Geannoteerde agenda van de Milieuraad van 22 december 2009
Bijlage
Nummer: 2009D60981, datum: 2009-12-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Cramer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Bijlage bij: Geannoteerde agenda van de Milieuraad van 22 december 2009 en een geactualiseerd VROM-voortgangsoverzicht van Europese wetgevingsinitiatieven (2009D60979)
Preview document (š origineel)
Geannoteerde agenda Milieuraad 22 december 1. Terugkoppeling van de Klimaatconferentie in Kopenhagen Tijdens de Milieuraad zal worden gesproken over de uitkomsten āen het vervolg dat hieraan gegeven moet wordenā van de klimaatconferentie die van 7 tot 18 december in Kopenhagen zal plaatsvinden. Aangezien de klimaatconferentie pas vier dagen voor de Milieuraad is afgelopen, is het nu nog niet mogelijk om al iets over deze uitkomsten te zeggen. 2. Internationale biodiversiteit na 2010 Het Voorzitterschap heeft Raadsconclusies over internationale biodiversiteit voor de periode na 2010 geagendeerd. In 2002, bij de Wereldtop in Johannesburg over Duurzame Ontwikkeling, is afgesproken om in 2010 de verdere degradatie van biodiversiteit een halt toe te roepen. Dit doel zal niet gehaald worden. Tijdens de Conferentie van partijen (Conference of Parties/CoP) 10 van het Biodiversiteitsverdrag, die in oktober van volgend jaar plaats zal vinden in Nagoya, Japan, zal worden gestreefd naar de formulering van een nieuwe doelstelling, omdat het behoud van biodiversiteit van cruciaal belang is. De ontwerp-Raadsconclusies geven aan welke uitgangspunten de EU heeft bij het formuleren van een dergelijke nieuwe doelstelling. De belangrijkste punten uit de ontwerp-Raadsconclusies zijn: De EU is bezorgd over de achteruitgang van biodiversiteit, het verslechteren van ecosysteemfuncties en het verlies van ecosysteemdiensten dat daardoor zal optreden. De EU ziet daarom het belang van een nieuw doel na het verlopen van het huidige doel voor 2010. Het huidige doel is niet gehaald en lastig te meten en te operationaliseren. De EU erkent het belang van een koppeling tussen het behouden van biodiversiteit en het mitigeren van klimaatverandering. Wat betreft de EU moet de doelstelling bestaan uit een langetermijnvisie, aangevuld met op korte termijn op actie georiĆ«nteerde, meetbare doelen die zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijs. De EU erkent dat een ambitieuze visie alleen haalbaar is wanneer er een mondiaal betalingssysteem voor biodiversiteit komt. Nederland vindt het tegengaan van biodiversiteitverlies belangrijk. Nederland onderschrijft ook het belang voor het overeenkomen van een nieuwe lange termijn visie en duidelijke doelen tijdens CoP 10, om het biodiversiteitsverlies tegen te gaan. Daarnaast vindt Nederland het van belang dat het zgn. āgreen development mechanismā wordt genoemd als concrete uitwerking om ecosysteemdiensten mondiaal een prijs te geven. Nederland kan instemmen met de voorliggende Raadsconclusies. 3. Regionaal waterbeleid en de Oostzeestrategie Tijdens de Milieuraad liggen ontwerp-Raadsconclusies voor over regionaal waterbeleid en het mariene milieu, waaronder de implementatie van de Oostzeestrategie. De ontwerp-Raadsconclusies benadrukken hoe belangrijk het is om het mariene milieu goed te beschermen en te beheren en dat samenwerking, ook buiten de EU grenzen, hierbij van belang is. Daarbij wordt een koppeling gelegd met het EU Integrale Maritieme Beleid en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Ook wordt verwezen naar de lopende regionale conventies en samenwerkingsverbanden, waaronder de Oslo-Parijse Conventie (OSPAR), de Rijncommissie en Horizon 2020. De Oostzeeregio wordt in de ontwerp-Raadsconclusies beschreven als een āmacroregioā en als pilot voor de KMS. Een macroregio betreft een geografisch samenhangend gebied dat het uitgangspunt vormt voor een integrale strategie. Er vindt coƶrdinatie plaats tussen sectoraal beleid dat effect heeft op het mariene milieu, bijvoorbeeld voor landbouw en visserij, met regionaal beleid en onderzoek. Mits een duidelijke meerwaarde en een regionale vraag ten grondslag ligt aan een dergelijke strategie kunnen macroregionale strategieĆ«n een nuttig instrument zijn. De EU lidstaten rond de Oostzee hebben, vanwege de specifieke problematiek in deze regio, de Europese Commissie verzocht om een Oostzeestrategie uit te brengen. Het betreft een brede strategie, die niet alleen ziet op een aanpak van de ecologische degradatie in de Oostzee, maar ook andere problemen als economische achterstand en grensoverschrijdende criminaliteit behandelt. Nadat de Oostzeestrategie op 26 oktober 2009 in de RAZEB is aanvaard heeft de Europese Raad in de zitting van 29-30 oktober Raadsconclusies over de Oostzeestrategie aangenomen. Tot slot nodigen de ontwerp-Raadsconclusies de Europese Commissie uit om met regelgeving te komen tegen fosfaten in wasmiddelen. Nederland steunde destijds de Oostzee strategie omdat er in deze regio een noodzaak bestond voor een dergelijke strategie. De Noordzee kent echter niet dezelfde problematiek. Een vergelijkbare strategie in de Noordzee zou dan ook onvoldoende meerwaarde leveren afgezet tegen de aanvullende lasten die gemoeid zouden gaan met het opstellen hiervan, waaronder de integratie van de bestaande OSPAR strategieĆ«n. De in 1992 afgesloten (en in 1998 uitgebreide) OSPAR conventie ziet toe op bescherming van de Noordzee en Atlantische Oceaan. De EU lidstaten (waaronder Nederland) die op deze zeeĆ«n afwateren zijn allen partij, alsmede de Europese Commissie, IJsland, Noorwegen en Zwitserland. Sinds 1998 zijn in OSPAR kader 6 strategieĆ«n gepubliceerd waarmee een aanpak wordt uitgezet voor verschillende (milieu)uitdagingen in dit gebied. Voor de Oostzee bestond reeds een vergelijkbaar verdrag, de zgn. Helsinki Conventie. Wat betreft het voorstel tot regelgeving tegen fosfaten in wasmiddelen: Nederlandse wetgeving kent reeds dergelijke bepalingen. Omdat de ontwerp-Raadsconclusies zich beperken tot het benadrukken van de meerwaarde van regionaal beleid, zonder op te roepen tot het opstellen van een strategie voor de Noordzee, ondersteunt Nederland de inhoud van de voorliggende Raadsconclusies. 4. Combinatietoxicologie Naar aanleiding van de Deense oproep in de Milieuraad van 21 oktober 2009 heeft het Zweedse Voorzitterschap het initiatief genomen om de Raad conclusies voor te leggen over de aanpak van combinatie-effecten van chemische stoffen. Uit onderzoek blijkt dat stoffen die op zichzelf als veilig worden beschouwd, in combinatie met andere stoffen toch tot gezondheidseffecten kunnen leiden. Het Zweedse voorzitterschap heeft dit onderwerp geagendeerd voor de Milieuraad van 22 december. De ontwerp-Raadsconclusies, zoals die op 9 november aan de lidstaten zijn voorgelegd, onderkennen de mogelijkheid van cumulatieve effecten van stoffen. De strekking van de Raadsconclusies is het erkennen van de resultaten van de Deense studie en het scheppen van een kader voor verder onderzoek. Begin 2010 zal de Europese Commissie de resultaten presenteren van een eigen onderzoek. In de ontwerp-Raadsconclusies wordt de Commissie voorts gevraagd om te bezien welke mogelijkheden er zijn om problemen te adresseren in de bestaande EU-wetgeving. De discussie tussen Lidstaten en Commissie over de ontwerp-Raadsconclusies is nog gaande. Sommige landen willen de resultaten van het Deense onderzoek naar hormoonverstorende stoffen vertalen naar alle stoffen, maar dat gaat Denemarken te ver. Voorts wordt er gevraagd om ook kosten en baten mee te nemen en zijn enkele landen terughoudend als het gaat om aanpassing van bestaande wetgeving. Verschillende landen hebben een studievoorbehoud gemaakt. Nederland onderschrijft het belang van onderzoek naar combinatietoxiciteit. Uit onderzoek en informatie van de Commissie zal moeten blijken of aanpassingen in het bestaande EU beleid noodzakelijk zijn. 5. Biocidenverordening De Commissie heeft in juni 2009 een voorstel voor een verordening betreffende het op de markt brengen en het gebruik van biociden uitgebracht. Deze verordening vervangt de huidige richtlijn biociden. De rechtsbasis van de verordening is Artikel 95 EG Verdrag (gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissing door het EP). Op de komende Milieuraad staat het voorstel voor de eerste keer geagendeerd voor een beleidsdebat. De belangrijkste vernieuwing in de verordening betreft de introductie van een hybride systeem van toelatingen van biociden; naast de bestaande nationale toelatingen moet er ook een centrale toelating komen. Het voorstel omvat verder een uitbreiding van de reikwijdte naar nieuwe stoffen. Ook wordt voorgesteld om via de zgn. comitologie procedure andere productgroepen toe te voegen. Nieuw in de verordening is verder een regeling voor de toelating van behandelde materialen. Ook worden er nieuwe etiketteringsvoorschriften voorgesteld. In algemene zin vindt Nederland het voorstel voor de verordening een verbetering ten opzichte van de huidige richtlijn, omdat hiermee meer harmonisatie bereikt wordt en ook op andere punten verbeteringen mogelijk zijn. Nederland vindt het voorstel om naast nationale toelatingen ook een centraal toelatingsysteem in het leven te roepen in de huidige vorm echter nodeloos ingewikkeld. Nederland hecht er sterk aan zelf te kunnen beslissen over toelating en om eventuele aanvullende eisen te kunnen stellen, aangezien nationale omstandigheden een belangrijke rol spelen bij de keuze of een biocide in Nederland op de markt mag komen of niet. Nederland heeft van alle lidstaten verreweg de meeste ervaring met het toelaten van biociden. Voorts vindt Nederland het voorstel voor wat onder de centrale toelatingen zal vallen, nog te breed en onvoldoende duidelijk. Wat mij betreft is er een rol voor een centraal toelatingssysteem uitsluitend in die gevallen dat het biocide overal op dezelfde wijze toegepast wordt, en er geen, of verwaarloosbare, risico's voor mens, dier en milieu zijn. Nationale omstandigheden spelen dan geen rol bij de beoordeling. Voor wat betreft de toevoeging van nieuwe productgroepen heeft Nederland de voorkeur voor een regeling via de co-decisie procedure. De regeling voor de toelating van behandelde materialen is een positief element maar deze behoeft nog verdere uitwerking. Nederland wil dat geregeld is dat zowel behandelde materialen met interne werking (om het product zĆØlf te beschermen tegen ongewenste organismen, zoals houtverduurzamingsmiddelen) als behandelde materialen met externe werking (om ongewenste organismen buiten het product af te weren, zoals muskietennetten geĆÆmpregneerd met een insectendodend middel) onder de verordening gaan vallen. Ook moet helder zijn dat de gebruikte biocide uitsluitend voor die toepassing is toegelaten. Ten aanzien van de etiketteringplicht zal ik pleiten voor een voorstel waar zowel het bedrijfsleven als de handhavers mee uit de voeten kunnen. Ik wil lidstaten tot slot oproepen om veel energie in de handhaving te gaan steken. Zonder goede handhaving door lidstaten blijven er illegale biociden op de markt. Daarmee wordt niet alleen onrecht gedaan aan bedrijven die wel biociden aangemeld hebben, maar het is ook een belangrijk risico voor onze gezondheid en het milieu. Diversenpunten AOB 1. WEEE-richtlijn Het Zweeds voorzitterschap zal onder diversenpunten rapporteren over de voortgang ten aanzien van het voorstel tot herschikking van de richtlijn Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (de zgn. WEEE-richtlijn). Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 175 van het EG-Verdrag. Besluitvorming in het EP vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid, via de co-decisie procedure. Op 13 februari 2003 is de WEEE-richtlijn (2002/96/EC) in werking getreden. Het voorstel tot herschikking is uitgebracht op 3 december 2008. Dit richtlijnvoorstel wordt in samenhang behandeld met het richtlijnvoorstel inzake de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke afvalstoffen in elektrische en elektronische apparatuur (Restriction of the use of certain hazardous substances in electrical and electronic equipment/RoHS). Binnen de bestaande regelgeving zijn deze richtlijnen aan elkaar gekoppeld doordat voor de reikwijdte van de RoHS (d.w.z., de vraag voor welke apparaten restricties gelden op het gebruik van de door de RoHS genoemde stoffen) wordt verwezen naar de WEEE-richtlijn. Dat wil zeggen dat de stoffen restricties van de RoHS van toepassing zijn op alle apparaten die onder de WEEE-richtlijn vallen. De WEEE-richtlijn richt zich op het beperken van de negatieve gevolgen voor mens en milieu van het (beheer van) afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Tevens regelt zij de producentenverantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Specifieke doelen van de Europese Commissie voor de herschikking van de richtlijn zijn: verminderde gevolgen voor het milieu (door een betere behandeling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en minder definitieve verwijdering van grondstoffen uit productieketens); het verminderen van administratieve lasten; en verbeterde effectiviteit en implementatie van de richtlijn. Een belangrijk onderdeel van de richtlijnvoorstel van de Europese Commissie betreft de overheveling van de reikwijdte van de WEEE-richtlijn naar de RoHS-richtlijn. Nu beschrijft de WEEE-richtlijn welke elektr(on)ische apparaten onder beide richtlijnen vallen, maar in de toekomst zou dat in de RoHS-richtlijn worden beschreven. Naast de (aanpassing van) de reikwijdte van de richtlijn komen naar verwachting de volgende punten in de voortgangsrapportage aan de orde: een nieuwe inzameldoelstelling; invoering van een op EU-niveau interoperabel producentenregister waarbij een producent eenmalig wordt geĆÆdentificeerd op EU-niveau; afbakening van business-to-business apparatuur ten opzichte van business-to-consumer apparatuur. Nederland was een van de eerste landen die producentenverantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van elektronische apparatuur introduceerde (in 1998). De nationale regelgeving is in 2004 vervangen door implementatie van de WEEE-richtlijn. Het neerleggen van verantwoordelijkheden bij producenten is in Nederland een doeltreffend instrument gebleken om milieudoelstellingen te realiseren. De aanpak van het afvalbeheer van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur werkt goed in Nederland. Nederland staat positief tegenover een herschikking van de WEEE-richtlijn, omdat op een aantal punten verbeteringen mogelijk zijn. Bovendien ziet Nederland graag betere voorstellen voor vermindering van de administratieve lasten in het voorstel verwerkt. Ten aanzien van de bovenstaande punten: Nederland wil dat de reikwijdte van beide richtlijnen apart helder wordt omschreven, waarbij recht wordt gedaan aan de afzonderlijke doelstellingen van de richtlijnen en de daarmee samenhangende rechtsgrondslagen. Het Zweeds voorzitterschap heeft inmiddels een voorstel gedaan om in beide richtlijnen een eigen beschrijving van de reikwijdte op te nemen. Tijdens de Milieuraad van 21 oktober heb ik steun uitgesproken voor deze oplossing. De huidige beschrijving van de reikwijdte in de WEEE-richtlijn bestaat uit een lijst productcategorieĆ«n. Nederland is voorstander van een beperkter aantal productcategorieĆ«n, omdat dit een vereenvoudiging betekent en er harmonisatie van uitgaat. De rechtsgrondslag van het voorstel is art. 175 EG. Bij deze rechtsgrondslag is verdergaand nationaal beleid aan weinig beperkingen onderhevig. Wat betreft de inzameldoelstelling is Nederland voorstander van een relatieve inzameldoelstelling waarbij een vast percentage van het verkochte elektrische en elektronische apparatuur moet worden ingezameld. Zo is ook het voorstel in de herschikking. De huidige doelstelling werkt met een doelstelling geformuleerd in aantal kiloās in te zamelen elektrische en elektronische apparatuur. Dit doet het milieu geen recht omdat er geen direct verband is tussen deze kilodoelstelling en de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Nederland pleit verder voor gedifferentieerde doelstellingen per productcategorie, omdat die het milieu meer recht doen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat het percentage in te zamelen verlichtingsapparatuur anders is dan het percentage in te zamelen koelkasten, waarbij percentages enerzijds gebaseerd kunnen worden op de aanwezigheid van milieugevaarlijke stoffen en anderzijds op de kenmerken van de inzamelingspraktijk. In het kader van de nieuwe inzameldoelstelling vindt Nederland dat ook gezocht moet worden naar instrumenten, die ervoor zorgen dat minder afgedankte apparatuur buiten de producenten om gaat. Hierdoor zijn producenten onder andere beter in staat om een ambitieuze inzameldoelstelling te realiseren. Daarom pleit Nederland voor invoering van een verplichting voor de gemeenten en detaillisten, om de door hen ingenomen apparaten af te geven aan de producenten en importeurs (afgifteverplichting). Hieraan is onlosmakelijk een verplichting verbonden voor producenten/importeurs om een vergoeding te geven aan gemeenten en detaillisten voor gemaakte kosten vanaf de ingang van de inzamelpunten. Hierdoor krijgt men zicht op een bredere stroom van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en wordt de keten verder gesloten. Ook komen de kosten voor inzameling, verwerking en registratie automatisch ten laste van de producenten en kunnen zij tegelijkertijd profiteren van de baten (producten met positieve waarde zoals oud metaal bij het verwerken van wasmachines). In de herschikking van de richtlijn wordt nu de invoering van een inter-operabel producentenregister voorgesteld. Een producent die zich in Ć©Ć©n lidstaat heeft geregistreerd hoeft dan niet opnieuw in andere lidstaten te registreren wanneer hij daar producten op de markt zet. Nederland werkt liever toe naar verdere harmonisatie van nationale registers waarbij producenten nog steeds op nationaal niveau worden geregistreerd. Dit om te voorkomen dat de administratieve lasten toenemen door een toename in de noodzaak tot gegevensverkeer tussen de verschillende registratiesystemen van de lidstaten. De oorspronkelijke richtlijn behelst verschillende verplichtingen afhankelijk van of apparatuur aan zakelijke gebruikers wordt verkocht (business-to-business) of aan huishoudens (business-to-consumers). Bij de herschikking wordt voorgesteld te verduidelijken hoe dit onderscheid moet worden gemaakt. Mijn inzet is erop gericht te zorgen dat deze verduidelijking niet leidt tot een toename in de administratieve lasten voor bedrijven of voor de overheid. AOB 2. RoHS-richtlijn Het Zweeds voorzitterschap zal onder diversenpunten rapporteren over de voortgang ten aanzien van het voorstel tot herschikking van de richtlijn inzake de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke afvalstoffen in elektrische en elektronische apparatuur (restriction of the use of certain hazardous substances in electrical and electronic equipment/RoHS). Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 95 van het EG-Verdrag. Besluitvorming in het EP vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid, via de co-decisie procedure. Op 13 februari 2003 is de RoHS-richtlijn (2002/95/EC) in werking getreden. Het voorstel tot herschikking is uitgebracht op 3 december 2008. Dit richtlijnvoorstel wordt in samenhang behandeld met het richtlijnvoorstel Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (WEEE-richtljin, zie onder richtlijn Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur). De RoHS-richtlijn moet bijdragen aan bescherming van de volksgezondheid en een milieuhygiĆ«nisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering van elektrische en elektronische apparatuur door ervoor zorgen dat stoffen die in de afvalfase de grootste problemen opleveren, zoals lood, kwik, cadmium, zeswaardig chroom en bepaalde broomhoudende brandvertragers, door veiligere alternatieven worden vervangen. De richtlijn bevat een bijlage met toepassingen van elektrische en elektronische apparatuur die uitgezonderd zijn van de verplichting tot uitfaseren van deze stoffen. De herschikking van de RoHS-richtlijn heeft tot doel de implementatie en handhaving van de huidige richtlijn te verbeteren. Zoals ik al t.a.v. de WEEE-richtlijn heb aangegeven wil Nederland dat de reikwijdte van de WEEE en RoHS richtlijnen apart en helder wordt omschreven. De rechtsgrondslag van de RoHS is artikel 95EG. Dit betekent dat er sterke beperkingen zijn aan verdergaand nationaal beleid. Nederland is voorstander van het voorstel van het voorzitterschap om te werken met een open reikwijdte voor de RoHS met daaraan gekoppeld een lijst met uitzonderingen. Deze methode is veel dynamischer dan het aanvankelijke voorstel van de Europese Commissie en dat is nodig voor aansluiting op de snel veranderende wereld van de elektrische en elektronische apparatuur. De relatie tussen de RoHS-richtlijn en REACH behoeft op twee fronten verduidelijking. Nederland waardeert de inzet om een helder mechanisme te ontwikkelen om (nieuwe) gevaarlijke stoffen te identificeren en beoordelen. Omwille van ābetere regelgevingā en het voorkomen van onnodige administratieve lasten voor bedrijven vindt Nederland dat goede aansluiting op het REACH kader van primair belang is. Voorafgaand dient de relatie tussen beide verhelderd te worden om complementariteit te waarborgen. De RoHS bevat voorts een mechanisme waarbij (onderdelen van) elektrische en elektronische apparatuur kunnen worden uitgezonderd van de restricties voor gevaarlijke stoffen die de RoHS voorschrijft. Ook hiervoor is verheldering van de complementariteit tussen de RoHS richtlijn en de regels voor chemische stoffen onder REACH van belang. Het mag niet zo zijn dat een stof die op basis van REACH niet mag worden toegepast in (onderdelen van) elektrische en elektronische apparatuur alsnog via een uitzondering in het kader van RoHS wordt toegestaan doordat de betreffende (onderdelen van) elektrische en elektronische apparatuur zelf in de RoHS zijn uitgezonderd. Tot slot wil Nederland dat de RoHS-richtlijn duidelijk is over de overwegingen die kunnen worden aangewend om restricties op te leggen aan het gebruik van bepaalde stoffen in apparatuur. AOB 3. CO2 norm voor bestelautoās Op 28 oktober 2009 heeft de Commissie een voorstel gepubliceerd voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de communautaire geĆÆntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen (bestelautoās) te beperken. Het is een vervolg op het voorstel tot vaststelling van emissienormen voor personenauto's. De rechtsbasis is artikel 175 EG-verdrag (gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissing door het EP). Het Voorzitterschap zal de lidstaten tijdens de Raad informeren over de huidige stand van zaken. De verordening heeft als doel de impact van bestelautoās op klimaatverandering te verminderen door aan fabrikanten de eis op te leggen dat de gemiddelde CO2 uitstoot van nieuwe bestelautoās niet hoger is dan 175 g/km. Deze eis treedt gefaseerd in werking: 75% van de bestelautoās moet in 2014 aan de norm voldoen, 80% in 2015 en 100% in 2016. Voor 2020 stelt het voorstel een norm voor van 135 g/km, afhankelijk van de uitkomst van een evaluatie in 2013. Nederland verwelkomt een Europese norm voor de CO2 uitstoot door nieuwe bestelwagens. Dit voorstel is een logisch en noodzakelijk vervolg op de Europese emissienormen voor nieuwe personenautoās van 23 april 2009. Met betrekking tot de inhoud vindt Nederland de normstelling teleurstellend in vergelijking met de door de Commissie eerder uitgesproken intentie om voor deze categorie de CO2 uitstoot te laten dalen naar 175 g/km in 2012 en 160 g/km in 2015. De weerstand van een aantal lidstaten ligt hieraan ten grondslag. Daar komt bij dat ook de fasering van de normstelling slechts beperkt bijdraagt aan het bereiken van 2020-doelen. Pas in 2016 geldt de norm van 175 g. CO2/km voor de hele vloot bestelautoās die onder de scope van de verordening valt, en de sancties die op overschrijding van de norm staan lijken tot 2019 onvoldoende hoog om naleving af te dwingen. Positief is de toevoeging van een ambitieus 2020-doel. Ik zal me hard maken voor het behoud hiervan. Een ambitieuze normstelling is belangrijk, omdat dit noodzakelijk is voor het behalen van onze klimaatdoelen. AOB 4. Duurzaamheidscriteria vaste biomassa Nederland wil duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energieopwekking, verwarming en koeling agenderen bij de diversenpunten van de Milieuraad. Momenteel bevatten de richtlijn hernieuwbare energie en de Brandstofkwaliteitrichtlijn bindende duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen voor vervoerstoepassingen en voor vloeibare biomasssa in electriciteitsproductie, verwarming en koeling. Voor het bij- of meestoken van vaste biomassa in kolencentrales gelden geen duurzaamheidscriteria. In de toekomst zullen biomassastromen steeds meer voor verschillende toepassingen worden ingezet. Het onderscheid tussen vaste en vloeibare stromen zal vervagen. Het ligt dan ook in de rede dat de duurzaamheidscriteria die gelden voor biobrandstoffen ook van toepassing worden verklaard op vaste biomassa. Nederland heeft een advies van de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa over dit onderwerp aan de Commissarissen Piebalgs (TREN) en Dimas (ENV) gestuurd. In de begeleidende brief wordt voor een snelle invoering van bindende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa gepleit. Ik zal in de Milieuraad onder ādiversenā pleiten voor een snelle publicatie van een Commissievoorstel betreffende de invoering van bindende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa die in grote lijnen hetzelfde zouden moeten zijn als de criteria die al gelden voor biobrandstoffen AOB 5. Terugkoppeling GGO conferentie Op 25 en 26 november vond in het Kurhaus in Scheveningen een Ministeriele conferentie plaats over GGOās (genetisch gemodificeerde organismen). Onder diversen zal ik tijdens de Milieuraad een terugkoppeling geven van de conferentie. De conferentie is door het ministerie van LNV in samenwerking met het ministerie van VROM georganiseerd. De conferentie ging grotendeels over de Nederlandse ideeĆ«n om enerzijds Lidstaten bevoegdheid te geven over teelt van GGOās op eigen grondgebied en anderzijds het betrekken van sociaal-economische aspecten bij de afweging over toelating van GGOās. Ondanks dat er nog altijd sprake is van veel verdeeldheid in de EU verliep de conferentie in goede en constructieve sfeer. De conferentie heeft geholpen de Nederlandse positie te verhelderen voor andere lidstaten en de discussie over sociaal-economische aspecten bij de afweging te bevorderen. Er is veel waardering uitgesproken voor het Nederlandse initiatief.