[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D59976, datum: 2009-11-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Caymaneilanden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (2009D59975)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de
Caymaneilanden zoals gemachtigd krachtens de volmacht van het Verenigd
Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de uitwisseling
van informatie betreffende belastingen, met Protocol; ’s-Gravenhage, 8
juli 2009 (Trb. 2009, 119)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport ‘Towards a Global Tax co-operation’ vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen. Op 18 april 2002 heeft de
OESO in samenwerking met deze elf gecommitteerde landen de ‘Model
Agreement on Exchange of Information on Tax Matters’ voor de
uitwisseling van gegevens (hierna te noemen: het
‘OESO-modeluitwisselingsverdrag’) openbaar gemaakt.  Dit
modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze
gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke
belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde. Na
de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde ‘Tax
Information Exchange Agreements’ (TIEA’s) daadwerkelijk tot stand
kunnen komen, de OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer
‘gelijke concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’).
Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de
financiële dienstverlening in landen die overgaan tot meer
transparantie en het verschaffen van informatie, wordt beĂŻnvloed en dat
klanten zullen willen uitwijken naar andere minder ‘bereidwillige’
landen. Bovendien hecht een laag belastend gecommitteerd land over het
algemeen minder belang aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen
met een hogere belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom. 

De gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke
mogelijke nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. De na de bijeenkomst van
de groep twintig economisch meest belangrijke staten (G-20) op 2 april
2009 door de OESO gepubliceerde witte, grijze en zwarte lijsten bevatten
de landen die respectievelijk de OESO-normen naleven (wit), landen die
gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk kunnen maken dat zij de
normen naleven (grijs) en non-coöperatieve landen (zwart). De op de
zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels alle op de grijze lijst
bijgeschreven na politieke verklaringen dat zij zich ook committeren.
Het criterium om van de grijze lijst af te komen is op dit ogenblik of
het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten met verplichtingen tot
gegevensuitwisseling heeft gesloten, houdende verplichting tot
gegevensuitwisseling conform de internationale norm. Het vaak met een
beroep op het bankgeheim gebaseerde verzet tegen ruimere
gegevensuitwisseling is hiermee doorbroken. Wereldwijd heeft dit geleid
tot een snelle uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen
over TIEA’s of belastingverdragen met een modern artikel 26 (over
gegevensuitwisseling) van het OESO-modelbelastingverdrag. De laatste
aanpassing van dit artikel vond plaats bij de publicatie van het
OESO-modelbelastingverdrag 2005. EĂ©n van de voornaamste elementen van
dit moderne artikel 26 van het OESO-modelbelastingverdrag is dat het de
aangezochte staat geen ruimte biedt informatieverstrekking te weigeren
indien deze staat geen eigen (heffings)belang heeft (‘domestic
interest’) bij dergelijke informatie. Ook kan een aangezochte staat
informatieverstrekking niet weigeren op grond van een nationaal
bankgeheim.

Nederland gaat mee in deze ontwikkelingen. Op grond van afspraken die in
OESO-verband zijn gemaakt, hebben enkele OESO-lidstaten, waaronder
Nederland, aangeboden met jurisdicties in een bepaalde regio
onderhandelingen aan te gaan voor het sluiten van een TIEA. Zo heeft
Nederland gefungeerd als coördinator van een multilaterale
onderhandelingsronde in het Zuid-Caribisch gebied. Het Verenigd
Koninkrijk fungeerde als coördinator voor het Noord-Caribisch gebied.
Het OESO-secretariaat fungeerde als coördinator voor de Stille Oceaan.
Andere lidstaten kunnen ervoor kiezen zich hierbij aan te sluiten. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is,
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben om
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met de Caymaneilanden

Omdat zowel Nederland als de Caymaneilanden betrokken waren bij de
totstandkoming van het OESO-modeluitwisselingsverdrag bestonden al sinds
het begin van de eeuw ambtelijke contacten tussen beide landen ten
behoeve van de totstandkoming van een informatieuitwisselingsverdrag.
Twee onderhandelingsrondes in 2004 respectievelijk 2006 hebben evenwel
door diverse omstandigheden niet geresulteerd in ambtelijke
overeenstemming. De Caymaneilanden bleken niet verder te willen gaan dan
de informatie-uitwisseling waarin reeds werd voorzien op grond van de
spaarrenteovereenkomst die tussen Nederland en de Caymaneilanden tot
stand was gekomen. 

Een regeringswisseling in mei 2009 gecombineerd met de toegenomen
internationale druk op de implementatie van de internationale standaard
inzake fiscale transparantie en informatie-uitwisseling zorgde voor
hernieuwing van de onderhandelingsrelatie. De nieuwe regering van de
Caymaneilanden wil de Caymaneilanden op de kaart zetten als een
kwalitatief hoogwaardig financieel centrum, dat voldoet aan
internationale standaarden van transparantie en informatie-uitwisseling.
EĂ©n van de instrumenten die de Caymaneilanden daartoe wilde hanteren is
implementatie van nationale regelgeving die de Caymaneilanden de
mogelijkheid geven informatie uit te wisselen met andere landen, zonder
dat daaromtrent een verdrag is gesloten. Uit oogpunt van rechtszekerheid
en wederkerigheid streefden de Caymaneilanden ook naar een spoedige
totstandkoming van verdragen. Naar aanleiding van hernieuwde contacten
tussen Nederland en de Caymaneilanden kon in de zomer van 2009
ambtelijke overeenstemming worden bereikt over de tekst van een verdrag,
waarbij de partijen materieel zo dicht mogelijk bij het
OESO-modeluitwisselingsverdrag willen blijven. De wens van Nederland om
een regeling ter waarborging van bescherming van persoonsgegevens werd 
door de Caymaneilanden gehonoreerd, omdat een dergelijke regeling past
in het streven van de Caymaneilanden een hoogwaardig financieel centrum
te zijn. Zie ook artikel II van het Protocol.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met de
Caymaneilanden door Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op
de Internationale Bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
(WIB) beoogt de benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals
toegang tot de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), tot
maatregelen voor informatievergaring, maar ook tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen
wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor
informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Verdrag zijn
neergelegd.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen,
indien en voor zover deze afwijken van de bepalingen in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. Daar waar de bepalingen niet
substantieel afwijken van dit modelverdrag, is de desbetreffende
OESO-toelichting (‘commentary’) van overeenkomstige toepassing en
wordt daarnaar verwezen. De Caymaneilanden hebben veel redactionele
wijzigingen voorgesteld. Inhoudelijk is geen materiële afwijking van
het OESO-modeluitwisselingsverdrag beoogd. Nederland kon instemmen met
deze redactionele voorstellen omdat het geen inhoudelijke wijzigingen
impliceerde.

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder het Verdrag vallen. Dit Verdrag ziet op alle
belastingmiddelen, inclusief de belastingmiddelen die worden ingevoerd
na de inwerkingtreding van dit Verdrag.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Zoals gebruikelijk in belastingverdragen, zal het Verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onder l, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor het
in Europa gelegen grondgebied van Nederland, inclusief de buiten het
grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig
het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven
gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der Nederlanden
aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering sluit buiten
Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit. 

Wat betreft de Caymaneilanden geldt het Verdrag voor het grondgebied van
de Caymaneilanden, inclusief de territoriale wateren en gebieden, waar
de Caymaneilanden overeenkomstig het internationale recht soevereine
rechten kunnen uitoefenen met betrekking tot de zeebodem en de
ondergrond daarvan. 

Voor wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’
sluiten beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. Strafrechtelijke belastingzaken die
Nederland administratiefrechtelijk afdoet, zullen in de Caymaneilanden
ook worden begrepen onder strafrechtelijke belastingzaken. Tevens vallen
onder dit begrip onderzoeken naar fraude die zouden kunnen leiden tot
strafrechtelijke vervolging, waarbij niet relevant is of er vervolgens
ook daadwerkelijk een strafvervolging plaatsvindt. Hierdoor vallen alle
strafbare feiten van artikel 69 van de AWR (opzetdelicten), waaronder
het doen van een onvolledige dan wel onjuiste aangifte, onder het
onderhavige informatieuitwisselingsverdrag. De definitie van
‘strafrechtelijke belastingzaken’ is van belang voor de toepassing
van artikel 12, zie hierna.

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet
doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich hierop expliciet moeten
vastleggen in hun OESO-toezegging. Op grond van artikel 5, eerste lid,
van de WIB heeft Nederland geen probleem aan deze bepalingen te voldoen.
Ook de Caymaneilanden hebben de laatste jaren de nationale wetgeving
aangepast om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die uit het Verdrag
voortvloeien. In hun streven naar een breed werkende
informatie-uitwisseling zijn partijen overeengekomen dat verzoeken ook
kunnen zien op belastingzaken die betrekking hebben op een verder
verleden. In afwijking van het OESO-modelverdrag is daarom geen
weigeringsgrond opgenomen, die bijvoorbeeld toestaat verzoeken af te
wijzen die zien op belastingjaren langer dan vijf jaar terug.

Artikel 7 (Mogelijkheid een verzoek af te wijzen) 

Dit artikel bevat de uitzonderingen op de verplichting tot
informatieverstrekking op een verzoek. Hoewel de formulering enigszins
afwijkt van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag, komt de inhoud daarmee nagenoeg volledig
overeen. Zo is de afwijzingsgrond inzake informatie die onder het
beroepsgeheim van een raadsman valt in afwijking van artikel 7, derde
lid, OESO-modeluitwisselingsverdrag niet opgenomen in een afzonderlijk
artikellid, maar is deze geĂŻntegreerd in artikel 7, tweede lid. Dit
betekent dat geen informatie hoeft te worden verstrekt als de informatie
valt onder een wettelijk verschoningsrecht.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is goeddeels ontleend aan artikel 22,
vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg totstandgekomen
Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale
aangelegenheden (‘WABB-verdrag’, Trb. 1991, 4). Naast de
geheimhouding en de ‘doelbinding’ die in dit artikel afdoende worden
geregeld (inhoudende dat de gegevens niet verder mogen worden gebruikt
dan het doel waarvoor ze worden verstrekt), zou de bescherming van
persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen zijn. Op grond van de
artikelen 25 en 26 van de EG-richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
(Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50) kunnen gegevens worden
uitgewisseld met derde landen die een passend beschermingsniveau bieden.
Zie ook artikel II (ad artikel 5) van het Protocol. In die bepaling is
voorzien in een niveau van bescherming van persoonsgegevens dat
overeenkomt met de in die toelichting genoemde Richtlijn 95/46/EEG.

Artikel 9 (Kosten) 

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van de Caymaneilanden naar Nederland) zullen de bepalingen over de
vergoeding van kosten voor het verkrijgen van de informatie door de
wederzijdse bevoegde autoriteiten in onderling overleg nader worden
vastgesteld. 

Artikel 10 (Taal) 

Om praktische redenen heeft Nederland er mee ingestemd om voor de
informatieverzoeken, alsmede de reactie hierop, alleen de Engelse taal
te gebruiken. Het belang om snel en adequaat informatie te verkrijgen
zal vrijwel altijd aan Nederlandse zijde liggen. Verzoeken in het
Nederlands zouden dan eerst door de Britse Maagdeneilanden vertaald
moeten worden met alle nadelen van dien, zoals de kosten van zulke
vertalingen en de vertraging die dit kan veroorzaken in het verkrijgen
van de gevraagde informatie. 

Artikel 11 (Procedures voor onderling overleg en arbitrage) 

Dit artikel komt vrijwel overeen met artikel 13 van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag en schept de mogelijkheid van een
procedure voor onderling overleg om eventuele problemen bij de
tenuitvoerlegging of interpretatie van het Verdrag op te lossen. In het
tweede lid wordt de grondslag gelegd voor het in onderling overleg
overeenkomen van uitvoeringsregelingen, onder meer inzake het
vaststellen van standaardformulieren die zullen worden gebruikt voor het
doen van verzoeken. 

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in zijn huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten.
Een dergelijk besluit zal dan het karakter hebben van een
uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 12 (Inwerkingtreding) 

De datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de ontvangst van de
laatste van de twee voor inwerkingtreding noodzakelijke mededelingen dat
aan de grondwettelijke of anderszins vereiste formaliteiten is voldaan. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel (p), is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.. Deze zaken moeten wel zien op
belastingtijdvakken die beginnen op of na 1 januari 2004. 

Artikel 13 (Beëindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag opzeggen. Dit dient plaats te vinden binnen
op zijn minst zes maanden voor het einde van het kalenderjaar, maar voor
het eerst na verloop van drie jaar na inwerkingtreding van dit Verdrag.
Door de slotzin van het eerste lid wordt verzekerd dat de
Belastingdienst nog op zijn minst zes maanden na een kennisgeving van
opzegging van het Verdrag de tijd krijgt om verzoeken te doen en in
voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. 

III. Protocol

Artikel I (betreffende artikel 5, vijfde lid, onderdeel g)

In artikel 5, vijfde lid, onderdeel g, is vastgelegd dat de bevoegde
autoriteit van de vragende partij alleen een verzoek om
informatie-uitwisseling zal doen in het geval het niet mogelijk is deze
informatie op een andere manier in eigen land te verkrijgen, dan wel
wanneer hierdoor een onevenredige moeilijkheid zou ontstaan voor de
vragende partij (‘uitputtingsbeginsel’). Doel van het
uitputtingsbeginsel is uiteraard niet het beperken van
gegevensuitwisseling, maar wel het vermijden dat de ene
belastingadministratie onnodig verzoeken doet en dus extra werk schept
voor de andere belastingadministratie. In deze bepaling wordt op verzoek
van de Caymaneilanden vastgelegd dat onder het gebruik van alle in eigen
land voorhanden middelen mede wordt begrepen het gebruik van verdragen
met derde landen als de gevraagde informatie zich in die derde landen
bevindt. 

Artikel II (betreffende artikel 5)

In tegenstelling tot bij het Eiland Man, Jersey en Guernsey was geen
advies voorhanden van de Europese Commissie over het niveau van
gegevensbescherming op de Caymaneilanden. Evenals Duitsland heeft
Nederland daarom voorgesteld een aantal basisregels voor de behandeling
van persoonsgegevens vast te leggen zoals voortvloeiend uit de Richtlijn
95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (PbEG L 281, blz. 31-50). Deze regels zijn vastgelegd in
artikel II van het Protocol. Dezelfde regeling is ook overeengekomen met
ondermeer Bermuda en de Turks en Caicos-eilanden. De regeling waarborgt
onder meer een inzagerecht (onder sub e), dat betrokkenen de gelegenheid
geeft op verzoek inzage te krijgen in de gegevens die hen betreffen en
in hoe deze gegevens worden aangewend. Het gaat hierbij niet om een
kennisgevingprocedure. Ook is voorzien in een aansprakelijkheidsregeling
voor het geval waarin schade wordt geleden door gegevensverstrekking,
met in achtneming van het nationale recht. Het doel van deze regeling
(onder sub f) is het verlagen van een drempel om in zulke gevallen
toekomende rechten in te roepen, mede gezien de grote geografische
afstand tussen de betrokkene(n) en de verdragsluitende staat of staten.
Dit doet evenwel niet af aan de eventuele aansprakelijkheid van de
andere betrokken overheid, zodat, waar toepasselijk, een regresrecht kan
worden geëffectueerd.

Artikel III (betreffende artikel 12)

Op verzoek van de Caymaneilanden is ten aanzien van artikel 12
vastgelegd dat, indien Ă©Ă©n van beide partijen de indruk heeft dat de
andere partij op basis van veronderstelde schadelijke
belastingconcurrentie maatregelen neemt tegen ingezetenen van het eerste
land, zoals gedefinieerd in de onderdelen a, b en c, op verzoek een
overlegprocedure zal worden gestart om tot een oplossing te komen. 

Artikel IV (betreffende herziening van het Verdrag)

Deze bepaling bevat de bereidheid van beide partijen om zo spoedig
mogelijk besprekingen te beginnen wanneer Nederland (onderdeel a, onder
i) of de Caymaneilanden (onder ii) verdragen met derde landen sluiten
waarin andere vormen van gegevensuitwisseling (spontane en/of
automatische verstrekking) worden voorzien of wanneer de Caymaneilanden
de nationale wetgeving aanpast om zulke andere vormen van
gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Nederland hecht, zoals in de
inleiding aangegeven, aan een zo breed mogelijke internationale
gegevensuitwisseling en ziet het huidige Verdrag als een tussenstap naar
verdergaande gegevensuitwisseling tussen de Caymaneilanden en Nederland.
Hoewel onderdeel a, onder (i) dat niet met zoveel woorden zegt, omvat
dit naar de intentie van de partijen ten tijde van de onderhandelingen
tevens het geval de OESO het OESO-modeluitwisselingsverdrag aanpast. of
de normen van transparantie en effectieve gegevensuitwisseling
aanscherpt. Als spiegelbeeld is voorzien (onderdeel b) dat ook de
Caymaneilanden om hernieuwde besprekingen kunnen vragen indien Nederland
met landen (jurisdicties) die vergelijkbaar zijn met de Caymaneilanden,
minder vergaande verdragen sluit dan het onderhavige verdrag. 

IV. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

 OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000, beschikbaar
via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

 OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

 OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd , waarin het Global Forum on
Taxation van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

 OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

  PAGE  1