[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D59986, datum: 2009-11-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Protocol tot wijziging Verdrag Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen. (2009D59985)

Preview document (🔗 origineel)


Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg tot het vermijden van
dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met
betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met
Protocollen; ’s-Gravenhage, 29 mei 2009 (Trb. 2009, 100)

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

Inleiding

Op 13 maart 2009 heeft de regering van het Groothertogdom Luxemburg
aangegeven dat Luxemburg op verzoek bankinformatie voor
belastingdoeleinden wil gaan uitwisselen en dat het bereid is om
bestaande belastingverdragen op dit punt te herzien. 

	Deze gebeurtenis staat niet op zichzelf, maar moet worden gezien tegen
de achtergrond van de recente economische gebeurtenissen. Met name de
kredietcrisis heeft wereldwijd het bewustzijn verhoogd dat de
’globalized economy’ uitdrukkelijk verantwoordelijkheden met zich
meebrengt, ook op fiscaal terrein. Immers, terwijl de
belastingplichtigen in de ‘globalized economy’ min of meer
onafhankelijk van nationale grenzen kunnen opereren, moeten de
belastingautoriteiten deze grenzen bij het uitvoeren van hun taken wĂšl
respecteren. Bepalingen die zien op informatie-uitwisseling bieden hun
een juridisch kader om over de grenzen samen te werken zonder de
soevereiniteit van andere landen of de rechten van belastingbetalers te
schenden. 

	Informatie-uitwisseling is dan ook een belangrijk instrument om er voor
te zorgen dat belastingplichtigen hun ‘fair share’ aan de nationale
schatkisten bijdragen.

	Er zijn in de voorbije jaren door de OESO verschillende instrumenten
ontwikkeld die een juridisch kader bieden voor uitwisseling van
informatie. Hieruit is een internationale standaard voortgekomen die
reeds in 2004 is onderschreven door de ministers van financiën van de
groep twintig economisch meest belangrijke staten (G-20 landen) en in
2008 ook door het Verenigde Naties Comité van Experts in Internationale
Samenwerking op het gebied van Belastingen. De internationale standaard
voorziet in uitwisseling van informatie op verzoek in alle
belastingkwesties ten behoeve van de toepassing of de tenuitvoerlegging
van de nationale belastingwet, waarbij een verzoek niet geweigerd mag
worden enkel omdat de verzochte staat zelf geen belang heeft bij de
gevraagde informatie of vanwege het bestaan van een bankgeheim.
Daarnaast voorziet de standaard ook in uitgebreide waarborgen om de
vertrouwelijkheid van de uitgewisselde informatie te beschermen.

	Met name landen die van oudsher een bankgeheim kennen, hebben
consequent een voorbehoud gemaakt op het punt van de uitwisseling van
bancaire informatie. Dit geldt voor Luxemburg, maar ook voor andere
OESO-lidstaten als België, Oostenrijk en Zwitserland. Zij beriepen zich
er doorgaans op dat het bankgeheim in de weg stond aan een dergelijke
uitwisseling van informatie op belastingterrein. Daarnaast waren er
verschillende jurisdicties (‘tax havens’), zoals bijvoorbeeld de
Kaaiman Eilanden en Bermuda, die (tot voor kort) in het geheel niet
bereid waren om (enige vorm van) informatie uit te wisselen. 

	In de aanloop naar de bijeenkomst van de G-20 landen in Londen van 2
april 2009 is de discussie over transparantie en informatie-uitwisseling
in een stroomversnelling geraakt. Duidelijk werd dat landen die zich
niet wilden committeren aan de internationale standaard, serieus moesten
rekening houden met sanctiemaatregelen (counter measures) vanuit G-20
landen. Om de voortgang van de implementatie van de standaard zichtbaar
te maken publiceerde de OESO tegelijkertijd een overzicht waaruit de
status op dit punt van in totaal 84 landen kon worden afgeleid. Dit
overzicht werd vervolgens steeds aan de laatste stand van zaken
aangepast waardoor eventuele vooruitgang per land vrijwel direct
zichtbaar werd. In combinatie met de aangekondigde maatregelen leidde
dit niet alleen ertoe dat deze standaard vrijwel direct wereldwijd werd
erkend en onderschreven, maar bovendien leidde dit tot een ongekend
snelle uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen over
‘verdragen tot uitwisseling van belastinginformatie (Tax Information
Exchange Agreements - TIEA’s) en belastingverdragen met een moderne
informatie-uitwisselingsbepaling conform artikel 26 OESO-modelverdrag. 

	Het is dan ook toe te juichen dat verschillende staten al aan de
vooravond van de genoemde G-20 top hebben aangegeven zich ook op het
punt van uitwisseling van (bank)informatie te willen conformeren aan de
internationaal overeengekomen standaard. Dit geldt met name ook voor
landen met een bankgeheim, waaronder Luxemburg, België, Oostenrijk,
Zwitserland, en Singapore. Al deze landen hebben aangegeven het eerder
gemaakte voorbehoud bij artikel 26 van het OESO-modelverdrag, en dan met
name het vijfde lid dat ziet op uitwisseling van bankgegevens, in te
trekken en bereid te zijn om op verzoek ook op belastingterrein
bankinformatie uit te wisselen en bestaande belastingverdragen op dit
punt te herzien. Het op het bankgeheim gebaseerde verzet tegen ruimere
gegevensuitwisseling is hiermee nu dus doorbroken. 

	Met uitzondering van België stellen deze landen wel een aantal
(aanvullende) voorwaarden om zogenoemde fishing expeditions te
voorkomen, waarbij zonder een concreet aanknopingspunt met betrekking
tot Ă©Ă©n of meerdere belastingplichtigen gegevens worden opgevraagd.
Deze voorwaarden zijn afgeleid van artikel 5 van het uit 2002 daterende
TIEA-model, dat op zijn beurt voor de internationale standaard model
heeft gestaan. In het geval van Luxemburg zijn deze voorwaarden op
verzoek van Luxemburg vervat in een briefwisseling die tussen Nederland
en Luxemburg heeft plaats gehad. Voor de inhoud van deze briefwisseling
kan worden verwezen naar de Nederlandse antwoordbrief die als bijlage
bij deze toelichting is toegevoegd . 

	Vooralsnog is dus sprake van uitwisseling ‘op verzoek’. Artikel 26
van het OESO-modelverdrag biedt landen in principe echter ook de
mogelijkheid om informatie op automatische basis of spontaan uit te
wisselen, een verplichting is dit evenwel niet. Nederland heeft altijd
onderstreept voorstander te zijn van automatische uitwisseling van
(bank)informatie, omdat daarmee een effectieve uitwisseling van
informatie naar verwachting het best zal zijn gewaarborgd. De
internationale standaard schrijft deze verdergaande vorm van
informatie-uitwisseling evenwel (nog) niet voor, en geen van de hiervoor
genoemde landen is op dit moment bereid om verder gaan dan hetgeen de
internationale standaard (thans) vereist.

	Vanuit Nederlandse optiek blijft volledige transparantie en
automatische gegevensuitwisseling de (logische) volgende stap.
Desalniettemin is met de huidige internationale standaard (‘op
verzoek’) zondermeer sprake van een belangrijke stap, omdat daarmee op
het gebied van informatie-uitwisseling voor het eerst een level playing
field wordt gecreëerd dat wereldwijd toepassing vindt. Het is daarom
van groot belang dat op internationaal niveau adequaat erop wordt
toegezien of landen hun afspraken ook nakomen en of er in de praktijk
daadwerkelijk sprake is van een effectieve uitwisseling van informatie.
Het is dan ook positief dat de ministers van Financiën van de Groep van
Acht (G-8) tijdens hun bijeenkomst op 13 juni jl. in Lecce (Italië)
aangaven volledig achter het OESO-initiatief te staan om deze zaken ter
hand te nemen in het kader van een uitgebreid Global Forum, het
zogenoemde Global Forum on Transparency and Exchange of Information. In
het Global Forum zullen zowel OESO-lidstaten als niet-lidstaten
samenwerken en een van de eerste opgaven zal zijn om te komen tot een
systeem van peer-reviews waarbij landen elkaar onafhankelijk beoordelen
op het punt van de effectieve implementatie van de standaarden op het
gebied van transparantie en uitwisseling van informatie. Het Global
Forum zal terugrapporteren aan de ministers van financiën van de G-20,
dit is een van de uitkomsten van eerder gememoreerde G-20 bijeenkomst in
Londen.

	De totstandkoming van het onderhavige protocol (hierna: ‘het
Protocol’) moet worden gezien tegen de hiervoor geschetste
achtergrond. Het implementeert de internationale standaard op het gebied
van informatie-uitwisseling in het bestaande belastingverdrag tussen
Nederland en Luxemburg. Een van de belangrijkste karakteristieken is dan
ook dat het de uitwisseling van bankgegevens op verzoek voor
belastingdoeleinden mogelijk maakt. Het Protocol dient als aanvulling
bij het op 8 mei 1968 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg
tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en
naar het vermogen, met Protocol (Trb. 1969, 220), zoals gewijzigd door
het op 16 oktober 1990 te Luxemburg ondertekende Protocol (Trb. 1992,
128) (Verdrag van 1968 met aanvullend Protocol van 1990; hierna: ‘het
Verdrag’).

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting. Op langere termijn zal het Protocol naar verwachting
positieve budgettaire gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist.
Deze zijn op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren. Aan het
protocol zijn voor Nederland geen administratieve lasten van betekenis
verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met Luxemburg
door Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de
internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB)
beoogt de benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot
maatregelen voor informatievergaring en tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de binnenlandse bron van de informatie. Er bestaan
in Nederland geen wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen
voor informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende protocol
met Luxemburg zijn neergelegd.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De huidige bepaling, die ziet op uitwisseling van inlichtingen (artikel
26), wordt geheel vervangen door een nieuwe bepaling. Deze nieuwe
bepaling (hierna: artikel 26) stemt volledig overeen met de
informatie-uitwisselingsbepaling uit het OESO-modelverdrag 2008 en is in
lijn met het Nederlandse verdragsbeleid. Met het in het eerste lid van
artikel 26 gehanteerde criterium dat de gevraagde informatie voor de
belastingheffing (van het verzoekende land) ‘voorzienbaar relevant’
is, wordt beoogd om een zo breed mogelijke uitwisseling van informatie
mogelijk te maken, hiertoe kunnen bijvoorbeeld ook inlichtingen behoren
die berusten bij een trust. De bepaling ziet niet alleen op de
belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, maar ook op door
Nederland of Luxemburg geheven belastingen van elke soort of benaming
(artikel 26, eerste lid, laatste volzin). Het eerste lid van artikel 26
opent voor beide verdragsstaten de mogelijkheid om op verzoek,
automatisch en spontaan informatie uit te wisselen. In lijn met de door
de G-20 gehanteerde ‘internationale standaard op het gebied van
informatie-uitwisseling voor belastingdoeleinden’ en op uitdrukkelijk
verzoek van Luxemburg vindt informatie-uitwisseling in beginsel plaats
via de eerstgenoemde methode: ‘op verzoek’. Dit is vervat in de in
de eerdergenoemde briefwisseling die tussen Nederland en Luxemburg heeft
plaats gehad. In die briefwisseling wordt voorts – eveneens op
uitdrukkelijk Luxemburgs verzoek – vastgelegd aan welke procedurele
vereisten een dergelijk verzoek moet voldoen. Deze vereisten zijn
afgeleid van artikel 5 van het uit 2002 daterende TIEA-model, en hebben
tot doel om zogenoemde fishing expeditions – waarbij zonder een
concreet aanknopingspunt met betrekking tot Ă©Ă©n of meerdere
belastingplichtigen gegevens worden opgevraagd – te voorkomen.

	Het tweede lid van artikel 26 geeft aan hoe de staat die inlichtingen
ontvangt van de andere staat met deze inlichtingen om dient te gaan en
ziet daarmee tevens op de geheimhoudingsverplichting en het gebruik van
de inlichtingen. Zoals het tweede lid bepaalt, dient informatie,
verkregen van een Verdragsluitende staat, alleen ter kennis te worden
gebracht van personen of autoriteiten die in de andere Verdragsluitende
staat betrokken zijn bij de in lid twee vermelde situaties. Onder die
personen of autoriteiten vallen derhalve niet autoriteiten van derde
staten. In het OESO-commentaar bij het tweede lid van artikel 26
OESO-modelbelastingverdrag (punt 12.2) is nog eens uitdrukkelijk
aangegeven dat informatie, ontvangen door een Verdragsluitende staat,
niet ter kennis mag worden gebracht van een derde staat, tenzij er een
expliciete bepaling in het bilaterale verdrag tussen de Verdragsluitende
staten is opgenomen, die een dergelijke informatieverstrekking toestaat.
Een dergelijke bepaling is in het Verdrag of het Protocol niet
opgenomen. Het TIEA-modelverdrag kent een vergelijkbare uitwerking:
zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de bevoegde
autoriteiten van de aangezochte staat mag de van die staat verkregen
informatie niet worden verstrekt aan de derde staat (artikel 8, laatste
zin).

	De algemene grenzen van de verplichting tot de uitwisseling van
inlichtingen (de weigeringsgronden) zijn neergelegd in het derde lid van
artikel 26. 

	Het vierde lid van artikel 26 bepaalt dat de verdragsstaat waaraan
inlichtingen worden gevraagd, zijn nationale informatievergarende
maatregelen dient in te zetten, ook al heeft die staat die inlichtingen
niet nodig voor de eigen belastingheffing. Wel blijven de gronden voor
weigering van inlichtingen, zoals vermeld in het derde lid van artikel
26, van toepassing.

	In het vijfde lid van artikel 26 is bepaald dat het enkele feit dat
informatie in het bezit is van bijvoorbeeld een bank, een financiële
instelling of een zaakwaarnemer, geen reden mag zijn voor een
verdragsluitende staat om de informatie niet te verstrekken aan de staat
die om de informatie heeft verzocht. 

Artikel 2

Luxemburg is bereid om op verzoek bancaire gegevens voor
belastingdoeleinden uit te wisselen. Artikel VI (ad artikel 26) van het
Protocol, ondertekend te ’s-Gravenhage op 8 mei 1968, kan zodoende
komen te vervallen. 

Artikel 3

Deze bepaling is op verzoek van Nederland opgenomen. Deze bepaling
breidt de informatie-uitwisseling uit tot de Nederlandse
inkomensgerelateerde regelingen, waarvan de handhaving is opgedragen aan
de Nederlandse belastingdienst. Hierdoor mag voor de
inkomensgerelateerde regelingen niet alleen verkregen informatie worden
aangewend, maar mag ook rechtstreeks informatie worden opgevraagd voor
de toepassing van deze inkomensgerelateerde regelingen, ook al is deze
informatie niet relevant voor de belastingheffing.

Artikel 4

In dit artikel is vastgelegd dat een verzoek om informatie, waaronder
informatie die verband houdt met de inkomensafhankelijke regelingen, kan
worden ingediend per 1 januari van het jaar dat volgt op de
inwerkingtreding. Het artikel voorziet in beginsel niet in terugwerkende
kracht, een verzoek om informatie kan dan ook worden ingediend op of na
de datum van inwerkingtreding en kan zien op een belastingtijdvak dat
volgt na het moment waarop de laatste kennisgeving van inwerkingtreding
wordt uitgebracht. In de regel betreft dit eveneens het tijdvak dat
volgt op het moment waarop het protocol in werking treedt, maar vanwege
de in artikel 4 genoemde termijn die in acht moet worden genomen in
verband met de inwerkingtreding (“de eerste dag van de derde
maand”), is een beperkte (twee maanden) terugwerkende kracht mogelijk.
Het volgende voorbeeld kan dit wellicht verduidelijken. Veronderstel dat
Nederland de kennisgeving van inwerkingtreding uitbrengt op 29 december
2009 en Luxemburg op 28 november 2010. Het protocol treedt dan in
werking op 1 februari 2011, dat is immers de “eerste dag van de derde
maand” nadat de laatste kennisgeving is uitgebracht. Vanaf die datum
kan vervolgens een verzoek om informatie worden ingediend. Dit verzoek
kan echter zien op het belastingtijdvak dat aanvangt op 1 januari 2011,
dat is immers het kalenderjaar dat volgt op de datum waarop de laatste
kennisgeving van inwerkingtreding is ontvangen. 

III. Koninkrijkspositie

Voor wat het Koninkrijk betreft, zal het onderhavige Protocol, evenals
het Verdrag, alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

BIJLAGE

Briefwisseling van 29 mei 2009

I have the honour to acknowledge receipt of Your Excellency’s Letter
of the 29th of May 2009, which reads as follows:

‘I have the honour to refer to the Convention between the Government
of the Netherlands and the Government of the Grand Duchy of Luxembourg
for the Avoidance of Double Taxation and the Prevention of Fiscal
Evasion with respect to taxes on Income and Capital, signed at The Hague
on 8 May 1968, as amended by the Protocol signed today (the
‘Convention’) and to propose on behalf of the Government of
Luxembourg the following understandings:

1. It is understood that the competent authority of the requested State
will provide upon request by the competent authority of the requesting
State information for the purposes referred to in Article 26. 

2. The competent authority of the applicant State will provide the
following information to the competent authority of the requested State
when making a request for information under the Convention to
demonstrate the foreseeable relevance of the information to the request:

(a)	the identity of the person under examination or investigation;

(b)	a statement of the information sought including its nature and the
form in which the applicant State wishes to receive the information from
the requested State;

(c)	the tax purpose for which the information is sought;

(d)	grounds for believing that the information requested is held in the
requested State or is in the possession or control of a person within
the jurisdiction of the requested State;

(e)	to the extent known, the name and address of any person believed to
be in possession of the requested information;

(f)	a statement that the request is in conformity with the law and
administrative practices of the applicant State, that if the requested
information was within the jurisdiction of the applicant State then the
competent authority of the applicant State would be able to obtain the
information under the laws of the applicant State or in the normal
course of administrative practice and that it is in conformity with this
Convention; 

(g)	a statement that the applicant State has pursued all means available
in its own territory to obtain the information, except those that would
give rise to disproportionate difficulties.

3. As to paragraph 2 it is understood that these procedural requirements
will be evaluated after a period of two years in the light of the
internationally agreed standard on exchange of information for tax
purposes.

If the foregoing understandings meet with the approval of the Government
of the Netherlands, I have the further honour to propose that this Note
and your affirmative Note in reply will constitute a covenant between
our Governments and will come into effect on the date of entry into
force of the Protocol’

Accept, Your Excellency, the expression of my highest
considerations.’.

I have further the honour to inform you that the above-mentioned
proposals are acceptable to the Government of the Netherlands and to
agree that your Excellency’s Letter and this Letter in reply shall
together be regarded as constituting a covenant between the two
Governments, which will come into effect on the date of entry into force
of the Protocol.

 Te weten:

a) Artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Dit is de basis voor de
informatie-uitwisselingbepaling die kan worden opgenomen in een
bilateraal belastingverdrag. Naast informatie-uitwisseling op verzoek,
biedt artikel 26 ook de mogelijkheid om informatie op automatische basis
of spontaan uit te wisselen; OESO-modelverdrag van 17 juli 2008, OECD
Model tax convention on income and capital, Parijs: OESO 2008

b) De zogenoemde ‘Tax Information Exchange Agreement’ (TIEA), die is
gebaseerd op de OECD, Model Agreement on exchange of information on tax
matters, dat samen met een aantal niet-OESO lidstaten, waaronder
verschillende belastingparadijzen, is ontwikkeld 
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf  

c) Het multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand
in belastingzaken van 25 januari 1988 (Convention on mutual
administrative assistance in tax matters), dat tot stand is gekomen
onder auspiciën van de OESO en de Raad van Europa (WABB-verdrag, Trb.
1991, 4).

 In het overzicht wordt een onderscheid gemaakt tussen landen die
respectievelijk de normen naleven (in de wandelgang wel genoemd de
‘witte lijst’), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet
aannemelijk maken dat zij de normen naleven (‘grijze lijst’) en
non-coöperatieve landen (‘zwarte lijst’). De witte lijst wordt
gevormd door landen die ten minste twaalf overeenkomsten hebben gesloten
die voorzien in informatie-uitwisseling conform de internationale
standaard. 

 Overigens zal België zich vanaf 1 januari 2010 tevens committeren aan
de Europese Spaartegoedenrichtlijn waardoor bancaire informatie vanaf
die datum op automatische basis zal worden uitgewisseld.

 Verwezen kan worden naar:   HYPERLINK
"http://www.minfin.nl/dsresource?objectid=72048&type=org" 
http://www.minfin.nl/dsresource?objectid=72048&type=org .

 Automatische uitwisseling vindt nu bijvoorbeeld al plaats tussen de
meeste EU-lidstaten in het kader van de spaartegoedenrichtlijn.

 Met uitzondering van België dat zich vanaf 1 januari 2010 tevens
committeert aan de Europese Spaartegoedenrichtlijn waardoor bancaire
informatie vanaf die datum op automatische basis zal worden
uitgewisseld.

 Zoals bijvoorbeeld vermeld in de Algemene Wet Inkomensafhankelijke
regelingen (Stb. 2005, 344). 

  PAGE  2