[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie op het rapport “Growing within Limits” (Groeien binnen grenzen)

Bijlage

Nummer: 2009D60879, datum: 2009-12-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Kabinetsreactie op het rapport “Growing within Limits” (Groeien binnen grenzen) (2009D60878)

Preview document (🔗 origineel)


Kabinetsreactie Growing within limits

1. Inleiding

 “De huidige trends in het gebruik van fossiele brandstoffen en in
inefficiënt landgebruik zullen op mondiale schaal leiden tot
grootschalige milieuproblemen op het gebied van klimaatverandering en
biodiversiteitsverlies. 

Opties om deze uitdaging tegemoet te treden zijn zowel technisch als
economisch haalbaar. Daarbij is het van cruciaal belang om
institutionele en beleidsmatige randvoorwaarden neer te zetten voor een
meer duurzame economie.” 

Aldus vat het PBL de boodschap van dit rapport samen. 

Het PBL heeft in het rapport de voorspellingen van het beroemde rapport
Grenzen aan de groei uit 1972 tegen het licht gehouden en constateert
dat de voorspelde trends zich in grote mate hebben gerealiseerd en ook
voor de toekomst stroken met de huidige inzichten over de gevolgen van
een “business-as-usual”-scenario: bevolkingsomvang, energie- land-
en grondstoffengebruik en milieuverontreiniging nemen zodanig toe dat
het voortbestaan van de menselijke beschaving in het geding is. 

Net als in 1972 door de Club van Rome werd gezegd, concludeert het
planbureau dat dit niet onvermijdelijk is, mits de huidige trends worden
gecorrigeerd; de technische mogelijkheden zijn er. Het vergt weliswaar
flinke investeringen, maar heeft een beperkte invloed op de economische
groei. Centrale vraagstukken zijn: 

voorzien in de mondiale energiebehoefte, zonder gevaarlijke
klimaatverandering en 

voorzien in de voedselbehoefte, zonder dramatisch verlies van
biodiversiteit. 

De grootste uitdaging is om de juiste institutionele voorwaarden te
scheppen, die tot de nodige innovatie en fundamentele veranderingen
leiden. Daarvoor is een samenhangende, consistente, op de lange termijn
gerichte aanpak nodig, met oog voor de synergieën en de
uitruilrelaties. Duidelijke doelen en regelgeving zijn nodig. 

Reactie op hoofdlijnen

Het kabinet onderschrijft in grote lijnen de analyses van het PBL. Het
kabinet heeft al in het coalitieaccoord onderkend dat een omslag, een
trendbreuk, nodig is, zowel nationaal als internationaal:
business-as-usual is geen optie. De ontwikkelingen sindsdien hebben dit
besef versterkt. We hebben niet alleen een financiële en economische
crisis, maar ook een klimaatcrisis, een biodiversiteitscrisis en er
dreigen nieuwe voedselcrises en energiecrises. 

Het kabinet constateert met instemming dat het PBL tot de conclusie komt
dat de noodzakelijke omslag niet tot significant welvaartsverlies hoeft
te leiden. Economische krimp is niet nodig, mits de creatie van welvaart
met veel minder energie, grondstoffengebruik, landgebruik en emissies
gepaard gaat; krimp van de negatieve effecten is wel nodig. Met het
business-as-usual scenario is de kans groot dat welvaartsverlies zal
optreden doordat de wal het schip keert. Als we echter de kans grijpen
om de noodzakelijke omslag bewust te realiseren, kan de welvaart  verder
groeien en kunnen we tegelijkertijd bijdragen aan duurzame ontwikkeling,
armoedebestrijding en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden . 

Het PBL spreekt van beleid van grenzen (politics of limits). Als we die
grenzen van het aardesysteem goed in acht nemen en zorgen voor een
eerlijke verdeling van de mondiale gebruiksruimte, ook voor
ontwikkelingslanden, kan dit een groeipolitiek zijn. De titel ‘Groeien
binnen grenzen’ is dan ook goed gekozen. 

De grote vraag is uiteraard hoe de omslag moet worden bewerkstelligd,
want een breed gedeelde wens tot verandering is nog geen garantie dat
deze ook wordt gerealiseerd. De waarde van het rapport ligt er dan ook
in dat het PBL het concept van groeien binnen grenzen heeft uitgewerkt,
de grenzen aanduidt en heeft aan gegeven hoe beleid van grenzen kan
worden vorm gegeven. 

Dit kabinet werkt hard aan een gedifferentieerde aanpak in de transitie
naar een dergelijke, begrensde, duurzame economie en samenleving in
Nederland, in Europa en de rest van de wereld, in het bijzonder met
betrekking tot klimaat en energie, biodiversiteit, een duurzaam
voedselsysteem en een duurzame inrichting van Nederland. Daarbij is het
uitgangspunt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dienen te
dragen. 

Het kabinet heeft met het oog hierop programma’s gestart op het gebied
van internationale samenwerking en handel, klimaatverandering,
energiebesparing, innovatie, biodiversiteit, voedsel en landbouw en
kennisontwikkeling. In de brieven over de kabinetsbrede aanpak duurzame
ontwikkeling (KADO) zijn de uitgangspunten toegelicht en de concrete
doelen omschreven. In het aanvullend beleidsakkoord zijn extra middelen
uitgetrokken en de inzet van Nederland in de EU, VN, OESO, G20,
ontwikkelingssamenwerkingsverbanden en mondiale milieuverdragen is er
onder meer op gericht om de internationale kaders te scheppen die
mondiaal tot een omslag leiden. 

In deze reactie zullen wij op een aantal specifieke aanbevelingen nader
in gaan, waarbij wij eerst ingaan op energie en klimaat, vervolgens op
voedsel, biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen en afsluiten met een
reactie op het onderdeel strategie en beleid. 

2. Klimaat en energie

2.1 Mondiaal klimaatbeleid

De klimaatonderhandelingen en het nationaal beleid zijn voorbeelden van
het in de praktijk brengen van “politics of limits”, zoals het PBL
bedoelt. Voor een effectieve aanpak van het klimaatprobleem is een
wereldwijde aanpak nodig met duidelijke grenzen en doelen, regels,
instituties en financiering. Daarom zet Nederland zich actief in voor
een ambitieus en evenwichtig klimaatakkoord in Kopenhagen. Om
gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen is voor Nederland het
uitgangspunt dat de mondiale opwarming beperkt blijft tot maximaal 2
graden Celsius. Daarvoor is het nodig dat (1) Ontwikkelde landen
ambitieuze doelstellingen op zich nemen, (2) Ontwikkelingslanden (de
armste landen uitgezonderd) voldoende acties ondernemen om
broeikasgassen terug te dringen en (3) Er mondiaal voldoende nieuwe
financiering en technische steun komt voor klimaatbeleid in
ontwikkelingslanden; dit mag niet ten koste gaan van financiering van de
MDGs.

Het actief bijdragen aan een nieuw internationaal klimaatakkoord is een
belangrijke prioriteit van het kabinet, ook in Europees verband. In
diverse kamerstukken is op verschillende momenten over de ontwikkelingen
en de Nederlandse inzet verslag gedaan. Met name de financiering van de
klimaatacties in ontwikkelingslanden is een speerpunt van de Nederlandse
inzet en hierin vervult Nederland een voortrekkersrol. In
ontwikkelingslanden komen de gevolgen van klimaatverandering immers
harder aan. Deze landen hebben bovendien weinig middelen om zich aan te
passen en kampen met vele andere problemen, terwijl zij slechts voor een
hele beperkt deel verantwoordelijk zijn voor de emissies van
broeikasgassen.

Het is waarschijnlijk dat de Kopenhagen-onderhandelingen doorlopen in
2010. De afspraken moeten worden geoperationaliseerd in concrete,
juridisch bindende, mondiale mechanismen en richtlijnen. De afgesproken
emissiereducties en acties moeten meetbaar, rapporteerbaar en
verifieerbaar zijn. In 2010 zullen ook de afspraken over de
internationale financiële architectuur moeten worden uitgewerkt.
Nederland zet in op een solide en zo eenvoudig mogelijke institutionele
architectuur voor adaptatie in ontwikkelingslanden, met zoveel mogelijk
nieuwe en additionele bronnen van geld. Nationale overheden dienen
adaptatie te integreren in nationaal (ontwikkelings-)beleid. Tevens
zullen afspraken moeten worden gemaakt over capaciteitsopbouw en de
overdracht en financiering van kennis, in het bijzonder
klimaatmonitoring.

Wanneer er een mondiaal en ambitieus akkoord wordt bereikt, dan heeft de
Europese Unie zich verplicht om haar eigen emissiereductiedoelstelling
voor 2020 van 20% naar 30% te verhogen. Ook de uitwerking van de
lastenverdeling van een reductiedoelstelling van 30% binnen de EU moet
in 2010 plaatsvinden. Een verhoging van de reductiedoelstelling zal
verwerkt moeten worden in het Europees klimaat- en energiebeleid, met
name bij de EU-emissiehandel en de inspanningenverdelingsbeschikking. In
de tekst van het EU Klimaat- en Energiepakket is al rekening gehouden
met mogelijke veranderingen naar aanlelding van een internationale
klimaatovereenkomst.

2.2 Nationaal klimaatbeleid (Schoon en Zuinig)

Dit kabinet heeft bij zijn aantreden ambitieuze doelstellingen
geformuleerd op het gebied van klimaatbeleid: 30% reductie van
broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990, bij voorkeur in Europees
verband, 20% hernieuwbare energie in 2020 en in de periode 2011 tot 2020
gemiddeld jaarlijks 2% energie-efficiency.

Voor het halen van deze doelen is het belangrijk de voortgang goed in de
gaten te houden. Daarom heeft u op 29 april de Verkenning en Monitor
Schoon en Zuinig ontvangen. Uit de Verkenning Schoon en Zuinig blijkt
dat het kabinet op koers ligt met de doelen voor 2011 en de
hoofddoelstelling voor broeikasgassen, energiebesparing en duurzame
energie voor dat jaar worden gehaald. Maar ook blijkt uit de Verkenning
van ECN/PBL dat er nog onzekerheid is of de doelen voor 2020 worden
gehaald. Dit kabinet stelt zich ten doel deze onzekerheid te reduceren,
want het uitgangspunt is het realiseren van de kabinetsambities. Het
Kabinet bereidt daarom aanvullend en/of alternatief beleid voor. Zodat,
indien het kabinet daartoe bij de evaluatie besluit, deze maatregelen
direct kunnen worden genomen.  De evaluatie zal in het voorjaar van 2010
worden toegezonden.     

Door het kabinet zijn voor de bevordering van innovatie de zogenoemde
Borsselegelden beschikbaar gesteld ten behoeve van innovatieve duurzame
energieprojecten. Ook is de Innovatieagenda Energie opgesteld en naar de
Tweede Kamer gestuurd. Het kabinet heeft een bedrag van 438 miljoen Euro
beschikbaar gesteld voor de financiering van een aantal
innovatieprogramma’s, die verdeeld zijn over de 7 thema’s van de
energietransitie.

Met deze impuls wil het Kabinet programma’s en projecten opzetten
waaraan het bedrijfsleven en onderzoekinstituten een zeer belangrijke
bijdrage leveren, ook in financiële zin, zodat de rijksbijdrage in
totaal een maatschappelijke investering van zo’n € 3 miljard
mobiliseert.

Het kabinet realiseert zich dat dit nog maar het begin is van een veel
omvangrijkere transitie, waarmee tientallen miljarden aan investeringen
zijn gemoeid.

Nu reeds tekenen zich perspectiefvolle ontwikkelingen af die tot
drastische verlaging van de emissies van broeikasgassen kunnen leiden,
zoals de introductie van de elektrische auto, de groeiende biobased
economy, klimaatneutrale huisvesting, de kas als energiebron, de
ontwikkeling van smart grids, de opkomst en groeiende toepassing van
groen gas en de toenemende energiebesparing in de industrie.

3. Biodiversiteit and Landgebruik. 

Met betrekking tot biodiversiteit en landgebruik concludeert het PBL het
volgende:

Het is noodzakelijk de negatieve invloed van de mens op biodiversiteit
te verminderen. Het in 2050 realiseren van een wereld die in staat is om
negen miljard monden te voeden, tegelijkertijd te voorzien in andere
ecosysteemgoederen en diensten en die ook nog voldoende natuurgebieden
bevat, noodzaakt tot ambitieus handelen op verschillende schaalniveaus
op verschillende beleidsterreinen en in verschillende gebieden;

Een belangrijk onderdeel van biodiversiteitsbeleid zou een versnelde
toename van de landbouwproductiviteit moeten zijn. Dit zou zowel
bijdragen aan het verminderen van de druk op de biodiversiteit als op
het verminderen van de voedselcrisis. De belangrijkste uitdaging is het
verbeteren van sturingsmechanismen die het duurzaam gebruik van
natuurlijke hulpbronnen, zoals bodem en water, bevorderen.

En onmisbaar is een internationale strategie voor de bescherming van
biodiversiteit. Het gaat daarbij om het aanwijzen van te beschermen
gebieden en soorten en in onbeschermde gebieden dienen
biodiversiteitsaspecten in het gebiedsbeheer te worden geïntegreerd.
Tevens moet de juiste balans worden gevonden tussen intensieve en meer
extensieve vormen van landbouw.

Het kabinet onderschrijft deze conclusies van het PBL. Het kabinet heeft
inmiddels meerdere initiatieven op het terrein van biodiversiteit,
voedsel, en natuurlijke hulpbronnen ontplooid. De nota Landbouw, rurale
bedrijvigheid en voedselzekerheid van de Ministers Koenders en Verburg
vormt de basis voor de aandacht voor landbouw in ontwikkelingslanden in
relatie tot voedselzekerheid, rurale ontwikkeling en biodiversiteit en
milieu (duurzame randvoorwaarden). Landbouw is een deel van de oplossing
in het streven naar duurzame ontwikkeling, juist in ontwikkelingslanden,
omdat het de motor is achter ontwikkeling van het platteland. Het
streven is gericht op een nieuwe, duurzame, Groene revolutie. Nederland
stelt jaarlijks 50 miljoen Euro beschikbaar voor gerichte investeringen
in duurzame landbouw in Afrika. Minister Cramer heeft in haar antwoorden
op vragen van de Kamerleden Van Velzen en Polderman, naar aanleiding van
haar pleidooi voor een stop op de groei van het landbouwareaal,
geschetst hoe haar pleidooi en de beleidskeuzen van de ministers van LNV
en OS met elkaar samen hangen.

3.1 UNEP-panel natuurlijke hulpbronnen 

In UNEP-kader is een Panel opgericht dat zich bezig houdt met
natuurlijke hulpbronnen: het “International Panel for Sustainable
Resource Management’’. Het doel van dit Panel is het geven van
onafhankelijk wetenschappelijk advies aan regeringen en andere
doelgroepen over het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met
als beoogd effect een (absolute) ontkoppeling van milieudruk en
economische groei. De leden van het Panel zijn afkomstig uit allerlei
delen van de wereld, inclusief ontwikkelingslanden. Nederland was actief
betrokken bij de oprichting van het Panel (in 2007) en is lid van de
stuurgroep. Het uitbrengen van rapporten, zoals Growing within Limits en
Getting into the right lane for 2050, is bijzonder nuttig, omdat deze
kunnen worden ingebracht in deze internationale fora.

3.2 Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd

In 2008 is het beleidsprogramma Biodiversiteit 2008 -2011 gepubliceerd
met als titel “Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor
altijd”. De daarin opgenomen analyse heeft sterke overeenkomst met de
huidige analyse van het PBL. In het beleidsprogramma wordt de noodzaak
om tot aanvullende actie over te gaan onderkend en vorm gegeven. In het
uitvoeringsprogramma zijn deze acties geconcretiseerd.

Net als het PBL aanbeveelt, wil het Kabinet de Nederlandse handel met
het buitenland ‘duurzaam-inclusief’ maken. Nederlandse activiteiten
hebben ver buiten onze grenzen invloed. Onze ‘voetafdruk’ in het
buitenland is groot. Op lange termijn moeten zo veel mogelijk van onze
grondstoffen uit natuurlijke bronnen of uit de natuur – ongeacht of de
grondstoffen uit in Nederland of uit het buitenland worden betrokken –
duurzaam zijn geproduceerd. In dit kader is het Initiatief voor Duurzame
Handel (IDH) opgezet, waarvoor minister Koenders onlangs een verlening
tot 2015 en 20 miljoen Euro extra heeft toegezegd voor 2011. Binnen het
IDH werken bedrijven, NGO’s en vakbonden gezamenlijk aan verduurzaming
van ketens die in ontwikkelingslanden beginnen. Het gaat om
verbeteringen in de grote handelsstromen (‘mainstream’), met
aandacht voor mens, milieu en economie (people, planet, profit).
Voorbeelden van IDH-sectoren zijn hardhout, cacao, kweekvis, katoen,
natuursteen en thee.

Daarnaast zijn duurzaamheidscriteria (de zogenaamde ‘Cramer-criteria)
ontwikkeld voor biobrandstoffen, om daarmee zowel een CO2-reductie in de
keten, voldoende voedsel als bescherming van de biodiversiteit veilig te
stellen. Deze duurzaamheidscriteria zijn inmiddels Europeesbreed
overgenomen in de richtlijn hernieuwbare energie. In het Programma
Biomassa Mondiaal wordt met een aantal ontwikkelingslanden samengewerkt
ter bevordering van de verduurzaming van de biomassaproductie. Gestaag
wordt het toepassen van certificering gericht op duurzame ontwikkeling
in produktketens,  onder andere voor duurzaam geproduceerd hout,
uitgebreid.

Eén van de onderliggende oorzaken van biodiversiteitsverlies is het
publieke karakter van biodiversiteit. In veel gevallen geldt: iedereen
kan er bij, en het is gratis. Meestal leidt dit tot overmatig gebruik en
achterwege blijven van investeringen in behoud van de capaciteit van
ecosystemen om goederen en diensten te blijven leveren. Biodiversiteit
een nadrukkelijker en expliciete plaats geven in economische en
monetaire afwegingen is daarmee, zoals ook het PBL nu constateert,
direct verbonden met armoedebestrijding. Vaak wordt – binnen en buiten
Nederland - suboptimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden van
ecosystemen. Investeren in en beheren van het landschap, op een
dusdanige wijze dat er duurzaam gebruik wordt gemaakt van
ecosysteemdiensten, loont. 

Uiterlijk in 2011 wil het Kabinet,  naar aanleiding van een op te
stellen advies hierover van de taskforce ‘Biodiversiteit en
natuurlijke hulpbronnen’, afspraken maken met het bedrijfsleven over
concrete maatregelen om het gebruik van biodiversiteit (binnen en buiten
Nederland) te vergoeden en/of te compenseren. Daarnaast zal het kabinet
actief bijdragen aan het verankeren van de waarde van biodiversiteit in
internationaal perspectief. Met name door het in eerste instantie
expliciteren van de relevante niet-handelsgerelateerde aspecten
(‘non-trade concerns’) in af te sluiten brede multilaterale
akkoorden, het vervolgens inkaderen daarvan in WTO-regels en mede in
aansluiting daarop door de verdere ontwikkeling (vergroening en
verduurzaming) en uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. 

Het kabinet verkent thans de mogelijkheden van (internationale)
mechanismen en instrumenten voor betalen voor producten en diensten die
geleverd worden die biodiversiteit de maatschappij levert en compensatie
van onduurzaam gebruik van biodiversiteit. In dit verband wordt thans
gewerkt aan de ontwikkeling van een Green Development mechanism (GDM).
Waar REDD zich in de klimaatcontext richt op bossen, beoogt het GDM dat
te doen voor andere ecosystemen en andere ecosysteemdiensten. Inzet is
om in oktober 2010, tijdens de 10e conferentie van partijen (CoP10) van
het Biodiversiteitsverdrag, internationaal af te spreken om een
dergelijk GDM te gaan realiseren. Dit geeft concreet invulling aan de
conclusie van het PBL dat het bestrijden van het verlies van
biodiversiteit wordt bevorderd door het ontwikkelen van financieel
instrumentarium en hulpmechanismen.

3.3 Beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen

In juli 2009 heeft het Kabinet, op voorstel van de minister van LNV, de
beleidsagenda Duurzame voedselsystemen aangeboden aan de Tweede Kamer.
De agenda, die een uitwerking is van de nota duurzaam voedsel, richt
zich op een optimale Nederlandse bijdrage aan de verduurzaming van het
mondiale voedselsysteem, met een focus op het eiwitvraagstuk als een van
de centrale uitdagingen voor dat systeem. 

Eén van de belangrijkste trends is het veranderende voedselpatroon door
een combinatie van verstedelijking en een groei van bevolking en
welvaart. Vooral in ontwikkelende economieën, zoals China en India,
zien we een consumptieverschuiving van plantaardige eiwitten naar vlees,
zuivel en vis. Het probleem is dat het produceren van dierlijke
producten extra input van agrarische grondstoffen, energie en ruimte
vraagt. Bij ongewijzigd beleid en indien de voedingspatronen zich
volgens de huidige trends blijven ontwikkelen kan hierdoor de
voedselzekerheid en de draagkracht van het mondiale ecosysteem in gevaar
komen. De vraag is hoe we vanuit Nederland een optimale bijdrage kunnen
leveren aan een duurzaam mondiaal voedselsysteem met een eerlijke
verdeling van kansen en middelen voor negen miljard mensen rond 2050.
Deze uitdaging staat centraal in het kabinetsthema Biodiversiteit,
Voedsel en Vlees en daarmee in deze agenda. Aansluitend bij de
conclusies van het PBL, is het lange termijndoel van het kabinet een
dusdanige productie en consumptie van voedsel dat dit bijdraagt aan
mondiale welvaart en voedselzekerheid en dat dit binnen de draagkracht
van het ecosysteem van de aarde blijft. Deze ambitie vereist niet alleen
een duurzamere productie, maar naar verwachting ook een transitie
(verschuiving) in de consumptie van dierlijke eiwitten naar duurzaam
geproduceerde dierlijke eiwitten en naar plantaardige eiwitten. 

Nederland wil koploper worden in het verkleinen van de ecologische
voetafdruk bij de productie én het beter borgen van de belangen van
arme landen. Het kabinetsbeleid sluit daarmee direct aan bij een van de
belangrijkste door het PBL gesignaleerde aandachtsgebieden.

Een belangrijke stap op dit terrein zijn de afspraken die Minister
Verburg op 28 oktober met vijf partijen die een grote rol spelen in de
voedselvoorziening in Nederland afspraken gemaakt over een duurzamer
voedselaanbod. De afspraken worden uitgewerkt in het Platform
Verduurzaming Voedsel. Doel is dat consumenten de komende jaren
duurzamer kunnen gaan consumeren in de bedrijfskantine, het restaurant
en thuis, want ook in de supermarkt komt een groter aanbod.

Het interdepartementale programma Duurzame Voedselsystemen (LNV, VROM en
OS) draagt zorg voor de uitvoering van de beleidsagenda. Dit programma
loopt tot en met 2013. 

3.4 Het Nationaal Programma Natuurlijke Hulpbronnen

De Europese Unie heeft in 2005 de Thematische Strategie Natuurlijke
Hulpbronnen aangenomen. De Thematische Strategie Natuurlijke Hulpbronnen
beoogt absolute ontkoppeling van milieudruk door natuurlijk
hulpbronnengebruik en economische groei. De Europese Commissie is
voornemens de Thematische Strategie Natuurlijke Hulpbronnen in 2010 te
herzien. De Thematische Strategie Natuurlijke Hulpbronnen wordt door de
lidstaten uitgewerkt in een Nationaal Programma Natuurlijke Hulpbronnen.
Conform een verzoek daartoe van de Tweede Kamer, zal de Minister van
VROM, mede namens de Minister van LNV, u op korte termijn – naar
verwachting nog dit jaar - een separate brief doen toekomen over de
hoofdlijnen van dit Nationaal programma. 

In deze brief zal vanuit de EU-context en een omschrijving van het
begrip ‘Natuurlijke Hulpbronnen’ een analyse worden gepresenteerd
van in dit verband reeds ontwikkelde activiteiten. Uitgangspunten zullen
worden gepresenteerd ten aanzien van de beleidscontext, ambities, rollen
en verantwoordelijkheden van relevante actoren en planning. Op basis van
deze beschrijving zullen conclusies worden geformuleerd ten aanzien van
het vervolgtraject, waarbij tevens ontwikkelingen in der omgeving zullen
worden betrokken, zoals de uitkomsten van ‘Kopenhagen’, de
uitkomsten van CBD-CoP10, binnenkort te verwachten adviezen van de
Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen en eventuele
vervolgacties voortvloeiend uit de onderhavige discussie over Growing
within limits en Getting into the right lane for 2050.

4. Strategie en beleid

Het PBL besteedt in het slothoofdstuk van het rapport veel aandacht aan
de manier waarop de noodzakelijke bijsturing kan worden gerealiseerd.
Het acht rigoureuze beleidsinterventies, brede steun van partijen en
betrokkenheid van het publiek nodig. Het benadrukt dat de vraagstukken
onderling verbonden zijn en veroorzaakt worden door een sterke
onderliggende dynamiek.  Een strategie vereist daarom een lange termijn
perspectief en aandacht voor conflicten tussen (nationale) belangen en
relaties tussen onderwerpen. In termen van instrumentering stelt het
rapport dat uit ervaring is gebleken dat een evenwicht tussen
marktgebaseerde instrumenten en regulering en topdown en bottom up
strategieën het meeste succes heeft. In het navolgende gaan we hier op
in, al kunnen we in dit kader niet aan de veelheid van inzichten recht
doen.

4.1 Relaties tussen onderwerpen. 

Het PBL wijst er op dat de relaties tussen de onderwerpen nopen tot
aandacht voor synergieën en uitruilrelaties; een integrale benadering
is vereist voor een effectievere aanpak van de afzonderlijke thema’s.
Het PBL-rapport verschaft vooral inzichten in de relaties tussen
klimaat/energie en biodiversiteit/voedsel en komt op basis hiervan tot
een aantal opmerkingen en waarschuwingen. Synergie tussen beide
terreinen kan worden gevonden in:

Het beperken van de uitbreiding van landbouwareaal

Het voorkomen van ontbossing

Verhoogde energie-efficiëntie

Gebruik van koolstofemissievrije technologie

Vermindering van vleesconsumptie. 

Spanningen zijn er ook, bijvoorbeeld tussen:

Bio-energie en biodiversiteit

Verhoging van de landbouwproductiviteit en negatieve milieueffecten
(watergebruik, pesticiden, meststoffen).

Grondstoffenimplicaties van sommige nieuwe energietechnologieën. 

Het kabinet onderschrijft de noodzaak van inzicht in de onderlinge
relaties en de noodzaak van samenhangend beleid. Het rapport ‘Growing
within Limits’ laat goed zien dat de klimaatdoelstelling, het
voorkomen van verdere achteruitgang van biodiversiteit en voldoende
voedselproductie nauw met elkaar samenhangen en daarom alleen in
samenhang kunnen worden opgelost. Verduurzaming van landbouw, tegengaan
van ontbossing en verandering van het voedingspatroon zijn daarom
onderdeel van een samenhangend beleidspakket. 

Het kabinet onderkent de door het PBL genoemde spanningen. Voor
bio-energie zijn vele activiteiten ontplooid om een bijdrage te leveren
aan het verminderen van broeikasgasemissies zonder dat negatieve
effecten optreden ten aanzien van klimaat, biodiversiteit en voedsel.
Daarom zijn duurzaamheidscriteria ontwikkeld, die inmiddels ook in de
EU-richtlijn hernieuwbare energie zijn opgenomen en momenteel door de
lidstaten worden geïmplementeerd. De Commissie
Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa, onder voorzitterschap van mevrouw
Corbey, brengt momenteel een reeks (vervolg-)adviezen in dit verband
uit. 

In de beleidsvoorbereiding worden mogelijke effecten voor andere
terreinen of onderwerpen altijd betrokken. 

Inschakelen van kennisinstellingen en adviseurs is een extra waarborg
dat hiermee zorgvuldig wordt omgegaan. Planbureau’s vervullen hierin
een speciale rol. In februari hebben zij – samen met CBS - de Monitor
Duurzaam Nederland gepubliceerd met als doel de duurzaamheid van
ontwikkelingen te beoordelen. Op 15 oktober is over deze monitor een
symposium georganiseerd.

Over de samenhang tussen de verschillende crises heeft het kabinet een
aantal brieven naar de Eerste en Tweede Kamer gezonden en daarop is ook
tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in de Eerste Kamer in
gegaan. In deze correspondentie -naar aanleiding van de Eerste
Kamer-motie Schuurman - heeft de Minister van BZK namens het kabinet
aangegeven dat de grote problemen van deze tijd niet als afzonderlijke
deelgebieden kunnen worden bezien en om een samenhangende aanpak vragen.
 In deze brieven zijn vijf initiatieven beschreven ter versteviging van
een samenhangende analyse en gecoördineerde aanpak van de economische
crisis, de klimaatontwikkelingen en de vraagstukken met betrekking tot
voedsel, water en energie. Dit betreft: 

Toekomstverkenning Schaarste en Transitie 

Scenario-ontwikkeling Schaarste en Nationale Veiligheid

De studies naar de samenhang tussen de voedselproblematiek en de overige
thema's.

De studies naar duurzame energie in relatie tot de economische crisis

De onderzoeken naar de effecten van menselijk handelen op het klimaat,
naar de mogelijke effecten van klimaatverandering op regionale schaal
inclusief landbouw en de effecten op de biodiversiteit en kans op nieuwe
ziektes.

Over Schaarste en Transitie zal binnenkort een publicatie van de
betrokken kennisinstellingen verschijnen en in het eerste kwartaal van
2010 zal over de follow-up van de verkenningen een brief aan de Tweede
Kamer worden gestuurd. 

De scenario-ontwikkeling omtrent schaarste en veiligheid richt zich
vooral op de betekenis van de relevante trends en ontwikkelingen voor de
nationale veiligheid en hoe daar op te reageren. De uitkomsten hiervan
zullen worden meegenomen in de Nationale Risicobeoordeling van 2010. 

4.2. Beleid: visie, doelen en maatregelen

Het PBL stelt dat korte-termijn besluitvorming een lange-termijn visie
en bijbehorende doelen vereist om een “lock-in” te vermijden en
fundamentele veranderingen te bevorderen. Het PBL benadrukt dat een
aantrekkelijk, richtinggeven verhaal en een gerichtheid op kansen de
effectiviteit van de visie versterkt. Maatregelen moeten een slimme,
effectieve,  combinatie zijn van marktgerichte en regulerende
instrumenten met oog voor fundamentele drijfveren en menselijke
dynamiek. Daarbij werkt het PBL een aantal voorbeelden uit.  

Het kabinet kan zich in het algemeen in deze beschouwingen vinden. Lange
termijn visies zijn onder meer ontwikkeld door het Innovatieplatform,
het Regieorgaan voor de Energietransitie en maken ook onderdeel uit van
het klimaatonderhandelingsproces (de “shared vision”). In de brief
over duurzame ontwikkeling van 29 april heeft het kabinet een wenkend
perspectief op de – fysieke - toekomst van Nederland geschetst en
tijdens de Algemene beschouwingen bij de Eerste Kamer heeft de
Minister-President dit verbreed naar sociale en economische aspecten. 

De vormgeving van een beleidsstrategie en instrumentarium vereist altijd
maatwerk. Het is nuttig de opmerkingen van het PBL daarbij te betrekken.
 

4.3 Een kans voor investeringen in een duurzame economie 

Het PBL stelt in haar rapport dat de huidige economische crisis kansen
biedt om een trendbreuk te realiseren en de economie duurzamer te maken.
Volgens het planbureau zijn met name investeringen in
energie-efficiëntie goed voor zowel de economie als het milieu. In het
geval er mondiaal (kosten)efficiënt beleid wordt gevoerd, worden de
totale mondiale kosten van de investeringen die nodig zijn om de
klimaat- biodiversiteit en menselijke ontwikkelingsdoelen te halen
geschat op circa 1.5% van het mondiale BNP. Voor energie zou dit
betekenen dat de investeringen die toch al nodig zijn met ongeveer 30%
moeten worden verhoogd. Mogelijke gevolgen van niets-doen zouden
aanzienlijk hoger kunnen worden, indien een van de catastrofale
omslagpunten wordt gepasseerd. De macro-economische gevolgen van een
ambitieus klimaatbeleid worden geschat op ongeveer 0.1% reductie van de
economische groei, hetgeen in de periode van 2005-2050 een BNP-groei zou
betekenen van 225% in plaats van 240%. Daarbij zijn de baten van
verminderde klimaatverandering buiten beschouwing gelaten. Als mondiaal
niet het meest efficiënte beleid wordt gevoerd, kunnen de kosten hoger
uitvallen.

Het kabinet wil de door het PBL gesignaleerde kans die de crisis biedt,
benutten en vindt ook dat de economische crisis geen excuus mag zijn om
voor klimaat en biodiversiteit noodzakelijke maatregelen achterwege te
laten en juist nu te werken aan een schone en innovatieve economie. In
het aanvullend beleidsakkoord zijn daarom maatregelen opgenomen die
zowel de economie als de duurzame ontwikkeling stimuleren, zoals
isolatie van woningen, scholen en zorginstellingen en bevordering van
duurzame energie. 

Het kabinet streeft er naar dat milieukosten in de marktprijzen tot
uiting komen. Dit gebeurt onder meer via regelgeving,
aansprakelijkheidsregimes en  het belastingsysteem. Door toepassing van
het principe ‘de vervuiler betaalt’ en profijtbeginsel, wordt
duurzaam gedrag gestimuleerd. 

Dit kabinet ziet duurzaamheid als een speerpunt, en zal daarom ook
doorgaan met beleid dat zowel de economie als het milieu stimuleert, ook
als bezuinigingen nodig zijn. De ambities met betrekking tot de
inrichting van Nederland en de kwaliteit van de Nederlandse samenleving
blijven dezelfde. We willen, zoals in het Coalitieakkoord verwoord,
“samen werken aan groei, duurzaamheid, respect en solidariteit”.
Deze ambitie is ook mee gegeven aan de werkgroepen die de voorstellen
voor heroverweging maken. In het kabinetsstreven om - ook in de huidige
crises - de Millenniumontwikkelingsdoelen dichterbij te brengen, wordt
ingezet op een versterkte samenwerking om te komen tot innovatieve
aanpakken en nieuwe ideeën die kansen voor duurzame ‘groei binnen de
grenzen’ in ontwikkelingslanden genereren en benutten. In de
internationale context betekent dit dat ontwikkelingslanden hulp
(kennis, technologie en geld) krijgen om economische ontwikkeling
mogelijk te maken die gepaard gaat met minder uitstoot van
broeikasgassen. Volgens het principe “de vervuiler betaalt” moeten
daarnaast de kosten voor adaptatie van reeds onafwendbare
klimaatverandering in ontwikkelingslanden zo veel mogelijk additioneel
zijn aan de reguliere ontwikkelingssamenwerking. 

 

Een belangrijk element in de discussie over duurzame economie is de
vraag of BNP een goede graadmeter is van onze welvaart, of dat er
aanvullende  indicatoren ontwikkeld moeten worden die het bredere
welvaartsbegrip en de duurzaamheid van de welvaart beter in beeld
brengen.  Het kabinet laat zich leiden door het brede welvaartsbegrip,
zoals onder meer toegelicht in de notitie over verantwoord
generatiebewust beleid van de minister van Financiën (1 juli 2008) en
de daaropvolgende antwoorden op kamervragen.

In de recente publicatie “Report by the Commission on the Measurement
of Economic Performance and Social Progress” (Joseph Stiglitz, Amartya
Sen en Jean-Paul Fitoussi) wordt aangegeven dat voor inzicht in de
welvaartsontwikkeling rekening moet worden gehouden met zowel factoren
als inkomen, consumptie, verdeling, de voorraad menselijk en natuurlijk
kapitaal als immateriële zaken als gezondheid, onderwijs,
maatschappelijke participatie, milieukwaliteit en veiligheid. 

Een breder scala aan indicatoren maakt het mogelijk om verbanden te
leggen en afwegingen te maken tussen de economische, ecologische en
sociale doelen van beleidsmaatregelen (“people, planet, profit”).
Van belang is dat er op Europees en mondiaal niveau onderling
vergelijkbare indicatoren zijn om beleidsdoelstellingen te kunnen
evalueren en vergelijken en de vooruitgang te monitoren. 

4.4 De institutionele dimensie: conflicten van meerdere belangen. 

Het PBL benadrukt het belang van internationale governance structuren en
mechanismen, waarmee verantwoordelijkheden en lasten eerlijk en
geloofwaardig worden verdeeld, nationale belangen verenigd worden en
initiatieven van onderop en van actoren zoals bedrijven en consumenten
een plaats krijgen. Gebruik maken van nationale comparatieve voordelen
zou deel moeten uitmaken van brede, geïntegreerde regionale
strategieën. Burgers kunnen een rol spelen door hun consumptiepatronen
aan te passen. Intrinsiek gemotiveerde gedragsverandering is een
relevante factor, maar vereist bewustzijn en erkenning van de urgentie
en de beschikbaarheid van oplossingen.

In deze passages snijdt het PBL een groot aantal zeer relevante
onderwerpen aan. Het kabinet onderkent het belang van de onderwerpen en
verwelkomt de inzichten van het PBL. Het is cruciaal dat de juiste
instituties en besluitvormingsmechanismen worden gecreëerd, die passen
bij de brede problematiek en oog hebben voor de belangen van de
betrokkenen. 

Het kabinet ziet de bevordering van mondiale duurzaamheid als
richtinggevend voor samenwerking in communautair en multilateraal
verband. De EU verschaft een goed kader om doelstellingen voor duurzaam
globaliseren te realiseren. Ook de ruimte die multilaterale
instellingen, zoals de ILO, UNEP, UNDP en Wereldbank en multilaterale
overeenkomsten, waaronder CBD (biodiversiteit), CITES (bedreigde
soorten), Kyoto (CO2) en Montreal (Ozon) verschaffen voor duurzaam
globaliseren, dient volledig te worden benut. Daarnaast zal het kabinet
er zich voor inzetten om, waar dit noodzakelijk en effectief is en past
binnen het geldende afwegingskader, gebruik te maken van de ruimte die
het EU-recht en het WTO-recht bieden voor handelspolitieke maatregelen
ter bevordering van duurzaam globaliseren. Juist in een tijd waarin we
alles op alles zetten om handelsverstoring en protectionisme tegen te
gaan dient deze afweging niet lichtzinnig te worden gemaakt. Het belang
van internationale handel is overduidelijk, zeker ook voor
ontwikkelingslanden.

Interessant is ook de beschouwing over comparatieve voordelen, waarin
het PBL aangeeft waar comparatieve voordelen van Nederland liggen. Deze
beschouwingen ondersteunen de inzet van het kabinet op het terrein van
energie en klimaat. 

  

4.5 Beleid van grenzen (politics of limits). 

Het PBL sluit af met een beschouwing over de mogelijkheden van een goed
beleid van en binnen grenzen. Sterk, gezamenlijk commitment is nodig,
een stevige rol van de overheid en duidelijke normen en regelgeving,
waarmee de markt wordt uitgedaagd om te innoveren. Het beleid moet niet
worden opgezet als een “single-issue”-zaak, omdat klimaat,
biodiversiteit en menselijke ontwikkeling op vele manieren samen hangen.
Een geïntegreerde strategie ontwikkelt voor ieder terrein beleid in de
context van de andere terreinen. Dan is bijvoorbeeld bij klimaatbeleid
een drievoudige winst is mogelijk: CO2-reducties, vermindering van
internationale energieafhankelijkheid en groene banen. Bovendien zouden
de Noord-Zuid-relaties kunnen profiteren en de ontwikkeling van de
armsten worden bevorderd. 

Het kabinet herkent zich in dit beeld en is van plan om zijn ambities op
dit vlak – in overleg met parlement, bedrijfsleven, samenleving en het
buitenland - waar te maken. 

 Kamerstukken II 2007-2008, 30196, nr. 32 en vergaderjaar 2008-2009,
30196, nr. 56.

  Kamerstukken II 2007-2008, 30 495, nr. 4; Kamerstukken II 2008-2009,
31 793, nr. 1; Kamerstukken II 2008-2009 31 793, nr. 4; Kamerstukken II
2008-2009, 30 495, nr. 6; Kamerstukken II 2008-2009, 21 501-08, nr. 308;
Kamerstukken II 2008-2009, 21 501-33, nr. 240; Kamerstukken II
2008-2009, 31793, nr. 8; Kamerstukken II 2008-2009, 31 793, nr. 17.

 Kamerstukken II, 2008-2009, 31 209, nr. 77.

 Kamerstukken II, 2007-2008, 31530, nr. 1.

 Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 31 250, nr. 14

 Brief dd 26 november 2009

    HYPERLINK "http://www.unep.fr/scp/rpanel/" 
http://www.unep.fr/scp/rpanel/ 

  Kamerstukken II, 2008-2009, 26 407, nr 40

    HYPERLINK "http://www.minbuza.nl"  www.minbuza.nl  (nieuwsbericht  2
november 2009)

    HYPERLINK
"http://www.pbl.nl/nl/publicaties/2009/Verslag-symposium-en-review-van-d
e-Monitor-Duurzaam-Nederland-2009.html" 
http://www.pbl.nl/nl/publicaties/2009/Verslag-symposium-en-review-van-de
-Monitor-Duurzaam-Nederland-2009.html 

  Kamerstukken I, 2008-2009, 31 700, G (20 februari 2009),  

    Kamerstukken I en II, 2009-2010, 32 123, B resp. nr. 37  (21
september 2009).

 Een van de rapporten is inmiddels gepubliceerd onder de titel “Beyond
competition; pathways for Africa’s agricultural development” 

 Reactie op SER-advies Duurzame globalisering; Kamerstukken II,
vergaderjaar 2007–2008, 26 485, nr. 59

  PAGE   \* MERGEFORMAT  9