[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden

Bijlage

Nummer: 2009D65768, datum: 2009-12-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Antwoorden op vragen van het lid Van der Ham gesteld tijdens de begrotingsbehandeling van 10 en 11 november 2009 over meeneembare Studie Financiering; vergroting aantal promoties door meer beurzen en oormerking financiële middelen voor onderzoekscholen (2009D65767)

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid Boris van der Ham (D66) aan de minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over meeneembare studiefinanciering,
vergroting aantal promoties door meer beurzen en oormerking financiële
middelen voor onderzoekscholen. Gesteld tijdens de begrotingsbehandeling
10 en 11 november 2009.

Vraag 1

De Minister heeft toegezegd te reageren op de uitkomsten van het
nieuwste rapport over de hogere kosten voor Nederlandse studenten in het
buitenland. Betrekt hij daarbij ook dat sommige buitenlandse
masteropleidingen geen Nederlands equivalent hebben en dat studenten
daarom hun studiefinanciering niet kunnen meenemen? Is het niet beter om
de buitenlandse masteropleidingen te beoordelen op kwaliteit, opdat
studenten in het buitenland een studie kunnen volgen die in Nederlands
beschikbaar is?

Antwoord 

In tegenstelling tot hetgeen het rapport van de Stichting NEWS doet
vermoeden is er wel degelijk studiefinancieringsaanspraak mogelijk voor
het volgen van een opleiding die in Nederland niet wordt aangeboden. Een
opleiding hoeft niet gelijk te zijn aan een in Nederland bestaande
opleiding, maar moet van een vergelijkbaar niveau zijn en voldoen aan de
kwaliteitseisen. Wel is het zo dat er slechts meeneembare
studiefinanciering bestaat voor opleidingen die vergeleken kunnen worden
met een Nederlandse opleiding waarvoor studiefinancieringsaanspraak
bestaat. Voor de meeste hbo-masters bestaan in Nederland geen
aanspraken. Voor een met een dergelijke hbo-master vergelijkbare
buitenlandse opleiding bestaat dus ook geen
studiefinancieringsaanspraak. Zie mijn brief (kenmerk:
HO&S/BL/2009/177119) die ik separaat naar de Tweede Kamer stuur.

Vraag 2

In de lumpsum van de universiteiten zit een deel voor onderzoekscholen.
Het gaat om een bedrag van 80 mln. Momenteel is onduidelijk of dat geld
ook echt daar terechtkomt. Kan de minister aangeven of onderzoekscholen
deze middelen ook echt ontvangen? Zou het niet beter zijn om dit geld te
oormerken?

Antwoord

Van de rijksmiddelen voor universiteiten is circa 100 miljoen euro
bestemd voor (top)onderzoekscholen. Een deel van dat bedrag (circa 25
miljoen euro) is specifiek bestemd voor toponderzoekscholen. Het bedrag
maakt deel uit van de lumpsum bekostiging, waar universiteiten autonoom
over kunnen beschikken. Ik ben er niet voor om het bedrag te oormerken
omdat ik vind dat instellingen vrij moeten zijn hun bestedingsruimte
naar eigen inzichten in te vullen. De KNAW zal de toponderzoekscholen in
het jaar 2010 evalueren en daarover aan mij een advies uitbrengen. Ik
zal de kamer over dit advies en mijn reactie daarop informeren.

Vraag 3

Het vergroten van het aantal promovendi kan door de desbetreffende
persoon zich te laten aanmelden als student in plaats van te laten
solliciteren als werknemer. Dat kost universiteiten veel minder. Wij
kunnen de gevolgen voor promovendi ondervangen door meer beurzen toe te
staan. Daardoor zouden wij tot 30% meer promovendi kunnen aanstellen. Ik
hoor ook hierop graag een reactie.

Antwoord

Ik ben er niet voor om de werknemerstatus van alle promovendi te
vervangen door een bursalenstatus. Het mag niet zo zijn dat in een
relatief klein land als Nederland de situatie zich kan voordoen dat
onderzoekers die aan verschillende Nederlandse universiteiten hetzelfde
werk verrichten, in sommige gevallen wél en in andere gevallen niet een
arbeidsrechtelijke status hebben. Daarnaast leidt het hanteren van
verschillende aanstellingsvormen naast elkaar, met name voor Nederlandse
promovendi, tot onduidelijkheid. Ik acht het gewenst dat er meer
duidelijkheid komt over de rechtspositie van alle promovendi. Om de
universiteiten goed te kunnen informeren en om in individuele gevallen
tot een goede beoordeling te komen over de arbeidsrechterlijke status
van promovendi zal ik in samenwerking met de VSNU inventariseren welke
vormen van aanstellingen en van overeenkomsten met promovendi er op dit
moment bestaan, en laten onderzoeken in hoeverre die organisatievormen
als een goede rechtspositie zijn te waarderen. Zie mijn brief (kenmerk:
HO&S/178715 over promotietrajecten) die ik separaat naar de Tweede Kamer
stuur.