Toelichtende nota
Bijlage
Nummer: 2009D59982, datum: 2009-11-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Verdrag Bermuda tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot natuurlijke personen. (2009D59980)
Preview document (🔗 origineel)
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot natuurlijke personen; Londen, 8 juni 2009 (Trb. 2009, 109) TOELICHTENDE NOTA Inleiding Het onderhavige Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot natuurlijke personen (hierna: ‘het Verdrag’) bevat regels die aanwijzen welke van de verdragsluitende partijen, het Koninkrijk der Nederlanden dan wel Bermuda, bevoegd is om in overeenstemming met zijn nationale wetgeving belasting te heffen van het inkomen van natuurlijke personen die inwoner zijn van één of van beide staten teneinde dubbele belasting te voorkomen. Het Verdrag is één van de flankerende verdragen bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, met Protocol (Trb. 2009, 108; hierna ‘het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken’). 2. Verloop van de onderhandelingen Nederland heeft met Bermuda overeenstemming bereikt over voornoemd verdrag voor informatieuitwisseling betreffende belastingzaken. In het kader van de compenserende voordelen hebben Nederland en Bermuda tevens overeenstemming bereikt over het onderhavige Verdrag. Hoewel Bermuda in de eerste onderhandelingsronde had aangegeven graag een volledig verdrag ter vermijding van dubbele belasting te sluiten, is uiteindelijk gekozen voor een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting dat zich beperkt tot natuurlijke personen. Het is deze groep van personen die bij grensoverschrijdende activiteiten tussen Nederland en Bermuda geconfronteerd wordt met een hoge effectieve belastingdruk door de combinatie van aanzienlijke heffingen van directe belastingen op Bermuda en de belastingdruk op inkomen in Nederland. Zie ter zake ook hierna onder de toelichting op artikel 2 van het Verdrag. Voor Nederland diende als basis voor de onderhandelingen voor het Verdrag een ten behoeve van de verdragsonderhandelingen opgesteld ontwerp. Dit ontwerp is gebaseerd op geselecteerde onderdelen van de bijlage bij de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1-2), met dien verstande dat daaraan zijn toegevoegd de in het Nederlandse verdragsbeleid ontwikkelde bepalingen, die zijn toegelicht in de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna: ‘Notitie Uitgangspunten’), en de tekst op enige punten in overeenstemming is gebracht met de tekst van het OESO-modelbelastingverdrag 2008 (OESO-publicaties, Parijs 2008; zie www.oecd.org; hierna: ‘het OESO-modelverdrag’). Het Verdrag betreft die onderdelen van dit beleid en van het OESO-modelverdrag die zien op de voorkoming van dubbele belasting ten aanzien van natuurlijke personen. Winst uit onderneming valt evenwel niet onder de reikwijdte van het Verdrag. Hiermee wordt een verschil in behandeling voorkomen in vergelijking tot ondernemingen die worden gedreven in een andere rechtsvorm. Indien een Nederlandse binnenlands belastingplichtige belastbare winst geniet uit een buitenlandse (in casu Bermudaanse) onderneming, kan een beroep worden gedaan op de Nederlandse eenzijdige regeling, mits wordt voldaan aan de overige voorwaarden van toepassing van deze regeling. Het overeenkomen van een dergelijk verdrag ter voorkoming van dubbele belasting beperkt tot natuurlijke personen is in de internationale praktijk steeds gebruikelijker als compenserend voordeel bij het sluiten van een informatieuitwisselingsovereenkomst. Als voorbeelden kunnen genoemd worden de overeenkomst die het Verenigd Koninkrijk op 29 oktober 2008 sloot met de Britse Maagdeneilanden en de overeenkomsten die de jurisdicties van de Nordic Group op 16 april 2009 te Washington D.C, Verenigde Staten, sloten met Bermuda. De Nederlandse inzet van de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat in overeenstemming zou zijn met het in voormelde notities neergelegde beleid. Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen als evenwichtig kan worden beschouwd. De door Nederland naar voren gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden verwezenlijkt. Als voorbeeld kan in het bijzonder worden genoemd een bronstaatheffing op pensioenen en sociale zekerheidsuitkeringen indien in de Partij, waarvan de pensioengenietende persoon inwoner is, het inkomen niet of niet voldoende betrekt in de belastingheffing (artikel 8). Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse verdragsbeleid worden aangegeven. 3. Budgettaire gevolgen De budgettaire gevolgen en administratieve lasten zijn door de beperkte reikwijdte van het Verdrag verwaarloosbaar. 4. Koninkrijkspositie Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden. Het Verdrag kan echter blijkens zijn artikel 13 in zijn geheel, of in aangepaste vorm, uitgebreid worden tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba. 5. Artikelsgewijze toelichting Titel en preambule In de preambule komt tot uitdrukking dat het Verdrag een overeenkomst is in de sfeer van de compenserende voordelen bij het op dezelfde dag overeengekomen informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken’. De verhouding tussen deze verdragen komt tot uitdrukking in de artikel 14 en artikel 15 van het Verdrag. Natuurlijke personen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel 1) De personele reikwijdte van het Verdrag is beperkt tot natuurlijke personen die inwoner zijn van één of beide verdragssluitende partijen. Het begrip ‘inwoner’ wordt gedefinieerd in artikel 4 van het Verdrag. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel 2) Het Verdrag heeft betrekking op de belastingen naar het inkomen die door Nederland worden geheven van natuurlijke personen. Dit betreffen de inkomstenbelasting en de loonbelasting. Het Verdrag verdeelt heffingsbevoegdheden tussen de verdragssluitende staten ten aanzien van inkomsten uit tegenwoordige en vroegere dienstbetrekking. Het Verdrag kent bijvoorbeeld geen regelingen inzake inkomsten uit aanmerkelijk belang. Het verdrag heeft eveneens werking ten aanzien van vergelijkbare belastingen op Bermuda. Op dit ogenblik kent Bermuda dergelijke belastingen niet. Op Bermuda wordt slechts een pay roll tax geheven van ondernemingen die werknemers in dienst hebben. Deze belasting komt in de meeste gevallen voor rekening van de ondernemer. Zij is daarom niet onder de werkingsfeer van het Verdrag gebracht. De Bermudaanse onderhandelingsdelegatie heeft aangegeven dat de regering de belastingheffing periodiek aan herzieningen onderwerpt. Bermuda hecht waarde aan het Verdrag met het oog op eventuele toekomstige wijzigingen van het belastingstelsel, waarbij een inkomstenbelasting zou kunnen worden ingevoerd. Dubbele belastingheffing zal dan door de werking van het Verdrag weggenomen worden. Op dit moment zijn dergelijke voornemens tot wijziging van het Bermudaanse belastingstelsel overigens niet bekend. Op elementen van het inkomen waarvan Nederland op grond van het Verdrag het heffingsrecht niet toekomt, is de effectieve inkomstenbelastingdruk voor de natuurlijke persoon, die het inkomen geniet eenvoudigweg lager dan in de situatie waarin het Verdrag niet overeengekomen zou zijn. Met name indien dit inkomen toekomt aan een natuurlijke persoon die zijn voornaamste kosten van levensonderhoud op Bermuda maakt, is dit volgens Bermuda een welkome verlichting gezien het hoge prijspeil op Bermuda. Dit prijspeil wordt enerzijds veroorzaakt door de ligging (het insulaire karakter) van Bermuda en anderzijds door de hoge tarieven van indirecte belastingen (importheffingen, accijnzen en overdrachtsbelastingen). Inwoner (artikel 4) Voor het begrip ‘inwoner’ wordt voor Nederland conform het verdragsbeleid en het OESO-modelverdrag feitelijk aangeknoopt bij de onderworpenheid als binnenlands belastingplichtige aan de belastingen die vallen binnen de reikwijdte van het Verdrag. Voor Bermuda is aangeknoopt bij het begrip ‘ordinary resident’ omdat de Bermudaanse belastingwetgeving niet uitgaat van een inwonerbegrip. In plaats daarvan knoopt zij aan bij een breder inwonerbegrip, dat voortvloeit uit migratieregelgeving op Bermuda. Om aangemerkt te worden als ‘ordinary resident’ wordt voornamelijk gekeken naar objectieve elementen, die veelal vergelijkbaar zijn met de criteria die in Nederland worden gehanteerd voor de toepassing van artikel 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Bermudaanse (im)migratieregelgeving staat echter langdurig verblijf op Bermuda slechts in beperkt aantal gevallen toe. Voor personen die willen emigreren naar Bermuda is bijvoorbeeld in de regel een werkvergunning vereist. Uit een uiteenzetting van deze (im)migratiewetgeving door de Bermudaanse vertegenwoordiging bleek dat Bermuda een zeer hoge drempel opwerpt voor buitenlandse natuurlijke personen die woonachtig willen worden op Bermuda. Puur fiscaal geïndiceerde emigratie van Nederland naar Bermuda ligt daarom niet voor de hand. Inkomsten uit dienstbetrekking (artikel 5) Het tweede lid van artikel 5 volgt artikel 15 van het OESO-modelverdrag. In het derde lid is echter aangegeven dat het tweede lid geen toepassing vindt indien de werkzaamheden feitelijk worden uitgevoerd voor een persoon die niet de formele werkgever is, maar die wel direct of indirect het gezag heeft over de werkzaamheden van de werknemer en welke werkzaamheden een integrerend deel uitmaken van de ondernemingsactiviteiten van deze persoon. Hiermee worden constructies voorkomen waarbij formeel een arbeidsovereenkomst wordt opgesteld tussen partijen met het oog op een lagere belastingheffing dan die zou gelden bij een directe relatie tussen de natuurlijke persoon die de arbeid verricht en de persoon voor wie die verrichte arbeid wordt uitgevoerd. Dit artikellid sluit aan bij de uitgangspunten voor de interpretatie van het OESO-modelverdrag zoals vervat in de OESO-toelichting en bij het Nederlandse (fiscale) recht zoals ontwikkeld in de jurisprudentie. Deze uitgangspunten betreffen een materiële interpretatie van het begrip dienstbetrekking. Omdat Bermuda als niet-OESO-jurisdictie niet gebonden is aan het OESO-modelverdrag en de bijbehorende toelichting, is besloten de materiële inhoud voor deze verdeling van heffingsbevoegdheden vast te leggen. Op verzoek van Nederland is in het vijfde lid vastgelegd wat de plaats van feitelijke leiding is van de Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V. ter verzekering van een juiste heffingsbevoegdheid op basis van het vierde lid. Eenzelfde artikellid is opgenomen in artikel 2 van Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot ondernemingen die schepen of luchtvaartuigen exploiteren in het internationale verkeer (Trb. 2009, 111). Beloningen van bestuurders en commissarissen (artikel 6) Beloningen van bestuurders en commissarissen mogen worden belast in de verdragsluitende partij op wiens grondgebied het lichaam is gevestigd waarvan een inwoner van de andere staat bestuurder of commissaris is. In het tweede lid is met verwijzing naar de Nederlandse begrippen nader toegelicht dat onder de reikwijdte van dit artikel zowel uitvoerende als toezichthoudende bestuurders vallen die zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders. Artiesten en sportbeoefenaars (artikel 7) De belastingheffing van inkomsten van artiesten en sportbeoefenaars is in beginsel evenals in het OESO-modelverdrag en in bijna alle Nederlandse belastingverdragen toegewezen aan de partij waar deze personen hun activiteiten ontplooien. Op dit beginsel is de uitzondering gemaakt dat de inkomsten slechts in de woonstaat van de artiest of sportbeoefenaar mogen worden belast als diens bezoek aan het andere land geheel of grotendeels wordt gefinancierd uit overheidsfondsen van één of van beide staten, of als de activiteiten plaatsvinden in het kader van een cultureel of sportief uitwisselingsprogramma tussen de regeringen van beide staten. Een dergelijke bepaling komt voor in tal van Nederlandse bilaterale belastingverdragen met andere landen, zoals met Argentinië (Trb. 1997, 63), Macedonië (Trb. 1998, 238), Turkije (Trb. 1986, 67), Letland (Trb. 1994, 83 en 166) en vele andere landen. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen (artikel 8) Voor pensioen- en lijfrente-termijnen geldt als uitgangspunt een woonstaatheffing. Overeenkomstig het Nederlands verdragsbeleid is dit uitgangspunt aangevuld met de mogelijkheid om onder omstandigheden een bronstaatheffing met betrekking tot deze inkomsten te kunnen toepassen. Ten tijde van de onderhandelingen heeft Bermuda zich kunnen vinden in deze heffingsverdeling, omdat zij begrip hadden voor de door Nederland gehanteerde omkeerregel, en het daarbij horende heffingsrecht dat is verbonden aan een in het verleden verleende premieaftrek of -vrijstelling. In het zesde lid is aangegeven wat onder lijfrente wordt verstaan. Alvorens de bronstaat tot heffing kan overgaan, moet cumulatief voldaan zijn aan de voorwaarden dat (a) de aanspraak op het pensioen of de lijfrente in de bronstaat was vrijgesteld of dat de daarvoor betaalde premies in de opbouwfase van de aanspraak fiscaal aftrekbaar waren bij de berekening van het belastbaar inkomen in de bronstaat en dat (b) de pensioen- of lijfrente-termijnen niet worden belast tegen het normale tarief voor inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid of dat minder dan 90% van de pensioen- of lijfrente-termijnen in de belastingheffing wordt betrokken. Als derde voorwaarde voor een bronstaatheffing geldt dat (c) het gezamenlijke bedrag van door de belastingplichtige in een kalenderjaar genoten pensioen- en lijfrentetermijnen of pensioen of uitkering ingevolge het sociale zekerheidsstelsel van een van de landen meer bedraagt dan € 10.000 (tweede lid). Voor kleine pensioenen en lijfrenten geldt dus uitsluitend de hoofdregel van woonstaatheffing. Ten tijde van het onderhandelen van het Verdrag werd er op Bermuda in het geheel geen belasting geheven over pensioenen, terwijl op inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid feitelijk wel een belastingdruk rust bestaande uit de pay roll tax. Er bestonden tevens geen voornemens hierin verandering te brengen. Bovendien is door de afwezigheid van een heffing over pensioeninkomen sprake van een nul-grondslag, zodat niet is voldaan aan het laatste vereiste van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag, dat minimaal 90% van de pensioenen en lijfrenten moet worden betrokken in de belastinggrondslag. Dit betekent effectief dat Nederland bij pensioenen van meer dan € 10.000 per kalenderjaar het heffingsrecht heeft indien deze pensioenen uit Nederland afkomstig zijn. Voor wat betreft afkoopsommen van pensioenen en lijfrenten kon Bermuda instemmen met een onbeperkte bronstaatheffing voor de afkoop van nog niet ingegane pensioenen. Deze bronstaatheffing is opgenomen in het derde lid. Een pensioen of lijfrente wordt ingevolge het vierde lid geacht afkomstig te zijn uit een staat als de premies voor het pensioen of de lijfrente in die staat voor belastingvermindering in aanmerking zijn gekomen. In dit verband worden door de overdracht van pensioenaanspraken van een fonds of verzekeringsmaatschappij in de ene staat naar een fonds of verzekeringsmaatschappij in de andere staat de heffingsrechten van de oorspronkelijke bronstaat in generlei opzicht beperkt. Op grond van het vijfde lid kunnen de bevoegde autoriteiten van de partijen in onderling overleg vaststellen welke informatie een belastingplichtige dient te verschaffen met het oog op eventuele toepassing van de in het tweede lid bedoelde bronstaatheffing. Voor de beoordeling of een pensioenuitkering valt onder het toepassingsbereik van artikel 8 of artikel 9 wordt ingevolge het zevende lid bepaald door het karakter van de vroegere dienstbetrekking. Per abuis verwijst de tekst van het zevende artikellid naar artikel 18, waar artikel 9 bedoeld is. Dit zal door de partijen middels een notawisseling gecorrigeerd worden. Overheidsdienstbetrekking (artikel 9) De ter zake van de belastingheffing van inkomsten uit overheidsfuncties overeengekomen regeling komt nagenoeg overeen met de regeling die daarvoor in het OESO-modelverdrag en de meeste Nederlandse belastingverdragen is neergelegd. Studenten (artikel 10) De regeling die is overeengekomen ter zake van de belastingheffing over betalingen aan studenten en personen die in opleiding zijn, komt nagenoeg overeen met de regeling die daarvoor is neergelegd in het OESO-modelverdrag en in de meeste Nederlandse belastingverdragen. Vermijding van dubbele belasting (artikel 11) Nederland verleent ter vermijding van dubbele belasting ten aanzien van de inkomsten die in Bermuda mogen worden belast, in beginsel vermindering volgens de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud (artikel 11, tweede lid). Voor een aantal andere inkomensbestanddelen verleent Nederland echter een vermindering ter vermijding van dubbele belasting volgens de verrekeningsmethode met evenredigheidslimiet (artikel 11, derde lid). Voor de vermijding van dubbele belasting in Bermuda wordt in het vierde lid verwezen naar Bermudaanse voorkomingswetgeving. In veel gevallen zal vermijding van dubbele belasting in Bermuda niet nodig zijn, omdat Bermuda bij gebreke van belastingwetgeving op dit gebied in principe haar inwoners voor het inkomen dat valt onder het Verdrag niet belast. Regeling voor onderling overleg (artikel 12) De regeling voor onderling overleg komt overeen met hetgeen daaromtrent in het OESO-modelverdrag is opgenomen. In het vijfde lid is een bepaling opgenomen die voorziet in een mogelijkheid tot arbitrage op verzoek van één van beide Partijen indien de bevoegde autoriteiten niet tot een akkoord zijn gekomen. De staatssecretaris van Financiën heeft in 2008 besloten tot een nadere beschrijving en invulling van de onderlinge overlegprocedure op grond van een bilateraal belastingverdrag of het zogenaamde ‘EU-arbitrageverdrag’ (Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen; Brussel, 23 juli 1990; Trb. 1990, 173 en 1997, 260). Hierin zijn beschrijvingen van procedures opgenomen die ook voor de toepassing van artikel 12 van belang zijn. Uitbreiding tot andere gebieden (artikel 13) Dit artikel maakt het mogelijk om het Verdrag geheel of gedeeltelijk van toepassing te verklaren op de Nederlandse Antillen en/of Aruba. Een dergelijke uitbreiding kan echter uitsluitend plaatsvinden als de Nederlandse Antillen en/of Aruba enerzijds en Bermuda anderzijds zulks uitdrukkelijk overeenkomen. Gezien de eigen regelgeving op de Nederlandse Antillen en Aruba, met name ten aanzien van het fiscale regime en de bevoegde autoriteit, zal die uitbreiding dienen te geschieden door middel van een afzonderlijk goed te keuren verdrag, waarin de aanpassingen ten opzichte van het onderhavige Verdrag opgenomen zijn. Inwerkingtreding (artikel 14) Artikel 6 regelt de beëindiging van het Verdrag en is evenals het inwerkingtredingsartikel overeenkomstig hetgeen gebruikelijk is in verdragen. Conform algemeen Nederlands beleid is overeengekomen dat het Verdrag gedurende een minimumperiode zal gelden. Voor het Verdrag is op verzoek van Nederland gekozen voor een periode van drie jaar, om daarmee aan te sluiten bij het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken. In het tweede lid wordt de koppeling gelegd naar het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken: het onderhavige Verdrag treedt uitsluitend in werking indien het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken in werking is getreden. Beëindiging (artikel 15) Artikel 15 regelt de beëindiging van het Verdrag en is evenals het inwerkingtredingsartikel overeenkomstig hetgeen gebruikelijk is in belastingverdragen. Als minimumperiode voordat het Verdrag opgezegd kan worden is, conform algemeen Nederlands beleid, een termijn gesteld van drie jaar vanaf de inwerkingtredingsdatum. Deze minimumperiode dient om het Verdrag een kans te geven en zekerheid te scheppen voor de betrokken belastingplichtigen. In het tweede lid wordt evenals in het vorige artikel de koppeling gelegd naar het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken: het onderhavige Verdrag wordt zonder kennisgeving beëindigd indien het informatieuitwisselingsverdrag betreffende belastingzaken wordt beëindigd. De Staatssecretaris van Financiën, De Minister van Buitenlandse Zaken, Bijlage 2 bij Exchange of letters between the Government of the United Kingdom and the Government of the Virgin Islands concerning agreements for the exchange of information relating to taxes and the avoidance of double taxation with respect to taxes on income, ondertekend te Londen op 29 oktober 2008, beschikbaar via www.hmrc.gov.uk. De leden van de Nordic Group zijn Denemarken, de Faerøer, Finland, Groenland, IJsland, Noorwegen en Zweden. In het bijzonder de ‘Bermuda Immigration and Protection Act 1956’. Besluit van 29 september 2008, nr. IFZ2008/ 248M, Stcrt. nr. 188. PAGE 7 PAGE 1