32123 XV Beantwoording schriftelijke vragen begroting SZW voor het jaar 2010
Brief regering
Nummer: 2009D63106, datum: 2009-12-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.P.H. Donner, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z24056:
- Indiener: J.P.H. Donner, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2009-12-15 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2012-10-09 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (š origineel)
Schriftelijke antwoorden begroting SZW 2010 Fractie SP (dhr. Ulenbelt) Vraag: Wanneer verbiedt u bonussen en wanneer brengt u topsalarissen onder de CAO? Antwoord: Het gebruik van variabele beloningen is een instrument dat heel goed kan bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van de onderneming. Echter, als er op verkeerde doelen afgerekend wordt, kan dat leiden tot ongewenst gedrag. Het is evident dat variabele beloning en prestatie in de juiste verhouding staan. Daarom is ook in de aangepaste Corporate Governance Code voor beursvennootschappen bepaald dat variabele beloningen gekoppeld moeten zijn aan vooraf bepaalde, beoordeelbare en beĆÆnvloedbare doelen, die overwegend een lange termijn karakter hebben. Ook bevat de Code meer bevoegdheden voor de raad van commissarissen. Hij kan bijvoorbeeld de hoogte van de variabele beloning bijstellen wanneer deze tot onbillijke uitkomsten zou leiden, of onterecht toegekende bonussen terugvorderen (claw back). Het kabinet steunt de uitgangspunten van de Code en heeft de Code wettelijk verankerd als na te leven gedragscode. Het kabinet ziet dan ook variabele beloningen als een positief instrument, mits de uitgangspunten van de Code worden opgevolgd. Het kabinet neemt ook enkele maatregelen ter ondersteuning van de Code. Zo buigen de ministers van FinanciĆ«n en Justitie zich momenteel over het wettelijk regelen van de hiervoor genoemde claw back bevoegdheid. Wat betreft de vraag of beloningen van bestuurders onder de CAO kunnen worden gebracht merk ik op dat het de verantwoordelijkheid van sociale partners is om te bepalen welke functies onder het bereik van de CAO vallen. Fractie SP (dhr. Ulenbelt) Vraag: De instroom in de bijstand neemt door de crisis toe. De WW-duur is ingekort. De SP stelt voor om mensen met een werkloosheidsuitkering in 2010 drie maanden extra uitkering te geven tot een maximum van 1 jaar. Antwoord: Het kabinet is geen voorstander van de voorgestelde verlenging van de WW-duur. De wetgever heeft in 2006 bewust gekozen voor verkorting van de WW-duur, mede vanwege het stimulerende effect op de arbeidsparticipatie. Het beleid van het kabinet is erop gericht dat de mensen weer zo snel mogelijk werk vinden. Het verlengen van de WW-duur levert daaraan geen bijdrage. De aanname dat mensen die de maximale WW-duur hebben bereikt, momenteel massaal in de bijstand stromen, is overigens onjuist. Uit gegevens van het UWV blijkt dat een aanzienlijk deel van hen na afloop van de WW alsnog een baan vindt. Fractie SP (dhr. Ulenbelt) Vraag: Jongeren vinden geen leerwerkplek en moeten soms hun opleiding afbreken. Wilt u ervoor zorgen dat overheid/provicies/ZBO's en gemeenten alleen maar werk uitbesteden aan bedrijven die leerlingen opleiden? De staatssecretaris heeft eerder aangegeven uit te zoeken of SZW dit doet. Wat is de uitkomst? Antwoord: Een adequaat aanbod van leerwerkplekken is heel belangrijk. Een van de inspanningen van het Actieplan Jeugdwerkloosheid is om voldoende stage- en leerwerkplekken beschikbaar te krijgen voor jongeren. Binnen de overheidssectoren worden allerlei initiatieven ondernomen, variĆ«rend van het financieren van opleidingen, het aanbieden van materiaal en cursussen en het bieden van (maatschappelijke) stages en werkervaringsplaatsen. De minister van BZK heeft u daarover in haar brief van 17 september uitgebreid geĆÆnformeerd. Tijdens het mondelinge vragenuur op 17 november heeft de staatssecretaris met uw Kamer van gedachten gewisseld over de voorstellen rond social return en u toegezegd u hierover te informeren. In onze brief van 8 december zijn de staatssecretaris en ik ingegaan op de motie Van Hijum.Fractie CDA (dhr. Van Hijum) Vraag: De heer Van Hijum vraagt naar het gebruik van de omscholingsbonus, EVC en extra re-integratiemiddelen. Kan de minister aangeven in hoeverre deze middelen worden ingezet, en wat is de oorzaak van het geringe gebruik? Is de minister bereid om de doelgroep van de omscholingsbonus te verbreden, bijvoorbeeld met mensen die langer dan drie maanden werkloos zijn? Antwoord: Het tegenvallende gebruik van de regelingen kan worden verklaard uit de onbekendheid met de regelingen en het feit dat de regelingen op dat moment nog maar een paar maanden oud waren. Ook speelt de toegankelijkheid een rol. Het UWV is daarom een communicatie-offensief gestart om het gebruik van de regelingen te stimuleren. Bij brief van 8 december 2009, kenmerk IVVI/I/2009/28016 heb ik voorts de regeling verruimd door een frictieperiode van vier weken WW in te bouwen, vooral om de regeling beter toegankelijk te maken voor flexwerkers. De subsidieregeling omscholing heeft nu als voorwaarde dat het oude dienstverband direct moet aansluiten op het nieuwe dienstverband. Voor flexwerkers geldt dat zij vaker worden geconfronteerd met een korte periode van frictiewerkloosheid, omdat het arbeidscontract van deze groep automatisch afloopt. De frictieperiode is ingebouwd om de regeling beter toegankelijk te maken voor de groep waar de Tweede Kamer met de motie Halsema c.s. extra aandacht voor heeft gevraagd. Daarmee blijft uitgangspunt van de regeling het bevorderen van-werk-naar-werk van met ontslag bedreigde werknemers. Voor WW-gerechtigden van langere duur is het reguliere re-integratie-instrumentarium beschikbaar. Fractie CDA (dhr. Van Hijum) Vraag: Kan de minister aangeven in hoeveel CAOās de laagste loonschalen worden benut als instroommogelijkheid voor kwetsbare groepen? En is hij bereid om met sociale partners afspraken te maken over ājob carvingā, ofwel het aansporen van bedrijven om binnen hun organisatie op zoek te gaan naar (eenvoudige) taken die door werklozen en/of gedeeltelijk arbeidsgeschikten uitgevoerd kunnen worden? Antwoord: Om de aansluiting met de arbeidsmarkt voor degenen met een grotere afstand mogelijk te maken, is het van belang dat het verschil tussen de laagste loonschalen en het WML zo klein mogelijk is en dat deze loonschalen ook daadwerkelijk benut worden. Het kabinet heeft in de Participatietop van juni 2007 al afspraken gemaakt met sociale partners over inspanningen voor het benutten van de laagste loonschalen, gekoppeld aan kwalificaties of ervaring, voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Uit CAO-onderzoek blijkt dat het verschil tussen de laagste loonschalen en het WML sinds 2000 is verkleind. Dat is gunstig voor kwetsbare groepen. In 2000 was het verschil 6,3%. Het verschil is afgenomen, van 4,1% in 2007 naar 3,9% in 2008. Veel CAOās kennen ook aanloopschalen (een loonschaal bedoeld voor nieuwe werknemers in een sector, waarvan het aanvangssalaris lager is dan in de loonschaal die bij een functie hoort). Deze liggen gemiddeld 2,7% boven WML. In 33 van de 81 CAO's waarvoor in 2008 het niveau van de laagste loonschaal bekend is, komt een aanloopschaal voor. De daadwerkelijke invulling van deze loonschalen is aan sociale partners. Wat betreft de participatie van kwetsbare groepen ben ik voornemens de Stichting van de Arbeid op korte termijn te vragen of gemaakte CAO-afspraken, functieprofielen en loongebouwen voldoende mogelijkheid bieden voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten op aangepaste werkplekken en deelfuncties (jobcarving). Ik zal met sociale partners in overleg gaan over de invulling van de laagste loonschalen en over het stimuleren van werkgevers om binnen hun bedrijf functies aan te passen ten behoeve van de participatie van kwetsbare groepen. Fractie CDA, GL, PvdA, SP (dhr. Van Hijum, mevr. Van Gent, dhr. Spekman en dhr. Ulenbelt) Vraag: Dhr. Van Hijum vraagt reactie op zijn eerdere motie 'social return'. Dhr. Van Hijum geeft aan dat de overheid als werkgever het goede voorbeeld moet geven. De overheid moet volgens hem ook zelf ambitie laten zien met het in dienst nemen van langdurig werklozen, Wajongeren en WSWāers. Mevr. Van Gent wil ook dat er werk wordt gemaakt van contract compliance (social return). Zij vraagt een reactie op het voorstel om minimaal vijf procent van werknemers op grote bouwprojecten die door de overheid zijn aanbesteed, te laten bestaan uit langdurig werklozen. Daarnaast vraagt ook dhr. Spekman ā in navolging van het verzoek van mevrouw Hamer bij de Algemene Politieke Beschouwingen naar de uitvoering van de motie social return. Tenslotte pleit ook dhr Ulenbelt ervoor dat de overheid, provincies gemeenten en zboās alleen maar werk uitbesteden aan bedrijven die leerlingen opleiden. Antwoord: In onze brief van 8 december jongstleden gaan de staatssecretaris en ik nader in op het vraagstuk van social return. Wij onderschrijven daar de intentie achter de voorstellen rond āsocial returnā bij de rijksoverheid. Ter uitvoering van de motie Van Hijum c.s. hebben wij de Kamer een brief gestuurd waarin wij aangeven hoe wij hiermee om zullen gaan. Voorwaarde voor een geslaagde toepassing van āsocial returnā bij de rijksoverheid is dat het moet leiden tot een duurzame arbeidsplaats of een zinvolle stage of een werkervaringsplaats en daarmee uiteindelijk in een substantiĆ«le verlaging van het aantal langdurig werklozen. Zonder dit vooruitzicht heeft toepassing bij de rijksoverheid gĆ©Ć©n meerwaarde ten opzichte van het bestaande re-integratie-instrumentarium. De goede ervaringen die gemeenten hebben opgedaan hebben Ć³Ć³k uitgewezen, zoals de heer Van Hijum al aangegeven heeft, dat er de nodige inspanningen en kosten bij de organisatie ervan aan vooraf gaan. Gemeenten zijn voor het inrichten van die organisatie deskundig en goed geĆ«quipeerd als re-integratie-uitvoeringsorganisatie. De methoden die gemeenten hanteren zijn daarom niet per definitie Ć©Ć©n op Ć©Ć©n te gebruiken bij de rijksoverheid. Bovendien hanteren gemeenten verschillende methoden. Omdat we niet zelf het wiel moeten uitvinden en we gebruik willen maken van de kennis en ervaring bij gemeenten, hebben wij concreet toegezegd een onderzoek te laten doen om te bezien of een methode voor de rijksoverheid ontwikkeld kan worden, om uit te zoeken in welke sectoren āsocial returnā bij rijksaanbestedingen een rol kan spelen en om te voorkomen dat we in reeds bekende valkuilen vallen. Dit kost tijd maar ervaringen bij gemeenten hebben geleerd dat dit zorgvuldig aangepakt moet worden omdat anders uiteindelijk de langdurig werklozen de dupe worden. Het kost ook tijd omdat voor rijksbrede toepassing tevens de inkoop- en aanbestedingskant belicht moet worden, waarvoor de verantwoordelijkheid bij de minister van BZK ligt. Het traject voor aanbesteding van het onderzoek is inmiddels in gang gezet en zal naar verwachting eind januari afgerond worden. Tevens hebben wij concreet toegezegd dat in een aantal projecten van rijksoverheidsaanbestedingen āsocial returnā nu reeds meegenomen wordt als pilot, zodat we ook aan de hand van praktijkervaring kunnen zien welke methode werkt. Ook hierbij zal uiteraard intensief gebruik gemaakt worden van gemeenten en/of UWV. Deze pilots hoeven niet op de uitkomsten van het onderzoek te verwachten maar de evaluatie ervan zal wel deel uit maken van het onderzoek.De aangekondigde pilots zijn daarbij van grote waarde omdat alleen de praktijk het beste uitwijst of een methode werkt. Voor wat betreft de inhoudelijke uitwerking van de pilots is het aan BZK om namens de betrokken ministers te antwoorden.Voorts kan ik u melden dat binnen de overheidssectoren allerlei initiatieven worden ondernomen, zoals het financieren van opleidingen en het aanbieden van werkervaringsplaatsen en maatschappelijke stages. De minister van BZK heeft u daarover in haar brief van 17 september jl. uitgebreid geĆÆnformeerd. Fractie CDA (dhr. Van Hijum) Vraag: Van Hijum vraagt naar initiatieven voor een ontkokerde aanpak om arbeidsgehandicapten (bijvoorbeeld Wajonggerechtigden) van onderwijs naar werk te helpen. Welke initiatieven kunnen wij van hem verwachten? Antwoord: De overgang onderwijs-arbeid lukt nog niet in alle gevallen. Met name gaat het vaak mis vanuit het Praktijkonderwijs en het Speciaal onderwijs. Er zijn diverse wegen om de overgang te verbeteren. Naast de verbinding van budgetten en een betere aansluiting van regelingen op elkaar, is het mijn overtuiging dat het vooral de weg van betere samenwerking is tussen professionals. Er lopen tal van initiatieven op dit punt. Een voorbeeld daarvan is het programma Iedereen Doet Mee (IDM). Dit programma richt zich op het vergroten van de participatie van jongeren met een arbeidsbeperking door het verbeteren van de samenhang op het terrein van zorg, onderwijs en arbeidsmarkt. Aan dit programma werken de ministeries van SZW, OCW, VWS, J&G, WWI en JUS nauw samen. Ten aanzien van de budgetten wil ik wijzen op de investeringen die wij via UWV doen in de uitstroom uit het onderwijs naar arbeid. Voorbeelden zijn: de jobcoachregeling en de pilot plaatsingscheque. In de sfeer van wetgeving is het voorgenomen wetgevingstraject Kwaliteitsverbetering speciaal onderwijs van OCW relevant. Een uitdrukkelijk doel van deze wetgeving is dat het Speciaal onderwijs een expliciete taak krijgt als het gaat om arbeidstoeleiding. Tenslotte is het van het grootste belang dat de professionals van scholen en UWV/gemeente en anderen elkaar snel en goed weten te vinden rond risico-leerlingen. In de regio worden momenteel vele initiatieven genomen in en door diverse netwerken. Samen met het UWV en het ministerie van OCW wordt gekeken hoe nog bijgedragen kan worden aan verhoging van de effectiviteit van die netwerken. Ook zal in het kader van de heroverweging "op afstand van de arbeidsmarkt" gekeken worden naar meer samenhang tussen regelingen. Dit om de effectiviteit van beleid te vergroten. Fractie CDA (dhr. Van Hijum) Vraag: Graag reactie op het voorstel om gemeenten te verplichten om inburgeringsplichtigen die een bijstandsuitkering aanvragen, een duaal werkleeraanbod te doen. Antwoord: Via de introductie van het Participatiebudget heeft het kabinet gemeenten gestimuleerd integraal te opereren zodat, daar waar mogelijk en doelmatig, inburgering en re-integratie met elkaar worden gecombineerd. De WWB biedt gemeenten de ruimte om inburgeraars met een bijstandsuitkering te verplichten een bepaald re-integratietraject te accepteren. Dat kan dus een inburgerings/taalcursus zijn, omdat deze noodzakelijk wordt geacht voor re-integratie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Handhaving door gemeenten van de door hen opgelegde verplichtingen is hierbij van groot belang. Het is aan gemeenten voorbehouden om in individuele situaties af te wegen welk aanbod de meeste waarborgen biedt voor een duurzame arbeidsinschakeling. Dit is maatwerk. Daar waar dit mogelijk is verdient een duaal traject ook voor het kabinet de voorkeur. Fractie CDA, PvdA (dhr. Van Hijum, mevr. Vermeij) Vraag: Is de minister bereid om in een aantal sectoren met een hoge uitval qua arbeidsongeschiktheid de invoering van de WAI actief te stimuleren? Deze wordt in Finland succesvol ingezet om risico's op arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Als we kijken naar vitaal loopbaanbeleid, is de minister het dan met ons eens om het Finse model hier uit te proberen. Antwoord: De Work Ability Index (WAI) kan een bijdrage leveren aan het verkrijgen van inzicht in het werkvermogen van werknemers en het verbeteren van hun duurzame inzetbaarheid. In de notitie "Arbeidsparticipatie ouderen" wordt hier ook nader op ingegaan (pag. 11). Ik stimuleer actief de ontwikkeling en invoering van de WAI in Nederland. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid subsidieert sinds eind 2007 de Stichting Blik op Werk voor de implementatie van de WAI. De huidige subsidie loopt tot 1 december 2010. Binnenkort vindt overleg plaats met de Stichting Blik op Werk over onder meer het Projectplan 2010. In dit overleg kan het gebruik van de WAI voor sectoren met een hoge uitval aan de orde komen. Blik op Werk stelt voor om in sectoren als zorg, het onderwijs en de industrie in 2010, waar de vergrijzingsproblematiek actueel is, extra aandacht te besteden aan de methodiek van de WAI. Inmiddels hebben ruim 20 organisaties een licentieovereenkomst met Blik op Werk, waarmee ze gebruik kunnen maken van ontwikkelde WAI-produkten. De verwachting is dat dit aantal in 2010 verder zal toenemen. Fractie CDA (dhr. Van Hijum) Vraag: Kan de minister een reactie geven op een door onderzoeksbureau ECORYS uitgevoerde studie die heeft aangetoond dat een verlenging tot 18 weken van het zwangerschaps- en bevallingsverlof een gering financieel effect heeft, terwijl de gezondheid van moeder en kind er sterk door verbetert? Antwoord: In 2007 heeft TNO in opdracht van het Ministerie van SZW uitgebreid onderzoek verricht naar verzuim in verband met zwangerschap en bevalling (TK 30909, nr 15, 18 juli 2007). Uit het onderzoek blijkt dat de periode van 10 tot 12 weken na de bevalling voor nagenoeg alle vrouwen lang genoeg is. Slechts in 4 procent van de gevallen moeten vrouwen een beroep doen op de vangnetregeling van de Ziektewet omdat zij na het bevallingsverlof nog moeten verzuimen als gevolg van de bevalling. De studie van Ecorys, waarnaar de heer van Hijum verwijst, is verricht in opdracht van de Europese Commissie. Daarin wordt van een aantal denkbare maatregelen op het vlak van arbeid-en-zorgregelingen een kosten-batenanalyse gemaakt, waarbij met name de baten in termen van een verwachte hogere arbeidsparticipatie zijn bezien. Een van die denkbare maatregelen betrof een algemene verlenging van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Daarvan concludeerde Ecorys daarin dat het niet mogelijk is een reĆ«le indicatie te geven van de baten van een eventuele hogere arbeidsparticipatie die daarvan het gevolg zou kunnen zijn. Waar het gaat om de baten voor individuele werkgevers geldt voor zo'n generieke verlenging grosso modo hetzelfde als hetgeen hierboven is opgemerkt naar aanleiding van de TNO-studie: de collectief te dragen kosten van een generieke verlenging van het bevallingsverlof wegen niet op tegen de kosten van het ziekteverzuim na afloop van de verlofperiode dat niet gerelateerd is aan de bevalling en daarom ten laste van individuele werkgevers komt. Fractie CDA (dhr. Van Hijum) Vraag: De CDA-fractie is blij dat de BTW voor persoonlijke dienstverlening in en rond het huis is verlaagd. Maar waar blijven de pilots die door de staatssecretaris zijn toegezegd in Tilburg en Friesland? Antwoord Ik heb besloten om met enkele pilots te starten voor persoonlijke dienstverlening, en om deze te laten plaatsvinden op de werkpleinen. Het is niet zo dat ik concrete toezeggingen heb gedaan op welke werkpleinen deze pilots zullen plaatsvinden. Voor de markt van persoonlijke dienstverlening kan sinds kort gebruik gemaakt worden van het verlaagde BTW-tarief. Daarnaast kunnen gemeenten op de werkpleinen tijdelijke loonkostensubsidies inzetten. Ik zal binnenkort spreken met UWV en gemeenten over de uitvoering van de pilots op de werkpleinen. Ik zal u hierover spoedig informeren. Het streven is erop gericht voor de zomer te starten met de pilots. Fractie CDA (dhr. Omtzigt) Vraag: Klopt het dat er pas bij fraudebedragen van meer dan 4000 euro informatie wordt uitgewisseld? Kunt u bevorderen dat binnen drie maanden sluitende afspraken gemaakt worden tussen UWV, gemeenten, Belastingdienst, Kadaster en andere organisaties? Antwoord: De heer Omtzigt verwijst naar de verkennende studie van de Inspectie voor Werk en Inkomen 'Signalering van fraude' van 4 december jongstleden. De betreffende passage ziet op de samenloopsignalen die het Inlichtingenbureau aan gemeenten verstrekt op basis van gegevens van de Rijksbelastingdienst (vermogen), Rijksdienst wegverkeer (voertuigenbezit), Justitie (detentie), InformatieBeheerGroep (studie) of de polisadministratie (inkomen uit arbeid of uitkering). Met betrekking tot het vermogen wordt pas een samenloopsignaal gegeven als er een bedrag is hoger dan het op grond van de WWB vrijgelaten vermogensbedrag voor een alleenstaande. Met betrekking tot inkomen uit arbeid levert de aanvang van een dienstverband of uitkering een samenloopsignaal op en daarbij worden SV-loon, indicatief bruto-loon en aanvangsdatum dienstverband of uitkering vermeld. De samenloopsignalen stellen de gemeente in staat om de eigen opgave van de uitkeringsgerechtigde te checken. De verkennende studie vermeldt enkele verbeterpunten met betrekking tot het SUWI-net, het netwerk van de ketenpartners dat gegevens uit verschillende bronnen (polisadministratie, gemeentelijke basisadministratie, rijksdienst voor het wegverkeer, etc.) online presenteert. De actualiteit van de gegevens en de toegankelijkheid van verschillende gegevensbronnen behoeft volgens de geĆÆnterviewden verbetering. Wij zullen bevorderen dat deze en de andere aanbevelingen van de inspectie goed worden opgepakt. Fractie CDA (dhr. Omtzigt) Vraag: Is het GBA wel geschikt om per 1 januari te fungeren als authentieke basisadministratie, daar noodzakelijke wijzigingen, i.v.m. beoordeling bijstandsgerechtigheid, kennelijk niet goed worden verwerkt? Antwoord: In onze socialezekerheidswetgeving is nergens geregeld dat het adres van de GBA bepalend is voor de woonsituatie die van belang is voor het recht op uitkering, ook niet na 1-1-2010. Voor het vaststellen van het recht op uitkering dient een gemeente de feitelijke gegevens te onderzoeken en daarvanuit te gaan. Geregeld is wanneer blijkt dat de feitelijke situatie anders is dan in de GBA, dat de gemeente dan mag afwijken van wat in de GBA staat. Dat laat onverlet de verantwoordelijkheid om met elkaar te zorgen dat de kwaliteit van de gegevens in de GBA zo hoog mogelijk is. Derhalve dienen geconstateerde verschillen aan de GBA teruggemeld te worden, zodat deze na onderzoek aan de feitelijke situatie kunnen worden aangepast. Daardoor wordt de kans op foute gegevens in de basisregistratie in de toekomst steeds kleiner. Fractie CDA (dhr. Omtzigt) Vraag: Wil minister de beide gegeven voorbeelden (alleenstaande moeder en alleenverdiener) doorrekenen op marginale druk, is 52% daar ook wel echt toptarief? Kan er snel een officiĆ«le reactie komen op CPB berichten hierover? Antwoord: De regering herkent de uitkomsten van het onderzoek āOntwikkeling en verdeling van de marginale druk in 2001-2011ā van het CPB. SZW heeft in het verleden ook onderzocht hoe de marginale druk zich ontwikkelt in de periode 2007-2011. Op 11 december 2007 is hierover een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. De belangrijkste uitkomst van dit onderzoek was dat de kabinetsmaatregelen leiden tot een lichte verbetering van de financiĆ«le prikkels om werk te aanvaarden. Deze conclusie komt dus overeen met de conclusie van het CPB. Bij het beoordelen van de armoedeval moet een afweging worden gemaakt tussen (1) gewenste bestrijding van de armoedeval, (2) het streven naar een evenwichtige inkomensontwikkeling en (3) het streven naar gezonde overheidsfinanciĆ«n. Solidariteit met lage inkomens is een belangrijk fundament van de Nederlandse sociale zekerheid. Gerichte inkomensondersteuning is belangrijk om deze solidariteit ook betaalbaar te houden, maar gerichte inkomensondersteuning brengt per definitie met zich mee dat inkomensondersteuning moeten worden afgebouwd. Hierdoor ontstaat ook de armoedeval. In de brief over het stelsel van inkomensregelingen, die op 8 december jongstleden naar de Tweede Kamer is gestuurd, ben ik uitgebreid ingegaan op deze dilemmaās. Specifiek is gevraagd naar de marginale druk voor twee voorbeelden: een alleenstaande moeder met een inkomen van 1400 euro bruto en een alleenverdiener met twee kinderen die van 27.000 euro bruto naar 32.000 euro bruto gaat. Het inkomen van 1400 euro bruto per maand komt nagenoeg overeen met het minimumloon. Wanneer een alleenstaande moeder vanuit de bijstand voltijd gaat werken voor het minimumloon en haar twee kinderen onderbrengt in een kinderdagverblijf dan is haar inkomensvooruitgang 8%. Dat komt overeen met 127 euro gemiddeld per maand. De marginale druk voor een alleenverdiener met twee kinderen die van een bruto inkomen van 27.000 euro naar een bruto inkomen van 32.000 euro gaat, bedraagt 77%. Aan extra belasting wordt 2153 euro betaald. De alleenverdiener krijgt verder 903 euro minder huurtoeslag, 257 euro minder zorgtoeslag en 342 euro minder kindgebonden budget. De extra pensioenpremie bedraagt 207 euro. Per saldo blijft van de bruto inkomensvooruitgang van 5.000 euro 1138 euro extra besteedbaar inkomen over. Uit de CPB-analyse is ook naar voren gekomen dat de marginale druk betrekkelijk hoog is voor werknemers met een relatief laag inkomen. Dit komt, in aansluiting bij bovenstaand voorbeeld van de alleenverdiener, vooral door de premies voor zorgverzekering en pensioen en de afbouw van toeslagen voor zorg, kinderen en huur. Hier zien we een duidelijk voorbeeld van bovengeschetst dilemma tussen gerichte inkomensondersteuning en armoedevalbestrijding. Vanuit de beleidsdoelstelling van een evenwichtige inkomensverdeling wordt gerichte inkomensondersteuning gegeven aan lage inkomens. Dit leidt echter tot een hogere marginale druk, waardoor deze doelstelling op gespannen voet staat met het streven om de armoedeval te bestrijden. Overigens wijst het CPB er op dat de verdeling van de marginale druk binnen Nederland gunstig is vanuit het oogpunt van arbeidsaanbod. Vanuit het oogpunt van arbeidsaanbod is het wenselijk dat de marginale druk laag is voor mensen die gevoelig zijn voor financiĆ«le prikkels. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat vooral minst verdiende partners gevoelig zijn voor financiĆ«le prikkels. Het CPB heeft laten zien dat de marginale druk laag is voor deze groep werknemers. Kabinetsmaatregelen zoals de introductie van de inkomensafhankelijke arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het verlagen van de WW-premie naar 0 hebben hieraan bijgedragen. Fractie CDA (dhr. Omtzigt) Vraag: Kan administratie ESF worden vereenvoudigd? Kan de Tweede Kamer snel geĆÆnformeerd worden over ESF overschotten en kan de Minister het Agentschap aansturen op 'klantvriendelijkheid'. Kan de deeltijd-WW niet worden gefinancierd d.m.v. ESF geld? Door Rijksuitvoering kunnen de administratieve lasten voor gemeenten in elk geval worden beperkt. Antwoord: Het beeld dat gemeenten geen gebruik willen maken van ESF wil de staatssecretaris nuanceren. Het kabinet is met u van mening dat de ESF-middelen ten volle moeten worden benut. Het aantal aanvragen van gemeenten voor ESF-subsidie vertoont een stijgende trend en tijdens het laatste aanvraagtijdvak van 2 tot en met 30 november jongstleden hebben 38 gemeenten voor circa ā¬ 45 mln. aangevraagd, het hoogste bedrag tot nu toe. Het is waar dat het ESF als gevolg van de Europese Verordeningen ālastigā geld is met meer administratievoorschriften dan in Nederland gebruikelijk. Per 31 augustus jongstleden is de subsidieregeling ESF 2007-2013 herzien en waar mogelijk vereenvoudigd. Daarnaast wordt in Europees verband volop aangedrongen op het verder terugdringen van de administratieve lasten. Het Agentschap zet zich in om aanvragers ertoe te bewegen ESF ten volle te benutten. Het afgelopen jaar is extra energie gestoken in voorlichting en zijn voor alle aanvragersgroepen bijeenkomsten georganiseerd waarin uitgebreid aandacht is besteed aan de administratieve eisen die aan het ontvangen van (Europese) ESF-subsidie zijn verbonden. De aanvragers hebben een handreiking ontvangen: als zij de administratieve aanwijzingen volgen die daarin zijn beschreven kunnen ze erop vertrouwen aan alle eisen op dat vlak te voldoen. Een flinke stap vooruit, ook vanuit het oogpunt van klantvriendelijkheid. Over de uitvoering van het ESF-programma wordt jaarlijks via de juni-rapportage aan de Tweede Kamer gerapporteerd. Het is in beginsel mogelijk om een landelijk programma uit te laten voeren door Ć©Ć©n nationale uitvoerder. Zoān programma kan overigens geen betrekking hebben op een thema als deeltijd-WW, want de sociale zekerheid valt op grond van de Verordening 1083/2006 buiten het bestek van het ESF. In de praktijk wordt ook gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nationale aanvragers of uitvoerders aan te wijzen, bijvoorbeeld in het kader van re-integratie van gedetineerden en jongeren in jeugdinrichtingen, waarbij het ministerie van Justitie als coƶrdinerend aanvrager optreedt. In de voorbereiding van het huidige ESF-programma is echter, mede op hun uitdrukkelijke verzoek, de mogelijkheid gecreĆ«erd voor projectaanvragen door decentrale aanvragers, zoals gemeenten. Overigens geldt ook bij een landelijke regeling dat op decentraal (project)niveau moet worden gezorgd voor de vereiste administratie (zoals bijvoorbeeld de deelnemersregistratie). Een landelijke regeling leidt dus niet per definitie tot minder administratieve lasten voor gemeenten. Fractie CDA (dhr. Omtzigt) Vraag: CDA heeft geconstateerd dat mensen vaak niet gaan trouwen of samenwonen, omdat de alleenstaanden-voordelen groter zijn; de zogenaamde trouwtax. Graag onderzoek, en zorgen dat mensen niet in hun keuzen worden belemmerd door dergelijke verschillen. Antwoord: Bij de behandeling van het Belastingplan 2010 is over dit onderwerp een motie van het lid Omtzigt c.s. aangenomen (TK, 2009-2010, 32128, nr. 41). De staatssecretaris van FinanciĆ«n heeft de uitvoering van de motie ter hand genomen en zal binnen de gestelde termijn, te weten voor 1 mei 2010, berichten. Fractie CDA (dhr. Omtzigt) Vraag: Pensioenfondsen blijken 'achtergestelde' schuldeisers te zijn bij faillissement, waarom zitten de pensioenfondsen niet bij de wel preferente polishouders? Dat kan toch niet bedoeling zijn! Antwoord De heer Omtzigt doelt op de problematiek rond de herverzekerde pensioenfondsen. Sinds 1 oktober jl. is er een werkgroep herverzekerde fondsen (o.l.v. SZW, samen met DNB en sector) die een analyse uitvoert naar de problemen die verbonden zijn aan (volledig) herverzekerde pensioenfondsen. Herverzekerde pensioenfondsen zijn fondsen die hun risicoās hebben herverzekerd, meestal bij een levensverzekeraar. Het juridisch eigendom van de activa ligt hierdoor - deels of volledig - bij deze verzekeraar, waardoor een pensioenfonds een kredietrisico op de herverzekeraar gaat lopen. Voor dit kredietrisico moeten herverzekerde pensioenfondsen steeds hogere buffers aanhouden. Dit kan leiden tot korting van pensioenaanspraken. Daarnaast speelt het probleem van de rangregeling bij faillissement. Het is onzeker of vorderingen van herverzekerde fondsen in geval van faillissement van een herverzekeraar voldoende zijn beschermd. Aangezien het hier gaat om de interpretatie van een Europese richtlijn die ten grondslag ligt aan de WFT heeft het ministerie van FinanciĆ«n als verantwoordelijk departement aan de Europese commissie om een reactie gevraagd. Naar ik heb begrepen komt deze reactie nog dit jaar. Ik heb de Kamer al eerder aangegeven dat het kabinet de inhoud van deze reactie wil kunnen betrekken bij de beantwoording van de door de leden Omtzigt en Blanksma-van de Heuvel (beiden CDA) gestelde Kamervragen over de herverzekerde pensioenfondsen. Dit geldt evenzeer voor de vraag die de heer Omtzigt daarover nu heeft gesteld. DNB heeft vooralsnog uitstel verleend voor indiening van herstelplannen door herverzekerde fondsen tot 1 april 2010. Zodra de benodigde informatie uit Brussel beschikbaar is en duidelijk is wat dit betekent voor herverzekerde pensioenfondsen, zal ik de Kamer hierover te informeren. Naar verwachting is dat in januari 2010. Fractie CDA (dhr. Omtzigt) Vraag: Graag reactie op berichten van AFM van heden dat er 35% kosten in premieovereenkomsten zitten. Welke zijn dat, en gepensioneerden hebben toch het wettelijk recht op informatie hierover? CDA vindt dat hier een eind aan moet komen. Antwoord: De AFM houdt onder meer toezicht op de naleving van de bepalingen in de Pensioenwet die pensioenuitvoerders dwingen transparant te zijn over de kosten die aan deelnemers in rekening worden gebracht. Deze bepalingen zijn sinds 1 januari 2009 van kracht voor alle pensioenuitvoerders. Dit thema-onderzoek geeft een eerste beeld van de stand van zaken. Uit het onderzoek blijkt dat de in de vraag genoemde 35% (van de premie) de bovengrens vormt en ook premies voor overlijdensrisico en arbeidsongeschiktheidsrisico omvat. Het onderzoek laat zien dat de kosten sec, dus afgezien van deze risicodekkingen, gemiddeld 16% van de premie bedragen. Het is niet zuiver om premies voor risicodekking, die gemiddeld overigens 5% van de premie bedragen, tot de kosten te rekenen. Uit hoofde van haar wettelijke toezicht op de informatie aan deelnemers beschikt de AFM over informatie over de hoogte van de kosten, maar de AFM houdt op de hoogte van de kosten zelf geen toezicht (het toezicht heeft alleen betrekking op de transparantie over de kosten). In mijn brief aan uw Kamer van 30 juni 2008 heb ik gemeld dat ik de AFM gevraagd heb om toch over de hoogte van de kosten te rapporteren, binnen de kaders die de Pensioenwet stelt. Dit naar aanleiding van eerdere verzoeken van de heer Omtzigt. Op grond van de Pensioenwet mag de AFM geen toezichtsinformatie over individuele pensioenuitvoerders aan derden communiceren. Op dat punt kan ik niet tegemoet komen aan het verzoek van de heer Omtzigt. Zoals de heer Omtzigt correct veronderstelt kunnen deelnemers op grond van de Pensioenwet al beschikken over de hoogte van de kosten en het deel van de premie dat wordt belegd (namelijk via de verplichte startbrief en het recht om op verzoek voor hen relevante informatie te krijgen). Het onderzoek van AFM is ook in belangrijke mate op deze informatie gebaseerd. Eerder heb ik toegezegd dat ik een oordeel zal geven over de problematiek van de uitvoeringskosten bij premieovereenkomsten als ik beschik over alle toegezegde onderzoeken (zie mijn brief van 29 april 2009). Het laatste onderzoek van AFM zal naar verwachting in februari beschikbaar komen. Fractie CDA (dhr. Omtzigt) Vraag: Omtzigt vraag helderheid m.b.t. indicatiestelling TOG. Letterlijk betekent datgene wat in de begroting staat, dat de indicatiestelling onder het CIZ gaat vallen. Worden kosten van de TOG regeling op VWS afgewenteld? Hoe blijft het doel van de TOG, namelijk tegemoetkoming in de meerkosten van de thuisverzorging, gewaarborgd. Antwoord: De kosten voor de indicatiestelling TOG worden nu ook door het ministerie van VWS betaald. De overstap naar een ander beoordelingskader zorgt niet voor een verandering op dit punt. De AWBZ-indicaties voor kinderen worden overigens niet alleen door CIZ verstrekt, maar ook door Bureau Jeugdzorg. Het doel van de TOG is ouders tegemoetkomen in de extra kosten die voortvloeien uit het thuis verzorgen van een ernstig gehandicapt kind en ouders zich gewaardeerd laten voelen voor het thuis verzorgen van een ernstig gehandicapt kind. Het doel blijft ongewijzigd. Door het gebruik van een ander beoordelingskader wordt er teruggekeerd naar de oorspronkelijk beoogde doelgroep van de TOG. Fractie VVD (dhr. Blok) Vraag: Willen de bewindspersonen toezeggen dat de zelfstandigen zonder personeel een plaats krijgen in de SER? Zoals door premier voorgesteld in de NRC? Antwoord: De minister heeft op 13 augustus jl. in zijn adviesaanvraag aan de SER over de samenstelling voor de periode 2010ā2012 nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de positie van zelfstandigen in de SER. Het is nu aan de SER om advies uit te brengen. De SER heeft organisaties die in aanmerking wensen te komen voor een zetel in de Raad opgeroepen zich te melden. Deze oproep is geplaatst op de website van de SER, in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie (officiĆ«le uitgave van de SER) en de Staatscourant. Ook organisaties van ZZP-ers kunnen zich melden. De SER zal op 18 december a.s. advies uitbrengen over zijn samenstelling. Het kabinet wacht dit advies af. Tevens heeft het kabinet de SER verzocht organisaties van zelfstandigen te betrekken bij het advies over de positie van ZZP-ers op de arbeidsmarkt. Fractie VVD (dhr. Meeuwis) Vraag: Graag uw reactie op het voorstel tot afschaffing van de Bijzondere wet inkomensvoorziening kunstenaars (BWIK). De VVD vindt deze regeling een verkeerd signaal in deze tijd, er zijn ook andere talenten naast kunstenaars die zich op eigen kracht moeten redden. Antwoord: De Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK), die indertijd door staatssecretaris Van Hoof werd voorgesteld, moet kunstenaars ondersteunen bij de opbouw van een renderende beroepspraktijk om zo zelf in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Momenteel wordt de WWIK geĆ«valueerd. Het betreffende eindrapport is begin 2010 gereed. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze evaluatie, en zal daarom nu niet ingaan op het voorstel van de VVD om de WWIK af te schaffen. Fractie VVD (dhr. Meeuwis) Vraag: Is het kabinet bereid om de werkelijke effectiviteit van de re-integratie activiteiten echt goed te onderzoeken? Wat is het netto-effect van de bijdrage bovenop de maatregelen in Wwb en de Poortwachteractiviteiten. Antwoord Ik onderschrijf het belang van inzicht in de resultaten van re-integratie en het belang dit te monitoren. Aan het doen van onderzoek naar de netto effectiviteit van re-integratie zijn echter veel haken en ogen verbonden. Re-integratie omvat vaak meer dan er via onderzoek gemeten kan worden en het resultaat dat je meet is vaak voor meerdere uitleg vatbaar. Ook de vraag onderkent dit door te wijzen op preventieve maatregelen als poortwachteractiviteiten. Daarbij kan ook gewezen op het niet doorzetten van een uitkeringsaanvraag als gevolg van verplichte deelname aan work first of via handhaving. Dit zijn re-integratie activiteiten die niet tot uitdrukking komen in een interventie maar wel de uitstroom bevorderen of instroom voorkomen. Er zijn grosso modo twee manieren om netto effectiviteitsonderzoek te doen. De eerste, die door veel onderzoekers wordt geprefereerd, is het starten van een experiment. Ik heb eerder aangegeven dit onethisch te vinden, aangezien binnen een experiment er twee groepen willekeurig worden onderscheiden waarbij de een wel ondersteuning krijgt en de andere niet. Dit terwijl in deze laatste groep zich mensen kunnen bevinden die hulp nodig hebben, welke ze om onderzoekstechnische redenen wordt geweigerd. De tweede manier is aan de slag gaan met grote databestanden en via b.v. duurmodellen de variabelen te onderscheiden die er werkelijk toe doen. In het in mei vorig jaar in opdracht van SZW gepubliceerde en aan uw Kamer toegestuurde Handboek meetmethoden voor effectiviteit van activerend arbeidsmarktbeleid op persoonsniveau (Tweede Kamer, 2007-2008, 28 719, nr. 58) staat beschreven hoe dergelijk onderzoek moet worden gedaan. Diverse gemeenten hebben de afgelopen jaren dergelijk onderzoek laten uitvoeren. Recente resultaten op basis van onderzoek door SEO in b.v. Amsterdam laten een flink stijgende lijn zien als het gaat om de netto effectiviteit van re-integratie. Dat is in lijn met de stijging van de bruto effectiviteit die b.v. in de WWB sinds 2004 meer dan is verdubbeld. De voor een vergelijkbare analyse benodigde databestanden zijn recent voor enkele jaren beschikbaar gemaakt door het CBS voor onderzoekers. Het beschikbare tijdvak is echter nog onvoldoende om betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Ook als we wel zouden kunnen beschikken over een adequate reeks met alle benodigde data die betrekking hebben op re-integratie hoeven de resultaten van een dergelijke exercitie niet eenduidig interpreteerbaar te zijn. Ik heb dit zelf vorig jaar tijdens een Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie SZW geĆÆllustreerd aan de hand van de parabel van het meten van het effect van de terugkeer van de tramconducteur (Tweede Kamer, 2007-2008, 28 719, nr. 63). Tien jaar geleden waren er vrijwel geen tramconducteurs, toen reed ongeveer 50% van alle inzittenden zwart. Nu zijn er op de meerderheid van de trams wel tramconducteurs, en nu blijkt nog ongeveer 25% zwart te rijden. Als de controleurs een tram binnenkomen, blijkt een aantal tramrijders de tram te verlaten, waarna er nog maar 3% zwartrijders in de tram wordt aangetroffen door de controleurs. Wat zegt dat over de effectiviteit van de gelden die worden uitgegeven aan de controleurs? Is dat maar 3%, omdat dat het aantal is dat ze aantonen, is dat 22%, omdat dat degenen zijn die weggaan, of is het 47%, omdat dat het aantal zwartrijders is dat wij tien jaar geleden hadden, toen er geen tramcontroleurs waren? Dat is de problematiek die wij hebben als wij het hebben over re-integratie-instrumenten. Fractie VVD (dhr. Meeuwis) Vraag: Er is door de heer Meeuwis gesproken over bureaucratie die het starten als zelfstandige vanuit de uitkering belemmert. Antwoord: Het kabinet zet in op het bevorderen van ondernemerschap vanuit de uitkering. Dit levert een bijdrage aan de economische dynamiek van Nederland. Daarnaast biedt het mensen in een uitkeringssituatie nieuwe kansen op een duurzame zelfredzaamheid. Of het nu gaat mensen met een handicap, mensen met een WW- of bijstandsuitkering of om schoolverlaters: als mensen de juiste talenten en motivatie bezitten en een levensvatbaar ondernemingsplan, dan moeten ze de kans krijgen om een eigen onderneming te starten. Deze mensen moeten niet belemmerd maar juist gestimuleerd worden. In 2010 krijgen startende ondernemers met een handicap daarom meer mogelijkheden bij het uitoefenen van hun bedrijf. Zij krijgen structureel de voorzieningen die zij daarvoor nodig hebben. Nu worden de voorzieningen alleen nog maar verstrekt tijdens de re-integratieperiode in de opstartfase van de onderneming. Het gaat om voorzieningen zoals een doventolk, aangepast vervoer of een aanpassing van de werkplek. Mensen met een WW-uitkering die een eigen bedrijf willen beginnen kunnen hierin begeleid worden door een werkcoach van UWV. UWV kan een onderzoeksperiode inlassen waarin de kandidaat ondernemer niet behoeft te solliciteren en zijn uitkering behoudt. Daarnaast kan de WW-uitkering gedeeltelijk worden gecombineerd in de periode van het opstarten van de onderneming. Na een beĆ«indiging van de uitkering kan de WW-uitkering, afhankelijk van de aanspraak, worden voortgezet. Mocht kredietverlening via de bank niet mogelijk zijn, kan UWV hier mogelijk voor zorgen. Voor potentiĆ«le ondernemers met een WWB-uitkering biedt het Bijstandsbesluit Zelfstandigen aan gemeenten de mogelijkheid om ondernemerschap te stimuleren. Met gemeenten is bestuurlijk afgesproken dat zij hier ook echt werk van maken. Daarnaast heb ik recent de gemeenten opgeroepen om ook aandacht te besteden voor de mogelijkheden die ondernemerschap werkloze jongeren kan bieden. Samen met de staatssecretaris van EZ zijn er een tweetal pilots gestart, t.w. de tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009-2010 en de pilot Stichting Microkrediet Nederland. Doel van de pilots is naast het daadwerkelijk nu al stimuleren van het starten vanuit de uitkering inzichten te verkrijgen ten behoeve van een meer structurele organisatie van de kredietverlening aan starters. Fractie PvdA (dhr. Spekman) Vraag: De heer Spekman vraagt inzake de cliĆ«ntenparticipatie in de Wsw: kan de staatssecretaris continuĆÆteit van de wsw-raden garanderen? Antwoord: Net als de fractie van de PvdA vind ik continuĆÆteit van cliĆ«ntparticipatie in de Wsw van groot belang. Het Ministerie van SZW heeft de afgelopen jaren met een subsidie aan het programma Versterking CliĆ«ntenpositie (VCP) een belangrijke impuls gegeven aan gemeenten voor het opzetten van cliĆ«ntparticipatie van Wswāers. Deze subsidie loopt per 31 december 2009 af. Ik verwacht dat het resultaat is dat eind 2009 in totaal 115 raden opgericht zijn. Het is de bedoeling dat gemeenten, gebruikmakend van de door het programma VCP ontwikkelde kennis en documenten, de continuĆÆteit Ć©n de verdere ontwikkeling van de Wsw-raden borgen. Ik ga -in overleg met VCP en andere organisaties- na of en welke aanvullende acties hiervoor nodig zijn. Fractie PvdA (dhr. Spekman) Vraag: Is de staatssecretaris bereid om de financiĆ«le prikkels aan te passen zodat de meest kwetsbare mensen worden ondersteund om aan werk te komen? Antwoord: Naar aanleiding van het verzoek hiertoe van de heer Spekman tijdens de bespreking van de voortgang van de uitvoering van het Plan van Aanpak re-integratie op 16 juni jl. heb de staatssecretaris en ik een brief gestuurd waarin op het in bovenstaande vraag genoemde onderwerp wordt ingegaan (Tweede Kamer, 2007-2008, 30545, nr. 80). Bespreking van deze brief staat geagendeerd voor een AO over WWB-onderwerpen op 27 januari 2010. Fractie PvdA (dhr. Spekman) Vraag: Graag een reactie op het Engelse experiment met learning reps: vakbonden leren vrijwilligers hoe zij op de werkplek het belang van scholing kunnen benadrukken bij hun collega's. Antwoord: Het Engelse experiment om vrijwilligers als scholingsambassadeurs op de werkplek in te zetten om de deelname aan scholing te bevorderen, is mij bekend. Ik zal de sociale partners vragen om soortgelijke initiatieven te ontwikkelingen. Wij trachten de deelname te bevorderen via onder andere de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken en leerwerkloketten. Fractie PvdA (dhr. Spekman) Vraag: Bent u bereid om eindelijk de Wet Vazalo (per juni 2010) uit te voeren, zodat alleenstaande moeders de armoede kunnen ontvluchten? Antwoord: Het experiment Vazalo heeft echter geen doorgang gevonden naar aanleiding van het advies van de Raad van State over het experiment. In die brief is ook aangegeven dat, nu het experiment niet is doorgegaan, de vragen over uitvoering en uitvoerbaarheid van Vazalo blijven bestaan. Uw Kamer is per brief van 14 september 2007 geĆÆnformeerd over het advies van de Raad van State. Deze vragen zijn reden om de Wet Vazalo niet onverkort in te voeren. De risicoās daarvan zijn te groot geacht, mede in relatie tot de vereiste inspanningen en investeringen. Tevens is aan uw Kamer meegedeeld dat de invoering van de Wet Vazalo in ieder geval niet voor 1 januari 2011 mogelijk zou zijn (in verband met de uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst/Toeslagen). Ook kan de staatssecretaris nu, tijdens deze begrotingsbehandeling, niet ingaan op uw verzoek om de Wet Vazalo per 1 januari 2011 in te voeren, omdat het leeuwendeel van de uitvoering van de wet bij de Belastingdienst ligt. De staatssecretaris zal uw verzoek dan ook doorgeleiden naar de staatssecretaris van FinanciĆ«n en hem vragen u daarover te informeren. Fractie PvdA (dhr. Spekman) Vraag: Zijn de problemen met het LIS nu opgelost? Antwoord: Een dergelijke schuldenregistratie moet echter wĆ©l voldoen aan de waarborgen van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het CBP heeft in zijn tweede zienswijze over het LIS een aantal fundamentele bezwaren geuit. Deze bezwaren kunnen niet op eenvoudige wijze worden opgelost. Daarom wordt het advies van het CBP door FinanciĆ«n, Justitie en SZW zorgvuldig bestudeerd. De minister van FinanciĆ«n heeft het voortouw. Daarom heeft hij bij brief van 16 oktober jl[1] toegezegd u binnen 8 weken namens het kabinet te informeren. Dat betekent dat er zeer binnenkort een brief aan de Tweede Kamer zal worden gezonden. Bovendien is het onderwerp geagendeerd voor een Algemeen Overleg over schulden- en armoedeproblematiek van 17 december. De minister van FinanciĆ«n heeft toegezegd dat de brief vĆ³Ć³r dit AO zal worden verzonden. [1] TK 2009/10, 24 515, nr. 167 Fractie PvdA (dhr. Spekman) Vraag: Graag een reactie op het verzoek om vakbonden of een paritaire stichting 'naleving' de bevoegdheden te geven van inzagerecht in de boekhouding, personeelslijsten op te vragen en de bevoegdheid om een bouwterrein respectievelijk bedrijfsterrein te betreden zonder voorafgaande toestemming van de (hoofd) aannemer of ondernemer. Antwoord CAO-afspraken zijn afspraken tussen werkgevers en werknemers. De naleving van deze afspraken en het toezicht daarop is dan ook aan CAO-partijen zĆ©lf. Hierover kunnen zij ook afspraken in de CAO maken, bijvoorbeeld het instellen van een controleorgaan. In meerdere sectoren hebben CAO-partijen uitgebreide nalevingsactiviteiten vastgelegd in de CAO. Sectoren die dergelijke (avvāde) activiteiten hebben vormgegeven zijn bijvoorbeeld de uitzendsector, de bouw, de vervoerssector (busvervoer, beroepsgoederenvervoer en taxiās), het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf, de particuliere beveiliging en de zoetwarenindustrie. De overheid ondersteunt de CAO-handhaving langs twee lijnen. Ten eerste door algemeen verbindend verklaring van de nalevingsbepalingen in de CAO. Daardoor geldt het handhavingsbeleid voor de hele sector. Bij de nalevingsbepalingen moet uiteraard wel rekening worden gehouden met de rechten en plichten van betrokkenen. Ten tweede kunnen CAO-partijen, in geval van een avvāde CAO, ter ondersteuning van de privaatrechtelijke handhaving in een bepaald bedrijf (bij gegrond vermoeden en intentie tot rechtsvervolging) de Arbeidsinspectie verzoeken om een onderzoek in te stellen op grond van artikel 10 van de Wet avv. CAO partijen maken hier overigens weinig gebruik van. De (samenwerking bij) handhaving van CAOās wordt periodiek besproken met de Stichting van de Arbeid. Gelet op de zorg bij de heer Spekman zal ik dit zoveel mogelijk versnellen. Daarbij komt de vraag aan bod hoe CAO-partijen de huidige vormgeving van de handhaving van CAOās en de ondersteuning door het Ministerie van SZW ervaren. Fractie PvdA (dhr. Spekman) Vraag: Zijn de bewindslieden bereid om de financiering voor de arbeidsadviseur niet te beĆ«indigen per 1-1-2011? Antwoord: Sinds 2004 stelt SZW middelen voor de zogeheten āarbeidsadviseurā ter beschikking. De arbeidsadviseur biedt een onafhankelijke laagdrempelige informatie- en adviesfunctie, met als doel de klant zodanig te ondersteunen dat deze de regie over zijn eigen re-integratie kan nemen. In de kabinetsreactie Evaluatie SUWI 2006 is aangekondigd dat het kabinet nog tot en met 2010 middelen beschikbaar zal stellen voor de arbeidsadviseur. Door de kwaliteitsslag die wordt gemaakt met de invoering van de geĆÆntegreerde dienstverlening op de werkpleinen is deze aparte functie na 2010 niet meer nodig. Uit de brief die ik u op 7-12 heb toegestuurd over de SUWI-rapportages blijkt ook dat de klanttevredenheid van klanten die een vast contactpersoon 6,9 bedraagt, tegen een 6,1 voor klanten die nog geen vast contactpersoon hebben. Dit beschouw ik als een goede indicatie voor de kwaliteitsslag. De overheid is verantwoordelijk om goede en klantvriendelijke dienstverlening te bieden aan haar burgers. Met de totstandkoming van de werkpleinen neemt de overheid deze verantwoordelijkheid serieus. Uiteraard kan het altijd zo zijn dat burgers daarnaast nog behoefte hebben aan onafhankelijk advies over deze dienstverlening. Dat staat iedereen natuurlijk vrij, en daar heb ik ook geen enkel bezwaar tegen. Het is echter niet de taak van de overheid om dit onafhankelijke advies ook te leveren of financieren. Dus ik heb geen bezwaar tegen onafhankelijk advies, alleen is het niet aan mij om daarvoor te zorgen. Wel heb ik de ketenpartners gevraagd om het werkproces op de werkpleinen zo te organiseren dat de doorverwijzing naar onafhankelijke informatiebronnen is geborgd. Van de zijde van de onafhankelijke adviseurs wordt gewezen op het belang van het 'voortraject' voor de uitkeringsinstanties. Gemeenten kunnen beslissen of zij dit belang delen in het kader van de Wet werk en bijstand. Fractie PvdA (mevr. Vermeij) Vraag: In Amsterdam nieuw-west blijken een paar duizend jongeren van de middelbare school niet bij de studiefinanciering bekend te zijn en ook niet in de bakken van het Werkplein te zitten. Kleine baantjes wellicht, hoe sporen we ze op? Hebben we dan voldoende prioriteit gesteld om niet weer een generatie te verliezen die aan de onderkant blijft hangen waar niet alle talenten van zijn ontplooid? Moeten de extra door SZW betaalde coaches i.h.k.v. de wijkaanpak daar dan juist niet nu blijven? Antwoord: Als jongeren uit de scholen verdwijnen, is het moeilijk ze weer te pakken te krijgen. Dat geldt voor jongeren mĆ©t, maar ook zonder diploma. Gemeenten doen er ā dat blijkt ook wel uit de regionale actieplannen in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid ā over het algemeen veel moeite voor om die jongeren in het zicht te krijgen en te houden. Ik spoor gemeenten daar ook toe aan. Zoals ik in de brief over de voortgang van het Actieplan (3 december 2009) al aangaf, verken ik de mogelijkheid om via bestandsvergelijking door het Inlichtingenbureau de gemeenten te ondersteunen die jongeren die nog niet in beeld zijn, in beeld te krijgen. Daarnaast investeert het kabinet in de aanpak van voortijdig schoolverlaters. Dit jaar is in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid ook geĆÆnvesteerd in schoolverlaters mĆ©t diploma via het School Ex programma. In het School Ex programma begeleiden ROCās de jongeren naar een geschikte vervolgopleiding. En met succes: het doel van 10.000 jongeren langer op school is gehaald. Als zij niet doorleren, benadert UWV Werkbedrijf de jongeren met het doel hen te bemiddelen naar een reguliere baan, een leerwerkplek of een stageplaats. Van de jongeren die zeiden nog niet te weten wat te gaan doen, zijn er inmiddels 8.000 benaderd door het UWV Werkbedrijf. In samenspraak met de minister van WWI is besloten de ondersteuning van de wijkaanpak vanuit UWV Werkbedrijf in 2010 door te zetten. Alle krachtwijken zullen in 2010 kunnen blijven beschikken over een UWVāer die de arbeidsparticipatie in de wijk bevordert. Fractie PvdA (mevr. Vermeij) Vraag: In de staatjes blijkt dat men voor 2011 een forse afbouw heeft geboekt in de stimuleringsmaatregelen. Toch weten we dat de arbeidsmarkt de economische crisis met vertraging volgt. Wat zijn de verwachtingen voor de arbeidsmarkt in 2011? Blijven de extra middelen beschikbaar als de arbeidsmarkt niet is aangetrokken? Antwoord: Zowel het CPB als DNB hebben een inschatting gemaakt van de oploop van de werkloosheid in 2010. Die zal naar verwachting inderdaad verder oplopen. Tegelijkertijd zal de economische groei naar verwachting aantrekken. Het kabinet wil in dit kader de deeltijd WW niet te vroeg sluiten, maar ook structurele aanpassingen niet in de weg zitten. Om die reden heeft het kabinet besloten tot voortzetting van de deeltijd WW tot 1 april 2010. In het aanvullend beleidsakkoord zijn afspraken gemaakt over extra inzet van middelen in de komende periode. Ook zijn daar afspraken over de afbouw gemaakt. De afbouw van extra middelen staat tevens in het licht van de extra middelen die worden vrijgemaakt voor de deeltijd WW. Fractie PvdA (mevr. Vermeij) Vraag: Graag geen opheffing van het Talent 45-plus-project maar juist een voortzetting! Als er iets heeft gewerkt is het wel dat team geweest. Niet binnen twee jaar, maar binnen 15 maanden hielpen zij 30.000 extra 45+ers aan een baan. Inmiddels heeft zij begrepen dat het project niet wordt opgeheven. Is dat juist? Antwoord: In antwoord op schriftelijke vragen van de PvdA over de arbeidsmarktpositie van 45+ers, heb ik u bij brief van 8 december jl. gemeld dat het UWV overweegt om het project Talent 45+ te continueren, dat ik het UWV ondersteun in dit voornemen en in gesprek ben met UWV over de concrete inhoud en organisatie ervan. Daarbij past wel de kanttekening dat de goede resultaten die met het project zijn behaald in 2007-2008, vooral behaald zijn in goede economische tijden. Dit doet niet af aan het belang van arbeidsparticipatie van ouderen. Fractie PvdA (mevr. Vermeij) Vraag: Is de minister bereid ook te leren van de Scandinavische landen als het gaat om verlofregelingen, om voor-, bij- en nascholing en om scholingsrechten? Antwoord: De verlofregelingen zoals we die in Nederland kennen zijn naar mijn mening adequaat. De Scandinavische landen kennen ruimere regelingen voor betaald verlof dan Nederland maar onderzoek van het CPB (bron: Reinventing the Welfare State) wijst uit dat dit (op zichzelf bezien) per saldo leidt tot een lagere arbeidsparticipatie (minder gewerkte uren). Gezien de centrale doelstelling van het kabinet ā een verhoging van de arbeidsparticipatie ā en de extra kosten die ermee gemoeid zijn, ben ik er daarom niet voor om dit element uit ScandinaviĆ« over te nemen. Het kabinet vindt dat werkgever en werknemer, en de sociale partners, in eerste aanleg verantwoordelijk zijn voor investeringen in inzetbaarheid. Daaraan is en wordt ook gewerkt. Denk aan de inzet van O&O-middelen, EVC-trajecten en de combinatie van leren en werken. 26% van de werknemers heeft nu een persoonlijk opleidingsbudget, terwijl dat in 2006 nog 15% was. Meer overheidsverantwoordelijkheid voor scholing, zoals in veel Scandinavische landen het geval is, vindt het kabinet geen goede weg. De baten van scholing vallen overwegend toe aan de betrokken werkgever en de werknemer. Zij kunnen in principe de juiste beslissingen nemen. De verantwoordelijkheid van de overheid ziet het kabinet daarom vooral in het creĆ«ren van een stimulerende omgeving waarin werknemers en werkgevers zelf de goede scholingsbeslissingen kunnen nemen. Het kabinet wil werkgevers en werknemers bij het investeren in scholing en training ondersteunen en stimuleren. Het kabinet doet dit ondermeer via het subsidiĆ«ren van (om)scholing en EVC-trajecten, het generieke scholingsbeleid, het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs, het verzorgen van goede arbeidsmarktinformatie en het verankeren van een wederzijdse scholingsaanspraak. Fractie PvdA (mevr. Vermeij) Vraag: Is de regering bereid om voor de zieke vangnetters een no-risk-polis aan te bieden aan nieuwe werkgevers? Antwoord De positie van zieke vangnetters heeft volop de aandacht van het kabinet. Zoals ook in antwoord op vragen bij de begroting is aangegeven beschikt het UWV over een groot aantal instrumenten die erop gericht zijn om zieke vangnetters aan werk te helpen bij een nieuwe werkgever. Het betreft met name de inzet van een re-integratietraject; de inzet van het instrument proefplaatsing en het verstrekken van voorzieningen, bijvoorbeeld voor werkplekaanpassingen. Daarnaast kan worden gedacht aan interventies gericht op herstel van betrokkene. Het kabinet is van mening dat het UWV hiermee over een passende en sluitende set instrumenten beschikt om zieke vangnetters succesvol te kunnen re-integreren. Inzet van het instrument no-risk polis voor deze doelgroep is ook in strijd met het uitgangspunt in de WIA dat de werkgever in de eerste twee jaar verantwoordelijk is voor de re-integratie van de zieke werknemer. Voorts past dit niet bij het uitgangspunt dat re-integratie instrumenten selectief en vraaggericht ingezet moeten worden. Fractie PvdA (mevr. Vermeij) Vraag: Hoeveel mensen worden bemiddeld naar tekortsectoren? In hoeveel gevallen ging dit gepaard met gerichte inzet van scholing? Klopt het dat het Defensie niet lukt om 7000 vacatures te vervullen? Zo ja, welke verklaringen worden hiervoor gegeven en welke acties worden er ondernomen? Hoeveel geld is er aan sociale partners ter beschikking gesteld voor het begeleiden naar ander werk? Hoeveel mensen hebben hierdoor een andere baan gekregen? Antwoord: Uit het UWV vacature onderzoek 2009 van 30 november 2009 blijkt het volgende. Het aantal vervulde vacatures in de sector overheid zorg en welzijn was in de periodes 1-7-2007 tot 1-7-2008 119.000; in de periode 1-7-2008 tot 1-7-2009 was dit 155.000. Dit is een mutatie van 30 %. Het is niet bekend in hoeveel gevallen dit gepaard ging met inzet van scholing. Het klopt niet dat het Defensie niet lukt om 7000 vacatures te vervullen. Dit blijkt ook uit de brief die op 12 november door de staatssecretaris van Defensie naar de Tweede Kamer is gestuurd (TK, 2009-2010, 32 123 X, nr. 29). Er is nu sprake van vacatureruimte voor 3000 functies, die geleidelijk opgevuld gaan worden. UWV werkt samen met Defensie aan het vervullen van vacatures. Op iedere werkpleinvestiging is een digitale zuil geplaatst met een overzicht van vacatures bij Defensie. Daarnaast is in Arnhem het eerste brancheservicepunt Defensie geopend. De planning is om in de loop van 2010 een landelijk dekkend netwerk van dergelijke servicepunten op te zetten. Ten behoeve van het zo snel mogelijk naar werk begeleiden van met werkloosheid bedreigden zijn de crisisinstrumenten EVC en scholingsbonus beschikbaar gesteld. Daarnaast wordt een beperkt deel van het re-integratiebudget van UWV ingezet in de preventieperiode (tot 4 maanden voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag) en de frictieperiode (eerste 3 maanden WW). De samenwerking met sociale partners richt zich vooral op het inzetten van de dienstverlening van het UWV via mobiliteitscentra. O.a. met de sector Bouw is een convenant gesloten over het opzetten van branchservice punten. Voorafgaand aan werkloosheid dan wel binnen 3 maanden na ingangsdatum van de WW zijn in totaal ca. 92.000 mensen naar werk begeleid in de periode van 1 januari tot eind oktober 2009. Fractie CU, SGP (mevr. Ortega en de heer Van der Vlies) Vraag: Mevrouw Ortega en de heer Van der Vlies informeren naar oplossingen voor het AOW-gat voor mensen die lange tijd in het buitenland werken. Mevrouw Ortega vraagt daarbij specifiek aandacht voor de positie van ontwikkelingswerkers en zendelingen en verzoekt de inkoop van AOW-rechten voor deze doelgroep te onderzoeken. Antwoord: Wanneer mensen vanuit Nederland naar het buitenland vertrekken bestaat voor hen de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren voor de AOW. De SVB geeft aan personen die Nederland verlaten en zich uitschrijven uit het GBA ook voorlichting over wat de consequenties hiervan zijn voor het recht op AOW. Daarbij wordt de mogelijkheid van vrijwillige verzekering onder de aandacht gebracht. Bij deze vrijwillige verzekering betaalt met over het feitelijk verdiende inkomen een premie die gelijk is aan wat mensen in Nederland moeten betalen voor de AOW. De maximale duur van deze vrijwillige verzekering is begrensd op 10 jaar. De reden van deze beperking is dat de solidariteit binnen de AOW voorbehouden moet zijn aan mensen die een duidelijke band hebben met Nederland. Naar mate men langer uit Nederland weg is, is deze band steeds zwakker. Personen die zich vanuit het buitenland voor het eerst in Nederland vestigen, kunnen gebruik maken van de inkoopregeling AOW. Met deze regeling kan men alle gemiste opbouwjaren zelf inkopen. Ook hier is de premie gebaseerd op het feitelijke inkomen. Voor de doelgroep waar mevrouw Ortega op doelt, zendelingen en ontwikkelingswerkers, geldt deze beperking echter niet. Zij mogen ongelimiteerd (tot aan 65 jaar) zich vrijwillig verzekeren voor de AOW. Wel is het zo dat men dan deze werkzaamheden in het buitenland uitvoert namens een organisatie voor ontwikkelingssamenwerking die door de Nederlandse regering is erkend, zoals Kerkinactie of Terres des Hommes. Deze organisaties zijn opgenomen in de Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties 2005. Gezien de goede mogelijkheid die er bestaat voor het vrijwillig verzekeren van AOW jaren voor deze doelgroep zie ik geen aanleiding dit nader te onderzoeken. Fractie CU (mevr. Ortega) Vraag: Mevrouw Ortega stelt een quick scan wervings- selectie en personeelsbeleid voor de rijksoverheid op het gebied van leeftijdsdiscriminatie. Op basis daarvan maakt ieder ministerie een plan van aanpak en rapporteert via het sociaal jaarverslag. Is de regering bereid dit voorstel uit te voeren? Antwoord: In mijn brief d.d. 8 december heb ik uiteengezet op welke wijze leeftijdsdiscriminatie volgens het kabinet het beste kan worden tegengegaan. Daarnaast ben ik uitgebreid ingegaan op de mogelijkheden tot het inzetten van onconventionele middelen. Ook heb ik de bereidheid uitgesproken eventuele andere, nog niet ter sprake gekomen alternatieven op haalbaarheid te onderzoeken. Mevrouw Ortega-Martijn heeft een quick-scan voorgesteld van het wervings-, selectie- en personeelsbeleid van de Rijksoverheid. Dit is primair de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Derhalve zal ik contact zoeken met mijn collega Ter Horst. Ik zal u daarover nader informeren. Fractie CU (mevr. Ortega) Vraag: Tijdens het Algemeen Overleg over de Wajong heeft de minister toegezegd tijdens begrotingsbehandeling op twee vragen van mevr. Ortega-Martijn terug te komen. Antwoord: Mevrouw Ortega-Martijn heeft gevraagd naar promotiemogelijkheden van Wajonggerechtigden (AIO) en naar mogelijkheden tot het invullen van een speciale 'minor' voor ondernemerschap voor Wajonggerechtigden. Conform mijn toezegging tijdens het AO over Wajong-onderwerpen (18 november jl.) heb ik hierover overleg gevoerd met het ministerie van OCW. Het overleg met het ministerie van OCW heeft het volgende opgeleverd. Uitgangspunt is dat studenten met een functiebeperking mee moeten kunnen doen in het hoger onderwijs. Op grond van de Wet Gelijke Behandeling moeten studenten en werknemers, dus ook de Wajonggerechtigden, kunnen rekenen op geschikte voorzieningen. Daar zit wel een grens aan, want deze voorzieningen mogen geen onevenredige belasting voor de instelling of werkgever vormen. Voor deze studenten met een functiebeperking is dan ook apart beleid gevoerd.(1) De voorzieningen die door de instelling aangeboden moeten worden, hangen natuurlijk af van het soort beperking en de mate waarin deze beperking zich voordoet. Het gaat vaak om maatwerk. Er is de afgelopen jaren veel ontwikkeld en gebeurd op dit terrein; er ligt veel materiaal (rapporten, onderzoeken, rapportages over projecten, good practices etc.). Van daaruit is de vraag gesteld wat we redelijkerwijs kunnen verwachten dat instellingen uit hun lump sum aan voorzieningen kunnen bieden om studenten met een functiebeperking te kunnen bedienen. Vandaar dat de minister van OCW een externe commissie heeft ingesteld die hem in het voorjaar op grond van het beschikbare materiaal onder andere zal adviseren over wat instellingen voor hoger onderwijs minimaal in huis moeten hebben om studenten met een functiebeperking (waaronder Wajonggerechtigden) te kunnen bedienen(2). Naar verwachting zal deze commissie in maart 2010 advies uitbrengen. (1) Het beleid voor studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs is uiteengezet in de volgende documenten: Plan van Aanpak tot terugdringing van belemmeringen in het hoger onderwijs voor studenten met een handicap of chronische ziekte (aan de Tweede Kamer aangeboden met een brief op 11 juli 2005, 29410, nr. 31); Voortgangsrapportage over bovengenoemd Plan van Aanpak, aangeboden aan de Tweede Kamer met een brief op 27 juni 2008, 31288, nr. 32). (2) Instellingsbeschikking van deze commissie: Staatsblad van 20 oktober 2009, nr. 15612. Fractie CU (mevr. Ortega) Vraag: Wordt het amendement Ortega-Martijn wel uitgevoerd? Mevrouw Ortega heeft begrepen dat het geld nog niet is uitgegeven. Antwoord: In het amendement wordt gevraagd om 1 miljoen euro beschikbaar te stellen om de informatievoorziening aan en begeleiding van 'nieuwe' doelgroepen (zoals wajonggerechtigden) op de werkpleinen gedurende de veranderingsoperatie op peil te houden. In tegenstelling tot wat mevrouw Ortega-Martijn naar voren brengt, wordt het amendement Ortega-Martijn wel degelijk uitgevoerd. Zo is in juni dit jaar 278.620 euro beschikbaar gesteld aan de LCR voor het project 'Ketenbrede cliĆ«ntenparticipatie'. Voor het resterende deel volgen binnenkort nadere voorstellen; deze voorstellen zijn in samenspraak tussen AKO en LCR tot stand gekomen. Het gaat daarbij om het gebruiksvriendelijker maken van de website werk.nl, en om het ontwikkelen van een handreiking voor de werkpleinen specifiek gericht op jongeren. Dit resterende budget zal in 2010 besteed worden. Fractie GL (mevr. Van Gent) Vraag: Tijdens het debat op 12 november is gesproken over de 30-jaarsgrens in de zware beroepen regeling en de gevolgen voor werknemers. Graag hoor ik van de minister hoe hij de arbeidsmarktpositie van deze oudere werknemers denkt te beschermen. Antwoord: In het debat van 12 november jl. hebben we gesproken over de brief van 16 oktober 2009 met de hoofdlijnen van het voorstel om de AOW-leeftijd te verhogen. Tijdens dit debat heb ik de Tweede Kamer toegezegd dat wanneer het hoofdwetsvoorstel in de Kamer besproken wordt de Kamer ook het voorontwerp van wet krijgt ten aanzien van het flankerend beleid, waaronder de aanpak van zware beroepen. Het wetsvoorstel verhoging AOW-leeftijd is op 2 december jl. bij de Tweede Kamer ingediend.Bij brief van 9 december heeft de vaste Kamercommissie verzocht om voor de Kerst te kunnen beschikken over een voorontwerp van het wetsvoorstel flankerend beleid. Fractie GL (mevr. Van Gent) Vraag: Graag opheldering over de bezuinigingen op het werkdeel van de wwb: niet terug laten vloeien naar algemene middelen maar actiever inzetten voor degenen die het hard nodig hebben. Antwoord: De extra ontvangsten die worden ontvangen door de aanpassing van de reserveringsregeling participatiebudget zijn nodig om de overheidsfinanciĆ«n gezond te maken. De daarmee te realiseren besparingen kunnen dus niet hernieuwd worden ingezet voor re-integratie inspanningen. Ik ben echter van oordeel dat de resterende re-integratiemiddelen waarover de gemeenten kunnen beschikken, voldoende zijn om ook door hen een adequaat beleid te kunnen voeren. Fractie GL (mevr. Van Gent) Vraag: GroenLinks bepleit een bijverdienregeling voor alleenstaande ouders in de bijstand met een ontheffing totdat Vazalo in werking treedt. Graag een reactie. Antwoord: De staatssecretaris wijst bijvoorbeeld op het experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders. Met dit experiment wil de staatssecretaris inzicht krijgen in de mate waarin een aantal maatregelen de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders stimuleert. Een van die instrumenten is een inkomstenvrijlating van maximaal ā¬ 120 per maand gedurende de looptijd van het experiment. Het experiment loopt van 1 januari 2009 tot 1 januari 2011. Eind oktober heeft de staatssecretaris een tussenevaluatie over het experiment aan uw Kamer toegezonden. De conclusie daarvan is dat het nu nog niet mogelijk is om uitspraken te doen over de effectiviteit van de in het experiment ingezette maatregelen. Verder voorziet de Wet werk en bijstand al in de vrijlating waar mevrouw Van Gent om verzoekt. Inkomsten uit arbeid worden gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van ā¬ 186,00 per maand vrijgelaten, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Daarnaast hebben alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar recht op vrijlating van de aan arbeid en zorg gerelateerde heffingskortingen, namelijk de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze vrijlating kan oplopen tot zoān 100 euro per maand, afhankelijk van de hoogte van het arbeidsinkomen. Het doel van de vrijlatingsregeling in de WWB is om mensen met een bijstandsuitkering te stimuleren een hele of gedeeltelijke baan te accepteren. De vrijlatingsregeling is in de WWB in hoogte en duur begrensd om te voorkomen dat er een bepaalde mate van gewenning aan het hogere inkomen optreedt. Als tijdelijke arbeidsprikkel is de vrijlating te rechtvaardigen. Het is niet de bedoeling dat een uitkeringsgerechtigde de voorkeur geeft aan halve baan met uitkering en vrijlating in plaats van een hele baan zonder uitkering. Dit acht ik in strijd met de uitgangspunten van de WWB. Fractie D66 (mevr. Koser Kaya) Vraag: Het huidige ontslagstelsel werkt oneerlijk uit voor de werknemer en is erg duur voor de werkgever. Hoe beoordeelt de minister de uitspraak van de Hoge Raad? Is hij bereid een einde te maken aan het duale stelsel? Antwoord: In de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel maximering ontbindingsvergoeding (31 862) ben ik ingegaan op deze vraag. Ik heb niet het voornemen om een eind te maken aan het duale stelsel. De uitspraak van de HR is niet verrassend en in lijn met wat de wet stelt. De werknemer heeft recht op een schadevergoeding als het ontslag van de werknemer kennelijk onredelijk is. De hoogte van die vergoeding is afhankelijk van de geleden schade (kantonrechtersformule kan niet worden toegepast). Het enkele feit dat een werkgever geen vergoeding toekent, maakt een ontslag niet kennelijk onredelijk. Ik realiseer mij dat er daardoor verschil kan zijn tussen werknemers die via UWV worden ontslagen en zij die via de ontbindingsrechter worden ontslagen. Dat verschil bestaat al langer. Fractie D66 (mevr. Koser Kaya) Vraag: Er zijn stappen gezet met de aanpak van de jeugdwerkloosheid, maar er zijn nog steeds problemen met de kwaliteit van stages en opleidingen in het mbo. Graag een reactie. Antwoord: In het actieplan jeugdwerkloosheid is veel aandacht voor de beschikbaarheid van stages in het mbo. De kwaliteit van die stages en van de opleidingen is primair het terrein van staatssecretaris Van Bijsterveldt van OCW. Zij heeft hierover gistermiddag (9 december) uitgebreid met leden van uw kamer gesproken. Ik verwijs u graag naar de afspraken die daarover toen gemaakt zijn. Fractie SGP (dhr. Van der Vlies) Vraag: Zelfstandigen hebben recht op een uitkering bij zwangerschapsverlof, maar niet bij adoptie. Zouden zelfstandigen ook een uitkering kunnen krijgen in geval van adoptie? Antwoord: Ten aanzien van zelfstandigen is het uitgangspunt dat zij ā anders dan werknemers ā zelf verantwoordelijk zijn voor het indelen van hun tijd en worden geacht zelf te voorzien in tijd en middelen voor eventueel noodzakelijk verlof. Het recht op een uitkering voor zwangerschaps- en bevallingsverlof voor zelfstandigen vormt op dit principiĆ«le onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen een uitzondering. De grondslag voor dit recht is bescherming van de gezondheid van moeder en kind. De noodzaak van bescherming op dit vlak wordt dermate fundamenteel geacht dat dit een collectieve regeling rechtvaardigt. De gezondheid van moeder of kind is niet in het geding in geval van adoptie; daar heeft het verlof tot doel met name de binding tussen ouders en kind. Evenals bij andere vormen van verlof zijn zelfstandigen zelf verantwoordelijk om de daarvoor benodigde tijd vrij te maken. Fractie SGP (dhr. Van der Vlies) Vraag: De minister schetst een eenzijdig beeld van de verklaringen voor de lage arbeidsparticipatie van ouderen. De doorgaande oploop in de beloning komt ook voor in omringende landen als BelgiĆ« en Duitsland. Maar die kennen niet zoān lage participatie van ouderen. Welke factoren spelen nog meer een rol bij een hogere mobiliteit? Graag een visie van het kabinet hierop Antwoord: De mobiliteit op de arbeidsmarkt van ouderen hangt van vele factoren af. Dit is duidelijk te zien in figuur 5 van de notitie arbeidsparticipatie ouderen (ASEA/SAS/2009/28102) waarin het verband wordt getoond tussen het loonprofiel en een maatstaf voor mobiliteit (namelijk hoeveel procent van de werknemers van 50-64 jaar minder dan een jaar geleden aangenomen is). Daar zit nog behoorlijk wat spreiding in, het loonprofiel is dus zeker niet de enige factor die ertoe doet. Andere factoren die een rol kunnen spelen zijn de instituties op de arbeidsmarkt, zoals de WW, prepensioenregelingen en ontslagbescherming, scholing, en de kwaliteit van de arbeidsmarktinformatie en de bemiddeling. De heer Van der Vlies refereert aan BelgiĆ« waar de arbeidsparticipatie veel hoger zou zijn dan in Nederland. In figuur 5 ā die de heer Van der Vlies waarschijnlijk op zijn vraag heeft gebracht ā zit echter een foutje. BelgiĆ« heeft daar ten onrechte de mobiliteit van Canada gekregen (9,5 procent om precies te zijn). Mijn complimenten aan de heer Van der Vlies voor zijn scherpe blik. In BelgiĆ« is in werkelijkheid echter maar 2,5 procent van de werknemers van 50-64 jaar minder dan een jaar geleden aangenomen, net iets meer dan in Nederland. En als het om de arbeidsparticipatie gaat moeten we zeker niet naar BelgiĆ«. Daar is maar 32 procent van de ouderen actief, tegen in Nederland 47 procent. Wat Duitsland betreft: Duitsland kent inderdaad een wat grotere mobiliteit en arbeidsparticipatie dan Nederland maar het verschil is niet dusdanig dat het de relatie tussen de opbouw van lonen enerzijds en mobiliteit anderzijds ontkracht. Fractie SGP (dhr. Van der Vlies) Vraag: In een recent artikel in Trouw gaf een hoogleraar aan dat er een oplossing is om de AOW-leeftijdsverhoging op korte termijn in te voeren zonder veel administratieve lasten. Graag een reactie. Antwoord: Dhr. Van der Vlies is in zijn betoog ingegaan op de verhoging van de AOW-leeftijd. Hij heeft aangegeven dat we daar de komende maanden nog over komen te spreken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Dhr. Van der Vlies vroeg aandacht voor een artikel in Trouw dat inging op de administratieve lasten van de invoering van de verhoging van de AOW-leeftijd. Ik kom hier graag op terug bij de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer. Page PAGE 1 of NUMPAGES 49