[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D59966, datum: 2009-11-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Bermuda inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (2009D59965)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals
gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de uitwisseling van
informatie betreffende belastingzaken, met Protocol; Londen, 8 juni 2009
(Trb. 2009, 108)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport “Harmful Tax Competition, an emerging
global issue” uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport “Towards a Global Tax co-operation” vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen. Op 18 april 2002 heeft de
OESO in samenwerking met deze elf gecommitteerde landen de ‘Model
Agreement on Exchange of Information on Tax Matters’ voor de
uitwisseling van gegevens, (hierna te noemen: het ‘modelverdrag’)
openbaar gemaakt . Dit modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor
effectieve gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze
gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke
belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep die dit modelverdrag opstelde. Na de totstandkoming
van dit modelverdrag hebben in het kader van het OESO-traject naar een
betere informatie-uitwisseling meer dan dertig gecommitteerde landen dit
model onderschreven. Deze gecommitteerde landen waren echter van oordeel
dat, voordat zogenaamde ‘tax information exchange agreements’
(TIEA’s) daadwerkelijk tot stand kunnen komen, de OESO dient te zorgen
voor wereldwijd min of meer ‘gelijke concurrentievoorwaarden’
(‘level playing field’). Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is
het risico groot dat de financiële dienstverlening in landen die
overgaan tot meer transparantie en het verschaffen van informatie, wordt
beĂŻnvloed en dat klanten zullen willen uitwijken naar andere minder
“bereidwillige” landen. Bovendien hecht een laag belastend
gecommitteerd land over het algemeen minder belang aan uitwisseling van
fiscale gegevens dan landen met een hogere belastingdruk. De
gegevensuitwisseling zal dan ook veelal eenrichtingsverkeer zijn:
Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken aan een laag belastend
gecommitteerd land doen, dan andersom. 

De gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke
mogelijke nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. Op 12 oktober 2005 hebben het Koninkrijk der
Nederlanden en het tot de Britse Kroon behorende Eiland Man reeds een
TIEA ondertekend (Trb. 2005, 293). In navolging hiervan is ook met de
eveneens tot de Britse Kroon behorende eilanden Jersey en Guernsey
overeenstemming bereikt over soortgelijke verdragen (Trb. 2007, 149 en
Trb. 2008, 113). 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. De na de bijeenkomst van
de groep twintig economisch meest belangrijke staten (G-20) op 2 april
2009 door de OESO gepubliceerde witte, grijze en zwarte lijsten bevatten
de landen die respectievelijk de OESO-normen naleven (wit), landen die
gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk kunnen maken dat zij de
normen naleven (grijs) en non-coöperatieve landen (zwart). De op de
zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels alle op de grijze lijst
bijgeschreven na politieke verklaringen dat zij zich ook committeren.
Het criterium om van de grijze lijst af te komen is op dit ogenblik of
het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten met verplichtingen tot
gegevensuitwisseling heeft gesloten, houdende verplichting tot
gegevensuitwisseling conform de internationale norm. Het vaak met een
beroep op het bankgeheim gebaseerde verzet tegen ruimere
gegevensuitwisseling is hierdoor gebroken. Wereldwijd heeft dit geleid
tot een snelle uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen
over TIEA’s of belastingverdragen met een modern artikel 26
OESO-modelverdrag (gegevensuitwisseling). De laatste aanpassing van dit
artikel vond plaats bij de publicatie van het OESO-modelverdrag 2005.
EĂ©n van de voornaamste elementen van dit moderne artikel
26 OESO-modelverdrag is dat het de aangezochte staat geen ruimte biedt
informatieverstrekking te weigeren indien deze staat geen eigen
(heffings)belang heeft (‘domestic interest’) bij dergelijke
informatie. Ook kan een aangezochte staat informatieverstrekking niet
weigeren op grond van een nationaal bankgeheim. Nederland gaat mee in
deze ontwikkelingen. Naast Bermuda is nog een aantal TIEA’s
overeengekomen , o.a. met de Caymaneilanden, Anguilla, Antigua en
Barbuda, Saint Vincent and the Grenadines, Saint Christopher (Saint
Kitts) and Nevis, de Britse Maagdeneilanden en de Turks en Caicos
Eilanden, en worden diverse onderhandelingen gevoerd. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben om
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met Bermuda

In 2000 heeft Bermuda zich gecommitteerd aan de door het Global Forum
geformuleerde beginselen van fiscale transparantie en effectieve
informatie-uitwisseling. Bermuda is geen zelfstandige staat, maar een
British Overseas Territory in de zin van de British Overseas Territories
Act 2002 en heeft eigen wetgeving op het gebied van economie en
financiën. Bermuda kan daarom toch worden aangeduid als een land met
een eigen jurisdictie. Bermuda heeft actief meegewerkt in de discussie
tussen de OESO en de belastingparadijzen en heeft zich al vroeg in dat
proces bereid verklaard op verzoek een bilateraal verdrag inzake
informatie-uitwisseling met OESO-lidstaten te sluiten langs de lijnen
van het ‘Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters’.
De eerste onderhandelingsronde tussen Nederland en Bermuda vond in april
2008 plaats op Nederlands initiatief. Bermuda had op dat ogenblik reeds
een informatieuitwisselingsverdrag met de Verenigde Staten, dat
grotendeels overeenstemt met het modelverdrag en dat in 1998 in werking
is getreden. Bermuda heeft parallel met de besprekingen met Nederland
ook onderhandelingen gevoerd met ondermeer Australië, Duitsland,
Nieuw-Zeeland, en de landen van de Nordic Council. 

Nederland en Bermuda zijn in de afsluitende besprekingen (7 tot en met 9
april 2009) tot een evenwichtig pakket gekomen, dat zal leiden tot een
hoog niveau van transparantie en informatie-uitwisseling. Met het
onderhavige Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda
(zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de uitwisseling van
informatie betreffende belastingzaken, met Protocol (hierna: het
Verdrag) wordt voldaan aan de OESO-standaarden van
informatie-uitwisseling. Het belang voor Nederland bij een zo ruim
mogelijke informatie-uitwisseling is – zoals hiervoor uiteen is gezet
– groot. Om deze reden en gezien het feit dat ten tijde van de
onderhandelingen van het Verdrag het level playing field anders was,
heeft Nederland in navolging van onder meer de landen van de Nordic
Council met Bermuda als compenserend voordeel ook overeenstemming
bereikt over:

een Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van
Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk
van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele
belasting met betrekking tot ondernemingen die schepen of
luchtvaartuigen exploiteren in het internationale verkeer;

een Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van
Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk
van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de toegang tot onderlinge
overlegprocedures in verband met winstcorrecties tussen verbonden
ondernemingen; en

een Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals
gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele
belasting met betrekking tot natuurlijke personen. 

Bermuda heeft uiteindelijk niet vastgehouden aan een lange lijst van
compenserende voordelen die in de eerste onderhandelingsronde werd
opgegeven, waaronder voorbeelden op niet-fiscaal terrein. Tijdens de
afsluitende besprekingen is uitdrukkelijk stilgestaan bij toekomstige
internationale ontwikkelingen op het gebied van transparantie en
informatie-uitwisseling. Op verzoek van Nederland is in het Protocol
artikel 4 opgenomen (zie de toelichting hierna), dat anticipeert op
toekomstige ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen richting
verdergaande vormen van informatie-uitwisseling. Hierbij valt te denken
aan spontane en automatische informatie-uitwisseling. 

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met Bermuda door
Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) beoogt de
benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot de
Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), tot maatregelen voor
informatievergaring, maar ook tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen
wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor
informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Verdrag zijn
neergelegd.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.1. Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het modelverdrag. In de volgende
onderdelen is een toelichting opgenomen over de bilateraal
overeengekomen bepalingen, indien en voor zover deze afwijken van de
bepalingen in het modelverdrag. Daar waar de bepalingen niet
substantieel afwijken van het modelverdrag is de desbetreffende
OESO-toelichting (‘commentary’) van overeenkomstige toepassing en
wordt daarnaar verwezen. 

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. De tekst van artikel 1 is
aangepast aan de mogelijkheden van beide partijen ten aanzien van de
informatie-uitwisseling, doch hiermee is geen substantiële inhoudelijke
afwijking van het modelverdrag beoogd. 

Op verzoek van Bermuda is de term “naar verwachting relevant”
gewijzigd in “relevant”. Blijkens de nadere omschrijving van de term
“relevant” in artikel 4, tweede lid, wordt hiermee geen beperking
beoogd. Verwezen moge worden naar de toelichting aldaar.

De reikwijdte van rechten en waarborgen van belastingplichtigen uit het
modelverdrag is niet opgenomen, omdat volgens beide partijen deze
passage aanleiding zou kunnen zijn voor interpretaties die jegens de
verdragspartner niet meer redelijk en billijk zouden zijn. Bedoeld is
aan te geven dat het legitiem is om rekening te houden met redelijke
waarborgen. Deze waarborgen mogen, zoals neergelegd in de laatste zin,
niet gebruikt worden om langs een omweg het doel van het Verdrag,
namelijk effectieve gegevensuitwisseling, te verhinderen of te
vertragen.

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het modelverdrag is aan partijen overgelaten welke belastingen onder
het Verdrag vallen. In het kader van de onderhandelingen met Bermuda is
afgesproken, evenals is gebeurd in het informatieuitwisselingsverdrag
met het Eiland Man, dat een aantal met name genoemde belastingmiddelen
vallen onder het bereik van het verdrag. Uit het commentaar op het
OESO-modelverdrag volgt dat partijen ervoor kunnen kiezen bepaalde
categorieën belastingmiddelen uit te sluiten. Op verzoek van Nederland
is de reikwijdte niet beperkt tot de belastingen op inkomen en winsten,
maar is deze uitgebreid tot het schenkingsrecht, het successierecht en
de omzetbelasting.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het modelverdrag. 

Zoals gebruikelijk in belastingverdragen, zal het verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onder l, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor het
in Europa gelegen grondgebied van Nederland, inclusief de buiten het
grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig
het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven
gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der Nederlanden
aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering sluit buiten
Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit. 

Voor wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’
sluiten beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
modelverdrag. Strafrechtelijke belastingzaken die Nederland
administratiefrechtelijk afdoet, zullen in Bermuda ook worden begrepen
onder strafrechtelijke belastingzaken. Tevens vallen onderzoeken naar
fraude die zouden kunnen leiden tot strafrechtelijke vervolging onder
dit begrip; of er vervolgens ook daadwerkelijk een strafvervolging
plaatsvindt, is niet relevant. Hierdoor vallen alle strafbare feiten van
artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (opzetdelicten),
waaronder het doen van een onvolledige dan wel onjuiste aangifte, onder
het onderhavige informatieuitwisselingsverdrag. De definitie van
‘strafrechtelijke belastingzaken’ is van belang voor de toepassing
van artikel 13, zie hierna.

Het tweede lid bevat, zoals reeds vermeld bij artikel 1, een ruime
omschrijving van de term “relevant” die duidelijk maakt dat
gevraagde informatie ook dan relevant zal worden geacht indien het pas
na ontvangst van de informatie duidelijk kan worden of die informatie in
verband staat met en nuttig is voor een reeds plaatsvindend onderzoek.

Het vierde lid legt vast dat voor de interpretatie van teksten die
woordelijk overeenstemmen met teksten in het modelverdrag, de
desbetreffende OESO-toelichting bij die artikelen of artikelleden zal
worden gebruikt ondanks het feit dat Bermuda geen OESO-lidstaat is. 

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
modelverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie moet worden
uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de eigen
nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat zowel
volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet
doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich hierop expliciet moeten
vastleggen in hun OESO-toezegging. Op grond van artikel 5, eerste lid,
van de WIB heeft Nederland geen probleem aan deze bepalingen te voldoen.
Ook Bermuda heeft de laatste jaren de nationale wetgeving aangepast om
te kunnen voldoen aan de verplichtingen die uit het Verdrag
voortvloeien.

De formulering van het vierde lid wijkt iets af van dit lid in het
modelverdrag, maar hiermee zijn geen substantiële inhoudelijke
wijzigingen beoogd. In onderdeel b is aan ‘juridisch
eigendom’(‘legal ownership’) toegevoegd de term uiteindelijk
gerechtigde (‘beneficial ownership’) om hiermee een zo breed
mogelijke reikwijdte van de bepaling te krijgen. Het gaat daarbij om de
uiteindelijk gerechtigde die meestal tevens de belastingplichtige is.
Dit komt overeen met de Anti Money Laundering Recommendations van de
Financial Action Task Force (FATF, een intergouvernementeel
samenwerkingsverband van landen met belangrijke financiële centra dat
zich bezig houdt met de bestrijding van witwassen en van de financiering
van terrorisme). Niet zozeer het verkrijgen van informatie over de
juridische eigenaar is een probleem. Aan die informatie kan Bermuda
relatief gemakkelijk komen, maar het verkrijgen van informatie over een
uiteindelijk gerechtigde (‘beneficial owner’) is lastiger. Daarom
leek het verstandig de verkrijgbaarheid van dat soort informatie
expliciet vast te leggen. 

Voor zover bij trusts sprake is van eigendom, vallen, alhoewel niet
expliciet vermeld, trusts onder het begrip “other persons”. Ten
aanzien van trusts is het meest relevant de informatie over instellers,
trustees, begunstigden en de positie in een keten van
eigendomsverhoudingen. Uitdrukkelijk is opgenomen dat hierover
informatie kan worden ingewonnen.

Ingevolge het vijfde lid is er geen verplichting tot het verstrekken van
informatie met betrekking tot een periode van meer dan zes jaar
voorafgaand aan het belastingtijdvak waarvoor de informatie wordt
gevraagd. De in deze bepaling opgenomen termijn sluit aan bij de
bewaartermijn die geldt in Bermuda.

Het zesde en zevende lid zijn sterk gericht op de uitvoering van de
informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken door de
verzoekende administratie op een zodanige manier dat gewaarborgd wordt
dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen en tijdig kan
reageren. Ten behoeve van de duidelijkheid is in dit kader
overeengekomen om de verzoekende bevoegde autoriteit officieel te laten
bevestigen – via ondertekening van de verzoeken door een hoge
functionaris van de bevoegde autoriteit – dat de informatie van belang
en noodzakelijk is voor het vaststellen van de belastingplicht van de in
het onderzoek betrokken persoon op basis van de wetgeving van de
verzoekende verdragsluitende partij. Informatieverzoeken van Nederland
op basis van bijvoorbeeld TIEA’s worden opgesteld en verzonden door de
FIOD/ECD. Bermuda heeft aangegeven de hierbij betrokken functionarissen
te beschouwen als de hogere functionaris (‘senior official’)
waarnaar het verdrag verwijst. De nadere werkwijze kan worden ingevuld
in een Memorandum van Overeenstemming tussen de bevoegde autoriteiten,
zonder dat daarbij de rechtskracht van verzoeken wordt ingeperkt.

Artikel 7 (Mogelijkheid een verzoek af te wijzen) 

Dit artikel bevat de uitzonderingen op de verplichting tot
informatieverstrekking op een verzoek. Hoewel de formulering enigszins
afwijkt van het corresponderende artikel in het modelverdrag, komt de
inhoud daarmee nagenoeg volledig overeen. Zo is de formulering van het
derde lid wat meer toegeschreven op de situatie van de common
law-landen, Uit het commentaar op het OESO-modelverdrag volgt dat het
nationale verschoningsrecht wordt erkend. De enige inhoudelijke
afwijking is dat op verzoek van Bermuda als extra weigeringsgrond is
opgenomen de situatie waarin de verzoekende administratie – in een
spiegelbeeldige situatie – niet in staat zou zijn op verzoek van de
aangezochte administratie in eigen land soortgelijke informatie te
verkrijgen.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het OESO-modelverdrag is
goeddeels ontleend aan artikel 22, vierde lid, van het op 25 januari
1988 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag inzake wederzijdse
administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden (‘WABB-verdrag’,
Trb.1991, 4). Naast de geheimhouding en de doelbinding die in dit
artikel afdoende worden geregeld, zou de bescherming van
persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen zijn. Op grond van de
artikelen 25 en 26 van de EG-richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
(Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50) kunnen gegevens worden
uitgewisseld met derde landen die een passend beschermingsniveau bieden.
Omdat Bermuda nog niet aan een onderzoek op dit gebied is onderworpen
door de Europese Unie, is in bepaling 2 van het Protocol een aantal
regels vastgelegd voor het gebruik van persoonsgegevens. Deze voorzien
in een niveau van bescherming dat overeenkomt met dat van de eerder
genoemde richtlijn.

Artikel 9 (Kosten) 

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van Bermuda naar Nederland) zullen de bepalingen over de
vergoeding van kosten voor het verkrijgen van de informatie door de
wederzijdse bevoegde autoriteiten in onderling overleg nader worden
vastgesteld. Daarbij worden door de verzoekende partij in meer gevallen
kosten vergoed dan gebruikelijk is bij een belastingverdrag; waar de
belangen van de verdragsluitende partijen meer evenwichtig verdeeld
zijn.

Artikel 10 (Uitvoeringswetgeving) 

Beide landen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden vastgesteld,
reeds de voor de toepassing van het verdrag noodzakelijke nationale
wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien in de
praktische toepassing mocht blijken dat er nog nadere regelingen nodig
zijn in de nationale wetgeving van Ă©Ă©n van beide verdragsluitende
partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke verplichting op de
verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat het Verdrag
effectief kan worden toegepast.

Artikel 11 (Taal)

Om praktische redenen heeft Nederland er mee ingestemd om voor de
informatieverzoeken, alsmede de reactie hierop, alleen de Engelse taal
te gebruiken. Het belang om snel en adequaat informatie te verkrijgen
zal vrijwel altijd aan Nederlandse zijde liggen. Verzoeken in het
Nederlands zouden dan eerst door Bermuda vertaald moeten worden met alle
nadelen van dien, zoals de kosten van zulke vertalingen en de vertraging
die dit kan veroorzaken in het verkrijgen van de gevraagde informatie. 

Artikel 12 (Procedures voor onderling overleg en arbitrage) 

Dit artikel is ontleend aan artikel 25 van het
OESO-modelbelastingverdrag en schept de mogelijkheid van een procedure
voor onderling overleg om eventuele problemen bij de tenuitvoerlegging
of interpretatie van het Verdrag op te lossen. In het tweede lid wordt
de grondslag gelegd voor het in onderling overleg overeenkomen van
uitvoeringsregelingen, onder meer inzake het vaststellen van
standaardformulieren die zullen worden gebruikt voor het doen van
verzoeken. 

De formulering in het derde lid laat ruimte om eventueel te besluiten
tot bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te
beslechten. 

Artikel 13 (Inwerkingtreding) 

De datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de ontvangst van de
laatste van de twee voor inwerkingtreding noodzakelijke mededelingen dat
aan de grondwettelijke of anderszins vereiste formaliteiten is voldaan.
Die datum zal evenwel niet liggen vóór 1 januari 2010. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel (g), is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor 
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Met schakelbepalingen is geregeld dat de inwerkingtreding van de door
Nederland geboden compenserende voordelen niet eerder plaats vindt dan
de inwerkingtreding van dit Verdrag. Het betreft het Verdrag tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Bermuda (zoals gemachtigd
door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en
Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking
tot ondernemingen die schepen of luchtvaartuigen exploiteren in het
internationale verkeer, het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Regering van Bermuda (zoals gemachtigd door de
Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en
Noord-Ierland) inzake de toegang tot onderlinge overlegprocedures in
verband met winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen en het
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals
gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele
belasting met betrekking tot natuurlijke personen.

Artikel 14 (Beëindiging) 

Als minimumperiode dat het Verdrag van kracht zal zijn, is op Nederlands
verzoek, om de informatie-uitwisseling een kans te geven, in het eerste
lid een termijn van drie jaar opgenomen. Door het tweede lid wordt
verzekerd dat de Belastingdienst nog zes maanden na een kennisgeving van
opzegging van het Verdrag de tijd krijgt om verzoeken te doen en in
voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. Het opnemen van een
dergelijke periode is redelijk, aangezien er nogal wat eisen aan een
informatieverzoek worden gesteld, waardoor de voorbereiding van een
verzoek lange tijd in beslag kan nemen. 

II.2. Protocol

Preambule

De preambule schetst de omstandigheden waarbinnen het Verdrag tot stand
is gekomen. De eerste overweging verwijst naar de politieke toezegging
van Bermuda in 2000 ten aanzien van de OESO-beginselen van transparantie
en effectieve informatie-uitwisseling. De tweede overweging weerspiegelt
de erkenning door Nederland dat Bermuda zich ook daadwerkelijk aan deze
toezegging heeft gehouden en dat door het sluiten van het Verdrag tot
uitdrukking wordt gebracht dat Nederland erkent dat Bermuda niet
betrokken is bij schadelijke belastingconcurrentie en daarom niet wordt
beschouwd als belastingparadijs. 

Artikel 1 (betreffende artikel 5, zevende lid, onderdeel (e))

In artikel 5, zevende lid, onderdeel (e), is vastgelegd dat de bevoegde
autoriteit van de vragende partij alleen een verzoek om
informatie-uitwisseling zal doen in het geval het niet mogelijk is deze
informatie op een andere manier in eigen land te verkrijgen, dan wel
wanneer hierdoor een onevenredige moeilijkheid zou ontstaan voor de
vragende partij (‘uitputtingsbeginsel’). Doel van het
uitputtingsbeginsel is uiteraard niet het beperken van
gegevensuitwisseling, maar wel het vermijden dat de ene
belastingadministratie onnodig verzoeken doet en dus extra werk schept
voor de andere belastingadministratie. In deze bepaling wordt op verzoek
van Bermuda vastgelegd dat onder het gebruik van alle in eigen land
voorhanden middelen mede wordt begrepen het gebruik van verdragen met
derde landen als de gevraagde informatie zich in die derde landen
bevindt. 

Artikel 2 (betreffende artikel 5)

In tegenstelling tot bij het Eiland Man, Jersey en Guernsey was geen
advies voorhanden van de Europese Commissie over het niveau van
gegevensbescherming op Bermuda. Evenals Duitsland heeft Nederland
Bermuda daarom voorgesteld een aantal basisregels voor de behandeling
van persoonsgegevens vast te leggen zoals voortvloeiend uit de Richtlijn
95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (PbEG L 281, blz. 31-50).

Artikel 3 (betreffende artikel 12)

Op verzoek van Bermuda is ten aanzien van artikel 12 vastgelegd dat,
indien Ă©Ă©n van beide partijen de indruk heeft dat de andere partij op
basis van veronderstelde schadelijke belastingconcurrentie maatregelen
neemt tegen ingezetenen van het eerste land, op verzoek een
overlegprocedure zal worden gestart om tot een oplossing te komen.
Aangezien Nederland dit soort maatregelen niet of nauwelijks toepast en
in de preambule al heeft erkend dat Bermuda geen schadelijke
belastingconcurrentie toepast, lijkt deze bepaling niet gebruikt te
zullen worden.

Artikel 4 (betreffende herziening van het Verdrag)

Deze bepaling bevat de bereidheid van beide partijen om zo spoedig
mogelijk besprekingen te beginnen wanneer Nederland of Bermuda verdragen
met derde landen sluiten, mits vergelijkbaar met Bermuda, waarin andere
vormen van gegevensuitwisseling (spontane en/of automatische
verstrekking) worden voorzien of wanneer Bermuda de nationale wetgeving
aanpast om zulke andere vormen van gegevensuitwisseling mogelijk te
maken. Nederland hecht, zoals in de inleiding aangegeven, aan een zo
breed mogelijke internationale gegevensuitwisseling en ziet het huidige
Verdrag als een tussenstap naar verdergaande gegevensuitwisseling tussen
Bermuda en Nederland. Onderdeel a, onder (i), behelst overigens naar de
mening van beide partijen tevens de mogelijkheid dat de OESO het
modelverdrag aanpast of de normen van transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling aanscherpt. Als spiegelbeeld is voorzien dat ook
Bermuda om hernieuwde besprekingen kan vragen indien Nederland met
landen (jurisdicties) die vergelijkbaar zijn met Bermuda, minder ver
gaande verdragen sluit dan het onderhavige verdrag. 

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag en het Protocol zullen, voor wat het Koninkrijk betreft,
alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

 OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000, beschikbaar
via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

 OESO, Agreement on exchange of information on tax matters,
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

 OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd , waarin het Global Forum on
Taxation van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

 OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

 Het commentaar bij het OESO-modelbelastingverdrag van 17 juli 2008,
OESO, Model tax convention on income and capital, Parijs: OESO 2008,
vermeldt een voorbehoud van België, Oostenrijk, Luxemburg en
Zwitserland bij artikel 26. In maart 2009 hebben deze landen verklaard
hun voorbehoud in te trekken.

 De leden van de Nordic Council zijn Denemarken, de FaerĂžer, Finland,
Groenland, IJsland, Noorwegen en Zweden.

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het eerder geciteerde
modelverdrag.

  PAGE  1