[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D59611, datum: 2009-11-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag inzake internationale zakelijke rechten op mobiel materieel en Protocol (2009D59609)

Preview document (🔗 origineel)


VERDRAG INZAKE INTERNATIONALE ZAKELIJKE RECHTEN OP MOBIEL MATERIEEL EN
PROTOCOL BIJ HET VERDRAG INZAKE INTERNATIONALE ZAKELIJKE RECHTEN OP
MOBIEL MATERIEEL BETREFFENDE VOOR LUCHTVAARTMATERIEEL SPECIFIEKE
AANGELEGENHEDEN; KAAPSTAD, 16 NOVEMBER 2001 (Trb. 2009, 86)

TOELICHTENDE NOTA 

ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Op 16 november 2001 zijn in Kaapstad (Zuid-Afrika) in het kader van het
Internationale Instituut voor de Unificatie van Privaatrecht (UNIDROIT),
en in samenwerking met de Internationale Organisatie voor de
Burgerluchtvaart (ICAO), tot stand gekomen het Verdrag inzake
internationale zakelijke rechten op mobiel materieel (hierna: het
Verdrag) en het bijbehorende Protocol betreffende voor
luchtvaartmaterieel specifieke aangelegenheden (hierna: het Protocol). 

Beide verdragen zijn reeds in werking getreden: het Verdrag op 1 april
2004 en het Protocol op 1 maart 2006. Volgens de stand per juli 2009
geldt het Verdrag voor: Afghanistan, Albanië, Angola, Bangladesh,
China, Colombia, Cuba, Ethiopië, Europese Gemeenschap, Ierland, India,
Indonesië, Kaapverdië, Kazachstan, Kenia, Luxemburg, Maleisië,
Mexico, Mongolië, Nigeria, Oman, Pakistan, Panama, Saudi-Arabië,
Senegal, Singapore, Syrië, Tanzania, de Verenigde Arabische Emiraten,
de Verenigde Staten, Zimbabwe en Zuid-Afrika. De Europese Gemeenschap en
de genoemde staten, met uitzondering van Kazachstan, Syrië en Zimbabwe,
zijn tevens partij bij het Protocol.

De voorgeschiedenis van het Verdrag en het Protocol

Door de uitbreiding van het internationale verkeer van personen en
goederen wordt steeds meer de behoefte gevoeld aan vervoermiddelen die
uit hun aard grensoverschrijdend worden ingezet, zoals luchtvaartuigen,
treinen en vrachtwagens. De aanschaf van kostbare luchtvaartuigen en
vliegtuigmotoren moet steeds vaker met behulp van derden worden
gefinancierd. In dat geval zijn de klassieke zekerheidsrechten zoals
pand en hypotheek, de verkoop onder eigendomsvoorbehoud, alsmede de
operationele en financiële ‘leasing’-transacties (huur) de meest
voorkomende financieringsmethoden. 

Voor de financiering van mobiel materieel wordt vaak in een bepaalde
staat een zakelijk recht gevestigd, terwijl het object zich bij
voortduring in andere staten bevindt. Het gebruik van de eerdergenoemde
rechtsfiguren wordt echter ernstig gefrustreerd door de uiteenlopende
behandeling, die ze in de nationale (gesloten) goederenrechtelijke
stelsels van de verschillende landen ondervinden.

Op mondiaal niveau doet zich een grote verscheidenheid aan
goederenrechtelijke systemen voor. Hierdoor bestaat het gevaar dat elke
keer dat mobiel materieel de grens is gepasseerd, het erop gevestigde
zakelijk recht niet zal worden erkend of niet ten uitvoer kan worden
gelegd. De kans bestaat ook dat het zakelijke recht wordt achtergesteld
bij de in het buitenland door derden posterieur op hetzelfde object
verkregen rechten. Rechtsvergelijkend onderzoek, dat op verzoek van
UNIDROIT is uitgevoerd, heeft aangetoond dat de problematiek betreffende
de erkenning en tenuitvoerlegging van vreemde zakelijke rechten zich
vaker voordoet in ‘civil law’-jurisdicties, zoals in het Koninkrijk
der Nederlanden, dan in ‘common law’- landen. 

De mogelijkheid dat de rechten van de houder van het zakelijke recht in
het buitenland niet kunnen worden geëffectueerd, wordt in de
internationale financiële praktijk als een groot economisch risico
gezien. De omstandigheid dat de rechten van de houder van het recht in
het buitenland illusoir zouden kunnen zijn, werkt slechts
kostenverhogend. Om de hiervoor genoemde redenen bestond in de
internationale financiële luchtvaartpraktijk een dringende behoefte aan
afspraken, die in een internationale uniforme materiële
goederenrechtelijke regelgeving zou voorzien. 

Het Verdrag en het Protocol voorzien in een dergelijk unificatieverdrag.
Dit in tegenstelling tot andere bestaande verdragsrechtelijke regelingen
betreffende de financiering van roerende zaken, die slechts onder
omstandigheden een oplossing van de onderhavige problemen geven. Dit
geldt bijvoorbeeld voor het op 19 juni 1948 te Genève tot stand gekomen
Verdrag betreffende de internationale erkenning van rechten op
luchtvaartuigen (Trb. 1952, 86), dat voor het gehele Koninkrijk geldt.
Zoals de naam van dit verdrag reeds aangeeft, betreft het een
erkenningsverdrag. Het verdrag bevordert daardoor slechts een zekere
eenheid in de nationale wetgevingen. Het te Kaapstad tot stand gekomen
Verdrag en Protocol voorzien wel in de reeds lang gewenste uniforme
goederenrechtelijke regeling.

 

De betekenis van het Verdrag en het Protocol

Het doel van het gezamenlijke regime van het Verdrag en het Protocol is
het stimuleren van de financiering van kostbare luchtvaartuigen, motoren
en helikopters die per definitie grensoverschrijdend worden ingezet. De
meeste staten nemen geen belangrijke positie in bij de financiering van
de aanschaf van commerciële en private luchtvaartuigen. De betekenis
van het Verdrag en het Protocol is gelegen in het feit, dat het voor de
luchtvaartmaatschappijen makkelijker wordt gemaakt om aan
luchtvaartuigen en vliegtuigmotoren te komen. Investeerders zullen,
gezien de wereldwijde mogelijkheden van bescherming van hun rechten,
eerder geneigd zijn luchtvaartuigen en/of transportmaterieel te
financieren. Daartoe voorzien het Verdrag en het Protocol in uniforme
goederenrechtelijke en procedurele regels, waarvan voordelen worden
verwacht voor financiers, luchtvaartmaatschappijen, passagiers,
ondernemingen en andere belanghebbenden. Daardoor zullen
luchtvaartmaatschappijen moderne en veilige luchtvaartuigen en
vliegtuigmotoren kunnen gebruiken, hetgeen weer de veiligheid van de
burgerluchtvaart zal bevorderen.

KONINKRIJKSPOSITIE

De onderhavige parlementaire goedkeuring wordt gevraagd voor een
toetreding van het Koninkrijk der Nederlanden tot het Verdrag en het
Protocol ten behoeve van de Nederlandse Antillen en Aruba. Met het oog
op artikel 52 van het Verdrag en artikel XXIX van het Protocol zal bij
de toetreding een verklaring over de territoriale eenheden worden
afgelegd.

Deze goedkeuring voorziet niet in een toetreding ten behoeve van
Nederland tot het Verdrag en het Protocol. 

De afweging die in Nederland is gemaakt ter beantwoording van de vraag
of toetreding ten behoeve van Nederland gewenst is, is anders
uitgevallen dan de afweging voor wat betreft de Nederlandse Antillen en
Aruba. Aan het Nederlandse standpunt liggen de volgende overwegingen ten
grondslag.

Het Verdrag en het Protocol zijn in belangrijke mate gericht op het
versterken van de positie van de producenten van luchtvaartmaterieel en
op het vergroten van mogelijkheden voor krediettransacties ten gunste
van landen die als gevolg van ontoereikende rechtsregels met betrekking
tot zekerheidsrechten moeilijkheden hebben de financiering ter zake van
de luchtvaartinfrastructuur te waarborgen, zoals ontwikkelingslanden. De
producenten van luchtvaartmaterieel en de financiële sector zijn
terughoudend met het leveren van luchtvaartmaterieel en het verstrekken
van krediet voor de aankoop daarvan aan landen, wanneer men de
rechtspraak met betrekking op het ten uitvoer leggen van
zekerheidsrechten in die landen niet vertrouwt. Het Verdrag beoogt deze
terughoudendheid weg te nemen door de financier (schuldeiser) een
onevenredig sterke positie te verschaffen ten koste van de schuldenaar.
Het Verdrag geeft partijen daartoe een grote mate van contractsvrijheid,
waardoor de financier in staat wordt gesteld voor de schuldenaar
ongunstige voorwaarden af te dwingen. Voorts versterkt het Verdrag de
positie van de financier op tal van punten aanzienlijk ten koste van de
positie van de schuldenaar. Het Verdrag geeft de financier vergaande
bevoegdheden in het geval van verzuim van de schuldenaar. Zo kan de
financier in geval van verzuim van de schuldenaar de zaak in bezit
nemen, verkopen of in leasing geven, waarbij de inkomsten of winsten aan
de financier toekomen. Daarbij verdient opmerking dat het Verdrag alle
vrijheid biedt uit te maken wat onder verzuim wordt verstaan. Voorts kan
de financier bedingen dat hij in geval van verzuim van de schuldenaar
eigenaar van de in zekerheid gegeven zaak wordt, waarbij de waarde van
de zaak wordt afgetrokken van het door de schuldenaar verschuldigde
bedrag. Een dergelijke open bevoegdheid tot waardebepaling kan
gemakkelijk in het nadeel van de schuldenaar uitpakken en is dan ook
krachtens artikel 3:251 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek ongeldig.


Dit alles heeft tot de conclusie geleid dat het Koninkrijk der
Nederlanden  vooralsnog niet ten behoeve van Nederland zal toetreden tot
het Verdrag. Nederland behoort immers niet tot de landen met een
vliegtuigindustrie, noch tot landen met een “offshore aviation
financing industry”, noch bestaan er in Nederland moeilijkheden met
het verschaffen van waarborgen bij de financiering van
luchtvaartmaterieel.

In dit verband wordt er voorts nog op gewezen dat zowel ter zake van het
voorontwerp als ter zake van het Verdrag zelf kort na de totstandkoming
daarvan een aantal bedrijven zijn geraadpleegd, waarvan verwacht kon
worden dat het Verdrag hun internationale belangen zou raken. Het gaat
om de KLM, de Nederlandse Vereniging van Banken en NS, deze laatste met
het oog op het aan het Verdrag toe te voegen Spoorwegprotocol. De
ontvangen reacties kwamen erop neer dat men toetreding tot het Verdrag
onwenselijk acht (NVB en NS), dan wel dat men daarvoor vooralsnog geen
belangstelling heeft (KLM).

Ten slotte verdient voor wat Nederland betreft, nog opmerking dat in het
Verdrag en het Protocol onderwerpen worden geregeld die onder de
gemengde competentie van de Europese Gemeenschap (EG) en de EG-lidstaten
vallen. Zoals hierboven is aangegeven is de EG partij bij het Verdrag en
het Protocol, voor zover een en ander binnen haar exclusieve bevoegdheid
ligt (zie hierna de gezamenlijke toelichting op artikel 48 van het
Verdrag en artikel XXVII van het Protocol). Voor zover er geen
exclusieve bevoegdheid is, behouden de lidstaten hun bevoegdheid om toe
te treden.

Met betrekking tot de EG-lidstaten zijn thans alleen Ierland en
Luxemburg partij bij beide verdragen; Ierland vanwege de vestiging van
het Internationaal Register (zie hieronder de toelichting bij de
artikelen 16 en 17 van het Verdrag) en Luxemburg vanwege zijn aandeel in
het op 23 februari 2007 tot stand gekomen Protocol bij het Verdrag
inzake spoorwegmaterieel (Luxembourg Protocol to the Convention on
international interests in mobile equipment on matters specific to
railway rolling stock; zie   HYPERLINK "http://www.unidroit.nl" 
www.unidroit.nl ).

De regering van de Nederlandse Antillen en de regering van Aruba achten
het wenselijk dat het Koninkrijk der Nederlanden ten behoeve van de
Nederlandse Antillen en Aruba partij wordt bij het Verdrag en het
Protocol. Toetreding tot beide verdragen kan de financiële en
economische ontwikkeling van deze landen bevorderen, met name ten
aanzien van de zogenoemde ‘offshore aviation financing industry’. 

Met betrekking tot de economische voordelen zou gedacht kunnen worden
aan grote financiers in relatief machtige industrielanden die graag hun
producten willen afzetten. De toetreding tot de verdragen zal dan kunnen
bijdragen aan het verder ontwikkelen van nieuwe activiteiten voor de
Caribische landen en daarmee aan het verder verbreden van de eigen
economie in het algemeen en de internationale financiële
dienstverleningssector in het bijzonder. De Nederlandse Antillen en
Aruba bieden reeds een variëteit aan producten, zoals de economische
zone voor internationale handelsactiviteiten, het Vrijgestelde
Vennootschap voor financierings- en beleggingsactiviteiten, alsmede de
tonnagebelasting voor scheepsregistratie. De financiële instellingen en
andere dienstverleners op het gebied van internationale transacties,
zoals notarissen, advocaten, belastingsadviseurs en trustkantoren,
kunnen een extra product aanbieden. Hierdoor zou een toename van
transacties en financiële dienstverlening kunnen ontstaan. 

Voor wat de Nederlandse Antillen betreft, zullen na de staatkundige
hervorming beide verdragen overgenomen worden door Curaçao en Sint
Maarten. Ten aanzien van de BES (Bonaire, Sint Eustatius, Saba) geldt
als uitgangspunt dat na de staatkundige hervorming wetgeving van de
Nederlandse Antillen van toepassing blijft op de BES. Dit betekent ook
dat verdragen die zijn bekrachtigd voor de Nederlandse Antillen na de
staatkundige hervorming geldig blijven op de BES. Hiervan uitgaande
zullen het onderhavige Verdrag en het Protocol blijven gelden op de BES
(Kamerstukken II 2008/09, Nr. 32 047). Hiermee wordt voorkomen dat de
BES, door het niet langer geldig zijn van het Verdrag en het Protocol,
moeten terugvallen op wetgeving die niet gelijkwaardig is aan de
wetgeving van Curaçao, Aruba en Sint Maarten, waardoor ze in een andere
positie zouden komen dan de Caribische landen van het Koninkrijk.

Het Verdrag en het Protocol bevatten bepalingen die rechtstreeks werken.
Het partij worden van het Koninkrijk der Nederlanden ten behoeve van de
Nederlandse Antillen en Aruba bij beide verdragen heeft voor de huidige
wetgeving van die landen geen directe gevolgen. Het is wenselijk dat de
instrumenten zo mogelijk universeel zullen worden aanvaard, zodat alle
staten die partij zijn bij het Verdrag en het Protocol, zich in de
regimes ervan moeten kunnen vinden. Daarom is voor een ruim en
pragmatisch internationaal systeem gekozen, dat in alle landen direct
van toepassing kan zijn.

Het Verdrag en het Protocol gaan ervan uit dat een Verdragsstaat een
eigen goederenrechtelijk systeem heeft. De juridische kwalificatie,
ontstaansvereisten en effecten van de bestaande Nederlands-Antilliaanse
en Arubaanse zakelijke rechten worden aan het Burgerlijk Wetboek
overgelaten. Al de nationale zakelijke rechten die op
luchtvaartmaterieel kunnen worden gevestigd, kunnen onder het Verdrag en
het Protocol de basis vormen van een internationaal zakelijk recht.
Voorbeelden zijn het Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse pandrecht, het
hypotheekrecht en de zakelijke rechten van de ‘lessees’ (huurders).
Een internationaal zakelijk recht kan ter verkrijging van derdenwerking
in het Internationaal Register worden geregistreerd, mits de partijen
daarover schriftelijk overeenstemming hebben bereikt. Indien geen
overeenstemming bestaat, wordt met betrekking tot derden niets aan het
bestaande Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse systeem toegevoegd.
Ingeval van faillissement heeft een internationaal zakelijk recht
effect, indien het vóór de datum van het uitspreken van het
faillissement in het Internationaal Register is geregistreerd. 

Het partij worden bij het Verdrag en het Protocol heeft geen gevolgen
voor het bestaande Nederlands-Antilliaanse Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (RvNA) en het bestaande Arubaanse Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering (ARv). Beide verdragen gaan ervan uit dat de
partijen hun eigen rechtsmiddelen regelen. Zij hebben slechts effect,
indien aan de vereiste overeenstemming wordt voldaan. Bij gebrek aan een
regeling blijven de nationale rechtsmiddelen gelden. De partijen kunnen
niet de rechten van derden beïnvloeden, tenzij het een internationaal
zakelijk recht betreft dat in het Internationaal Register is
geregistreerd. 

De schuldeiser kan zich ook zonder de instemming van de schuldenaar tot
de rechter wenden en dan zijn het RvNA en het ARv van toepassing. Beide
wetboeken bevatten een uiterst beperkte regeling voor
‘teboekgestelde’ luchtvaartuigen. De afdeling ‘executoriaal beslag
en executie’ (art. 584a e.v. RvNA, respectievelijk ARv) is gebaseerd
op het eerder genoemde Verdrag betreffende de internationale erkenning
van rechten op luchtvaartuigen. Dergelijke beslagen komen niet of
nauwelijks voor. De afdeling ‘conservatoir beslag’ (art. 729 e.v.
RvNA, respectievelijk ARv) is ingegeven door het op 29 mei 1933 te Rome
tot stand gekomen Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige
bepalingen inzake conservatoir beslag op luchtvaartuigen (zie
laatstelijk Trb. 1988, 45). Beide verdragen blijven onverkort gelden,
wanneer niet alle betrokken staten partij zijn bij het Verdrag en het
Protocol. 

De toetreding tot het Verdrag en het Protocol geeft ook geen aanleiding
tot een wijziging van de bestaande Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse
Faillissementsverordening. Daar de Nederlandse Antillen en Aruba te
kennen hebben gegeven geen verklaring te willen afleggen als bedoeld
onder artikel XXX, derde lid, juncto artikel XI van het Protocol, blijft
de bestaande Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse faillissementsregeling
onverkort van kracht.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

De opzet van het Verdrag en het Protocol

Het Verdrag bevat algemene bepalingen. Het Protocol heeft betrekking op
specifiek de financiering, alsmede op het ‘leasen’ (huren) van
luchtvaartuigen, vliegtuigmotoren en helikopters. Het was onmogelijk om
in het Verdrag één goederenrechtelijke regelgeving voor de
verschillende categorieën van mobiel materieel op te nemen, daar de
bijzondere (technische) kenmerken van deze objecten niets
gemeenschappelijk hebben. Met de term mobiel materieel worden roerende
zaken aangeduid, die uit hun aard per definitie internationaal worden
gebruikt. Voorbeelden van dergelijke zaken zijn luchtvaartuigen,
vliegtuigmotoren, helikopters, treinen en commerciële satellieten.

Het Verdrag en het Protocol dienen ingevolge artikel 6 van het Verdrag
gezamenlijk gelezen en geïnterpreteerd te worden. Zowel het Verdrag,
als het Protocol beginnen met een artikel waarin de belangrijkste
verdragsbegrippen worden omschreven. 

Verder worden in de artikelen 45-bis en 46 van het Verdrag, alsmede in
de artikelen XXIV en XXV van het Protocol de verhoudingen tot andere
verdragen aangegeven. Met betrekking tot de in die artikelen genoemde
verdragen geldt dat het Koninkrijk geen partij is bij het op 12 december
2001 te New York tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties
inzake de overdracht van vorderingen in de internationale handel en het
op 28 mei 1988 te Ottawa tot stand gekomen Unidroit-verdrag inzake
internationale financiële ‘leasing’. Daarentegen is het gehele
Koninkrijk wel partij bij het eerder genoemde Verdrag tot het
vaststellen van enige eenvormige bepalingen inzake conservatoir beslag
op luchtvaartuigen en het op 19 juni 1948 te Genève tot stand gekomen
Verdrag betreffende de internationale erkenning van rechten op
luchtvaartuigen (Trb. 1952, 86). 

Voorts is in artikel 48 van het Verdrag en artikel XXVII van het
Protocol bepaald dat behalve staten ook regionale organisaties voor
economische integratie partij kunnen worden. Deze organisaties dienen
wel een verklaring af te leggen met betrekking tot zaken waarvan de
lidstaten hun bevoegdheid aan die organisaties hebben gegeven. 

Op 11 augustus 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel ingediend
bij de Raad inzake de toetreding van de EG tot het Verdrag en het
Protocol (zie COM(2008) 508 definitief). Deze toetreding betreft alleen
die onderdelen van het Verdrag en het Protocol waarvoor de EG exclusief
bevoegd is, namelijk de aangelegenheden die worden geregeld in
Verordening nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22
december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en
de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
(PbEG L 21/1) en Verordening nr. 1346/2000 van de Raad van de Europese
Unie van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PbEG L 160/1). 

Op 6 april 2009 is het voorstel van de Europese Commissie door de Raad
aangenomen (PbEG L 121/3). De EG is op 28 april 2009 partij geworden bij
beide verdragen. Deze toetreding was noodzakelijk, omdat de lidstaten op
die onderdelen van het Verdrag en het Protocol waarop de Gemeenschap
exclusief bevoegd is, niet bevoegd zijn om tot het Verdrag toe te
treden. Zonder deze toetreding door de EG kunnen de lidstaten die
betreffende gedeelten niet ratificeren. Een en ander heeft tot gevolg
dat de gedeelten in het Verdrag en het Protocol waarover de EG exclusief
bevoegd is, automatisch gelden in alle lidstaten van de EG, ongeacht of
de lidstaten partij zijn bij beide verdragen. Voor wat Nederland
betreft, heeft dat geen materiële gevolgen, nu de bepalingen
betreffende jurisdictie en insolventie van het Verdrag geen betekenis
hebben in het Nederlandse rechtssysteem, als Nederland het Verdrag niet
heeft geratificeerd. 



Het Verdrag

Hieronder wordt per hoofdstuk een artikelsgewijze toelichting gegeven.
Waar nodig worden artikelen van het Verdrag en het Protocol gezamenlijk
toegelicht.

Hoofdstuk I – Toepassingsbereik en algemene bepalingen (artikelen 1
tot en met 6) 

Artikel 2 waarin de materiële toepassingsvereisten worden uiteengezet,
voorziet in de vestiging en gevolgen van een uniek ‘internationaal
zakelijk recht’ op bepaalde vormen van mobiel materieel. Het
internationale zakelijk recht kan uitsluitend worden gevestigd op een
voor individualisering vatbare zaak die in het derde lid worden genoemd
en tevens in het Protocol nader worden aangeduid. Het internationale
zakelijk recht omvat de volgende drie categorieën van de
Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse rechtsfiguren: - de traditionele
zekerheidsrechten (pand en hypotheek) en de zakelijke rechten tot
aankoop of gebruik langer dan zes maanden van een luchtvaartuig; - de
operationele en financiële ‘lease’(huur); - het
eigendomsvoorbehoud. Het internationale zakelijke recht kan uitsluitend
worden gevestigd op unieke identificeerbare voorwerpen die in het derde
lid worden genoemd en tevens in het Protocol nader worden aangeduid. 

Artikel 3 geeft de criteria op basis waarvan een internationaal zakelijk
recht gevestigd kan worden en bevat in het tweede lid een verwijzing
naar de schuldeiser. 

De positie van de schuldenaar wordt in artikel 4 beschreven en in
artikel 5 wordt ingegaan op het uitleggen van de verdragsbepalingen.
Ingevolge het derde lid wordt met een verwijzing naar het toepasselijke
recht verwezen naar de interne regels van het recht van de staat wiens
gerecht bevoegd is van de zaak kennis te nemen. Het vierde lid geeft een
regeling inzake het toepasselijke recht indien een staat uit meerdere
territoriale eenheden bestaat.

Hoofdstuk II - Vestiging van een internationaal zakelijk recht (artikel
7)

Ingevolge artikel 7 moet voor het vestigen van een internationaal
zakelijk recht worden voldaan aan enkele vormvereisten. Zo dient de
overeenkomst die schriftelijk is aangegaan, betrekking te hebben op
voorwerpen, waar de debiteur beschikkingsmacht over heeft en die conform
de vereisten van het Protocol identificeerbaar zijn. Indien de basis een
traditioneel goederenrechtelijk zekerheidsrecht (pand of hypotheek) of
een ander zakelijk recht betreft, moeten de verzekerde verplichtingen
bepaald kunnen worden, maar zonder de noodzaak een geldbedrag of een
maximaal verzekerd geldbedrag te noemen. De verzekerde verplichting van
de verhuurder bestaat hier weliswaar niet uit het betalen van een
geldsom aan de huurder, doch uit het verschaffen van de eigendom of het
gebruik van het luchtvaartuig voor een periode langer dan zes maanden
aan de huurder. Deze verplichtingen kunnen op een eenvoudige wijze in de
notariële akte van vestiging worden vastgesteld.

Hoofdstuk III – Rechtsmiddelen bij verzuim (artikelen 8 tot en met 15)

In de artikelen van dit hoofdstuk worden de rechtsmiddelen (‘default
remedies’) geregeld die de houder van het internationale zakelijk
recht ten dienste staan, wanneer de schuldenaar in gebreke blijft. De
schuldeiser kan deze rechtsmiddelen aanwenden in elke verdragsstaat,
waarin het object van het internationale zakelijk recht zich bevindt.
Elke rechthebbende van zulk een recht, dat overeenkomstig artikel 7 van
het Verdrag is gevestigd, kan tegenover de schuldenaar van zijn
rechtsmiddelen gebruik maken. Daarbij maakt het niet uit of het
internationale zakelijk recht in het Internationaal Register is
opgenomen. Het vereiste van registratie van dit recht wordt in het
Verdrag alleen gesteld met het oog op derdenbescherming. Door de
registratie kunnen derden wetenschap krijgen van het gegeven, dat op een
bepaalde roerende zaak een internationaal zakelijk recht is gevestigd. 

In de nationale regelingen van staten bestaan grote verschillen inzake
de omvang van de rechtsmiddelen van de houder van een nationaal zakelijk
recht, alsmede omtrent de uitwinning ervan. Dit verschil in benadering
van de toepasselijke rechtsmiddelen doet zich traditioneel voor tussen
‘common law’- landen aan de ene kant en ‘civil law’- landen aan
de andere kant. Met name zijn de rechtsmiddelen van de houders van de
beperkte zekerheidsrechten, bijvoorbeeld pand en hypotheek, in deze
rechtsfamilies verschillend geregeld. Daarom kan de situatie zich
voordoen dat het rechtsmiddel dat op grond van het interne recht van de
ene staat aan een schuldeiser toekomt, in de andere staat in strijd is
met nationale dwingende regels. Daarentegen hebben de rechtsmiddelen van
de verkoper onder eigendomsvoorbehoud en ‘lessor’ (verhuurder), die
praktisch op universeel niveau als eigenaren worden beschouwd, in beide
rechtsfamilies dezelfde verstrekkende rechtsgevolgen. Om die reden maakt
het regime van het Verdrag een fundamenteel onderscheid tussen,
enerzijds, de rechtsmiddelen van de houder van een traditioneel zakelijk
recht (hypotheeknemer en pandnemer) en de zakelijke rechten tot aankoop
en gebruik voor een periode langer dan zes maanden van een
luchtvaartuig, en, anderzijds, de rechtsmiddelen van de verkoper onder
eigendomsvoorbehoud en de ‘lessor’ (verhuurder). De rechtsmiddelen
van de schuldeiser zijn in het Verdrag zodanig geformuleerd, dat ze
zowel in de ‘common law’- als ‘civil law’- landen zonder enig
probleem kunnen worden aangewend. 

Wanneer de in gebreke zijnde schuldenaar ermee heeft ingestemd, staan
ingevolge het eerste lid van artikel 8 de houder van het internationale
zakelijk recht, die houder is van een nationaal zakelijk recht, zoals
hypotheek, pand of de rechten van de ‘lessee’ (huurder), de volgende
rechtsmiddelen ter beschikking: 

de zakelijk gerechtigde kan de roerende zaak terughalen
(‘repossession’) waarop zijn recht is gevestigd; 

de houder kan zelf tot verkoop van dat object overgaan of hij kan het
‘leasen’ (huren). Ingevolge artikel 54, eerste lid, van het Verdrag
kan een staat bij de bekrachtiging van het Protocol verklaren, dat,
wanneer en zolang het object van het recht zich op zijn grondgebied
bevindt of vanuit dat gebied wordt gebruikt, de houder van een
internationaal zakelijk recht het object niet in ‘lease’ mag geven; 

de houder heeft recht op de opbrengst die uit het gebruik van het object
voortkomt. Een staat kan op grond van artikel 54, tweede lid, bij de
bekrachtiging van het Protocol verklaren dat de rechtsmiddelen die onder
het Verdrag aan de crediteur worden toegekend, slechts met de
toestemming van de rechter kunnen worden uitgeoefend. Het Verdrag maakt
dus duidelijk, dat de financier niet onder alle omstandigheden ten
aanzien van de debiteur (‘chargor’) over de besproken bijzondere
rechtsmiddelen kan beschikken. 

Op grond van het derde lid van artikel 8 moet de crediteur
(‘chargee’) alle voornoemde rechtsmiddelen op een commercieel
redelijke wijze aanwenden. Met deze bepaling wordt bereikt, dat de
schuldeiser die tot uitwinning van het internationale zakelijk recht
overgaat, het desbetreffende object niet beneden de marktwaarde zal
verkopen. Hiermee wordt er vanuit gegaan, dat de partijen in hun
zakelijke overeenkomst nader invullen hoe deze algemeen geformuleerde
bepaling moet worden geïnterpreteerd. Daarom bepaalt het Verdrag dat
een rechtsmiddel wordt geacht op een commercieel redelijke manier te
zijn aangewend, indien dit heeft plaats gevonden conform een wijze die
door de partijen in de onderliggende overeenkomst is overeengekomen. 

Deze regel van partijautonomie geldt echter niet, wanneer het
contractuele beding kennelijk onredelijk is. De betreffende
rechtsmiddelen worden in het Protocol aangepast aan de bijzondere
situatie, die zich bij de financiering van luchtvaartmaterieel voordoet.
Er wordt hier op gewezen dat artikel IX, derde lid, van het Protocol
allereerst de bepaling van het Verdrag uitsluit, en dat de crediteur
zijn rechtsmiddel op een commercieel redelijke wijze moet gebruiken. In
de plaats daarvan is in het Protocol de regeling opgenomen dat elk
rechtsmiddel, dat elke houder krachtens het Verdrag toekomt, op een
commercieel redelijke wijze dient te worden aangewend. Het gebruik van
een rechtsmiddel wordt als commercieel redelijk beschouwd, wanneer het
conform een bepaling in de overeenkomst wordt uitgeoefend. Een
uitzondering wordt echter in het Protocol gemaakt voor een dergelijke
bepaling, die kennelijk onredelijk is.

Ingevolge artikel 10 heeft de houder van het internationale zakelijk
recht, die een verkoper onder eigendomsvoorbehoud of ‘lessor’
(verhuurder) is, twee rechtsmiddelen tot zijn beschikking. Ten eerste
heeft hij het recht de overeenkomst te beëindigen en het object in
bezit te nemen. Ten tweede kan hij de hulp van de bevoegde rechter
inroepen. 

Het aantal rechtsmiddelen dat de houder van het internationale zakelijk
recht krachtens het Verdrag ter beschikking staat, kan in verschillende
Protocollen bij het Verdrag worden aangevuld of gewijzigd. In artikel IX
van het onderhavige Protocol vindt bijvoorbeeld een uitbreiding van zijn
rechten plaats. Volgens deze bepaling komen aan de rechthebbende ook de
volgende rechtsmiddelen toe, voor zover de schuldenaar daarmee heeft
ingestemd. Hij kan het vliegtuig dat het object is van het
‘international interest’ uitschrijven (de-registratie) uit het
nationaliteiten register, waarin het staat geregistreerd. Tevens kan hij
het vliegtuig weghalen uit de staat, waarin het zich bevindt. 

Op basis van artikel 11 zijn de partijen tot op grote hoogte autonoom
ten aanzien van de regeling van hun onderlinge rechten en
verplichtingen. Zij kunnen bijvoorbeeld zelf in hun contract
overeenkomen, op grond van welke feiten en omstandigheden de schuldenaar
geacht wordt in verzuim te zijn. In de uiterst professionele
internationale financieringspraktijk zullen de meeste partijen hun
onderlinge relaties zelf regelen. Indien de  schuldenaar en schuldeiser
daaromtrent niets zijn overeengekomen, wordt ingevolge het tweede lid
onder “verzuim” verstaan, een verzuim dat de schuldeiser wezenlijk
onthoudt hetgeen hij op grond van de overeenkomst mag verwachten.

Artikel 13 bevat bepalingen op basis waarvan een schuldeiser een recht
op redres heeft. Het gaat om een verzoek tot herziening door de
schuldeiser die het bewijs aanvoert van een verzuim door de schuldenaar.
Het tweede lid bevat een bepaling ter bescherming van belanghebbenden.
De bevoegdheid van de gerechten die zich over het redres kunnen
uitspreken, wordt geregeld in artikel 43 van het Verdrag.

Ingevolge artikel 15 kunnen de partijen, wat hun onderlinge relatie
betreft, van de bepalingen van het Verdrag en het Protocol betreffende
de rechtsmiddelen goeddeels schriftelijk afwijken. Ook in deze bepaling
komt de autonomie van de partijen bij de onderhavige hoogwaardige
transacties tot uitdrukking. Er wordt hier nogmaals op gewezen, dat deze
vrijheid niet de relatie van de partijen met derden betreft.

Hoofdstuk IV – Het internationale inschrijvingsstelsel (artikelen 16
en 17)

Artikel 16 bevat een bepaling over het Internationaal Register, waarin
de bestaande en toekomstige internationale zakelijke rechten, en
eventuele daaraan ondergeschikte rechten, ingeschreven kunnen worden.
Het gaat om een ‘filing system’, hetgeen betekent dat geen
notariële akten en andere documenten betreffende de nationale rechten
(bijvoorbeeld inzake hypotheken en pandrechten) behoeven te worden
geregistreerd. 

Overweegt een financieringsmaatschappij om de aanschaf van een bepaalde
kostbare roerende zaak te financieren, dan kan op elk moment en vanuit
elke plaats op de wereld nagegaan worden of er reeds een internationaal
zakelijk recht op het betreffende object is gevestigd. Hierbij wordt er
uitdrukkelijk op gewezen, dat onder het Protocol de internationale
zakelijke rechten op luchtvaartmaterieel, bijvoorbeeld de hypotheken op
luchtvaartuigen en de pandrechten op vliegtuigmotoren, separaat kunnen
worden geregistreerd. In de internationale praktijk worden de
vliegtuigmotoren veelal apart gefinancierd. Krachtens internationale
verkeersopvattingen vindt geen bestanddeelvorming (natrekking) van de
motoren plaats, nadat deze aan een luchtvaartuig zijn bevestigd. 

Ingevolge artikel 17 wordt een Toezichthoudende Autoriteit aangewezen,
die de Registerbewaarder van het Internationaal Register benoemt. In de
praktijk wordt het Internationaal Register door de onderneming Aviareto
(‘Registrar’) geopereerd vanuit Shannon, Ierland. Het toezicht over
de Registerbewaarder (‘Supervisory Authority') wordt in de praktijk
door ICAO uitgevoerd. 

Hoofdstuk V – Andere aangelegenheden met betrekking tot inschrijving
(artikelen 18 tot en met 26)

In de artikelen 18 tot en met 26 worden regels gegeven ten aanzien van
de inschrijving in het Internationaal Register. In artikel 18, eerste
lid worden de inschrijvingsvereisten omschreven, en staan de vereisten
en criteria vermeld voor de identificatie van het voorwerp waarop de
internationale zakelijke rechten zijn gevestigd en welke die op de
registratie van deze rechten betrekking hebben. Het tweede lid bepaalt
dat de Bewaarder geen onderzoeksplicht of een toestemmingsrecht heeft
betreffende de registratie van de internationale zakelijke rechten.
Ingevolge het vijfde lid kan het Protocol bepalen dat een
Verdragsluitende Staat in zijn territorium een bepaalde eenheid als
ingangspunt kan aanwijzen (‘designated entrypoint’), welke exclusief
belast zal zijn met de registratie van de internationale zakelijke
rechten. De informatie die voor de registratie is vereist, moet dan door
middel van deze eenheid aan het Internationaal Register worden gezonden.


Op grond van artikel 19 is een registratie in het Internationaal
Register slechts geldig wanneer deze overeenkomstig artikel 20 van het
Verdrag heeft plaats gevonden. Een registratie is te raadplegen vanaf
het moment dat het Internationaal Register haar een opvolgend en
ordelijk dossiernummer heeft toegekend, en de registratie informatie,
inclusief het dossiernummer, blijvend is opgeslagen en toegankelijk is
bij het Internationaal Register. Volgens artikel 21 blijft de
registratie van een internationaal zakelijk recht in het Internationaal
Register geldig totdat hij is doorgehaald of de in de registratie
vermelde periode is verlopen. Artikel 22 bevat bepalingen omtrent het
raadplegen van het Internationaal Register.

Hoofdstukken VI en VII – Voorrechten en immuniteiten van de
Toezichthoudende Autoriteit en de Bewaarder (artikel
27)/Aansprakelijkheid van de Bewaarder (artikel 28)

Ingevolge artikel 27, dat gebruikelijke bepalingen bevat omtrent
voorrechten en immuniteiten, bezit de Toezichthoudende autoriteit
internationale rechtspersoonlijkheid. 

Artikel 28 gaat in op de aansprakelijkheid van de Bewaarder. Op grond
van het eerste lid is hij aansprakelijk voor de door een persoon direct
geleden schaden voor verlies, voortvloeiende uit een fout of omissie van
de Bewaarder, functionarissen en werknemers of uit een disfunctioneren
van het Internationaal Register, behalve wanneer het disfunctioneren is
veroorzaakt door een onoverkomelijke en onweerstaanbare gebeurtenis. De
Bewaarder moet zijn verzekerd, of hij moet een financiële garantie
verkrijgen, die de aansprakelijkstelling, als bedoel in dit artikel, zal
dekken. De mate van verzekering moet door de Toezichthoudende Autoriteit
(ICAO) met inachtneming van de bepalingen van het Protocol worden
vastgesteld (vierde lid).

Hoofdstuk VIII – Rechtsgevolgen van een internationaal zakelijk recht
ten aanzien van derden (artikelen 29 en 30)

Deze artikelen bevatten een regeling inzake de rangorde van
concurrerende internationale zakelijke rechten, alsmede andere
persoonlijke en zakelijke rechten. Een geregistreerd internationaal
zakelijk recht heeft voorrang boven elk ander recht dat erna is
geregistreerd en boven een niet-geregistreerd internationaal zakelijk
recht. 

Het maakt niet uit of het betreffende recht volgens nationaal recht
geregistreerd zou moeten worden. Deze voorrangsregel betekent dat de
rangorde van de verschillende internationale zakelijke rechten wordt
bepaald door het tijdstip van inschrijving in het Internationaal
Register. De voorrang van het als eerste gepubliceerde internationale
zakelijk recht blijft bestaan, zelfs wanneer de houder bij de
registratie van zulk een recht wist dat op hetzelfde object reeds een
niet-geregistreerd anterieur internationaal zakelijk recht was
gevestigd. Dit geldt zelfs ten aanzien van de door de houder van het
eerstgenoemde zakelijk recht met die kennis geleverde prestatie. 

Aan de koper van een roerende zaak kan een internationaal zakelijk recht
worden tegengeworpen, indien dit recht in het Internationaal Register is
geregistreerd. 

Is het betreffende recht niet geregistreerd, dan kan het niet aan de
koper worden tegengeworpen, ook al weet de laatstgenoemde dat dit recht
op de zaak is gevestigd (artikel 30, tweede lid). Deze regeling is
uitdrukkelijk in het Verdrag opgenomen, daar het eigendomsrecht van de
koper niet onder de definitie van het internationale zakelijk recht
valt. De koper kan zijn eigendomsrecht dan ook niet op grond van het
Verdrag in het Internationaal Register laten inschrijven. 

Door de genoemde regeling wordt onder meer voorkomen, dat de koper
onverwachts zou worden geconfronteerd met een hoger in rang zijnde
internationaal zakelijk recht, dat na de aankoop van het object is
gevestigd en geregistreerd. De houders van verschillende internationale
zakelijke rechten die op hetzelfde object zijn gevestigd, kunnen in
beginsel onderling overeenkomen dat ze van de voorrangregeling van het
Verdrag afwijken. 

Voor de goede orde wordt hier reeds gewezen op het belang van artikel
III van het Protocol, dat een bijzondere regeling bevat betreffende de
toepassing van het Verdrag op verkopen (‘Application of Convention to
sales’). Hierin worden bepaalde bepalingen van het Verdrag op
koopovereenkomsten van toepassing verklaard.

In het vierde lid van artikel 29 worden de persoonlijke rechten van de
luchtvaartmaatschappijen geregeld. Dit in tegenstelling tot de
internationale zakelijke rechten van een luchtvaartmaatschappij. Volgens
deze bepaling verkrijgt een koper onder eigendomsvoorbehoud of huurder
van transportmaterieel (bijvoorbeeld een luchtvaartmaatschappij),
krachtens een bepaalde transactie, zijn recht (niet-zijnde een
internationaal zakelijk recht) in rangorde na een internationaal
zakelijk recht dat (krachtens een andere transactie) geregistreerd is,
vóór dat de betreffende verkoper onder eigendomsvoorbehoud of de
verhuurder zijn eigen internationaal zakelijk recht heeft geregistreerd
(vierde lid, onderdeel a). 

Er wordt in deze bepaling uitdrukkelijk een voorbehoud van
internationale zakelijke rechten gemaakt, die zijn ingeschreven
voorafgaand aan de registratie van het door de voorwaardelijke verkoper
of verhuurder gehouden internationale zakelijk recht. De koper onder
eigendomsvoorbehoud of huurder verkrijgt evenwel zijn recht vrij van een
ander recht dat niet is geregistreerd, zelfs al heeft hij wetenschap van
dat recht (vierde lid, onderdeel b). 

Deze bepaling in het Verdrag ziet op de nationale rechten die van
‘persoonlijke’ aard zijn zoals de persoonlijke rechten van de
luchtvaartmaatschappijen, die krachtens het toepasselijke nationale
recht kunnen worden toegekend. Er komt in artikel 29, vierde lid, van
het Verdrag tot uitdrukking, dat een koper onder eigendomsvoorbehoud of
‘lessee’ (huurder), in deze specifieke juridische hoedanigheid (als
voorwaardelijke koper of ‘lessee’), zelf geen internationaal
zakelijk recht kan verkrijgen en registreren. Hun positie is derhalve
niet sterk onder het Verdrag. Alleen de voorwaardelijke verkoper of de
verhuurder kan zulk een recht verkrijgen. Zij kunnen hun internationale
zakelijk recht wel in het Internationaal Register registreren. 

Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de Nederlands-Antilliaanse en
Arubaanse ‘lessees’ (huurders) krachtens artikel 2, tweede lid,
onderdeel a, van het Verdrag een internationaal zakelijk recht
('charge') kunnen verkrijgen. Zulk een recht kan bijvoorbeeld het
Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zakelijke recht van de
luchtvaartmaatschappij tot aankoop van een luchtvaartuig betreffen (art.
8:1308 Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen (BWNA),
respectievelijk Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA)). Het omvat ook het
recht van de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse luchtvaartmaatschappij
om voor een periode langer dan zes maanden een luchtvaartuig te
gebruiken (art. 8:1309 BWNA, respectievelijk BWA). In dat geval wordt de
gerechtigde onder het Verdrag als 'chargee' en niet als ‘lessee’
aangemerkt. Bij overeenstemming tussen partijen kunnen zij dat recht
registreren in het Internationaal Register en kan de
Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse luchtvaartmaatschappij ('chargee')
bijzondere rechtsmiddelen verkrijgen. 

Ingevolge artikel 30 kan een internationaal zakelijk recht in een
insolventieprocedure tegen de schuldenaar worden ingeroepen, indien dat
recht voorafgaand aan de aanvang van deze procedure overeenkomstig het
Verdrag in het Internationaal Register is ingeschreven. 

Daarnaast blijven de (nationale) regels betreffende eventuele benadeling
van crediteuren van kracht, alsmede de procedureregels die betrekking
hebben op de uitoefening van het eigendomsrecht die onder het beheer van
de curator staan. Deze regeling brengt tot uitdrukking dat een
geregistreerd internationaal zakelijk recht een goederenrechtelijke
status heeft en om die reden voorrang verkrijgt boven de persoonlijke
rechten en niet-geregistreerde internationale zakelijke rechten van
crediteuren in geval van faillissement van de debiteur.

Hoofdstuk IX – Cessie van geassocieerde rechten en internationale
zakelijke rechten; recht van subrogatie (artikelen 31 tot en met 38)

Behoudens wanneer door partijen anders is overeengekomen, doet een in
overeenstemming met artikel 32 verrichte cessie van geassocieerde
rechten tevens het daaraan geassocieerde internationale zakelijk recht
overgaan. Dat geldt ook voor alle internationale zakelijke rechten van
de cedent en hun rang ingevolge het Verdrag. De cessie van geassocieerde
rechten moet voldoen aan vormvereisten die in dit artikel zijn
beschreven. Zo zullen gerelateerde internationale zakelijke rechten
slechts overgaan, wanneer, onder meer, de cessie schriftelijk tot stand
is gekomen en de geassocieerde rechten identificeerbaar zijn. In geval
van cessie tot zekerheid moet de cessie de zekergestelde verbintenissen
bepalen in overeenstemming met het Protocol, doch zonder de noodzaak een
zekergesteld bedrag of maximumbedrag te vermelden. De cessie van een
overeenkomst die een internationaal zakelijk recht vestigt, is niet
geldig, tenzij sommige of alle daaraan gerelateerde geassocieerde
rechten eveneens worden gecedeerd.

Hoofdstuk X - Rechten of zakelijke rechten onderworpen aan verklaringen
door de Verdragsluitende Staten (artikelen 39 en 40)

Dit hoofdstuk regelt dat bepaalde niet-consensuele rechten (die van
rechtswege zijn ontstaan, dus zonder een overeenkomst tussen partijen)
onder specifieke voorwaarden onder de werking van het regime van het
Verdrag en het Protocol vallen.

Op grond van de artikelen 39 en 40 kan een Verdragsluitende Staat twee
soorten verklaringen afleggen bij UNIDROIT. Zo kan worden verklaard
welke soorten van buitencontractuele rechten of zakelijke rechten
(anders dan de rechten waarop artikel 40 betrekking heeft) ingevolge het
recht van die staat voorrang hebben boven een zakelijk recht ten aanzien
van een zaak, die equivalent is aan die van de houder van een
geregistreerd internationaal zakelijk recht. Deze Verdragsluitende Staat
moet aangeven welke categorieën voorrang hebben boven een geregistreerd
internationaal zakelijk recht, al dan niet in het kader van een
insolventieprocedure. Voorts kan in een verklaring worden aangegeven de
categorieën buitencontractuele of zakelijke rechten, die krachtens het
Verdrag inschrijfbaar zijn ten aanzien van alle categorieën zaken als
ware het recht of het zakelijke recht een internationaal zakelijk recht,
en die als zodanig zullen worden behandeld. Bij de toetreding van het
Koninkrijk tot het Verdrag zal geen verklaring in de zin van artikel 40
worden afgelegd omdat onder de huidige Nederlands-Antilliaanse en
Arubaanse wetgeving slechts executoriale beslagen en conservatoire
beslagen op teboekgestelde luchtvaartuigen in het kadaster kunnen worden
ingeschreven.

Hoofdstuk XI - Toepassing van het Verdrag op verkopen (artikel 41)

In dit hoofdstuk dat uit een artikel bestaat, wordt met betrekking tot
de toepassing van het Verdrag op de verkoop of toekomstige verkoop van
zaken verwezen naar de regelingen die nader beschreven zijn in artikel
III van het Protocol. 

Hoofdstuk XII – Bevoegdheid (artikelen 42 tot en met 46)

Artikel 42 bepaalt de keuze van de bevoegde rechter en maakt duidelijk
dat het Verdrag (en het Protocol) uitgaan van een vrijheid van de
partijen bij een transactie tot het regelen van hun onderlinge relatie.
De autonomie van de partijen staan vóórop in het regime van deze
instrumenten, daar de partijen van gelijkwaardig niveau zijn. 

Onverminderd de artikelen 43 en 44 zijn de gerechten van een
Verdragsluitende Staat, die door de partijen bij een transactie zijn
gekozen, bevoegd ten aanzien van uit hoofde van het Verdrag ingestelde
vorderingen. Het is niet vereist dat er een connectie bestaat tussen de
gekozen rechter en de partijen of de transactie. Deze bevoegdheid is
exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. 

Op basis van artikel 45 zijn de bepalingen van hoofdstuk VII niet van
toepassing op insolventieprocedures.

Hoofdstuk XIV – Slotbepalingen (artikelen 47 tot en met 62)

De artikelen 47 tot en met 49, alsmede artikel 62 betreffen
slotbepalingen die gebruikelijk zijn voor een internationaal juridisch
verbindend instrument. Op grond van het Verdrag kunnen geen voorbehouden
worden gemaakt. Wel kunnen volgens artikel 56 op enkele terreinen
verklaringen worden afgelegd (zie hierna). 

Artikel 51 bevat bepalingen met betrekking tot toekomstige protocollen.
De protocollen kunnen pas het Koninkrijk binden, nadat hiervoor
parlementaire goedkeuring is verkregen en zij voor het Koninkrijk zijn
bekrachtigd.

Het Protocol

Hieronder wordt de belangrijkste artikelen van het Protocol toegelicht.
Zoals in de preambule is aangegeven, komt het Protocol tegemoet aan de
specifieke vereisten van de financiering van luchtvaartuigen en breidt
het de reikwijdte van het Verdrag uit tot verkoopcontracten van
luchtvaartmaterieel. 

Ingevolge artikel III wordt het toepassingsgebied van het Verdrag
uitgebreid tot verkopen en toekomstige verkopen. 

Op basis van artikel IV is het Verdrag eveneens van toepassing op een
helikopter, of een bij een luchtvaartuig behorend luchtvaartuigcasco,
die wat de nationaliteit betreft zijn ingeschreven in een
Verdragsluitende Staat. Het formele toepasselijkheidcriterium van het
Verdrag, te weten de Verdragsluitende Staat waarin de debiteur is
gevestigd, wordt in het Protocol dus uitgebreid. Het land van de
nationaliteitsregistratie is (naast het land van vestiging van de
debiteur) bepalend of het gezamenlijke regime van het Verdrag en het
Protocol van toepassing is.

Artikel VIII regelt de rechtskeuze en is uitsluitend van toepassing
indien een Verdragsluitende Staat een verklaring ingevolge artikel XXX,
eerste lid, heeft afgelegd. De partijen bij een overeenkomst, of een
verkoopcontract, of een daaraan gerelateerde garantieovereenkomst of
achterstellings-overeenkomst kunnen overeenkomen door welk recht hun
‘contractuele’ rechten en verplichtingen worden beheerst. Er wordt
uitdrukkelijk op gewezen, dat de goederenrechtelijke rechten en
verplichtingen niet door een rechtskeuze kunnen worden beïnvloed.
Tenzij anders is overeengekomen, is het door de partijen gekozen recht
een verwijzing naar de regels van het internationale recht van de
aangewezen staat of, indien die staat uit meerdere territoriale eenheden
bestaat, het aangewezen recht van de aangewezen territoriale eenheid. 

Op grond van artikel IX kunnen de rechtsmiddelen bij verzuim, genoemd in
hoofdstuk III van het Verdrag, worden aangevuld. De schuldeiser kan deze
extra rechtsmiddelen slechts gebruiken, wanneer hij de voorafgaande
schriftelijke toestemming heeft van de houder van een geregistreerd
internationaal zakelijk recht dat in rang gaat boven die van de
schuldeiser. In de bijlage bij het Protocol is voorzien in een
standaardformulier voor onherroepelijke machtiging voor doorhaling van
de inschrijving en voor een uitvoerverzoek. Overigens is artikel 8 van
het Verdrag, betreffende de rechten van een houder van een
internationale zekerheid, niet van toepassing op luchtvaartuigzaken. De
door het Verdrag met betrekking tot een luchtvaartuigzaak toegekende
rechtsmiddelen moeten op een ‘in commercieel opzicht’ redelijke
wijze worden uitgeoefend. Een rechtsmiddel wordt geacht op een
dergelijke wijze te zijn toegepast, wanneer die toepassing in
overeenstemming is met een beding in de tussen de partijen gesloten
overeenkomst. Een uitzondering wordt op deze bepaling gemaakt voor het
geval, dat het beding ’kennelijk onredelijk’ is.

Artikel XI over de rechtsmiddelen bij insolventie is uitsluitend van
toepassing indien een Verdragsluitende Staat die de primaire rechtsmacht
bij insolventie heeft, een verklaring ingevolge artikel XXX, derde lid,
heeft afgelegd. De Verdragsluitende Staten kunnen voor een
insolventieregime kiezen, dat afwijkt van het in het Verdrag opgenomen
algemene insolventie-regime. Het Protocol geeft twee alternatieven,
waarvan de eerste in een ‘strenger’ insolventieregime voorziet,
terwijl het tweede een ‘minder-streng’ insolventieregime aanbiedt.
De eerste mogelijkheid, Alternatief A, geeft vérgaande bevoegdheden aan
de financier, verhuurder en verkoper onder eigendomsvoorbehoud, terwijl
de tweede mogelijkheid, Alternatief B, aan de schuldenaar een
mogelijkheid tot zuivering biedt. In het laatste geval kan de
schuldenaar ook de schuldeiser in de gelegenheid stellen de
luchtvaartuig, in overeenstemming met het toepasselijke recht, in bezit
te nemen.

In artikel XII wordt bepaald dat de gerechten van een Verdragsluitende
Staat waarin zich een luchtvaartuigzaak bevindt, in overeenstemming met
het recht van de Verdragsluitende Staat, in de ruimst mogelijke mate
zullen samenwerken met buitenlandse gerechten en buitenlandse curatoren
bij de uitvoering van de bepalingen van artikel XI.

Artikel XIII heeft betrekking op de onherroepelijke machtiging voor een
doorhaling van de inschrijving en een uitvoerverzoek uitsluitend van
toepassing is, indien een Verdragsluitende Staat een verklaring
ingevolge artikel XXX, eerste lid, heeft afgelegd. Indien een
schuldenaar een dergelijke machtiging heeft afgegeven, die in hoofdzaak
in overeenstemming is met het in de bijlage bij het Protocol opgenomen
standaardverzoek, en deze machtiging ter inschrijving bij de
registratie-autoriteit, Aviareto, is ingediend, wordt die machtiging
ingeschreven. Deze machtiging kan niet eenzijdig door de schuldenaar
worden ingetrokken.

In het tweede lid wordt verwezen naar een formulier voor onherroepelijke
machtiging voor doorhaling van de inschrijving en voor een
uitvoerverzoek. Dat formulier is als bijlage bij het Protocol gevoegd.
Wijziging van het formulier, waarvan de inhoud van uitvoerende aard is
ten opzichte van artikel XIII waar de bijlage onderdeel van vormt,
behoeft op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring
en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de
Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake
voorbehouden. 

Artikel XIV bepaalt dat een koper van een luchtvaartuigzaak krachtens
een ingeschreven verkoop zijn recht op die zaak verwerft vrij van een
later ingeschreven recht en vrij van een niet-geregistreerd recht, zelfs
wanneer de koper feitelijk op de hoogte is van het niet-ingeschreven
recht. Een koper van een luchtvaartuigzaak verwerft zijn recht op die
zaak onder voorbehoud van een recht dat ten tijde van diens verwerving
in het Internationaal Register was geregistreerd. De installatie van een
luchtvaartuigmotor op een luchtvaartuig of de verwijdering daarvan doet
geen afbreuk aan de eigendom van die motor of andere rechten of
zekerheden daarop. Deze belangrijke regeling beoogt een einde te maken
aan de bestaande discussie over de mogelijke ‘natrekking’ van
luchtvaartuigmotoren. 

In overeenstemming met artikel XVII is ICAO als de Toezichthoudende
Autoriteit aangewezen.

Op grond van artikel XIX, betreffende aangewezen punten van invoer, kan
te allen tijde een orgaan op het grondgebied van de Verdragsluitende
Staat worden aangewezen als punt van invoer, via welke informatie aan
het Internationaal Register moet of kan worden doorgegeven die vereist
is voor de inschrijving.

Ingevolge artikel XXI is een gerecht van een Verdragsluitende Staat,
indachtig de regeling van de artikelen 42 en 43 van het Verdrag, tevens
bevoegd indien de zaak een helikopter of een bij een luchtvaartuig
behorend luchtvaartuigcasco is, wanneer die staat de staat van
inschrijving is.

Artikel XXIV regelt de verhouding van het Protocol tot het op 29 mei
1933 te Rome totstandgekomen Verdrag tot het vaststellen van enige
eenvormige bepalingen inzake conservatoir beslag op luchtvaartuigen. Ten
aanzien van een Verdragsluitende Staat die partij is bij het verdrag van
1933 heeft het Verdrag voorrang boven dat verdrag voor zover het
betrekking heeft op luchtvaartuigen, zoals nader aangeduid in het
Protocol. De inhoud en de strekking van het verdrag van 1933 voldoen
namelijk niet aan de eisen van de hedendaagse internationale
luchtvaartfinancieringspraktijk. Dat verdrag beperkt de mogelijkheden
dat een crediteur conservatoir beslag legt op een Nederlands-Antilliaans
en Arubaans teboekgesteld luchtvaartuig. Het verdrag is in een tijd tot
stand gekomen, dat de meeste landen nog 'nationale
luchtvaartmaatschappijen' hadden. De landen financierden zelf het
luchtvaartmaterieel van deze ondernemingen. In dat kader vonden zij
conservatoire beslagen door privé-partijen niet wenselijk. Tegenwoordig
gaat het om substantiële investeringen en de luchtvaartmaatschappijen
moeten een beroep doen op de private internationale financieringsmarkt.
De financiers willen hun rechten adequaat kunnen handhaven. Het verdrag
van 1933 blijft echter gelden, wanneer niet alle betrokken staten partij
zijn bij het Verdrag en het Protocol. Bij de toetreding van het
Koninkrijk zal geen verklaring in de zin van het tweede lid worden
afgelegd.

VERKLARINGEN

Het Verdrag en het Protocol bevatten zogenoemde 'opt-in’- en
'opt-out'-verklaringen, op grond waarvan de Nederlandse Antillen en
Aruba een keuze uit een aantal bepalingen van deze instrumenten hebben
gemaakt. 

Afhankelijk van de afgelegde verklaringen kan een moderne regelgeving
betreffende de internationale luchtvaartfinanciering worden
gerealiseerd. Het is voor de ontwikkeling van de positie van de
Nederlandse Antillen en Aruba als ‘offshore aviation financing
jurisdictie(s)’ gewenst dat wordt gekozen voor een regime dat volgens
de internationale banken, ‘lessors’ (verhuurders) en andere
financiers adequaat is. De bescherming van de crediteuren, die de
regelgeving brengt, moet voldoen aan hetgeen op mondiaal niveau in brede
kring is aanvaard. 

Bij het Verdrag

Ingevolge artikel 56 kunnen verklaringen afgelegd worden bij een aantal
artikelen. Zo is reeds bij de paragraaf over de Koninkrijkspositie
aangegeven dat er een verklaring op grond van artikel 52 afgelegd zal
worden. Daarnaast zullen voor de Nederlandse Antillen en Aruba ook
verklaringen worden afgelegd bij de artikelen 39, 53 en 54, tweede lid.
Op grond van artikel XXXI van het Protocol worden deze verklaringen
eveneens geacht te zijn afgelegd in het kader van het Protocol.

In de verklaring in de zin van artikel 39 zal worden aangegeven dat alle
categorieën van buitencontractuele rechten en zekerheidsrechten (anders
dan de rechten waarop artikel 40 betrekking heeft) die ingevolge het
recht van de Nederlandse Antillen en Aruba voorrang hebben en zullen
hebben op een zakelijk recht op een zaak, en die gelijk zijn aan het
recht van de houder van een geregistreerd internationaal zakelijk recht,
dus gelijk aan de rechten van een zakelijk gerechtigde ('chargee'),
verkoper onder eigendomsvoorbehoud of lessor ('verhuurder'), in of
buiten faillissement en zonder registratie voorrang zullen hebben boven
een geregistreerd internationaal zakelijk recht. Door deze verklaring,
die algemeen is geformuleerd, wordt zeker gesteld dat de bestaande en
komende Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse buitencontractuele rechten,
die gelijkwaardig zijn aan een geregistreerd internationaal zakelijk
recht, ook in de toekomst zonder registratie voorrang zullen hebben.

Ten aanzien van artikel 53 zal worden verklaard dat de
Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse gerechten, die krachtens de
Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse wettelijke regelingen op de
rechterlijke organisatie bevoegd zijn, eveneens bevoegd zijn met
betrekking tot de toepassing van artikel 1 (zie onder h de definitie van
gerecht) en Hoofdstuk XII van het Verdrag, die respectievelijk
betrekking hebben op de begripsomschrijvingen van het Verdrag, en op de
bevoegdheden van de gerechten. Gezien de rechterlijke organisatie
(Gerecht in Eerste Aanleg, Gemeenschappelijk Hof en Hoge Raad) is het
raadzaam om op een algemene wijze aan te geven dat de bestaande en
toekomstige bevoegde Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse gerechten ook
onder het Verdrag bevoegd zullen zijn.

De verklaring die bij artikel 54, tweede lid, wordt afgelegd, zal
inhouden dat alle rechtsmiddelen die krachtens het Verdrag en het
Protocol aan de schuldeiser ter beschikking staan, en waarvan de
toepassing ingevolge deze bepalingen niet is onderworpen aan een verzoek
bij het gerecht, in overeenstemming met het recht van de Nederlandse
Antillen en van Aruba zonder de toestemming van het gerecht kunnen
worden uitgeoefend. De mogelijkheid dat de crediteur de door partijen
overeengekomen rechtsmiddelen zonder rechterlijke toestemming kan
uitoefenen, is een vereist voor een succesvol ‘international aviation
finance’-regime.

Zoals hierboven is aangegeven zal met betrekking tot artikel 40 geen
verklaring worden afgelegd. Dit zelfde geldt voor artikel 54, eerste
lid, en artikel 55 waardoor artikel 13 van het Verdrag onverkort van
toepassing blijft. Ten aanzien van de twee laatstgenoemde artikelen is
het wenselijk dat de rechterlijke macht van de Nederlandse Antillen en
Aruba een ruime bevoegdheid heeft in relatie tot het verlenen van
bijzondere rechtsmiddelen aan de schuldeiser. 

Bij het Protocol

Ingevolge artikel XXX, eerste lid, van het Protocol zal bij de
toetreding worden verklaard dat in relatie tot de Nederlandse Antillen
en Aruba de artikelen VIII, XII en XIII van toepassing worden. Dit houdt
in dat op grond van:

artikel VIII door de partijen bij een overeenkomst, een
koopovereenkomst, of achterstellings-overeenkomst, in relatie tot
elkaar, wat hun rechten en plichten betreft, kan worden gekozen voor
Nederlands-Antilliaans respectievelijk Arubaans recht. Het Protocol gaat
ervan uit dat de partijen bij substantiële
luchtvaartfinancieringstransacties het recht zullen kiezen dat hen het
beste uitkomt. Het betreft gelijkwaardige partijen en zij laten zich
door hooggekwalificeerde juridische en financiële experts bijstaan. Op
internationaal niveau is de vrijheid van rechtskeuze in brede kring
aanvaard;

artikel XII de gerechten van de Nederlandse Antillen en Aruba, wanneer
een luchtvaartuigzaak zich respectievelijk in de Nederlandse Antillen of
Aruba bevindt, in overeenstemming met het recht van de Verdragsluitende
Staat, in de ruimst mogelijke mate zullen samenwerken met buitenlandse
gerechten en buitenlandse curatoren bij de uitvoering van de bepalingen
van artikel XI. Dit betekent dat de buitenlandse gerechten en curatoren
die artikel XI toepassen van de Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse
gerechten een maximale medewerking kunnen eisen; en 

artikel XIII de persoon ten gunste van wie een ingeschreven
onherroepelijke machtiging voor de doorhaling van een inschrijving is
afgegeven, gerechtigd is de in artikel IX, eerste lid, bedoelde
rechtsmiddelen toe te passen. Deze rechtsmiddelen zijn toegesneden op
luchtvaartuigzaken en hun toepasselijkheid vereist dat de crediteur en
debiteur ermee hebben ingestemd. Zij gelden naast de algemene
rechtsmiddelen waarin Hoofdstuk III van het Verdrag voorziet. Een modern
‘international aviation finance’-regime vereist een duidelijk pakket
van regels dat erin voorziet dat een luchtvaartuigzaak zo snel mogelijk
door de crediteur uit het land van registratie wordt weggehaald en uit
het nationaliteitenregister wordt uitgeschreven, wanneer de debiteur in
gebreke is. De factor tijd is in de wereld van de internationale
luchtvaartfinanciering van doorslaggevende betekenis.

Verder zal ten aanzien van artikel XXX, tweede lid, worden verklaard dat
artikel X, met uitzondering van het vijfde lid, van toepassing wordt.
Artikel X van het Protocol, dat betrekking heeft op de wijziging van de
regeling in artikel 13 van het Verdrag betreffende het redres hangende
definitieve vaststelling, versterkt de positie van de crediteur die zijn
rechtsmiddelen wil uitoefenen. Voor het toepassen van artikel X, tweede
lid, van het Protocol juncto artikel 13, eerste lid, onderdelen (a), (b)
en (c) van het Verdrag wordt in de Nederlandse Antillen en Aruba in
verband met het verkrijgen van redres onder ‘spoedig’ verstaan: niet
meer dan 10 (tien) kalenderdagen, en in relatie tot artikel 13, eerste
lid, onderdeel (d) en (e) van het Verdrag niet meer dan 30 (dertig)
kalenderdagen, vanaf de dag van indiening van het verzoek om redres. Op
internationaal niveau is zulk een regeling, met hantering van de
hiervoor genoemde perioden van kalenderdagen, in brede kring aanvaard.
De verklaring omvat niet het vijfde lid van artikel X omdat volgens deze
bepaling de debiteur en crediteur mogen overeenkomen dat artikel 13,
tweede lid, van het Verdrag niet van toepassing zal zijn. Indien echter
het eerste lid van dit artikel 13 van toepassing is, is het tweede lid
van dat artikel dwingend recht. Volgens artikel 15 juncto artikel 13,
tweede lid, van het Verdrag kunnen in dat geval de debiteur en crediteur
deze bepaling niet uitsluiten.

Er zal geen verklaring in de zin van artikel XXX, derde lid, juncto
artikel XI afgelegd worden. De reden daarvan is dat de Nederlandse
Antillen en Aruba hun bestaande faillissementsverordeningen willen
handhaven. Er wordt dus niet op grond van artikel XI, tweede lid,
onderdeel A of onderdeel B, van het Protocol voor respectievelijk een
sterk of zwak faillissementsregime gekozen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 PAGE   7 

 PAGE   7