[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geannoteerde agenda van de Milieuraad van 22 december 2009

Bijlage

Nummer: 2009D60981, datum: 2009-12-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Geannoteerde agenda van de Milieuraad van 22 december 2009 en een geactualiseerd VROM-voortgangsoverzicht van Europese wetgevingsinitiatieven (2009D60979)

Preview document (šŸ”— origineel)


Geannoteerde agenda Milieuraad 22 december

1. Terugkoppeling van de Klimaatconferentie in Kopenhagen

Tijdens de Milieuraad zal worden gesproken over de uitkomsten ā€“en het
vervolg dat hieraan gegeven moet wordenā€“ van de klimaatconferentie die
van 7 tot 18 december in Kopenhagen zal plaatsvinden. Aangezien de
klimaatconferentie pas vier dagen voor de Milieuraad is afgelopen, is
het nu nog niet mogelijk om al iets over deze uitkomsten te zeggen.

2. Internationale biodiversiteit na 2010

Het Voorzitterschap heeft Raadsconclusies over internationale
biodiversiteit voor de periode na  2010 geagendeerd. 

In 2002, bij de Wereldtop in Johannesburg over Duurzame Ontwikkeling, 
is afgesproken om in 2010 de verdere degradatie van biodiversiteit een
halt toe te roepen. Dit doel zal niet gehaald worden. Tijdens de
Conferentie van partijen (Conference of Parties/CoP) 10 van het
Biodiversiteitsverdrag, die in oktober van volgend jaar plaats zal
vinden in Nagoya, Japan, zal worden gestreefd naar de formulering van
een nieuwe doelstelling, omdat het behoud van biodiversiteit van
cruciaal belang is. 

De ontwerp-Raadsconclusies geven aan welke uitgangspunten de EU heeft
bij het formuleren  van een dergelijke nieuwe doelstelling. De
belangrijkste punten uit de ontwerp-Raadsconclusies zijn:

De EU is bezorgd over de achteruitgang van biodiversiteit, het
verslechteren van ecosysteemfuncties en het verlies van
ecosysteemdiensten dat daardoor zal optreden.

De EU ziet daarom het belang van een nieuw doel na het verlopen van het
huidige doel voor 2010. Het huidige doel is niet gehaald en lastig te
meten en te  operationaliseren. 

De EU erkent het belang van een koppeling tussen het behouden van
biodiversiteit en het mitigeren van klimaatverandering.

Wat betreft de EU moet de doelstelling bestaan uit een
langetermijnvisie, aangevuld met op korte termijn op actie
georiƫnteerde, meetbare doelen die zijn gebaseerd op wetenschappelijk
bewijs.

De EU erkent dat een ambitieuze visie alleen haalbaar is wanneer er een
mondiaal betalingssysteem voor biodiversiteit komt. 

Nederland vindt het tegengaan van biodiversiteitverlies belangrijk.
Nederland onderschrijft ook het belang voor het overeenkomen van een
nieuwe lange termijn visie en duidelijke doelen tijdens CoP 10, om het
biodiversiteitsverlies tegen te gaan. Daarnaast vindt Nederland het van
belang dat het zgn. ā€˜green development mechanismā€™ wordt genoemd als
concrete uitwerking om ecosysteemdiensten mondiaal een prijs te geven.
Nederland kan instemmen met de voorliggende Raadsconclusies. 

3. Regionaal waterbeleid en de Oostzeestrategie

Tijdens de Milieuraad liggen ontwerp-Raadsconclusies voor over regionaal
waterbeleid en het mariene milieu, waaronder de implementatie van de
Oostzeestrategie. 

De ontwerp-Raadsconclusies benadrukken hoe belangrijk het is om het
mariene milieu goed te beschermen en te beheren en dat samenwerking, ook
buiten de EU grenzen, hierbij van belang is. Daarbij wordt een koppeling
gelegd met het EU Integrale Maritieme Beleid en de Kaderrichtlijn
Mariene Strategie (KMS). Ook wordt verwezen naar de lopende regionale
conventies en samenwerkingsverbanden, waaronder de Oslo-Parijse
Conventie (OSPAR), de Rijncommissie en Horizon 2020. 

De Oostzeeregio wordt in de ontwerp-Raadsconclusies beschreven als een
ā€œmacroregioā€ en als pilot voor de KMS. Een macroregio betreft een
geografisch samenhangend gebied dat het uitgangspunt vormt voor een
integrale strategie. Er vindt coƶrdinatie plaats tussen sectoraal
beleid dat effect heeft op het mariene milieu, bijvoorbeeld voor
landbouw en visserij, met regionaal beleid en onderzoek. Mits een
duidelijke meerwaarde en een regionale vraag ten grondslag ligt aan een
dergelijke strategie kunnen macroregionale strategieƫn een nuttig
instrument zijn. 

De EU lidstaten rond de Oostzee hebben, vanwege de specifieke
problematiek in deze regio, de Europese Commissie verzocht om een
Oostzeestrategie uit te brengen. Het betreft een brede strategie, die
niet alleen ziet op een aanpak van de ecologische degradatie in de
Oostzee, maar ook andere problemen als economische achterstand en
grensoverschrijdende criminaliteit behandelt. Nadat de Oostzeestrategie
op 26 oktober 2009 in de RAZEB is aanvaard heeft de Europese Raad in de
zitting van 29-30 oktober Raadsconclusies over de Oostzeestrategie
aangenomen. 

Tot slot nodigen de ontwerp-Raadsconclusies de Europese Commissie uit om
met regelgeving te komen tegen fosfaten in wasmiddelen. 

Nederland steunde destijds de Oostzee strategie omdat er in deze regio
een noodzaak bestond voor een dergelijke strategie. De Noordzee kent
echter niet dezelfde problematiek. Een vergelijkbare strategie in de
Noordzee zou dan ook onvoldoende meerwaarde leveren afgezet tegen de
aanvullende lasten die gemoeid zouden gaan met het opstellen hiervan,
waaronder de integratie van de bestaande OSPAR strategieƫn. 

De in 1992 afgesloten (en in 1998 uitgebreide) OSPAR conventie ziet toe
op bescherming van de Noordzee en Atlantische Oceaan. De EU lidstaten
(waaronder Nederland) die op deze zeeƫn afwateren zijn allen partij,
alsmede de Europese Commissie, IJsland, Noorwegen en Zwitserland. Sinds
1998 zijn in OSPAR kader 6 strategieƫn gepubliceerd waarmee een aanpak
wordt uitgezet voor verschillende (milieu)uitdagingen in dit gebied.
Voor de Oostzee bestond reeds een vergelijkbaar verdrag, de zgn.
Helsinki Conventie.

Wat betreft het voorstel tot regelgeving tegen fosfaten in wasmiddelen:
Nederlandse wetgeving kent reeds dergelijke bepalingen. Omdat de
ontwerp-Raadsconclusies zich beperken tot het benadrukken van de
meerwaarde van regionaal beleid, zonder op te roepen tot het opstellen
van een strategie voor de Noordzee, ondersteunt Nederland de inhoud van
de voorliggende Raadsconclusies.

4. Combinatietoxicologie

Naar aanleiding van de Deense oproep in de Milieuraad van 21 oktober
2009 heeft het Zweedse Voorzitterschap het initiatief genomen om de Raad
conclusies voor te leggen over de aanpak van combinatie-effecten van
chemische stoffen. Uit onderzoek blijkt dat stoffen die op zichzelf als
veilig worden beschouwd, in combinatie met andere stoffen toch tot
gezondheidseffecten kunnen leiden. 

Het Zweedse voorzitterschap heeft dit onderwerp geagendeerd voor de
Milieuraad van 22 december. De ontwerp-Raadsconclusies, zoals die op 9
november aan de lidstaten zijn voorgelegd, onderkennen de mogelijkheid
van cumulatieve effecten van stoffen. De strekking van de
Raadsconclusies is het erkennen van de resultaten van de Deense studie
en het scheppen van een kader voor verder onderzoek. Begin 2010 zal de
Europese Commissie de resultaten presenteren van een eigen onderzoek. In
de ontwerp-Raadsconclusies wordt de Commissie voorts gevraagd om te
bezien welke mogelijkheden er zijn om problemen te adresseren in de
bestaande EU-wetgeving.

De discussie tussen Lidstaten en Commissie over de
ontwerp-Raadsconclusies is nog gaande. Sommige landen willen de
resultaten van het Deense onderzoek naar hormoonverstorende stoffen
vertalen naar alle stoffen, maar dat gaat Denemarken te ver. Voorts
wordt er gevraagd om ook kosten en baten mee te nemen en zijn enkele
landen terughoudend als het gaat om aanpassing van bestaande wetgeving.
Verschillende landen hebben een studievoorbehoud gemaakt.

Nederland onderschrijft het belang van onderzoek naar
combinatietoxiciteit. Uit onderzoek en informatie van de Commissie zal
moeten blijken of aanpassingen in het bestaande EU beleid noodzakelijk
zijn.

5. Biocidenverordening

De Commissie heeft in juni 2009 een voorstel voor een verordening
betreffende het op de markt brengen en het gebruik van biociden
uitgebracht. Deze verordening vervangt de huidige richtlijn biociden. De
rechtsbasis van de verordening is Artikel 95 EG Verdrag (gekwalificeerde
meerderheid in de Raad en medebeslissing door het EP). 

Op de komende Milieuraad  staat het voorstel voor de eerste keer
geagendeerd voor een beleidsdebat.  

De belangrijkste vernieuwing in de verordening betreft de introductie
van een hybride systeem van toelatingen van biociden; naast de bestaande
nationale toelatingen moet er ook een centrale toelating komen. Het
voorstel omvat verder een uitbreiding van de reikwijdte naar nieuwe
stoffen. Ook wordt voorgesteld om via de zgn. comitologie procedure
andere productgroepen toe te voegen. Nieuw in de verordening is verder
een regeling voor de toelating van behandelde materialen. Ook worden er
nieuwe etiketteringsvoorschriften voorgesteld.

In algemene zin vindt Nederland het voorstel voor de verordening een
verbetering ten opzichte van de huidige richtlijn, omdat hiermee meer
harmonisatie bereikt  wordt en ook op andere punten verbeteringen
mogelijk zijn. 

Nederland vindt het voorstel om naast nationale toelatingen ook een
centraal toelatingsysteem in het leven te roepen in de huidige vorm
echter nodeloos ingewikkeld. 

Nederland hecht er sterk aan zelf te kunnen beslissen over toelating en
om eventuele aanvullende eisen te kunnen stellen, aangezien nationale
omstandigheden een belangrijke rol spelen bij de keuze of een biocide in
Nederland op de markt mag komen of niet. Nederland heeft van alle
lidstaten verreweg de meeste ervaring met het toelaten van biociden. 

Voorts vindt Nederland  het voorstel voor wat onder de centrale
toelatingen zal vallen, nog te breed en onvoldoende duidelijk. Wat mij
betreft is er een rol voor een centraal toelatingssysteem uitsluitend in
die gevallen dat het biocide overal op dezelfde wijze toegepast wordt,
en er geen, of verwaarloosbare, risico's voor mens, dier en milieu zijn.
Nationale omstandigheden spelen dan geen rol bij de beoordeling. 

Voor wat betreft de toevoeging van nieuwe productgroepen heeft Nederland
 de voorkeur voor een regeling via de co-decisie procedure. 

De regeling voor de toelating van behandelde materialen is een positief
element maar deze behoeft nog verdere uitwerking.

Nederland wil dat geregeld is dat zowel behandelde materialen met
interne werking (om het product zĆØlf te beschermen tegen ongewenste
organismen, zoals houtverduurzamingsmiddelen) als behandelde materialen
met externe werking (om ongewenste organismen buiten het product af te
weren, zoals muskietennetten geĆÆmpregneerd met een insectendodend
middel) onder de verordening gaan vallen. Ook moet helder zijn dat de
gebruikte biocide uitsluitend voor die toepassing is toegelaten.

Ten aanzien van de etiketteringplicht zal ik pleiten voor een voorstel
waar zowel het bedrijfsleven als de handhavers mee uit de voeten kunnen.

Ik wil lidstaten tot slot oproepen om veel energie in de handhaving te
gaan steken. Zonder goede handhaving door lidstaten blijven er illegale
biociden op de markt. Daarmee wordt niet alleen onrecht gedaan aan
bedrijven die wel  biociden aangemeld hebben, maar het is ook een
belangrijk risico voor onze gezondheid en het milieu.

Diversenpunten

AOB 1. WEEE-richtlijn

Het Zweeds voorzitterschap zal onder diversenpunten rapporteren over de
voortgang ten aanzien van het voorstel tot herschikking van de richtlijn
 Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (de zgn.
WEEE-richtlijn). Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 175 van
het EG-Verdrag. Besluitvorming in het EP vindt plaats met
gekwalificeerde meerderheid, via de co-decisie procedure. 

Op 13 februari 2003 is de WEEE-richtlijn (2002/96/EC) in werking
getreden. Het voorstel tot herschikking is uitgebracht op 3 december
2008. Dit richtlijnvoorstel wordt in samenhang behandeld met het
richtlijnvoorstel inzake de beperking van het gebruik van bepaalde
gevaarlijke afvalstoffen in elektrische en elektronische apparatuur
(Restriction of the use of certain hazardous substances in electrical
and electronic equipment/RoHS). Binnen de bestaande regelgeving zijn
deze richtlijnen aan elkaar gekoppeld doordat voor de reikwijdte van de
RoHS (d.w.z., de vraag voor welke apparaten restricties gelden op het
gebruik van de door de RoHS genoemde stoffen) wordt verwezen naar de
WEEE-richtlijn. Dat wil zeggen dat de stoffen restricties van de RoHS
van toepassing zijn op alle apparaten die onder de WEEE-richtlijn
vallen. 

De WEEE-richtlijn richt zich op het beperken van de negatieve gevolgen
voor mens en milieu van het (beheer van) afgedankte elektrische en
elektronische apparatuur. Tevens regelt zij de
producentenverantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van afgedankte
elektrische en elektronische apparatuur. Specifieke doelen van de
Europese Commissie voor de herschikking van de richtlijn zijn:

verminderde gevolgen voor het milieu (door een  betere behandeling van
afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en minder definitieve
verwijdering van grondstoffen uit productieketens); 

het verminderen van administratieve lasten; en

verbeterde effectiviteit en implementatie van de richtlijn.

Een belangrijk onderdeel van de richtlijnvoorstel van de Europese
Commissie betreft de overheveling van de reikwijdte van de
WEEE-richtlijn naar de RoHS-richtlijn. Nu beschrijft de WEEE-richtlijn
welke elektr(on)ische apparaten onder beide richtlijnen vallen, maar in
de toekomst zou dat in de RoHS-richtlijn worden beschreven.

Naast de (aanpassing van) de reikwijdte van de richtlijn komen naar
verwachting de volgende punten in de voortgangsrapportage aan de orde: 

een nieuwe inzameldoelstelling;

invoering van een op EU-niveau interoperabel producentenregister waarbij
een producent eenmalig wordt geĆÆdentificeerd op EU-niveau;

afbakening van business-to-business apparatuur ten opzichte van
business-to-consumer apparatuur.

Nederland was een van de eerste landen die
producentenverantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van elektronische
apparatuur introduceerde (in 1998). De nationale regelgeving is in 2004
vervangen door implementatie van de WEEE-richtlijn. Het neerleggen van
verantwoordelijkheden bij producenten is in Nederland een doeltreffend
instrument gebleken om milieudoelstellingen te realiseren. De aanpak van
het afvalbeheer van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
werkt goed in Nederland. 

Nederland staat positief tegenover een herschikking van de
WEEE-richtlijn, omdat op een aantal punten verbeteringen mogelijk zijn.
Bovendien ziet Nederland graag betere voorstellen voor vermindering van
de administratieve lasten in het voorstel verwerkt.  

Ten aanzien van de bovenstaande punten:

Nederland wil dat de reikwijdte van beide richtlijnen apart helder wordt
omschreven, waarbij recht wordt gedaan aan de afzonderlijke
doelstellingen van de richtlijnen en de daarmee samenhangende
rechtsgrondslagen. Het Zweeds voorzitterschap heeft inmiddels een
voorstel gedaan om in beide richtlijnen een eigen beschrijving van de
reikwijdte op te nemen. Tijdens de Milieuraad van 21 oktober heb ik
steun uitgesproken voor deze oplossing. De huidige beschrijving van de
reikwijdte in de WEEE-richtlijn bestaat uit een lijst
productcategorieƫn. Nederland is voorstander van een beperkter aantal
productcategorieƫn, omdat dit een vereenvoudiging betekent en er
harmonisatie van uitgaat. De rechtsgrondslag van het voorstel is art.
175 EG. Bij deze rechtsgrondslag is verdergaand nationaal beleid aan
weinig beperkingen onderhevig.

Wat betreft de inzameldoelstelling is Nederland voorstander van een
relatieve inzameldoelstelling waarbij een vast percentage van het
verkochte elektrische en elektronische apparatuur moet worden
ingezameld. Zo is ook het voorstel in de herschikking. De huidige
doelstelling werkt met een doelstelling geformuleerd in aantal kiloā€™s
in te zamelen elektrische en elektronische apparatuur. Dit doet het
milieu geen recht omdat er geen direct verband is tussen deze
kilodoelstelling en de totale hoeveelheid afgedankte elektrische en
elektronische apparatuur. Nederland pleit verder voor gedifferentieerde
doelstellingen per productcategorie, omdat die het milieu meer recht
doen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat het percentage in te zamelen
verlichtingsapparatuur anders is dan het percentage in te zamelen
koelkasten, waarbij percentages enerzijds gebaseerd kunnen worden op de
aanwezigheid van milieugevaarlijke stoffen en anderzijds op de kenmerken
van de inzamelingspraktijk.

In het kader van de nieuwe inzameldoelstelling vindt Nederland dat ook
gezocht moet worden naar instrumenten, die ervoor zorgen dat minder
afgedankte apparatuur buiten de producenten om gaat. Hierdoor zijn
producenten onder andere beter in staat om een ambitieuze
inzameldoelstelling te realiseren. Daarom pleit Nederland voor invoering
van een verplichting voor de gemeenten en detaillisten, om de door hen
ingenomen apparaten af te geven aan de producenten en importeurs
(afgifteverplichting). Hieraan is onlosmakelijk een verplichting
verbonden voor producenten/importeurs om een vergoeding te geven aan
gemeenten en detaillisten voor gemaakte kosten vanaf de ingang van de
inzamelpunten. Hierdoor krijgt men zicht op een bredere stroom van
afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en wordt de keten
verder gesloten. Ook komen de kosten voor inzameling, verwerking en
registratie automatisch ten laste van de producenten en kunnen zij
tegelijkertijd profiteren van de baten (producten met positieve waarde
zoals oud metaal bij het verwerken van wasmachines).

In de herschikking van de richtlijn wordt nu de invoering van een
inter-operabel producentenregister voorgesteld. Een producent die zich
in Ć©Ć©n lidstaat heeft geregistreerd hoeft dan niet opnieuw in andere
lidstaten te registreren wanneer hij daar producten op de markt zet.
Nederland werkt liever toe naar verdere harmonisatie van nationale
registers waarbij producenten nog steeds op nationaal niveau worden
geregistreerd. Dit om te voorkomen dat de administratieve lasten
toenemen door een toename in de noodzaak tot gegevensverkeer tussen de
verschillende registratiesystemen van de lidstaten. 

De oorspronkelijke richtlijn behelst verschillende verplichtingen
afhankelijk van of apparatuur aan zakelijke gebruikers wordt verkocht
(business-to-business) of aan huishoudens (business-to-consumers). Bij
de herschikking wordt voorgesteld te verduidelijken hoe dit onderscheid
moet worden gemaakt. Mijn inzet is erop gericht te zorgen dat deze
verduidelijking niet leidt tot een toename in de administratieve lasten
voor bedrijven of voor de overheid.

AOB 2. RoHS-richtlijn

Het Zweeds voorzitterschap zal onder diversenpunten rapporteren over de
voortgang ten aanzien van het voorstel tot herschikking van de richtlijn
inzake de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke
afvalstoffen in elektrische en elektronische apparatuur (restriction of
the use of certain hazardous substances in electrical and electronic
equipment/RoHS).

Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 95 van het EG-Verdrag.
Besluitvorming in het EP vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid,
via de co-decisie procedure. 

Op 13 februari 2003 is de RoHS-richtlijn (2002/95/EC) in werking
getreden. Het voorstel tot herschikking is uitgebracht op 3 december
2008. 

Dit richtlijnvoorstel wordt in samenhang behandeld met het
richtlijnvoorstel Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
(WEEE-richtljin, zie onder richtlijn Afgedankte elektrische en
elektronische apparatuur).

De RoHS-richtlijn moet bijdragen aan bescherming van de volksgezondheid
en een milieuhygiƫnisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering
van elektrische en elektronische apparatuur door ervoor zorgen dat
stoffen die in de afvalfase de grootste problemen opleveren, zoals lood,
kwik, cadmium, zeswaardig chroom en bepaalde broomhoudende
brandvertragers, door veiligere alternatieven worden vervangen. De
richtlijn bevat een bijlage met toepassingen van elektrische en
elektronische apparatuur die uitgezonderd zijn van de verplichting tot
uitfaseren van deze stoffen. De herschikking van de RoHS-richtlijn heeft
tot doel de implementatie en handhaving van de huidige richtlijn te
verbeteren. 

Zoals ik al t.a.v. de WEEE-richtlijn heb aangegeven wil Nederland dat de
reikwijdte van de WEEE en RoHS richtlijnen apart en helder wordt
omschreven. De rechtsgrondslag van de RoHS is artikel 95EG. Dit betekent
dat er sterke beperkingen zijn aan verdergaand nationaal beleid.
Nederland is voorstander van het voorstel van het voorzitterschap om te
werken met een open reikwijdte voor de RoHS met daaraan gekoppeld een
lijst met uitzonderingen. Deze methode is veel dynamischer dan het
aanvankelijke voorstel van de Europese Commissie en dat is nodig voor
aansluiting op de snel veranderende wereld van de elektrische en
elektronische apparatuur.

De relatie tussen de RoHS-richtlijn en REACH behoeft op twee fronten
verduidelijking. Nederland waardeert de inzet om een helder mechanisme
te ontwikkelen om (nieuwe) gevaarlijke stoffen te identificeren en
beoordelen. Omwille van ā€˜betere regelgevingā€™ en het voorkomen van
onnodige administratieve lasten voor bedrijven vindt Nederland dat goede
aansluiting op het REACH kader van primair belang is. Voorafgaand dient
de relatie tussen beide verhelderd te worden om complementariteit te
waarborgen. 

De RoHS bevat voorts een mechanisme waarbij (onderdelen van) elektrische
en elektronische apparatuur kunnen worden uitgezonderd van de
restricties voor gevaarlijke stoffen die de RoHS voorschrijft. Ook
hiervoor is verheldering van de complementariteit tussen de RoHS
richtlijn en de regels voor chemische stoffen onder REACH van belang.
Het mag niet zo zijn dat een stof die op basis van REACH niet mag worden
toegepast in (onderdelen van) elektrische en elektronische apparatuur
alsnog via een uitzondering in het kader van RoHS wordt toegestaan
doordat de betreffende (onderdelen van) elektrische en elektronische
apparatuur zelf in de RoHS zijn uitgezonderd. 

Tot slot wil Nederland dat de RoHS-richtlijn duidelijk is over de
overwegingen die kunnen worden aangewend om restricties op te leggen aan
het gebruik van bepaalde stoffen in apparatuur.

AOB 3. CO2 norm voor bestelautoā€™s

Op 28 oktober 2009 heeft de Commissie een voorstel gepubliceerd voor een
verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van
emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de
communautaire geĆÆntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte
voertuigen (bestelautoā€™s) te beperken. Het is een vervolg op het
voorstel tot vaststelling van emissienormen voor personenauto's.

De rechtsbasis is artikel 175 EG-verdrag (gekwalificeerde meerderheid in
de Raad en medebeslissing door het EP). 

Het Voorzitterschap zal de lidstaten tijdens de Raad informeren over de
huidige stand van zaken.

 

De verordening heeft als doel de impact van bestelautoā€™s op
klimaatverandering te verminderen door aan fabrikanten de eis op te
leggen dat de gemiddelde CO2 uitstoot van nieuwe bestelautoā€™s niet
hoger is dan 175 g/km. Deze eis treedt gefaseerd in werking: 75% van de
bestelautoā€™s moet in 2014 aan de norm voldoen, 80% in 2015 en 100% in
2016. Voor 2020 stelt het voorstel een norm voor van 135 g/km,
afhankelijk van de uitkomst van een evaluatie in 2013. 

Nederland verwelkomt een Europese norm voor de CO2 uitstoot door nieuwe
bestelwagens. Dit voorstel is een logisch en noodzakelijk vervolg op de
Europese emissienormen voor nieuwe personenautoā€™s van 23 april 2009. 

Met betrekking tot de inhoud vindt Nederland de normstelling
teleurstellend in vergelijking met de door de Commissie eerder
uitgesproken intentie om voor deze categorie de CO2 uitstoot te laten
dalen naar 175 g/km in 2012 en 160 g/km in 2015. De weerstand van een
aantal lidstaten ligt hieraan ten grondslag. Daar komt bij dat ook de
fasering van de normstelling slechts beperkt bijdraagt aan het bereiken
van 2020-doelen. Pas in 2016 geldt de norm van 175 g. CO2/km voor de
hele vloot bestelautoā€™s die onder de scope van de verordening valt, en
de sancties die op overschrijding van de norm staan lijken tot 2019
onvoldoende hoog om naleving af te dwingen. 

Positief is de toevoeging van een ambitieus 2020-doel. Ik zal me hard
maken voor het behoud hiervan. 

Een ambitieuze normstelling is belangrijk, omdat dit noodzakelijk is
voor het behalen van onze klimaatdoelen. 

AOB 4. Duurzaamheidscriteria vaste biomassa

Nederland wil duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor
energieopwekking, verwarming en koeling agenderen bij de diversenpunten
van de Milieuraad. 

Momenteel bevatten de richtlijn hernieuwbare energie en de
Brandstofkwaliteitrichtlijn bindende duurzaamheidscriteria voor
biobrandstoffen voor vervoerstoepassingen en voor vloeibare biomasssa in
electriciteitsproductie, verwarming en koeling.  Voor het bij- of
meestoken van vaste biomassa in kolencentrales gelden geen
duurzaamheidscriteria. 

In de toekomst zullen biomassastromen steeds meer voor verschillende
toepassingen worden ingezet. Het onderscheid tussen vaste en vloeibare
stromen zal vervagen. Het ligt dan ook in de rede dat de
duurzaamheidscriteria die gelden voor biobrandstoffen ook van toepassing
worden verklaard op vaste biomassa.

Nederland heeft een advies van de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken
Biomassa over dit onderwerp aan de Commissarissen Piebalgs (TREN) en
Dimas (ENV) gestuurd. In de begeleidende brief wordt  voor een snelle
invoering van bindende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa
gepleit. 

Ik zal in de Milieuraad onder ā€˜diversenā€™  pleiten voor een snelle
publicatie van een Commissievoorstel betreffende de invoering van
bindende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa die in grote lijnen
hetzelfde zouden moeten zijn als de criteria die al gelden voor
biobrandstoffen

AOB 5. Terugkoppeling GGO conferentie 

Op 25 en 26 november vond in het Kurhaus in Scheveningen een
Ministeriele conferentie plaats over GGOā€™s (genetisch gemodificeerde
organismen). Onder diversen zal ik tijdens de Milieuraad een
terugkoppeling geven van de conferentie.

De conferentie is door het ministerie van LNV in samenwerking met het
ministerie van VROM georganiseerd. 

De conferentie ging grotendeels over de Nederlandse ideeƫn om enerzijds
Lidstaten bevoegdheid te geven over teelt van GGOā€™s op eigen
grondgebied en anderzijds het betrekken van sociaal-economische aspecten
bij de afweging over toelating van GGOā€™s.

Ondanks dat er nog altijd sprake is van veel verdeeldheid in de EU
verliep de conferentie in goede en constructieve sfeer. 

De conferentie heeft geholpen de Nederlandse positie te verhelderen voor
andere lidstaten en de discussie over sociaal-economische aspecten bij
de afweging te  bevorderen. Er is veel waardering uitgesproken voor het
Nederlandse initiatief.