kamer een notitie toesturen over wat het
project heeft gekost, de noodzaak en de stand van zaken? 

Antwoord:

Overeenkomstig de afspraken met de Kamer vindt op het ogenblik de
gefaseerde invoering plaats van bedienen op afstand van zowel de grote
als kleine sluiscomplexen in Zeeland, waarbij conform de planning
gestart is met de kleine sluizen. Zoals toegezegd aan de Kamer zal een
verdere invoering van bedienen op afstand van grote sluiscomplexen niet
eerder plaatsvinden dan nadat de pilots in Zeeland en Zuid-Limburg zijn
geëvalueerd. Ik zal overeenkomstig de toezegging, zoals eerder
besproken een notitie aan de Kamer sturen over de stand van zaken en de
kosten van de pilot in Zeeland en de eerste ervaringen met het bedienen
op afstand van de kleine sluizen.  

45.	SP	Roemer	Vraag:

Hoe gaat de minister de scherpe kantjes halen van de vermarkting van het
spoorwerk? 

Antwoord:

ProRail heeft mij gemeld dat met de uitspraak van de heer Klerk, om de
scherpe kantjes van de marktwerking te halen, gedoeld wordt op zijn
aankondiging van een extra initiatief tot een gesprek met de
spooraannemers over de invulling van de aanbestedingen. Dat gesprek zou
onder andere moeten gaan over het tempo van de aanbestedingen evenals
over innovaties, kwaliteit en efficiency. De heer Klerk heeft daarbij
benadrukt dat de wettelijk regels voor aanbestedingen uitgangspunt zijn.
Naar mijn mening past dit initiatief van ProRail goed binnen de
werkwijze van de taakgroep vitaliteit waarin ProRail en de aannemers
overleggen onder anderen over deze issues. 



46.	SP	Roemer	Vraag:

Kunnen we spoorwerkers verplichten om Nederlands te spreken? 

Antwoord:

Ik heb eerder in mijn antwoorden op vragen van het lid Cramer over
spoorveiligheid (14 april 2009, brief met kenmerk VenW/DGMo-2009/2708)
en van het lid Roemer over veiligheid bij spoorwerk (3 juli 2009, brief
met kenmerk VENW/IVW-2009/10572) en over miscommunicatie bij
spoorwerkzaamheden (2 juni 2009, brief met kenmerk VenW/IVW-2009/7741)
aangegeven welke eisen gesteld worden aan spooronderhoudsbedrijven en in
het bijzonder aan de taalbeheersing van het personeel van
spooronderhoudsbedrijven. Ik heb daarbij aangegeven dat
veiligheidsfunctionarissen op basis van artikel 13 van het Besluit
spoorwegpersoneel de Nederlandse taal machtig moeten zijn en dat daarop
getoetst wordt door middel van een Nederlandstalig examen. Spoorwerkers
moeten de veiligheidsinstructies van deze veiligheidsfunctionarissen
kunnen begrijpen. 

47.	SP	Roemer	Vraag:

Ziet de minister er iets in om de kwaliteit van het spoorwerk goed te
houden en minimale functie hersteleisen van 120 minuten in de bestekken
op te nemen? 

Antwoord:

Nee. Ik maak, in lijn met outputsturing, met ProRail afspraken over de
te leveren prestaties. Eén van die prestaties betreft de storingstijd,
waar de functiehersteltijd een belangrijke factor in is. Ik stuur op die
prestaties en niet op de inhoud van de bestekken tussen ProRail en de
spooraannemers. 



48.	VVD	Aptroot	Vraag:

Wat is de stand van zaken rond het basisnet gevaarlijke stoffen? Is het
voorstel al af? 

Antwoord:

Op dit moment worden afrondende gesprekken gevoerd met gemeenten over de
lokale veiligheidssituatie bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over
het spoor. Over het ontwerp Basisnet spoor is een bestuurlijk overleg
gepland op 15 december 2009. Doel is om in dit overleg het basisnet in
ontwerp te kunnen afronden, waarna het aan de Kamer kan worden
toegezonden.

49.	VVD	Aptroot	Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om met banken te overleggen over een
verstandige manier van herfinanciering van de kredieten voor de
binnenvaart in deze tijden van economische crisis? 

Antwoord:

Dit onderwerp heeft betrekking op de portefeuilles van de ministers van
EZ en FIN, die over kredietverlening gaan. Ik zal dit onderwerp bij hen
onder de aandacht brengen. 

50.	VVD	Aptroot	Vraag:

Kan er sneller worden besloten over het dubbeldeks IJmeer-traject
Almere-Amsterdam? 

Antwoord:

De besluiten over de IJmeerverbinding tussen Amsterdam en Almere zijn
gekoppeld aan de keuzes over de verstedelijking van Almere. Op het
moment dat de definitieve keuze voor het stedenbouwkundig concept
gemaakt wordt, is ook een definitieve keuze noodzakelijk over de IJmeer
verbinding. De aanlegbesluiten over aanvullende woningen en
infrastructuur zijn pas op zijn vroegst in 2014 nodig. Het heeft
derhalve geen zin om eerder te beslissen. 

51.	VVD	Aptroot	Vraag:

Is de minister bereid om naar aanleiding van de HSL-Zuid een norm voor
trillingen in te stellen om zo de overlast te beperkingen met metingen? 

Antwoord:

Naar aanleiding van de klachten van omwonenden rond de HSL heb ik in
augustus van dit jaar besloten TNO metingen naar het geluid van de HSL
te laten verrichten. Op 13 november 2009 heb ik het TNO-rapport met de
bevindingen van deze eerste metingen aan de Kamer gezonden. De
resultaten van deze metingen zijn voor mij aanleiding om een aantal
maatregelen te nemen:

- Ik laat het tijdelijke materieel aanpassen met kunststof remblokken
die ervoor zorgen dat de wielen rond blijven;

- Ik laat in het weekend van 28 november 2009 de baan akoestische
slijpen;

- Ik laat vervolgonderzoek doen naar het geluid dat geproduceerd wordt
door de Thalys en de AnsaldoBreda (op 160 en 250/300 km);

- Ik laat vervolgonderzoek doen naar de effectiviteit van de
geluidsreducerende maatregelen.

 

In het meetplan is vastgelegd hoe gemeten zal worden. Dit is
overeenkomstig de wettelijke normen die daarvoor gelden. Bij de metingen
die door TNO zijn en worden verricht wordt ook de verticale en
horizontale railtrillingen op de spoor(staaf) gemeten. Deze meting heeft
tot doel om de wiel/railruwheid te bepalen en de afstandsdemping van het
spoor. 

Overigens voldoet de HSL ten aanzien van de trillingen in de baan en in
de ondergrond, aan de normen van de SBR (Stichting Bouwresearch) –
richtlijnen. 

 

52.	VVD	Aptroot	Vraag:

Hoe staat het met de plannen voor en financiering van de Tweede
westelijke Maasoever-verbinding? 

Antwoord:

Over de Tweede westelijke oeververbinding in de Rotterdamse regio hebben
we recent in het BO-MIRT afgesproken dat het voorkeursbesluit in de
eerste helft van 2010 wordt genomen. Onderzoek daarvan is de uitwerking
van onder andere inpassing en kostenverdeling, inclusief het aanbod van
private financiering van het Havenbedrijf.

53.	VVD	Aptroot	Vraag:

Is de minister bereid om een extra Rijksbijdrage te leveren bovenop de
huidige € 1 miljard ten behoeve van het project A13/A16? 

Antwoord:

Voor het project A13/16 heb ik in het MIRT een bedrag van € 1 miljard
opgenomen.  

 

Op dit moment zie ik geen aanleiding dit bedrag te verhogen. Ik heb in
het BO-MIRT voor dit project met de regio afgesproken dat we, op verzoek
van de regio, in de komende maanden de inpassing van de A13/16 op een
tweetal trajectdelen nader zullen bezien. Ik heb dit verzoek ingewilligd
onder de voorwaarde dat regio dan bijdraagt aan de eventuele extra
benodigde financiën. 

 

Ik zal daarom nu eerst de resultaten van de inpassingsstudie en het
financieringsvoorstel van de regio afwachten. Daarop wil ik nu niet
vooruit lopen. 

54.	VVD	Aptroot	Vraag:

Is de minister van mening dat het project Rotterdamsebaan door moet gaan
en dat Den Haag een extra bijdrage moet krijgen bij de wegen die de stad
in gaan? 

Antwoord:

In het BO MIRT van eind 2008 heb ik een vaste bijdrage van € 225
miljoen beschikbaar gesteld. Die bijdrage is gebaseerd op de verkenning
Trekvliettracé en de bijbehorende kostenraming van € 450 miljoen.  

De risico’s van uitvoering liggen nu, zoals gebruikelijk bij
subsidieprojecten, bij de subsidieontvanger. Het project wordt op dit
moment in de planstudie fase verder uitgewerkt. 

Voor een extra bijdrage zie ik geen aanleiding.