[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voortgang en voornemens hervormingen financiële sector

Bijlage

Nummer: 2009D64273, datum: 2009-12-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Voortgang en voornemens hervormingen financiële sector (2009D64272)

Preview document (🔗 origineel)


Voortgang en voornemens hervormingen financiële sector

Op 10 juli 2009 is de kabinetsvisie toekomst financiële sector naar de
Tweede Kamer gestuurd. Hierin staan de hoofdlijnen van het
kabinetsbeleid beschreven ten aanzien van de hervormingen in de
financiële sector. Deze brief beschrijft de concrete voornemens en de
maatregelen die in lijn met de kabinetsvisie worden genomen en het
bijbehorende tijdpad.

Implementatie kabinetsvisie

De centrale boodschap in de kabinetsvisie is dat de activiteiten van
financiële instellingen gericht zullen moeten zijn op het leveren van
betrouwbare financiële dienstverlening aan burgers en bedrijven op
basis van acceptabele en transparante risico’s. Kosten van overmatig
risicovol gedrag mogen niet worden afgewenteld op de belastingbetaler.

Daarbij is aangegeven dat dit een brede strategie vereist, omdat de
kredietcrisis niet kan worden teruggebracht tot één of twee oorzaken,
maar het gevolg is van een geheel aan factoren die elkaar hebben
beïnvloed en versterkt. Daarom is een brede hervormingsagenda opgezet,
waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar de noodzakelijke
veranderingen bij de instellingen zelf (paragraaf 1), de versterking van
het toezicht (paragraaf 2) en de rol van de overheid (paragraaf 3). 

Tabel voortgang en voornemens financiële hervormingen

	 	 

Aangekondigde maatregel in kabinetsvisie	Voortgang / voornemen /
implementatie



	Focus op duurzame groei; transparantie	Cultuuromslag banken en
aanscherping toezicht

Versterken risicobeheersingsproces en corporate governance	concrete
aanbevelingen in Code Banken

Bankiersverklaring	moreel-ethische verklaring in Code Banken

Bankiersexamen	permanente educatie in Code Banken

Belang van klant centraal	Nadere implementatie in overleg met AFM, DNB
en fin. sector



	Strengere kapitaaleisen	Voorstellen Bazels Comité en wijziging
kapitaaleisenrichtlijn

Dwingende beloningsprincipes	Herenakkoord, beloningsprincipes DNB-AFM,
Code Banken

Reguliere analyse van systeemrisico	Nationaal (DNB), Europees (ESRB) en
mondiaal (IMF, FSB)

Versterking financiële verslaggeving	Aanpassing boekhoudstandaard;
betere aansluiting met risicobeheer

Toezicht op credit rating agencies	Europese regelgeving en wijziging Wft

Toezicht op alternatieve beleggingsfondsen	Richtlijn alternatieve
beleggingsfondsen

Toezicht op OTC derivatenhandel	Mededeling Eur. Commissie, o.a. central
counterparties

Versterking internationaal toezicht	akkoord in Ecofin over oprichting
Eur. toezichtsautoriteiten



	Wettelijke verankering aanbevelingen Commissie Maas	In Wft o.b.v. pas
toe of leg uit beginsel

Versterking crisisinstrumentarium	interventieladder o.b.v. palet aan
instrumenten met gradueel verloop

Afspraken over internationale verdeling kosten reddingsacties	Afspraken
over proces; niet ex-ante over concrete verdeling

Hervorming Nederlands depositogarantiestelsel	Snellere uitbetaling,
portefeuille-overdracht, ex-ante premiebetaling

1. Hervormingen bij de instellingen zelf

Het herstel van vertrouwen en van de stabiliteit in de financiële
sector is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de betrokken
instellingen zelf. Financiële instellingen moeten solide, betrouwbaar
en transparant handelen met meer aandacht voor de maatschappelijke rol
die zij vervullen en voor alle daarbij betrokken stakeholders.

De Nederlandse banken hebben hiertoe een belangrijke stap gezet met het
instellen van de Adviescommissie Toekomst Banken (“Commissie Maas”)
en de daaruit volgende Code Banken die op 9 september 2009 is
gepubliceerd en door het bestuur van de Nederlandse Vereniging van
Banken is vastgesteld. Hiermee laten de banken zien dat zij hun
maatschappelijke verantwoordelijkheid willen nemen. Belangrijke
elementen betreffen onder andere de in de kabinetsvisie genoemde
moreel-ethische verklaring (bankiersverklaring), de permanente educatie
(bankiersexamen), het versterken van de corporate governance (onder meer
raad van bestuur en raad van commissarissen) en de beloningsparagraaf
met principes voor een duurzaam en beheerst beloningsbeleid. 

Voor een nadere toelichting op de Code Banken en de kabinetsreactie
hierop wordt verwezen naar de brief die op 24 november jongstleden naar
de Kamer is gestuurd.

De beoogde cultuurverandering zal zich echter niet spontaan voltrekken.
Het zal in de praktijk moeten ontstaan en groeien. Het kabinet zal
daarom het hervormingsproces bij de banken blijvend stimuleren,
ondersteunen en nauwgezet volgen. Dit gebeurt onder andere door een
wettelijke verankering van de Code Banken overeenkomstig de Nederlandse
corporate governance code. Hierdoor worden banken wettelijk verplicht
verantwoording af te leggen over de naleving van de Code Banken via het
"pas toe of leg uit"-beginsel. Tevens zal vooruitlopend op de wettelijke
verankering zo spoedig mogelijk een onafhankelijke monitoringcommissie
worden opgericht die jaarlijks zal rapporteren over de voortgang van de
naleving van de Code. Zoals ook aangegeven in de brief aan de Kamer van
27 november zal het kabinet – in overleg met de Autoriteit Financiële
Markten, De Nederlandsche Bank en de financiële sector – het aspect
klantbelang onder de loep nemen en het recht op claw back van toegekende
bonussen wettelijk vastleggen. De Nederlandsche Bank zet zich daarnaast
volop in een beheerste en integere bedrijfsvoering bij de instellingen
te bevorderen.

2. Versterking toezicht

In de kabinetsvisie staat aangegeven dat het toezicht op meerdere
onderdelen moet worden versterkt en verbreed. Deze intensivering van het
toezicht zal extra inzet vergen van de toezichthouder. Versterking van
het toezicht betekent overigens niet dat alle crises voortaan kunnen
worden voorkomen. Het toezicht moet er echter wel voor zorgen dat banken
en verzekeraars gezond functioneren en een gedegen risicomanagement
hebben.

In de hiernavolgende paragrafen worden - conform de indeling van de
kabinetsvisie - de concrete acties beschreven op het gebied van
kapitaaleisen (paragraaf 2.1), beloningsprincipes (paragraaf 2.2),
systeemperspectief (paragraaf 2.3), financiële verslaggeving (paragraaf
2.4), dekkend stelsel van toezicht (paragraaf 2.5) en internationaal
toezicht (paragraaf 2.6).

2.1 Strengere kapitaaleisen

De kredietcrisis heeft duidelijk gemaakt dat de kapitaaleisen voor
banken moeten worden aangescherpt. Het Basel Committe on Banking
Supervision (BCBS) zet belangrijke stappen ter versterking van het
kapitaalraamwerk. Zo worden strengere eisen gesteld aan de kwaliteit van
het bancaire kapitaal en komen er fors zwaardere kapitaaleisen voor de
risico´s van complexe financiële producten. Het kapitaalraamwerk wordt
aangevuld met een simpele kapitaalmaatstaf ter indicatie van de
balansomvang in verhouding tot het aangehouden kapitaal
(leverage-ratio). Deze maatregelen worden via de Europese
kapitaaleisenrichtlijn (CRD) in wetgeving geïmplementeerd. In
opeenvolgende trajecten zullen op verschillende terreinen scherpere
eisen worden ingevoerd.

De eerste wijziging zal op 31 december 2010 in werking treden. Deze
wijzigingsrichtlijn van de kapitaaleisenrichtlijn bevat onder meer
nieuwe regels voor:

Securitisatie: op basis van de nieuwe regels mag een instelling straks
uitsluitend nog investeren in een securitisatie indien de verkoper
tenminste vijf procent netto economisch belang blijft aanhouden.
Aanvullend hierop zullen strengere due diligence vereisten gelden,
waarbij een instelling op het moment van investeren moet kunnen aantonen
dat zij volledig inzicht heeft in de onderliggende risico’s van de
transactie.

Grote interbancaire posities: korte termijn interbancaire uitzettingen
zullen onder het grote posten regime worden gebracht. Hierdoor wordt een
limiet gesteld aan de omvang van onderlinge transacties en zal de
wederzijdse afhankelijkheid en kwetsbaarheid afnemen.

Een tweede reeks wijzigingen is op 10 november jongstleden door de
Ecofin Raad aangenomen en zal naar verwachting op 1 januari 2011 in
werking treden. Dit wijzigingsvoorstel bevat:

Een apart regime voor resecuritisaties: tot voorheen kenden
resecuritisaties geen apart regime, waardoor dergelijke posities als
normale securitisaties werden behandeld. Het verhogen van de
kapitaaleisen voor resecuritisaties, die een ander risicoprofiel kennen,
is volledig in lijn met de kabinetsvisie waarin staat dat de
activiteiten van financiële instellingen weer gericht moeten zijn op
reële economische activiteiten. De introductie van een apart regime en
risicoweging voor resecuritisaties zal de kapitaaleis voor deze posities
ongeveer verdubbelen in vergelijking tot normale securitisaties.

Principes voor beloningsbeleid: de beloningsprincipes van de Financial
Stability Board zullen in de kapitaaleisenrichtlijn worden verwerkt.
Hierbij wordt onder meer een link gelegd tussen het betalen van
variabele beloning en de financiële situatie van de instelling als
geheel, alsmede het vermogen van de instelling om een gezonde
kapitaalbasis te onderhouden.

Strengere kapitaaleisen voor posities in het handelsboek: in lijn met
voorstellen van het Bazels Comité zullen banken die actief in bepaalde
activa handelen een additionele kapitaalopslag opgelegd krijgen, waarbij
ook rekening zal worden gehouden met een stressscenario dat overeenkomt
met de marktontwikkelingen die zich de afgelopen periode hebben
voorgedaan. Mede hierdoor zullen de arbitragemogelijkheden tussen het
handelsboek en het bankboek verminderen. Een impactstudie van het Bazels
Comité leert dat het additionele kapitaalbeslag aanzienlijk kan zijn,
uiteraard afhankelijk van de omvang van het handelsboek en de aard van
de posities die zich daarin bevinden. 

In navolgende wijzigingsvoorstellen van de kapitaaleisenrichtlijn komen
de meer fundamentele veranderingen aan de orde die in de kabinetsvisie
zijn genoemd, zoals

Herziening van de kapitaalstructuur: de bestaande kapitaalstructuur, die
nu opgebouwd is uit de verschillende categorieën core Tier 1, Tier 1,
upper en lower Tier 2 en Tier 3 zal worden vereenvoudigd. Tevens zullen
de kwaliteitseisen van de verschillende categorieën worden aangescherpt
en zal de nadruk veel meer op de kwalitatief sterkere categorieën komen
te liggen. Het Bazels Comité zal begin 2010 de voorstellen consulteren
en gelijktijdig een impact assessment starten. Het definitieve tijdstip
van invoering zal mede afhangen van de reacties op de consultatie en de
resultaten van de impact assessment. 

Liquiditeitsvereisten: het liquiditeitstoezicht, dat tot op heden een
sterke nationale invulling kent, zal worden aangescherpt en
geharmoniseerd. Om een snelle implementatie van het herziene
liquiditeitsraamwerk mogelijk te maken werkt de Europese Commissie
parallel aan het Bazels Comité aan voorstellen tot wijziging van de
liquiditeitsrichtlijnen.

Leverage-ratio: de G20 heeft haar steun uitgesproken voor de introductie
van een maximale leverage-ratio. In de kabinetsvisie is reeds gemeld dat
dit een belangrijke aanvulling is op het bestaande kapitaalraamwerk. Het
is van belang om een internationaal vergelijkbare ratio te hanteren,
waardoor gecorrigeerd moet worden voor de verschillende
boekhoudstandaarden. Deze correctie voor boekhoudstandaarden, die zelf
ook weer worden herzien, betekent een extra complicerende factor.

Beperken procycliciteit: de maximale leverage-ratio zal al tot een
zekere beperking van de procycliciteit in de financiële sector leiden.
In aanvulling hierop worden op dit moment verschillende mogelijkheden
bestudeerd die de procyclische werking van het kapitaalraamwerk kunnen
verminderen. Gekeken wordt onder andere naar een systeem van
vooruitblikkende voorzieningen (via de verlies- en winstrekening), welke
gedurende de conjunctuurcyclus mogen worden getroffen voor verwachte
toekomstige verliezen. Daarnaast wordt gekeken naar de mogelijkheden van
een zogenaamde dynamische buffer (reservering vanuit kapitaalreserves).
Daarbij worden verschillende opties onderzocht, zoals een variabele
minimale kapitaalbuffer of een systeem met een minimum kapitaalratio en
een doel kapitaalratio. Wijzigingen in de kapitaaleisen zullen mede
moeten worden bezien in het licht van de werkzaamheden van de IASB om de
boekhoudstandaarden te herzien. Bijkomstigheid van deze herziening zal
namelijk reeds zijn dat het procyclische effect van het kapitaalraamwerk
ten dele wordt gereduceerd. 

2.2 Dwingende beloningsprincipes

Op 6 mei 2009 hebben DNB en AFM principes voor beheerst beloningsbeleid
opgesteld. In de kabinetsvisie werd tevens reeds melding gemaakt van het
onderzoek van DNB naar de feitelijke beloningssituatie in Nederland.
Over de resultaten daarvan is de Kamer op 18 september jongstleden
geïnformeerd. Mede naar aanleiding van de uitkomsten van dat onderzoek
heeft DNB de eerder genoemde principes nader uitgewerkt door middel van
good practices. Deze good practices zijn voorbeelden die voor
ondernemingen een handvat bieden bij het vormgeven en uitvoeren van een
beloningsbeleid in lijn met de principes. 

Zoals in de brief van de minister van Financiën van 24 november 2009 is
uiteengezet, wordt gewerkt aan een nadere verankering in het Besluit
gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en het Besluit
prudentiële regels Wft. De minister van Financiën verwacht begin 2010
een openbare consultatie te houden over deze nadere verankering, waarna
deze uiterlijk 1 januari 2011 zal zijn gerealiseerd. De belangrijkste
reden voor deze verankering is dat het wenselijk is dat de regels
omtrent een beheerst beloningsbeleid vanuit gedragsperspectief en
prudentieel perspectief een consistente wettelijke basis hebben. 

In het vervolg op het algemeen overleg van 25 november jongstleden over
het beloningsbeleid van de financiële sector is tevens aangekondigd dat
de wettelijke verankering van het recht op claw-back van onterecht
toegekende bonussen zal worden opgenomen in wijzigingswet financiële
markten 2011. Deze wet zal medio 2011 in werking treden. 

2.3 Meer systeemperspectief

Een belangrijke les uit de kredietcrisis is dat in het prudentieel
toezicht meer aandacht zal moeten worden besteed aan de stabiliteit van
het financieel systeem als geheel. Het in ogenschouw houden van
internationale en crosssectorale verbanden (onder andere tussen banken
en verzekeraars) is in toenemende mate relevant. Dit is geconcretiseerd
op drie niveaus: nationaal, Europees en mondiaal.

Op nationaal niveau is DNB verantwoordelijk voor het macro-prudentieel
toezicht. De divisie Financiële stabiliteit houdt zich bezig met de
analyse van het (inter)nationale financiële stelsel en publiceert ieder
half jaar het Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS), waarin de
samenhang tussen financiële instellingen, markten en infrastructuur –
alsmede de interactie van de financiële sector met de reële economie
– wordt geanalyseerd en de gevolgen voor de financiële stabiliteit in
Nederland in kaart gebracht. Bij macro-prudentieel toezicht gaat het
niet alleen om de tijdige onderkenning van systeembrede risico’s, maar
vooral ook om de vertaling naar het dagelijks toezicht en de appreciatie
en prioritering van de risico's. DNB heeft haar macro-prudentiële
toezichtfunctie onder meer versterkt door het oprichten van een nieuwe
afdeling “Macro-prudentiële analyse” binnen de divisie Financiële
stabiliteit. Verder wordt thans de mogelijkheid onderzocht of het
huidige toezichtraamwerk FIRM (Financiële Instellingen Risico Methode)
uitgebreid kan worden met een macro-prudentieel blok en ook binnen het
micro-prudentiële toezicht sterker dan nu het geval is een relatie te
leggen tussen systeembrede risico´s enerzijds en instellingspecifieke
risico’s anderzijds. 

Op Europees niveau is besloten tot oprichting van een European Systemic
Risk Board (ESRB). Dit is een zelfstandig orgaan dat belast wordt met
het macro-prudentiële toezicht op het financiële stelsel in Europa en
als belangrijkste doel heeft het tijdig signaleren van financiële
risico's en indien nodig in een vroeg stadium afgeven van
risicowaarschuwingen. Deze waarschuwingen kunnen een algemeen karakter
hebben of direct tot één of meerdere lidstaten worden gericht. De
beleidsaanbevelingen van de ESRB zijn niet bindend, maar worden wel
geacht een grote invloed uit te oefenen. Dit zal onder andere
gerealiseerd worden door de kwaliteit van de analyse, het openbaar maken
van risicowaarschuwingen en de verplichting van lidstaten om te reageren
op risicowaarschuwingen van de ESRB op basis van het zogenaamde "pas toe
of leg uit"-principe. De Europese Centrale Bank (ECB) zal de ESRB
logistiek en administratief ondersteunen. 

Op mondiaal niveau zien de Financial Stability Board (FSB) en het IMF
toe op de stabiliteit van het financieel stelsel. Zij doen dit onder
andere via reguliere publicaties en het gezamenlijk opzetten van een
early warning system.

2.4 Versterking financiële verslaggeving

De versterking van de financiële verslaggeving bestaat uit twee
trajecten met ieder een eigen tijdpad. 

 

Binnen het systeem van waardering op marktwaarde zal IASB de
boekhoudregels aanpassen waardoor de ongewenste effecten voor de
stabiliteit en liquiditeit in de markt worden beperkt. 

Afdwingen van een sterkere koppeling tussen externe verslaggeving en het
interne risicobeheer.

Aanpassing boekhoudregels

In de huidige IFRS boekhoudregels worden drie verschillende categorieën
van waardering onderscheiden. Het handelsboek ("held for trading") bevat
de activa waarin actief wordt gehandeld en die daarom op marktwaarde
moeten worden gewaardeerd. Hiertegenover staat het zogenaamde
traditionele bankbedrijf ("held to maturity") voor eigen uitzettingen
zoals hypotheken en bedrijfskredietverlening. Deze activa worden
gewaardeerd op kostprijsmethode, tenzij ze worden gesecuritiseerd. Hier
tussenin zit een categorie overige beleggingen. Deze worden op de balans
op kostprijs gewaardeerd wanneer ze tot het eind van de looptijd worden
aangehouden en indien dit niet het geval is op marktwaarde gewaardeerd
("available for sale"). Marktwaardemutaties van deze laatste categorie
beleggingen verlopen niet via de winst- en verliesrekening, maar via een
herwaarderingsreserve, welke onderdeel is van het eigen vermogen. Deze
reserve kan zowel positief als negatief zijn. Zodra een belegging wordt
verkocht, worden de cumulatieve winsten of verliezen gerelateerd aan
deze belegging uit de herwaarderingsreserve overgeboekt naar de verlies-
en winstrekening. Dit geldt ook indien sprake is van een bijzonder
waardeverminderingsverlies (impairment). Deze categorie heeft als
nadelen dat in goede tijden sprake kan zijn van winststuring (door op
het juiste moment te handelen) en in slechte tijden tot het om
boekhoudkundige redenen aanhouden van slechte beleggingen op de balans,
omdat verkoop leidt tot een plotselinge vrijval van verliezen.

Op 12 november jongstleden heeft de IASB een nieuwe boekhoudstandaard
gepubliceerd, IFRS 9. Deze nieuwe standaard zal delen van de bestaande
regels voor de waardering van financiële activa, zoals die vooral
worden gebruikt door banken en verzekeraars, vervangen. De nieuwe IFRS
bevat een overgangstermijn van drie jaar, waardoor ondernemingen tot en
met 2012 ervoor kunnen kiezen om de bestaande regels te blijven
toepassen. Kern van de wijzigingen is dat de categorie available for
sale zal worden geschrapt. Dit betekent dus dat voortaan nog maar sprake
is van twee categorieën financiële activa (marktwaarde dan wel
geamortiseerde kostprijs) en dat de waardering van financiële activa
wordt gebaseerd op enerzijds het business model van ondernemingen en
anderzijds op de contractuele termen van financiële activa. Complexe
beleggingsproducten waarvan de feitelijke kasstromen afhankelijk zijn
van ontwikkelingen op financiële markten dienen ook in de nieuwe
situatie op marktwaarde te worden gewaardeerd. Voor het traditionele
bankbedrijf (verstrekte hypotheken en leningen) verandert er ook niets.
Daar zal kostprijswaardering worden blijven toegepast.

Dit is een belangrijke stap voorwaarts, omdat het de transparantie van
het stelsel vergroot. Het betekent tevens dat geen sprake meer zal zijn
van een negatieve herwaarderingsreserve als gevolg van een gedaalde
marktwaardewaarde van een belegging. Hiermee zijn de impairment
problemen eveneens opgelost. 

Op deze wijze worden de in de kabinetsvisie genoemde tekortkomingen van
IFRS die niet bijdragen aan een goede werking van financiële markten,
opgelost. Het kabinet evenals DNB, AFM en de financiële sector steunen
dan ook deze wijzigingen van de IFRS en pleiten voor een spoedige
goedkeuring in Europa van deze nieuwe boekhoudstandaard.

Sterkere koppeling tussen externe verslaggeving en intern risicobeheer

Het tweede onderdeel ter versterking van de financiële verslaggeving is
de sterkere koppeling tussen externe verslaggeving en intern
risicobeheer. Dit traject zal langer lopen en is ook breder qua
relevante aspecten. Invoering van IFRS 9 (zoals hierboven beschreven)
plaveit in ieder geval in belangrijke mate de weg om een betere
koppeling tussen verslaggeving en risicobeheer te bewerkstelligen, omdat
IFRS 9 het businessmodel als uitgangspunt neemt.

 

Voor het versterken van de koppeling tussen toezicht en externe
verslaggeving dient ook het toezichtraamwerk Basel II en de Europese
kapitaaleisenrichtlijn te worden aangepast. De toezichteisen zullen
zodanig moeten worden vormgegeven dat financiële instellingen
gestimuleerd worden hun intern risicobeheer en externe verslaggeving te
koppelen. Hierbij moet gedacht worden aan de eis dat banken hun
kapitaalpositie en gekozen risicoprofiel gelijktijdig met hun
financiële resultaten aan externe stakeholders bekend maken. Het is
hier van belang dat de uitkomsten van risicoscenario’s, zoals thans
opgenomen onder IFRS 7, niet alleen een beeld geven van verwachte
winstcijfers in de toekomst, maar ook een goed beeld geven van de
kapitaalpositie, rekening houdend met toezichteisen. Met andere woorden,
het is wenselijk dat het feitelijke risicobeheer, de kapitaaleisen en de
externe verslaggeving van winstcijfers en eigen vermogen zoveel mogelijk
zijn gebaseerd op dezelfde verslaggevingstaal.

2.5 Dekkend stelsel van toezicht

In de kabinetsvisie is aangegeven dat de risico’s in de financiële
sector mede hebben kunnen ontstaan doordat een belangrijk deel van de
financiële sector niet of onvoldoende gereguleerd was. Er zijn daarom
maatregelen genomen om het toezicht uit te breiden naar
kredietbeoordelingsbureaus, private equity en hedgefondsen en
over-the-counter derivatenhandel. 

2.5.1 Toezicht op kredietbeoordelingsbureaus

De in de kabinetsvisie aangekondigde Europese verordening ten aanzien
van kredietbeoordelingsbureaus (credit rating agencies, hierna CRA’s)
is in november 2009 officieel gepubliceerd en zal nu leiden tot een
wijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en onder andere
het boetebesluit. 

Financiële instellingen mogen voortaan alleen nog ratings gebruiken
voor regelgevingsdoeleinden indien de ratings zijn afgegeven door
CRA’s die geregistreerd zijn, wanneer ze in de EU actief zijn. Om voor
registratie in aanmerking te komen, moet voldaan worden aan uitgebreide
voorwaarden ten aanzien van transparantie en rapportage, deugdelijk
bestuur (vooral het vermijden van belangenconflicten) en de kwaliteit
van het kredietbeoordelingsproces. Onder strenge voorwaarden kunnen ook
beoordelingen uit derde landen worden goedgekeurd of kan een CRA (in het
geval van kleine CRA’s uit derde landen) op basis van equivalentie
worden gecertificeerd. Verder mogen Europese financiële instellingen
vanaf medio 2010 in hun berekeningen voor regelgevingdoeleinden alleen
nog credit ratings gebruiken die zijn afgegeven door in de EU gevestigde
CRA’s of instellingen die vallen onder een van de twee hiervoor
genoemde regimes voor derde landen.

Verder zal ook de toezichtstructuur voor de CRA-markt worden versterkt.
Omdat bij CRA’s duidelijk sprake is van een pan-Europese markt, zal
worden voorgesteld om tevens een toezichthoudende rol te geven aan de
European Securities and Markets Authority (ESMA) die naar verwachting in
de loop van 2010 zal worden opgericht (zie ook paragraaf 2.6). Direct
toezicht vanuit een Europese autoriteit is de meest vergaande vorm van
Europees toezicht. 

2.5.2 Toezicht op alternatieve beleggingsfondsen

In Europa wordt op dit moment ook gewerkt aan nieuwe regelgeving voor
alternatieve beleggingsfondsen, waaronder hedgefondsen, private equity
fondsen, grondstoffenfondsen en andere type fondsen die momenteel niet
op Europees niveau zijn gereguleerd. De Europese Commissie heeft hiertoe
in april van dit jaar een voorstel ingediend. Dit voorstel betreft een
richtlijn voor beheerders van alternatieve beleggingsfondsen
(Alternative Investment Fund Managers Directive; hierna AIFMD).
Momenteel vinden binnen de Europese Raad de onderhandelingen over dit
voorstel plaats. 

Het is belangrijk om alternatieve beleggingsfondsen onder toezicht te
brengen met daarbij een breed palet aan regels, variërend van eisen aan
risicomanagement en portfoliowaardering tot eisen aan informatie aan
beleggers en toezichthouders en het gebruik van een hefboomwerking
(leverage). 

Wel werkt de Europese Raad in reactie op de kritiek die is ontvangen aan
een verbeterde vormgeving van een aantal regels, die in technische zin
niet goed aansluiten op de karakteristieken en variëteit van de
beleggingsfondsensector. Ook Nederland is van mening dat de regels qua
vormgeving waar mogelijk niet te ver moeten afstaan van de praktijk.
Echter, de kritiek vanuit delen van de mondiale sector dat het pakket
regels te zwaar zou zijn - niet alleen registratie en transparantie,
maar ook organisatorische eisen -, deelt Nederland niet. Gelet op het
gebrek aan marktdiscipline tijdens de crisis acht Nederland dit
uitgebreide pakket regels noodzakelijk. 

Daarnaast ziet een meerderheid van de lidstaten risico’s bij de wijze
waarop de Europese Commissie voorstelt om te gaan met beheerders en
beleggingsfondsen die niet in de EU zijn gevestigd. Belangrijkste risico
is dat dit kan leiden tot een te strikte beperking van
beleggingsmogelijkheden buiten de EU en daarmee
diversificatiemogelijkheden voor Europese institutionele beleggers zoals
banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Voor een nadere toelichting
hierop wordt verwezen naar de brief die op 13 oktober 2009 naar de Kamer
is gestuurd. Nederland pleit er tijdens de onderhandelingen voor om meer
aan te sluiten bij de wijze waarop momenteel in nationale en relevante
andere EU regelgeving wordt omgegaan met entiteiten van buiten de EU. 

Tot slot heeft Nederland gepleit voor het opnemen van beloningsregels in
de richtlijn. Hoewel het richtlijnvoorstel een relatief complete set
regels omvat, bevat het originele voorstel geen enkele eis aan het
beloningsbeleid. Bij alternatieve beleggingsfondsen hebben perverse
beloningsprikkels echter ook een rol gespeeld bij het nemen van
excessieve risico’s. Hiertoe zijn inmiddels door het voorzitterschap
concrete voorstellen gedaan.

De Europese Raad werkt toe naar een Raadscompromis in het eerste
kwartaal van volgend jaar. Daarna zal de Raad, samen met de Europese
Commissie, in overleg gaan met het Europees Parlement dat op dit dossier
co-decisie heeft. 

2.5.3 Toezicht op OTC derivatenhandel

De Europese Commissie heeft op 20 oktober 2009 een mededeling
gepubliceerd ten aanzien van het garanderen van een efficiënte, veilige
en gezonde derivatenmarkt. 

Niet langer zal worden uitgegaan van de traditionele visie dat lichte
regelgeving voor professionele marktpartijen voldoende is. Wetgeving zal
sterker moeten zorgen voor het adequaat beprijzen en verminderen van
risico’s. Binnen deze nieuwe benadering zal een verschuiving van
derivatenmarkten moeten plaatsvinden van overwegend over-the-counter
(OTC) transacties naar meer gecentraliseerde clearing en handel.

Hiertoe kondigt de Europese Commissie een samenhangend pakket van
beleidsmaatregelen aan, waaronder a) de verplichte clearing van
geschikte, gestandaardiseerde, derivaten in een of meer central
counterparties (CCPs) met geharmoniseerde regelgeving en toezicht, b) de
verplichting voor voldoende onderpand en hogere kapitaaleisen in het
geval van bilaterale clearing, en c) verbeterde transparantie,
efficiëntie en integriteit van derivatentransacties, onder andere door
een verplichte opname in bewaarplaatsen voor handelsgegevens met
onbelemmerde toegang voor Europese toezichthouders en waar mogelijk
verhandelbaarheid op een georganiseerde markt. 

De Europese Commissie heeft aangegeven impact assessments te zullen
uitvoeren alvorens haar voorstellen in 2010 nader uit te werken.
Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de
Commissievoorstellen die gericht zijn op het voorkomen van de
mogelijkheid dat OTC-derivaten de stabiliteit van het financiële
systeem in gevaar kunnen brengen. Het betreft een breed palet aan
maatregelen dat rekening houdt met de verschillen tussen OTC-producten
en marktsegmentering. De uitwerking van de Commissieplannen zal erg
belangrijk zijn om te garanderen dat dit doel ook daadwerkelijk wordt
bereikt.

 

2.6 Meer internationaal toezicht 

De kredietcrisis heeft duidelijk gemaakt dat de status quo met
betrekking tot de (vrijwillige) samenwerking tussen nationale
toezichthouders niet langer volstaat. De internationale verwevenheid van
banken en verzekeraars en de daaraan verbonden externe effecten zijn zo
groot geworden dat op internationaal niveau gezocht moet worden naar
sterkere vormen van samenwerking in het toezicht om de belangen van alle
landen zo goed mogelijk te kunnen waarborgen. 

De Europese Commissie heeft in september een wetgevingspakket
gepresenteerd voor de oprichting van een European Systemic Risk Board
(ESRB, zie paragraaf 2.3) en drie European Supervisory Authorities
(ESAs), te weten de European Banking Authority (EBA), de European
Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) en de European
Securities and Markets Authority (ESMA). Zij worden belast met het
stimuleren van samenwerking tussen toezichthouders, het creëren van een
gezamenlijke Europese toezichtcultuur en het toezien op een consistente
toepassing van EU wetgeving. Dit wetgevingspakket is de concrete
implementatie van de aanbevelingen uit het rapport van Jacques de
Larosière.

Tijdens de Ecofin Raad van 2 december is een algemeen akkoord bereikt
over dit wetgevingspakket. Nederland ziet dit als een belangrijke eerste
stap die in korte tijd is gezet op een terrein waar tot vlak voor de
kredietcrisis nog weinig vooruitgang leek te kunnen worden geboekt. Het
pakket van Europees toezicht zal nu worden voorgelegd aan het Europees
Parlement dat co-decisie op dit onderwerp heeft. Het streven is het
gehele raamwerk in de loop van 2010 te implementeren.

Met de oprichting van de ESRB en drie Europese autoriteiten wordt een
concrete stap voorwaarts gezet richting het opzetten van een Europees
raamwerk van financieel toezicht met sterkere bevoegdheden op Europees
niveau. Deze bevoegdheden zien er onder meer op toe dat de ESA’s
bindende technische standaarden kunnen opstellen en aanwijzingen mogen
doen als lidstaten in strijd handelen met EU wetgeving op het terrein
van financiële markten. Verder zullen de ESA’s op bepaalde terreinen
bindende mediatie kunnen uitvoeren bij geschillen tussen nationale
toezichthouders. Ook in tijden van crises krijgen de ESA’s
bevoegdheden, waaronder het uitvaardigen van specifieke, tijdelijke
noodmaatregelen. 

De Nederlandse ambities met betrekking tot het Europees toezicht reiken
echter verder. Belangrijke voorwaarde hiervoor is het maken van concrete
afspraken over het verdelen van de kosten van grensoverschrijdend
crisismanagement (burden sharing). Dit is een belangrijk element waar in
de toekomst nog verdere voortgang moet worden geboekt om verdere stappen
richting Europees toezicht mogelijk te maken.

Verder zullen ook colleges of supervisors worden opgericht voor de
grote, grensoverschrijdende instellingen. DNB heeft in 2008 de colleges
voor ING en Aegon geoperationaliseerd en in 2009 voor de Rabobank. Aan
deze colleges nemen de EU en de non-EU toezichthouders op de groep en de
lokale entiteiten deel. In 2010 zullen de overige colleges worden
opgezet waar DNB home toezichthouder is.

3. Rol van de overheid

Ook de overheid zal hervormingen moeten doorvoeren. De overheid zal in
ieder geval moeten zorgen voor de wettelijke ondersteuning en
verankering van de hiervoor beschreven cultuuromslag bij instellingen en
de aanscherping en verbreding van het toezicht. Daarnaast zal vooral het
crisismanagement moeten worden versterkt.

Op 20 oktober jongstleden heeft de Europese Commissie een
consultatiedocument gepubliceerd over versterking van het
crisismanagement. Reacties op deze consultatie kunnen tot 20 januari
worden ingediend. Er zal geen BNC-fiche worden opgesteld. In plaats
hiervan zal in deze paragraaf de inzet van Nederland worden beschreven
die vervolgens als input zal worden gebruikt voor het opstellen van de
Nederlandse reactie richting de Commissie.

De kernboodschap zal zijn dat het raamwerk van crisismanagement moet
worden versterkt met betrekking tot de tijdigheid, transparantie en
voorspelbaarheid van maatregelen met daarbij voldoende bevoegdheden voor
de toezichthouder en de overheid om in te grijpen op basis van een breed
palet aan instrumenten die oplopen in gradatie al naar gelang de ernst
van de problemen in het licht van het maatschappelijke belang van
financiële stabiliteit.

In paragraaf 3.1 zal eerst ingegaan worden op de tijdigheid,
transparantie en voorspelbaarheid van ingrijpen op basis van een
zogenaamde interventieladder. In paragraaf 3.2 zullen de instrumenten
worden besproken die daarbij worden ingezet.

3.1 Interventieladder

Op basis van de Wet op het financieel toezicht heeft de toezichthouder
momenteel de bevoegdheid een aanwijzing te geven of een bijzondere
maatregel te treffen, een openbare waarschuwing te geven, een (eventueel
stille) curator te benoemen, een last onder dwangsom of een bestuurlijke
boete op te leggen, de vergunning in te trekken, of bij de rechtbank de
noodregeling aan te vragen. Er is hierbij sprake van bevoegdheden met
discretionaire ruimte. 

Door de bijvoorbeeld in de Wft gebruikte formulering dat de
toezichthouder van haar bevoegdheden gebruik kan maken wanneer zij
“tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de
solvabiliteit, of de liquiditeit (…) in gevaar kunnen brengen” heeft
de toezichthouder veel vrijheid en flexibiliteit gekregen om afhankelijk
van het individuele geval in te kunnen grijpen. Belangrijke keerzijden
van deze benadering zijn dat a) de toezichthouder zich met een hoge
bewijslast geconfronteerd ziet en onvoldoende juridische bescherming
heeft wat een hoge drempel opwerpt en b) de preventieve werking van
instrumenten ondermijnt. 

Het raamwerk van crisismanagement kan worden versterkt door concreet
invulling te geven aan de term prompt corrective action, zoals ook in de
kabinetsvisie is genoemd. Het impliceert dat duidelijk moet zijn wanneer
kan worden ingegrepen. Daarbij kan grofweg een onderscheid worden
gemaakt tussen ingrijpen na onderschrijding van een kwantitatieve
drempel en ingrijpen na een beoordeling op basis van kwantitatieve en
kwalitatieve indicatoren. 

De Amerikaanse Federal Deposit Insurance Corporation (FDIC) grijpt in
indien instellingen vooraf bepaalde kwantitatieve drempels
onderschrijden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen vijf
opeenvolgende fasen. Met elke fase nemen de bevoegdheden van de FDIC ten
aanzien van de instelling toe. In de laatste fase, waarbij de
leverage-ratio lager is dan 2%, neemt de FDIC de macht over de
instelling over. In Canada (en in enige mate in het Verenigd Koninkrijk)
daarentegen grijpen de bevoegde autoriteiten in op basis van een bredere
beoordeling van de situatie aan de hand van meerdere factoren. Ook in
Canada is sprake van vijf opeenvolgende fasen, zij het echter dat hier
geen kwantitatieve drempels tussen zitten, maar een beoordeling op basis
van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Indicatoren die hierbij
in ogenschouw worden genomen hebben betrekking op het kapitaal/de
kapitaaleisen en de toegankelijkheid tot financiering, de risico’s en
het risicomanagement, de resultaten, de verhouding tot concurrenten en
omgevingsfactoren (zoals vertrouwen in de instelling).

Door een soortgelijke verfijning in de Wft op te nemen, kunnen de
negatieve kanten van de bestaande discretionaire bevoegdheid worden
ondervangen. Het kabinet steunt daarom een versterking van de
interventieladder die aansluit bij de huidige systematiek van de
toezichthouder en waarbij de juiste mate van flexibiliteit wordt
geboden, zoals in de Canadese variant. 

De precieze vormgeving zal nog nader moeten worden bezien. Op basis van
een eerste algemene verkenning zou gedacht kunnen worden aan een
indeling met daarbij een onderscheid naar de volgende verschillende
fasen:

Fase 1: Regulier toezicht. De kapitaalpositie is in orde. De instelling
heeft toegang tot de financiële markten. De bedrijfsvoering, de
risicoposities en het risicomanagement zijn in orde en er is vertrouwen
in de instelling. De instelling valt onder het reguliere toezicht.

Fase 2: Verscherpt toezicht. Eén of meerdere indicatoren geven reden
tot zorg. De instelling valt onder verscherpt toezicht van de
toezichthouder. De toezichthouder draagt de instelling op het probleem
te adresseren. 

Fase 3: Corrigerende maatregelen door instelling. Eén of meerdere
indicatoren (inclusief de kwalitatieve) zijn dusdanig zorgwekkend dat
wanneer de instelling de problemen niet direct adresseert dit tot grote
liquiditeits- of solvabiliteitsrisico’s kan leiden. De toezichthouder
verplicht de instelling direct in te grijpen.

Fase 4: Corrigerende maatregelen door autoriteiten. Eén of meerdere
indicatoren (inclusief de kwalitatieve) geven aan dat er direct gevaar
dreigt voor de liquiditeit of solvabiliteit van de instelling, waardoor
de belangen van derden in gevaar komen of de algehele financiële
stabiliteit in het geding is. De toezichthouder grijpt in bij de
instelling. 

Fase 5: Faillissement/afwikkeling. Het instrumentarium van fase 4 biedt
geen oplossing meer. De toezichthouder vraagt de noodregeling of het
faillissement aan. 

De precieze volgorde en invulling zal afhangen van instellingsspecifieke
omstandigheden. 

3.2 Uitbreiding van het instrumentarium

Behalve tijdig moet een toezichthouder ook met de juiste instrumenten
kunnen ingrijpen. Hiertoe zullen instrumenten worden ingezet met steeds
zwaarder wordende impact. Het voornemen is om de volgende instrumenten
nader uit te werken: de living will, converteerbare hybrids, de
tijdelijke beperking van de rechten van vennootschapsorganen en de
herziening van het depositogarantiestelsel. Deze uitwerking is mede
afhankelijk van internationale afspraken.

Deze instrumenten moeten ervoor zorgen dat voor iedere situatie,
ongeacht omvang, complexiteit en verwevenheid van de financiële
instelling, een passende oplossing kan worden gerealiseerd. Uitgangspunt
is dat elke instelling failliet moet kunnen gaan, zolang dit maar op een
ordentelijke manier gebeurt en de negatieve externe effecten voor het
financiële stelsel als geheel beperkt blijven.

Voor veel onderdelen van het crisismanagement geldt dat vanwege het
level playing field en Europese wetgeving afspraken bij voorkeur in
internationaal verband worden gemaakt. Nederland zal zich hier dan ook
voor inzetten. Niettemin kunnen ook nationaal betekenisvolle stappen
worden gezet. 

3.2.1 Living will

Een living will is een dynamisch document dat in eerste instantie
opgesteld wordt door de instelling zelf om beter voorbereid te zijn op
stress-situaties. Het beschrijft de vormgeving en de belangrijkste
aspecten van de instelling en de onderlinge verwevenheden. 

Het doel van een living will is voor zowel de instelling zelf als voor
de toezichthouder om beter voorbereid te zijn op grote schokken, zodat
effectief kan worden gehandeld in situaties van serieuze financiële
problemen.

Het beoogde effect van een living will is drieledig:

Preventief. Binnen de reguliere activiteiten van het lopende toezicht
zal meer aandacht worden besteed aan stress-situaties. De uitkomsten
hiervan kunnen worden gebruikt om vooraf al preventieve maatregelen of
acties te ondernemen die de kans op wanordelijke situaties beperken.
Verder zal de prikkelwerking in de markt worden versterkt, omdat
duidelijk is dat de overheid / toezichthouder effectiever kan ingrijpen.

Actief. Het biedt vooraf inzicht welke handelingen kunnen worden
ondernomen om een noodsituatie het hoofd te bieden.

Leidend. De toezichthouder heeft een additioneel middel om instellingen
te monitoren en tot actie aan te zetten om mitigerende handelingen te
verrichten.

De vormgeving van de living will is op dit moment (internationaal) sterk
onderwerp van discussie. In de precieze invulling moeten nog veel
specifieke vragen beantwoord worden. De vormgeving en benodigde
detaillering zal bijvoorbeeld mede afhankelijk zijn van de omvang,
complexiteit en het belang van de financiële instelling. 

Afhankelijk van de voortgang van de discussie op internationaal niveau,
zullen het Ministerie van Financiën en DNB werken aan een nader
uitgewerkt plan met betrekking tot de invulling van de living will. Dit
betreft onder andere de vraag op welke instellingen het betrekking
heeft, de frequentie waarmee het moet worden opgesteld en de onderdelen
die het moet bevatten. DNB heeft het voornemen om in 2010 een pilot te
houden.

3.2.2 Converteerbaar hybride kapitaal

Om bankfaillissementen te voorkomen heeft de overheid tijdens de
financiële crisis enkele malen kapitaal moeten verschaffen. Als gevolg
van dit overheidsingrijpen werden de achtergestelde vreemd
vermogenverschaffers, die ook risicodragend vermogen ter beschikking
stellen aan een bank, ontzien. Achtergesteld vreemd vermogen wordt ook
wel hybride kapitaal genoemd omdat het kenmerken van zowel eigen- als
vreemd vermogen bezit. Hybride kapitaal dat in slechte tijden of in
faillissement verliezen kan absorberen, wordt in het toezicht
gekwalificeerd als bufferkapitaal. Tijdens de crisis bleek dat het
huidige voor het toezicht gekwalificeerde hybride kapitaal niet het
verliesabsorberende vermogen had dat het zou moeten hebben, ondermeer
doordat banken niet of nauwelijks bereid of in staat waren om betalingen
op het instrument te staken. 

Dit is een onwenselijke situatie, omdat het hybride kapitaal juist is
bedoeld om als buffer te fungeren wanneer de instelling in zwaar weer
zit. In aanvulling op de verhoging van de kapitaaleisen zullen daarom
maatregelen worden genomen die ervoor zorgen dat het hybride kapitaal
zich daadwerkelijk als bufferkapitaal gaat gedragen. Om dit te
bewerkstelligen zijn recentelijk strengere eisen geformuleerd in de
kapitaaleisenrichtlijn voor de erkenning van hybride
kapitaalsinstrumenten. In aanvulling hierop zet Nederland zich in voor
de introductie van een heel nieuw instrument: de verplicht
converteerbare hybrid. Een dergelijk instrument wordt op een vooraf te
definiëren moment (automatische ‘trigger’) verplicht omgezet in
aandelen, waardoor de kans dat de overheid moet bijspringen substantieel
wordt verkleind.

De voordelen van invoering van dit voorstel zijn:

Het vergroot de marktdiscipline van alle beleggers in een bank.
Aandeelhouders willen voorkomen dat hun belang verwatert als gevolg van
de verplichte conversie, terwijl hybride kapitaalverschaffers niet
willen converteren op een moment dat de vooruitzichten voor de
onderneming ongunstig zijn.

Het heeft enige anticyclische werking. Op het moment dat de instelling
in zwaar weer zit en de financiële positie verslechtert, wordt het
eigen vermogen automatisch versterkt. Verplichte conversie zal het
totaal aan betalingen op hybride kapitaalsinstrumenten doen afnemen,
hetgeen het herstel van de instelling bevorderd.

Bij de precieze vormgeving en met name bij de bepaling van de
triggermomenten en het aandeel van hybride kapitaal in de
financieringsstructuur zal ook aandacht moeten uitgaan naar potentiële
nadelen, zoals een mogelijk juist een negatieve signaalwerking die van
de conversie uitgaat. Conversie moet worden gezien als een bijdrage aan
herstel, en niet als een voorbode voor faillissement.

Wanneer de gedetailleerde invulling duidelijk is, is de verwachting dat
diverse financiële instellingen alvast zullen voorsorteren en beginnen
met het aantrekken van dit kapitaal. Een eerste stap hiertoe is reeds
gezet door in de kapitaaleisenrichtlijn de definitie voor de erkenning
van hybride kapitaal aan te scherpen. Deze aanscherping, die geldt voor
instrumenten uitgegeven na 31 december 2010, is gericht op het vergroten
van het verliesabsorberende vermogen van hybride kapitaalinstrumenten.

Overigens heeft de Britse bank Lloyds onlangs al aangekondigd een
(automatisch) converteerbare hybrid uit te gaan geven. Hierbij moet wel
worden gezegd dat in het geval van Lloyds sprake was van een specifieke
prikkel, omdat het alternatief deelname in een garantieregeling van de
overheid was. 

3.2.3 Tijdelijke beperking rechten vennootschapsorganen

Tijdig en effectief ingrijpen bij een financiële instelling kan worden
belemmerd door de bevoegdheden van de organen van de vennootschap. Zo
moet verhoging van het uitstaande aandelenkapitaal, hetgeen resulteert
in verwatering van de waarde van de bestaande aandelen, vooraf worden
goedgekeurd door de aandeelhouders. Deze verplichting vloeit voort uit
de Tweede Richtlijn die onder meer bepaalt dat een vermeerdering van het
geplaatste kapitaal, plaatsvindt door een besluit van de algemene
vergadering van aandeelhouders. Voorafgaande goedkeuring van de
aandeelhouders kan echter tot grote vertraging leiden, die effectief
ingrijpen verhindert en leidt tot onzekerheid bij belanghebbenden. Ook
kan een situatie ontstaan waarin ingrijpende maatregelen bij een
financiële instelling noodzakelijk zijn, maar deze worden geblokkeerd
door de Raad van Bestuur dan wel de aandeelhouders. Hierbij kan worden
gedacht aan het afstoten van bepaalde onderdelen van de instelling of
het aantrekken van kapitaal door middel van een claimemissie. 

Onder omstandigheden kan het dan ook wenselijk zijn om (tijdelijk) in te
grijpen in de rechten van organen van de vennootschap. In het rapport
van de Adviescommissie Toekomst Banken is dit ook als aanbeveling
verwoord.

“In dreigende crisissituaties dienen de toezichthouders op banken over
verregaande bevoegdheden te beschikken. De bevoegdheden van de organen
van de bank (Raad van bestuur, Raad van Commissarissen, Algemene
Vergadering van Aandeelhouders) zouden in dat verband opgeschort moeten
kunnen worden opdat een nieuw onderkomen kan worden gezocht voor het
betrokken/besmette deel van een bank.”

Hierbij kan worden gedacht aan schorsing van een of meer leden van de
Raad van Bestuur, tijdelijke benoeming van een commissaris met
doorslaggevende stem of beperking van de zeggenschapsrechten van
aandeelhouders. Naast het tijdelijk beperken van zeggenschapsrechten van
aandeelhouders kan een situatie ontstaan, zoals ook reeds in de
kabinetsvisie gemeld, dat een financiële instelling in dermate grote
problemen is gekomen dat onteigening de enige optie is.

Een andere vraag is of de wettelijke noodregeling naar behoren heeft
gewerkt. De ervaring leert dat de noodregeling dient als voorportaal
voor faillissement. Sanering en herstructurering zijn in de praktijk
onder de noodregeling geen reële opties. Voorts heeft de ex ante
rechterlijke toetsing van de noodregeling tot onzekerheid in het
crisismanagementproces kunnen zorgen. De toezichthouder heeft de
beslissing namelijk niet in eigen hand. Een mogelijk alternatief zou
kunnen zijn om in de toelichting van de Wft meer concrete invulling te
geven aan de voorwaarden op basis waarvan de noodregeling moet worden
toegekend. Dit zou meer duidelijkheid kunnen bieden aan de
toezichthouder, de onder toezicht staande instellingen en de rechter. De
juridische mogelijkheden en bezwaren van de noodregeling zullen nader
worden onderzocht. 

Naast vaststelling van de omstandigheden waaronder overgegaan kan worden
tot ingrijpende maatregelen moet worden bepaald wie bevoegd zou moeten
zijn om een dergelijke maatregel door te voeren. In beginsel is de
toezichthouder op grond van de Wet op het financieel toezicht bevoegd om
maatregelen te treffen ten aanzien van financiële instellingen. Wanneer
maatregelen zeer ingrijpend zijn en onder omstandigheden kunnen leiden
tot kosten voor de Staat ligt een bevoegdheid voor het kabinet het meest
voor de hand. Uiteraard zal de toezichthouder een belangrijke
(adviserende) rol moeten spelen. 

Zoals gezegd zijn er situaties denkbaar waarin het publieke belang (de
stabiliteit van de financiële sector) rechtvaardigt dat wordt
ingegrepen in de interne verhoudingen van de vennootschap. Van belang is
echter wel dat deze vergaande maatregelen met voldoende waarborgen
worden omkleed.

3.2.4 Hervorming depositogarantiestelsel

Het depositogarantiestelsel (DGS) is primair bedoeld als instrument voor
crisispreventie. Het beoogt kleine depositohouders te beschermen en het
vertrouwen in het financiële stelsel te borgen, zodat een run op de
bank wordt voorkomen. Daarnaast kan een goed werkend DGS op
verschillende manieren een bijdrage leveren aan het crisismanagement. 

Verkorten uitbetalingstermijn: een lange uitbetalingstermijn maakt
spaarders onzeker en betekent mogelijk liquiditeitsproblemen. Op dit
moment moeten spaarders maximaal drie maanden wachten voordat ze hun
geld terug hebben, gerekend vanaf het moment dat het DGS is geactiveerd.
De Europese Richtlijn inzake depositogarantie schrijft voor dat deze
periode vanaf 2011 moet zijn teruggebracht tot 4 tot 6 weken. De
Europese Commissie dringt aan op nog verder verkorten van de
uitkeringstermijn, zoals bijvoorbeeld recent in het Verenigd Koninkrijk
is aangekondigd om de termijn te verkorten tot een week. Dit stelt hoge
eisen aan de administraties van banken. Nederland zal inzetten op het zo
ver mogelijk verkorten van de uitbetalingstermijn, zolang dit niet met
disproportioneel hoge kosten of risico's gepaard gaat. 

Portefeuilleoverdracht: Dit is een alternatief voor de doorgaans
moeizame en kostbare afwikkeling van de claims door het DGS en kan
daarom helpen om middelen snel beschikbaar te hebben voor
depositohouders. In het Verenigd Koninkrijk is het instrument van de
portefeuilleoverdracht inmiddels diverse malen gebruikt door
deposito’s van een betalingsonmachtige bank over te laten nemen door
een andere instelling, waarbij deze overnames zijn gefinancierd door het
DGS. Financiering is nodig, omdat een bank anders nooit een portefeuille
van deposito’s (dus enkel verplichtingen) wil overnemen. Een
dergelijke mogelijkheid biedt voordelen voor alle partijen: (vrijwel)
continue beschikbaarheid van liquiditeiten voor de depositohouders,
behoud van vertrouwen, nieuwe klanten voor de overnemende bank en lagere
kosten voor de overige banken. De huidige wet- en regelgeving staat een
dergelijke overdracht echter niet toe. Via aanvullende wet- en
regelgeving zal een dergelijke faciliteit in het Nederlandse stelsel
worden geïntroduceerd.

Ex-ante financiering: in de zomer is aangekondigd dat een nieuw DGS
wordt uitgewerkt, dat een ex-ante fonds omvat en waarin banken periodiek
een premie betalen. De premie zal bovendien deels afhankelijk zijn van
het risicoprofiel van de instelling, zodat de kosten van risico’s
beter en direct zichtbaar worden. Deelname aan het DGS is dan initieel
niet meer zonder kosten. Zo wordt ervoor gezorgd dat de vervuiler
(mee-)betaalt, dat het procyclische karakter wordt gedempt en dat de
banken tijdig juiste prikkels ervaren. Ook komt het bestaan van een
fonds de geloofwaardigheid van een DGS ten goede. 

 Kamerstukken II, 2008/2009, nr. 32013, nr. 1

 Kamerstukken II 2009/10, 32 013, nr. 3

 Kamerstukken II 2009/10, 29 507, nr. 89.

 
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:302:0001
:0031:EN:PDF

 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0563:FIN
:EN:PDF

 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0561:FIN
:EN:PDF

 PAGE    

 PAGE   15