[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D59957, datum: 2009-11-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Antigua en Barbuda inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen. (2009D59956)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Antigua en Barbuda
inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; Mexico
City, 2 september 2009 (Trb. 2009, 158)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport ‘Towards a Global Tax co-operation’ vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen. Op 18 april 2002 heeft de
OESO in samenwerking met deze elf gecommitteerde landen de ‘Model
Agreement on Exchange of Information on Tax Matters’ voor de
uitwisseling van gegevens (hierna te noemen: het
‘OESO-modeluitwisselingsverdrag’) openbaar gemaakt.  Dit
modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze
gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke
belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde. Na
de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde ‘Tax
Information Exchange Agreements’ (TIEA’s) daadwerkelijk tot stand
kunnen komen, de OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer
‘gelijke concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’).
Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de
financiële dienstverlening in landen die overgaan tot meer
transparantie en het verschaffen van informatie, wordt beĂŻnvloed en dat
klanten zullen willen uitwijken naar andere minder ‘bereidwillige’
landen. Bovendien hecht een laag belastend gecommitteerd land over het
algemeen minder belang aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen
met een hogere belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom. 

De gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke
mogelijke nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. De na de bijeenkomst van
de groep twintig economisch meest belangrijke staten (G-20) op 2 april
2009 door de OESO gepubliceerde witte, grijze en zwarte lijsten bevatten
de landen die respectievelijk de OESO/normen naleven (wit), landen die
gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk kunnen maken dat zij de
normen naleven (grijs) en non-coöperatieve landen (zwart). De op de
zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels alle op de grijze lijst
bijgeschreven na politieke verklaringen dat zij zich ook committeren.
Het criterium om van de grijze lijst af te komen is op dit ogenblik of
het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten met verplichtingen tot
gegevensuitwisseling heeft gesloten, houdende verplichting tot
gegevensuitwisseling conform de internationale norm. Het vaak met een
beroep op het bankgeheim gebaseerde verzet tegen ruimere
gegevensuitwisseling is hiermee doorbroken. Wereldwijd heeft dit geleid
tot een snelle uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen
over TIEA’s of belastingverdragen met een modern artikel 26 (over
gegevensuitwisseling) van het OESO-modelbelastingverdrag. De laatste
aanpassing van dit artikel vond plaats bij de publicatie van het
OESO-modelbelastingverdrag 2005. EĂ©n van de voornaamste elementen van
dit moderne artikel 26 van het OESO-modelbelastingverdrag is dat het de
aangezochte staat geen ruimte biedt informatieverstrekking te weigeren
indien deze staat geen eigen (heffings)belang heeft (‘domestic
interest’) bij dergelijke informatie. Ook kan een aangezochte staat
informatieverstrekking niet weigeren op grond van een nationaal
bankgeheim. 

Nederland gaat mee in deze ontwikkelingen. Op grond van afspraken, die
in OESO-verband zijn gemaakt, hebben enkele OESO-lidstaten, waaronder
Nederland, aangeboden met jurisdicties in een bepaalde regio
onderhandelingen aan te gaan voor het sluiten van een TIEA. Zo heeft
Nederland gefungeerd als coördinator van een multilaterale
TIEA-onderhandelingsronde in het Zuid-Caribisch gebied. Het Verenigd
Koninkrijk fungeerde als coördinator voor het Noord-Caribisch gebied.
Het OESO-secretariaat fungeerde als coördinator voor de Stille Oceaan.
Andere lidstaten kunnen er voor kiezen zich hierbij aan te sluiten. De
onderhavige TIEA vloeit voort uit een dergelijk project. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is,
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben om
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met Antigua en Barbuda

Nederland heeft als project coördinator de onderhandelingen gevoerd met
Antigua en Barbuda. De onderhandelingen verliepen in een goede en
constructieve sfeer waarbij Nederland als inzet het
OESO-modeluitwisselingsverdrag, met enkele tekstuele wijzigingen
hanteerde. Met Antigua en Barbuda wijkt de uiteindelijk ambtelijk
overeengekomen tekst niet of nauwelijks af van deze inzet. Van belang is
dat in tegenstelling tot de beide andere OESO-deelprojecten in deze
tekst een tweede lid in artikel 8 is opgenomen. Alle landen die in het
Zuid-Caribische project meedoen, zijn tevens overeenkomstsluitende
partij bij het Economische Partnerschap Overeenkomst tussen de Cariforum
Staten en de EG en haar lidstaten (PbEU   HYPERLINK
"http://eur-lex.europa.eu/JOHtml.do?uri=OJ:L:2008:289:SOM:en:HTML" \t
"_blank"  L 289 van 30/10/2008) , dat vanaf 29 december 2008 voorlopig
toegepast wordt. Hoofdstuk 6 van dat verdrag bevat een regeling voor de
verwerking van persoonsgegevens die overeenkomt met het niveau van
bescherming van persoonsgegevens in Richtlijn EG 96/45 van het Europees
Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Door dit hoofdstuk en
met name artikel 199 van het verdrag van overeenkomstige toepassing te
verklaren voor de informatie-uitwisseling onder deze TIEA is het niet
nodig om met Antigua en Barbuda een Protocol overeen te komen ter
regeling van de bescherming van persoonsgegevens.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met Antigua en
Barbuda door Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de
internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB)
beoogt de benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot
de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), tot maatregelen voor
informatievergaring, maar ook tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen
wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor
informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Verdrag zijn
neergelegd.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen,
indien en voor zover deze afwijken van de bepalingen in dit
modelverdrag. Daar waar de bepalingen niet substantieel afwijken van dit
modelverdrag, is de desbetreffende OESO-toelichting (‘commentary’)
van overeenkomstige toepassing en wordt daarnaar verwezen. 

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder het Verdrag vallen. Dit Verdrag ziet op alle
belastingmiddelen, inclusief douanerechten.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Zoals gebruikelijk in belastingverdragen, zal het Verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onder l, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor het
in Europa gelegen grondgebied van Nederland, inclusief de buiten het
grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig
het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven
gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der Nederlanden
aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering sluit buiten
Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit.

Voor wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’
sluiten beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. Strafrechtelijke belastingzaken die
Nederland administratiefrechtelijk afdoet, zullen in Antigua en Barbuda
ook worden begrepen onder strafrechtelijke belastingzaken. Tevens vallen
onder dit begrip onderzoeken naar fraude die zouden kunnen leiden tot
strafrechtelijke vervolging; waarbij niet relevant is of er vervolgens
ook daadwerkelijk een strafvervolging plaatsvindt. Hierdoor vallen alle
strafbare feiten van artikel 69 van de AWR (opzetdelicten), waaronder
het doen van een onvolledige dan wel onjuiste aangifte, onder het
onderhavige informatieuitwisselingsverdrag. De definitie van
‘strafrechtelijke belastingzaken’ is van belang voor de toepassing
van artikel 12, zie hierna.

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet
doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich hierop expliciet moeten
vastleggen in hun OESO-toezegging. Op grond van artikel 5, eerste lid,
van de WIB heeft Nederland geen probleem aan deze bepalingen te voldoen.
Ook Antigua en Barbuda heeft de laatste jaren de nationale wetgeving
aangepast om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die uit het Verdrag
voortvloeien.

Het vijfde en zesde lid zijn sterk gericht op de uitvoering van de
informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken door de
verzoekende administratie op een zodanige manier dat gewaarborgd wordt
dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen en tijdig kan
reageren. In het zesde lid is een verplichting voor de bevraagde partij
opgenomen om spoedig richting de verzoekende partij aan te geven dat er
onvolkomenheden in het verzoek zitten of dat er belemmeringen zijn om
aan het verzoek om informatie te voldoen.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is goeddeels ontleend aan artikel 22,
vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg totstandgekomen
Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale
aangelegenheden (‘WABB-verdrag’, Trb. 1991, 4). Naast de
geheimhouding en de ‘doelbinding’ die in dit artikel afdoende worden
geregeld (inhoudende dat de gegevens niet verder mogen worden gebruikt
dan het doel waarvoor ze worden verstrekt), zou de bescherming van
persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen zijn. Zoals in het algemeen
deel van deze toelichting uiteen is gezet zijn alle landen die in het
Zuid-Caribische project meedoen, tevens overeenkomstsluitende partij bij
het Economische Partnerschap Overeenkomst tussen de Cariforum staten en
de EG en haar lidstaten (PbEU   HYPERLINK
"http://eur-lex.europa.eu/JOHtml.do?uri=OJ:L:2008:289:SOM:en:HTML" \t
"_blank"  L 289 van 30/10/2008) , dat vanaf 29 december 2008 voorlopig
toegepast wordt. Hoofdstuk 6 van dat verdrag bevat een regeling voor de
verwerking van persoonsgegevens die overeenkomt met het niveau van
bescherming van persoonsgegevens in Richtlijn EG 96/45 van het Europees
Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Op grond van de
artikelen 25 en 26 van deze richtlijn kunnen gegevens worden
uitgewisseld met derde landen die een passend beschermingsniveau bieden.


Artikel 9 (Kosten) 

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van Antigua en Barbuda naar Nederland) zullen de bepalingen over
de vergoeding van kosten voor het verkrijgen van de informatie door de
wederzijdse bevoegde autoriteiten in onderling overleg nader worden
vastgesteld. 

Artikel 10 (Uitvoeringswetgeving) 

Beide landen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden vastgesteld,
reeds de voor de toepassing van het verdrag noodzakelijke nationale
wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien in de
praktische toepassing mocht blijken dat er nog nadere regelingen nodig
zijn in de nationale wetgeving van Ă©Ă©n van beide verdragsluitende
partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke verplichting op de
verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat het Verdrag
effectief kan worden toegepast.

Artikel 11 ((Procedures voor onderling overleg en arbitrage) 

Dit artikel komt precies overeen met artikel 13 van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag en schept de mogelijkheid van een
procedure voor onderling overleg om eventuele problemen bij de
tenuitvoerlegging of interpretatie van het Verdrag op te lossen. In het
tweede lid wordt de grondslag gelegd voor het in onderling overleg
overeenkomen van uitvoeringsregelingen, onder meer inzake het
vaststellen van standaardformulieren die zullen worden gebruikt voor het
doen van verzoeken. 

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in haar huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten.
Een dergelijk besluit zal dan het karakter hebben van een
uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 12 (Inwerkingtreding) 

De datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de ontvangst van de
laatste van de twee voor inwerkingtreding noodzakelijke mededelingen dat
aan de grondwettelijke of anderszins vereiste formaliteiten is voldaan. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel (p), is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor 
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 13 (Beëindiging) 

Partijen kunnen het verdrag opzeggen. Dit kan plaatsvinden via de
diplomatieke kanalen of door een schriftelijke kennisgeving aan de
andere partij. Door het tweede lid wordt verzekerd dat de
Belastingdienst nog zes maanden na een kennisgeving van opzegging van
het Verdrag de tijd krijgt om verzoeken te doen en in voorbereiding
zijnde verzoeken af te ronden. 

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

 OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000, beschikbaar
via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

 OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

 OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd, waarin het Global Forum on
Taxation van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

 OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

 Het commentaar bij het OESO-modelbelastingverdrag van 17 juli 2008,
OESO, Model tax convention on income and capital, Parijs: OESO 2008,
vermeldt een voorbehoud van België, Oostenrijk, Luxemburg en
Zwitserland bij artikel 26. In maart 2009 hebben deze landen verklaard
hun voorbehoud in te trekken.

 Zie  HYPERLINK
http://www.consilium.europa.eu/applications/Accords/details.asp?cmsid=29
7&id=2008034&lang=EN&doclang=EN 
http://www.consilium.europa.eu/applications/Accords/details.asp?cmsid=29
7&id=2008034&lang=EN&doclang=EN 

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

 Zie  HYPERLINK
http://www.consilium.europa.eu/applications/Accords/details.asp?cmsid=29
7&id=2008034&lang=EN&doclang=EN 
http://www.consilium.europa.eu/applications/Accords/details.asp?cmsid=29
7&id=2008034&lang=EN&doclang=EN 

  PAGE  1