[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

antwoorden WGO BES-wetgeving

Bijlage

Nummer: 2010D02221, datum: 2010-01-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Brief t.g.v. antwoorden op vragen, gesteld in de eerste termijn van het wetgevingsoverleg op 15 januari 2009 inzake BES-wetgeving (2010D02220)

Preview document (šŸ”— origineel)


Schriftelijke beantwoording van vragen gesteld in de eerste termijn van
het wetgevingsoverleg van de Vaste Commissie voor Nederlands-
Antilliaanse en Arubaanse Zaken van 15 januari 2010 inzake diverse
wetten openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Algemeen deel

Procedure wetsvoorstellen 

Verschillende leden hebben gepleit voor uitstel van behandeling van de
voorstellen. De heren Van Raak en Brinkman willen afwachten tot er meer
duidelijkheid is over de al dan niet bestaande corruptie binnen het
bestuur van Bonaire, zij willen meer zekerheid over de bestuurlijke
stabiliteit aldaar. De heer Brinkman is ā€“ zo zegt hij zelf ā€“ altijd
uit op uitstel van de voorstellen inzake de staatkundige hervorming. De
heer Remkes heeft juist gezegd mee te willen werken aan een snelle
afhandeling van de wetsvoorstellen. Hij vraagt of ik het hele proces wil
beschrijven en hij vraagt of ik een slotwet in gedachten heb zodat de
Kamer aan het eind van het proces wordt betrokken bij de
inwerkingtreding van het gewijzigd Statuut. Op dit laatste kom ik
mondeling terug. Over het proces kan ik het volgende melden.

De procedure voor het Statuut (artikel 55, eerste en tweede lid, van het
Statuut) kent meer stappen dan de wetsvoorstellen als de WolBES en
andere BES-wetgeving, en ook meer dan de consensusrijkswetten. Nadat de
Tweede en de Eerste Kamer het voorstel tot rijkswet wijziging Statuut in
verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen hebben aangenomen,
dient dit voorstel nog door de Nederlandse Antillen en Aruba te worden
aanvaard bij landsverordening, voordat de Rijkswet wijziging Statuut in
werking kan treden. Als beide Staten het voorstel met tweederde
meerderheid aanvaarden, worden de (Antilliaanse en Arubaanse)
landsverordeningen terstond vastgesteld. Als deze meerderheid er niet
is, is een tweede lezing in de Staten nodig waarin het voorstel met een
gewone meerderheid kan worden aanvaard. Daarvoor is geen ontbinding van
de Staten nodig; een tweede lezing dient binnen een maand plaats te
vinden. Het zal duidelijk zijn dat deze procedure de nodige tijd in
beslag neemt. Om toch binnen afzienbare termijn deze procedure af te
ronden is het belangrijk de voorgeschreven stappen met voortvarendheid
te zetten. Als we willen vasthouden aan 10 oktober 2010 moet uiterlijk
op 15 september dit deel van de procedure zijn afgerond. Het is daarom
onwenselijk de uitslag van het referendum op Bonaire af te wachten voor
verdere behandeling.

Voor de consensusrijkswetten geldt een eenvoudiger procedure omdat de
voorstellen niet bij landsverordening door de Staten behoeven te worden
aanvaard, maar ook hierbij kunnen vertragende factoren optreden omdat er
consensus moet zijn met de Nederlandse Antillen (en Aruba, voor zover
deze wetten voor Aruba zullen gelden). Op grond van afspraken moet ook
overeenstemming bestaan met de eilandgebieden CuraƧao en Sint Maarten. 

Voor de BES-wetgeving geldt ten slotte het lichtste regime. Hiervoor
geldt de procedure die voor alle Nederlandse wetten geldt. Het streven
is deze wetten vĆ³Ć³r de zomer van 2010 vast te stellen, zodat bestuur
en bevolking van de BES zich hierop kunnen voorbereiden. Daarom ben ik
blij dat de eerste serie wetsvoorstellen nu al wordt behandeld zodat de
Kamer de stroom wetsvoorstellen verspreid over de eerste maanden van het
jaar kan afhandelen.

De heer Van Raak heeft voorgesteld eerst de 30 wetsvoorstellen in
wetgevingsoverleg bespreken en deze vervolgens gezamenlijk te behandelen
in een plenaire zitting. Dat lijkt me hoogst ongelukkig, omdat daarmee
de Eerste Kamer in een onmogelijke positie wordt gebracht om alle
wetsvoorstellen ordelijk te behandelen. 

Ten slotte meld ik dat het pakket wetsvoorstellen dat nu in behandeling
is, het meest omvangrijke pakket betreft. Een Tweede Aanpassingswet BES
ligt op dit moment ter advisering voor bij de Raad van State. Daarin
wordt onder meer de onderwijswetgeving aangepast en wordt de taal op de
eilanden geregeld, evenals de regeling van de rechtsgevolgen van het
homohuwelijk en het geregistreerd partnerschap. Op dit laatste zal ik
mondeling nader ingaan. Binnenkort zal ook een Derde Aanpassingswet BES
in procedure worden gebracht. Dit qua omvang overzichtelijke voorstel
bevat onder andere een nadere wijziging van de wetgeving met betrekking
tot de pensioenen van ambtenaren. Hierover zijn vragen gesteld door
enkele leden waar op ik onderstaand nog zal terugkomen.  

Riante vergoedingen Sint Maarten

Met betrekking tot de riante vergoedingen van de oud-bestuurders van
Sint Maarten vraagt de heer Van Raak zich af waarom ik niet optreed. 

Ik heb in een brief van 2 december 2009 aan de regering van de
Nederlandse Antillen en aan de bestuurscolleges gevraagd om nadere
informatie over de omvang en het gebruik van dergelijke vergoedingen.
Hierop heb ik nog geen antwoord ontvangen. 

De nieuwe pensioenregeling politieke gezagdragers uit 2006 maakt een
einde aan de oude, buitengewoon dure pensioenregelingen. In de nieuwe
regeling wordt een einde gemaakt aan de zogenaamde stapeling van
pensioenen en de vroege pensioenleeftijd. De gedachte is verlaten dat
gedurende de politieke loopbaan per functie een volledig pensioen moet
worden opgebouwd.

Indien er niet verantwoord en effectief met overheidsmiddelen wordt
omgegaan heeft dit ook invloed op de financiƫle ondersteuning vanuit
Nederland. Uitgangspunt bij financiƫle ondersteuning bij bijvoorbeeld
het staatkundig proces maar ook bij de betalingsachterstanden is dat de
eilandgebieden hun eigen middelen zo effectief mogelijk inzetten.

Taal in de Grondwet

De heer Van Raak wijst op het plan van de regering om het Nederlands op
te nemen in de Grondwet. Hij vraagt of we straks de situatie krijgen dat
we het Engels als officiƫle taal moeten vastleggen in de Grondwet. 

Op dit moment vindt nog interdepartementaal overleg plaats over een
voorstel tot het opnemen van het Nederlands als officiƫle taal in
Grondwet. Het voorstel zal voor het zomerreces bij de Tweede Kamer
worden ingediend. In het voorstel voor de Tweede Aanpassingswet BES is
een regeling opgenomen over het gebruik van Engels en Papiaments als
bestuurstaal. 

Vestiging in het Europese deel van Nederland

De heer Van Bochove vraagt of ondanks het feit dat de Wet toelating en
uitzetting BES geen recht op vestiging in het Europese deel van
Nederland geeft, niet toch de deur op een kier wordt gezet, namelijk in
geval men zich definitief in de openbare lichamen heeft gevestigd? In
dat geval is uiteindelijk toch vestiging in het Europese deel van
Nederland mogelijk?

Voor vestiging in het Europese deel van Nederland is en blijft voor
vreemdelingen, niet zijnde burgers van de Europese Unie of daarmee
gelijk gestelde vreemdelingen een verblijfsvergunning op grond van de
Vreemdelingenwet 2000 vereist. Een verblijfsvergunning voor de
BES-eilanden geeft dus geen recht op verblijf in het Europese deel van
Nederland. Vestiging in het Europese deel van Nederland is wel mogelijk
nadat de betrokken vreemdeling de Nederlandse nationaliteit heeft
verkregen. Dat is nu ook al het geval, ongeacht waar die nationaliteit
verkregen is, bijvoorbeeld in Bonaire, in Aruba of in een derde land.
Met andere woorden, het is voor alle Nederlanders mogelijk zich zonder
voorwaarden of beperkingen in het Europese deel van Nederland te
vestigen, ongeacht waar en op welke wijze zij de Nederlandse
nationaliteit verkregen hebben. Onder voorwaarden en beperkingen kan
iedere Nederlander zich ook vestigen in alle (andere) lidstaten van de
Europese Unie en staten die Partij zijn bij de Overeenkomst inzake de
Europese Economische Ruimte. Dat is op dit moment zo, en daarin wordt
door de staatkundige hervormingen geen wijziging in gebracht.

Draagvlak 

De heer Van Raak vraagt of ik kan aangeven hoe de inwoners van Saba en
Sint Eustatius staan tegenover de uitwerking van de nieuwe staatkundige
verhoudingen. Weten zij wat er staat te gebeuren? Welke veranderingen er
op hen afkomen? En wat vinden zij daar van?

Saba en Sint Eustatius zijn vanaf het begin van het proces nauw
betrokken geweest bij de uitwerking van het staatkundig proces. De
samenwerking is altijd buitengewoon constructief geweest, zoals ook dit
najaar bij de taakverdeling openbaar lichaam ā€“ Rijk weer eens is
gebleken, en de uitwerking kan over het algemeen op de instemming van de
eilanden rekenen. Het is een lokale verantwoordelijkheid om goede
voorlichting te bieden over hetgeen zich in dit proces afspeelt. Dat
hoort bij goed bestuur en in dat kader zijn hier ook vanuit het
programma Institutionele Versterking Bestuurskracht middelen voor
beschikbaar. Ik acht het ook van belang om zelf aan de mensen uit te
leggen wat het proces allemaal met zich meebrengt en naar de mensen te
luisteren. Ik heb in 2008 en 2009 tijdens bezoeken aan Saba en Sint
Eustatius voorlichtingsbijeenkomsten met de inwoners gehad waar alle
gelegenheid voor de bevolking was om niet alleen informatie te krijgen,
maar ook vragen te stellen of opmerkingen te maken. Dit zijn steeds
prettige en constructieve bijeenkomsten geweest waar op geen enkele
wijze plannen voor de transitie werden afgewezen. Ook commissaris Kamp
geeft op eenzelfde wijze invulling aan zijn voorlichtingsrol. Hij houdt
daarnaast spreekuur, is aanwezig in de media en brengt
informatiemateriaal uit. Ook hij ervaart dat op Saba en Sint Eustatius
een algemene en constante steun bestaat voor hetgeen hij meldt over de
uitwerking van het transitieproces. Uit een inventarisatie van de zorgen
van de bevolking van Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij de start van
het transitieproces werd duidelijke aan welke kwesties de inwoners zelf
veel belang hechtten. Dit ging om de onderwerpen sociale zekerheid,
veiligheid, jeugd, volksgezondheid en onderwijs. Deze onderwerpen hebben
hoge prioriteit gekregen in de invoering van verbeteringen van het
voorzieningenniveau. Voor een deel zijn extra middelen door mij aan de
betrokken departementen beschikbaar gesteld voor 2009 en 2010 om juist
op deze prioritaire gebieden de verbeteringen als gevolg van de
transitie zichtbaar te maken. 

Aantallen ambtenaren 

De heer Van Raak vraagt hoeveel ambtenaren er nodig zijn als de eilanden
onderdeel worden van Nederland, waar die gestationeerd worden en wat dat
naar schatting gaat kosten.

Wanneer per 10 oktober 2010 de Nederlandse Antillen ophouden te bestaan,
zal Nederland op de drie eilanden de taken van dat land overnemen. Per
die datum zullen overeenkomstig de daarover gemaakte afspraken de circa
200 ambtenaren van het Land Nederlandse Antillen die woonachtig zijn op
1 van de 3 eilanden, onder lokale arbeidsvoorwaarden in dienst treden
van het Regionaal Service Centrum (RSC), de uitvoeringsorganisatie van
het Rijk. Daarbij gaat het onder meer om onderwijzers en ambtenaren van
politie en douane. Daarnaast zal Nederland beleid gaan uitvoeren op
basis van afspraken die met de eilanden zijn gemaakt over de
taakverdeling tussen het Rijk en de eilanden. Met Sint Eustatius en Saba
en zijn daarover inmiddels concrete afspraken gemaakt. Met het bestuur
van Bonaire zijn nog geen afspraken gemaakt over de taakverdeling. Als
gevolg van deze taakverdeling zullen er ambtenaren overgaan van het
eilandgebied naar het RSC. Een juiste inschatting van het aantal
benodigde ambtenaren is mede afhankelijk van de met Bonaire nog te maken
afspraken over de taakverdeling. 

Kosten staatkundig proces

De heer Van Raak vraagt of ik een schatting kan geven hoeveel het
staatkundig proces tot nu toe heeft gekost.

De kosten voor het staatkundig proces bestaan uit vele verschillende
componenten. Over de schuldsanering van de vijf eilanden en het land
Nederlandse Antillen wordt u periodiek geĆÆnformeerd. Ook bent u bekend
met de incidentele middelen die voor 2009 en 2010 beschikbaar zijn
gesteld om op de BES-eilanden verbeteringen te realiseren op het gebied
van onderwijs, veiligheid, volksgezondheid en jeugd&gezin. In het kader
van het staatkundig proces is ook het Sociaal Economisch Initiatief
(SEI) in het leven geroepen. 

Via deze verschillende manieren wordt geprobeerd alle eilanden een zo
goed mogelijke uitgangspositie te geven in de nieuwe staatkundige
verhoudingen. Daarnaast getroosten de departementen zich enorme
inspanningen, hetgeen ik zeer waardeer, om de BES voor te bereiden op
hun nieuwe status. Dit brengt uiteraard personele en reiskosten met zich
mee. Van het totaal kan ik u geen zinvolle inschatting geven.

Model 1993

De heer Remkes vraagt welk model er in 1993 is besproken met Bonaire.

In 1993 heeft Nederland bilateraal overleg gevoerd met het eilandgebied
Bonaire over een nieuwe status binnen het Koninkrijk. Het ambtelijk
overleg tussen Nederland en Bonaire heeft geleid tot een ā€œaanzet voor
een Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en een Staatsregeling
van Bonaire, ingaande 01-01-1996ā€. Op 19 november 1993 hebben
Nederland en Bonaire op politiek niveau ingestemd met de hoofdlijnen van
het ambtelijk werkstuk. Bonaire zou de status van ā€˜land sui generisā€™
krijgen. Dit model kent instituties die ook bestaan in de landen van het
Koninkrijk, zoals een regering, Staten en Gouverneur. Deze instituties
weken qua vorm, inhoud en taakbedeling op sommige punten af van wat tot
dan toe gebruikelijk was voor een land. Er zouden taken en bevoegdheden
worden uitgeoefend met een Nederlandse inbreng en
medeverantwoordelijkheid, zoals een deel van de wetgeving. Er zouden ook
taken geheel aan Nederland dan wel het Koninkrijk worden opgedragen.
Nadat de bevolking op de vijf eilandgebieden in referenda in 1993 en
1994 gekozen hadden voor het behoud van de Antillen van de vijf is het
overleg met Bonaire afgebroken.

Referendum Bonaire

De heer Van Raak vraagt wanneer het referendum op Bonaire precies gaat
plaatsvinden en wat precies de vraagstelling is.

De datum waarop het referendum wordt gehouden en de vraagstelling worden
bij eilandsverordening vastgesteld door de eilandsraad van het
eilandgebied Bonaire. Deze eilandsverordening is tot op heden niet
vastgesteld. Op dit moment is dus niet bekend wanneer het referendum op
Bonaire gaat plaatsvinden en wat de vraagstelling is.

Landingsbaan Bonaire

Mevrouw Van Gent vraagt of aanpassing van de landingsbaan op Bonaire
inderdaad wordt stopgezet. 

In afwachting van het referendum op Bonaire en de houding van het
eilandbestuur m.b.t. het staatkundig proces, is de renovatie van de
landingsbaan - net als de andere investeringen - voorlopig opgeschort.
De voorbereidingen zoals de aanbestedingsprocedure zullen wel doorgang
vinden. Er zal echter geen gunning plaatsvinden voordat het
eilandsbestuur een besluit over de bestuurlijke toekomst heeft genomen.
Bij de aanbesteding zal deze eis voorwaardelijk worden geformuleerd.
Nederland (Verkeer en Waterstaat) gaat wel verder met de voorbereidende
werkzaamheden die de overgang van alledrie de eilanden naar openbaar
lichaam mogelijk moeten maken. Zodra Bonaire bereid is verder te spreken
over de invulling van de in 2006 gemaakte afspraken, gaat Nederland ook
verder met haar deel van de gemaakte afspraken en geplande
investeringen.

Verslag Commissaris BES

De heer Remkes vraagt of er in het verslag van de Commissaris BES, de
heer Kamp, niet vooruitgelopen wordt op de voorliggende wetsvoorstellen.

Uit het verslag blijkt dat alle departementen serieuze voorbereidingen
treffen voor hun taken in de nieuwe situatie. In enkele gevallen wordt
ā€“ gezien de afgesproken transitiedatum ā€“ terecht geanticipeerd op de
wetsvoorstellen. Er worden echter geen onomkeerbare stappen gezet. Het
parlement heeft dus nog alle vrijheid te besluiten over de wetgeving.

Regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius

en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31 954)

Ruimte voor eigen invulling van het bestuur

De heer Van Bochove heeft gevraagd naar de ruimte voor een eigen
invulling van het bestuur. Hij is van mening dat te veel sprake is van
een keurslijf.

De onverkorte invoering van het dualisme op de BES staat wat mij betreft
niet ter discussie. Dat zou ook niet logisch zijn, nu in het debat met
Uw Kamer (en overigens ook de Eerste Kamer) naar aanleiding van de Staat
van de dualisering (Kamerstukken II 2008/09, 30 902, nr. 15 herdruk) is
geconstateerd dat de dualisering geleidelijk is ingebed en aanvaard en
als zodanig niet meer ter discussie staat. Het is een vast onderdeel van
de inrichting van het decentrale bestuur geworden. Aangezien de
Gemeentewet het uitgangspunt is voor de bestuurlijke inrichting van de
openbare lichamen, geldt dat dus ook de dualisering. EĆ©n van de
kernelementen daarvan is de ontkoppeling van het raadslidmaatschap en
het wethouderschap. Dit zal ook gaan gelden voor de BES.
Eilandgedeputeerden dienen derhalve allen van buiten de eilandsraad te
komen. Aan deze functionele scheiding is voorts de scheiding van
bevoegdheden gekoppeld. Het zou niet consistent zijn om, zoals de heer
Van Bochove in zijn bijdrage heeft gesuggereerd, op zoā€™n belangrijk
onderdeel hiervan af te wijken. De Gemeentewet is een beproefd model
voor de gemeenten om binnen bepaalde kaders op eigen wijze invulling te
geven aan hun bestuur. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit ook voor de
BES het geval zal zijn.

Wat betreft de verplichting voor de gezaghebber tot het uitbrengen van
een burgerjaarverslag, zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van
het verslag, meende de regering er goed aan te doen dat de
Staten-Generaal zich eerst zouden uitlaten over een ter zake strekkende
wijziging van de Gemeentewet, alvorens de WolBES wordt aangepast. Het
voornemen om de verplichting voor de burgemeester tot het uitbrengen van
een burgerjaarverslag te schrappen, staat nog steeds. Bij de volgende
wijziging van de Gemeentewet, die in ambtelijke voorbereiding is, zal
dit worden gerealiseerd. Nu het burgerjaarverslag niet van toegevoegde
waarde is gebleken, zal ik vandaag of morgen een nota van wijziging
indienen die er toe strekt de verplichting van de gezaghebber tot het
opstellen van een burgerjaarverslag te schrappen.

Provinciale taken

Mevrouw Van Gent vraagt of de provinciale laag wel gemist kan worden
voor de BES-eilanden. Wie gaat de provinciale taken uitvoeren voor de
BES-eilanden? Gaat de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties deze taken uitvoeren? 

Een belangrijke constatering vooraf is dat Bonaire, Sint Eustatius en
Saba zich ver van het grondgebied van een van de bestaande Nederlandse
provincies bevinden. Daarmee is de ā€˜natuurlijkeā€™ rol van provincies
ten aanzien van gemeenten afwezig. Dat brengt met zich dat er op
provinciaal niveau geen voorsprong in kennis en kunde van de eilanden
is. De oog- en oorfunctie die provincies hebben ten aanzien van de
gemeenten kan derhalve niet als vanzelfsprekend voor Bonaire, Sint
Eustatius en Saba worden uitgeoefend. Vandaar dat de BES niet bij een
bestaande provincie zijn ingedeeld. Voorts werd het niet wenselijk
geacht voor de BES een aparte provinciale laag in te stellen.

De provincie heeft een algemene toezichthoudende rol op de gemeenten,
zowel bestuurlijk als financieel. Voor de BES zijn deze taken
ondergebracht bij de Rijksvertegenwoordiger en de minister van BZK, al
dan niet gemandateerd aan het College Financieel Toezicht. Wat betreft
de taken die provincies in medebewind vervullen, deze zijn ofwel
toebedeeld aan de openbare lichamen ofwel aan de desbetreffende
minister. De afweging verschilt per geval.

Gedragscodes

Door de heer Remkes en de heer Brinkman is gewezen op het instrument van
de gedragscodes, zoals de eilandsraad die voor zichzelf, het
bestuurscollege en de gezaghebber heeft vast te stellen. Zij zijn van
mening dat dit een te vrijblijvend instrument is, nu er over de naleving
niets is geregeld en de wet geen sancties stelt op overtreding. 

Gedragscodes zijn inderdaad een nuttig instrument in het kader van de
bevordering van goed bestuur, in het bijzonder integriteit en
transparantie. Zij dragen bij aan het normbesef onder de politieke
ambtsdragers. Nu de gedragscodes door de eilandsraad worden vastgesteld,
kan de eilandsraad ook zelf in de handhaving daarvan voorzien, mits dit
niet in strijd met de wet is. Gesteld dat op overtreding van een
bepaalde norm uit een gedragscode ontslag van rechtswege zou moeten
volgen, dan kan dit alleen op het niveau van de wet worden geregeld,
nooit in een gedragscode. De wet zou dan zowel de norm als de sanctie
moeten bevatten. Daarmee juridiseert het gebruik van gedragscodes en
schiet het instrument zijn doel voorbij. Gedragscodes zijn naar hun aard
genomen nu eenmaal van een andere orde dan de wettelijke voorschriften
inzake nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen, verboden handelingen
en stemverboden. Deze wettelijke normen vormen in alle gevallen de
ultieme toetssteen voor het handelen van de politieke ambtsdragers,
waaraan de wet ook sancties verbindt. Nu kunnen de normen uit de
gedragscodes vanzelfsprekend ook worden betrokken bij het beoordelen van
het handelen van politieke ambtsdragers, maar de beoordeling is dan
uitsluitend een politieke. Het onderscheid tussen politieke en
juridische normen is dus niet zonder reden en dient te worden
gehandhaafd. Daarmee wordt ook aangesloten bij het functioneren van de
gedragscodes in gemeenten. Indien de wetgever nadere regels zou stellen,
is het instrument niet langer effectief. De bedoeling is juist dat men
op lokaal niveau de discussie met elkaar aangaat over het in acht nemen
van bepaalde normen, welke overigens per eiland kunnen verschillen.

Afkondigingsblad openbaar lichaam

In artikel 142 van de WolBES staat dat de bekendmaking van algemeen
verbindende voorschriften geschiedt door plaatsing in het
afkondigingsblad van het openbaar lichaam. Mevrouw Ortega-Martijn vraagt
waarom hier geen regeling is opgenomen overeenkomstig artikel 139
Gemeentewet?

Het enige verschil tussen artikel 139 van de Gemeentewet en artikel 142
van de WolBES, is dat in artikel 142 van de WolBES een voorziening
ontbreekt voor het geval er geen op een algemeen toegankelijke wijze uit
te geven (gemeente)blad bestaat. In artikel 139 van de Gemeentewet is
namelijk geregeld dat in dat geval de stukken ter inzage worden gelegd.
Dit gedeelte van artikel 139 Gemeentewet is niet overgenomen in artikel
142 van de WolBES, omdat op Bonaire, Sint Eustatius en Saba op dit
moment al op algemeen toegankelijke wijze uitgegeven publicatiebladen
bestaan. Deze publicatiebladen zullen ook blijven bestaan na de
transitiedatum. Een voorziening voor het geval een publicatieblad niet
bestaat, is dus niet nodig voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 

Gezaghebber

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt waarom gekozen is voor de benaming
ā€˜gezaghebberā€™ en niet voor ā€˜eilandburgemeesterā€™.

Ten einde aansluiting te behouden met de bestuurspraktijk op de eilanden
en tegelijkertijd de openbare lichamen te onderscheiden van gemeenten is
de huidige benaming van de bestuursorganen van de eilandgebieden
gehandhaafd. De eilandgebieden hebben hiermee ingestemd.

Aansluiting bij de Nationale ombudsman

De heer Van Raak heeft gevraagd waarom de eilanden zich niet aansluiten
bij de Nationale Ombudsman.

Het uitgangspunt is dat voorzien is in aansluiting bij de Nationale
ombudsman. De eilandsraden kunnen echter ook kiezen voor de mogelijkheid
van een gezamenlijke ombudsfunctie. De Nationale Ombudsman is dan niet
langer bevoegd. Het is dus aan de eilanden om een keuze te maken. Ook
gemeenten hebben keuzevrijheid op dit punt en ik zie geen aanleiding
waarom dat voor de BES niet zou moeten gelden. Om een goede afweging tot
een keuze mogelijk te maken, is er een termijn van twee jaar opgenomen
na inwerkingtreding van de WolBES. Daarnaast wordt voorlichting gegeven
over de beide modaliteiten.

Rechtspositie politieke ambtsdragers BES

De heer Van Raak heeft gevraagd waarom benoemde en gekozen ambtsdragers
ten opzichte van Nederlandse vergelijkbare ambtsdragers enerzijds een
hogere bezoldiging krijgen en anderzijds een lagere pensioenleeftijd van
60 jaar kennen. Daarnaast heeft hij gevraagd of voor politieke
ambtsdragers ook een sollicitatieplicht gaat gelden. 

In de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties van 16 juni 2009 (TK 31 568, nr. 49) is een
uitgebreide vergelijking gemaakt van de rechtspositie van
eilandsraadsleden, eilandgedeputeerden en gezaghebbers met vergelijkbare
Nederlandse functies. Conclusie van deze brief was dat er geen overgang
naar de Nederlandse rechtspositie voor politieke ambtsdragers zal
plaatsvinden. Dat ligt niet voor de hand gezien verschillen in
fiscaliteit, basisvoorzieningenniveau, munteenheid en uiteenlopende
indexeringsniveaus.

Bovendien zag de minister ook in het huidige aansprakenniveau geen
aanleiding voor een ingrijpende herziening van de rechtspositie van
gekozen en benoemde ambtsdragers. Ten opzichte van de rechtspositie van
Nederlandse ambtsdragers is er sprake van plussen en minnen. Ook gezien
de onderlinge samenhang van de rechtspositie van de politieke
ambtsdragers met de rechtspositie van het overheidspersoneel, zoals de
politie, de Kustwacht, de Douane, het Gevangeniswezen, de rechterlijke
macht en de eilandambtenaren. 

Al eerder heeft de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties in een brief een standpunt ingenomen over de
pensioenleeftijd van politieke ambtsdragers op de BES-eilanden. In deze
brief (TK 31 568, nr. 53) werd verwezen naar de onderlinge samenhang van
de pensioenaanspraken van de politieke ambtsdragers met de pensioenen
van het overheidspersoneel en werknemers op de BES. Het verhogen van de
pensioenleeftijd op de BES moet in deze samenhang worden bezien.
Uitsluitend het verhogen van de leeftijdsgrens van de politieke
pensioenen leek de minister op dit moment geen goed signaal.

Zo ligt de pensioenleeftijd van ambtenaren maar ook de Algemene
ouderdomsverzekering (AOV) nu op 60 jaar. Het wijzigen van de
pensioenleeftijd van politieke ambtsdragers moet niet geĆÆsoleerd worden
bekeken maar in samenhang met deze overige regelingen worden bezien.
Bovendien moet rekening gehouden worden met een lagere levensverwachting
in de Nederlandse Antillen ten opzichte van Nederland.

De sollicitatieplicht voor uitkeringsgerechtigden op grond van de
Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers is nog niet ingevoerd. De
wetswijziging is nog niet door de Eerste Kamer aanvaard. Als de
sollicitatieplicht voor Nederlandse politieke ambtsdragers daadwerkelijk
wordt ingevoerd, is dat het moment voor de minister van BZK om
doorwerking naar ambtsdragers op de BES nader te bezien.

Rechtspositie Rijksvertegenwoordiger

De heer Van Raak vraagt waarom de rechtspositie van de
Rijksvertegenwoordiger vergelijkbaar is met die van de commissaris van
de Koning gezien zijn verantwoordelijkheid voor veel minder mensen.

De Rijksvertegenwoordiger vormt de bestuurlijke schakel tussen het Rijk
en de drie openbare lichamen. Het betreft een geheel nieuw orgaan, dat
noch te vergelijken valt met de Gouverneur noch met de commissaris van
de Koningin als rijksorgaan. Er is voor gekozen om de voor de vormgeving
van het rechtspositiebesluit van de Rijksvertegenwoordiger, als
Nederlandse ambtsdrager, het rechtspositiebesluit van de commissaris van
de Koning als vertrekpunt te nemen. Dat betekent niet tegelijkertijd dat
ook de aanspraken in het rechtspositiebesluit ook op hetzelfde niveau
van de commissaris van de Koning zullen worden geregeld. Daarom is er
ook een separaat rechtspositiebesluit nodig. In het rechtspositiebesluit
van de Rijksvertegenwoordiger wordt een op de functiezwaarte toegesneden
hoogte van de maandelijkse bezoldiging geregeld. Daarnaast worden andere
geldelijke voorzieningen waarop de Rijksvertegenwoordiger aanspraak kan
maken geregeld. Voor dit besluit geldt een zogenaamde voorhangprocedure.


Mevrouw Ortega-Martijn vraagt onder welk pensioenfonds de
Rijksvertegenwoordiger gaat vallen. 

Momenteel ligt er een wetsvoorstel bij de Eerste Kamer (30 424) waarmee
de commissarissen van de Koning en de burgemeesters onder de werking van
de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) worden gebracht.
Met het oog hierop zal ook de Rijksvertegenwoordiger als een
vergelijkbare fulltime door de Kroon benoemde functionaris onder de Appa
worden gebracht. De Rijksvertegenwoordiger zal dan zijn
pensioenaanspraken ontlenen aan de Appa.

Noodzaak Rijksvertegenwoordiger

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt naar de noodzaak van de
Rijksvertegenwoordiger. 

Aangezien de openbare lichamen geen deel uitmaken van een provincie,
vallen zij rechtstreeks onder het Rijk. Het is echter wenselijk dat er
een bestuurlijke schakel bestaat tussen het Rijk en de openbare
lichamen. Door de grote afstand tussen Nederland en de eilanden, is het
voor de Nederlandse rijksoverheid noodzakelijk om ter plekke ogen en
oren te hebben en bestuurlijk toezicht te kunnen houden. Om die reden is
een schakel in de vorm van de Rijksvertegenwoordiger noodzakelijk en hij
zal dan ook het centrale aanspreekpunt worden voor ā€˜Den Haagā€™. 

In dit kader zijn verschillende constructies overwogen, maar vanwege de
behoefte aan een orgaan dat enerzijds op afstand opereert van het Rijk
ā€“ om daarmee een bufferfunctie te vervullen tussen het Rijk en de
openbare lichamen ā€“ maar anderzijds wel als rijksorgaan onder
verantwoordelijkheid van de betrokken ministers opereert, is
uiteindelijk gekozen voor de figuur van de Rijksvertegenwoordiger zoals
deze in het wetsvoorstel is opgenomen. Overigens is, zoals al in de nota
naar aanleiding van het verslag is aangegeven, geen sprake van overlap
tussen de taken van de Rijksvertegenwoordiger en die van de gezaghebber.
Zij hebben immers onderscheiden posities en verantwoordelijkheden. 

Rijksvertegenwoordiger en commissaris van de Koning

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt waarom de Rijksvertegenwoordiger niet
gemodelleerd is naar de commissaris van de Koning.

Tussen de commissaris van de Koning en de Rijksvertegenwoordiger bestaan
fundamentele institutionele verschillen. De commissaris is primair een
provinciaal orgaan: voorzitter van provinciale staten, voorzitter en lid
van gedeputeerde staten en eenhoofdig orgaan. Daarnaast is hij voor een
beperkt aantal taken ook rijksorgaan, bijvoorbeeld als het gaat om
burgemeestersbenoemingen. De Rijksvertegenwoordiger is uitsluitend een
rijksorgaan. Tevens is er een verschil in de relatie van de commissaris
van de Koning en de Rijksvertegenwoordiger tot de gemeenten
respectievelijk de openbare lichamen. Dat heeft niet alleen te maken met
het kleine aantal openbare lichamen. Van de Rijksvertegenwoordiger mag
een grote betrokkenheid bij de openbare lichamen worden verwacht vanwege
de complexe opgaven waar de openbare lichamen in het licht van de
transitie voor staan gesteld, alsmede gelet op de verschillen in
uitgangspositie ten opzichte van gemeenten. 

Rijksvertegenwoordiger tijdelijk of permanent?

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt of Rijksvertegenwoordiger een tijdelijk of
een permanent orgaan is?

Gesteld dat de BES ook in de toekomst ā€“ dus onafhankelijk of de status
van openbare lichamen het eindmodel is ā€“ een directe band met het Rijk
houden, ligt het voor de hand dat er een bestuurlijke schakel tussen het
Rijk en de openbare lichamen is die ter plaatse opereert. De figuur van
de Rijksvertegenwoordiger is zo bezien een permanent orgaan, maar zal
wel meegenomen worden in de evaluatie.

 

Verantwoording Rijksvertegenwoordiger aan eilandsraad

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt waarom de Rijksvertegenwoordiger geen
verantwoording aflegt aan de eilandsraad.

De Rijksvertegenwoordiger behoort niet tot het bestuur van de openbare
lichamen. De bevoegdheden van de Rijksvertegenwoordiger liggen
hoofdzakelijk in de toezichthoudende sfeer, met als doel het waarborgen
van goed bestuur op de eilanden. Zo is de Rijksvertegenwoordiger belast
met de goedkeuring van diverse eilandsverordeningen. Daarnaast is de
Rijksvertegenwoordiger bevoegd besluiten van de eilandsbesturen ter
vernietiging aan de minister voor te leggen. 

Gelet hierop past het niet dat de Rijksvertegenwoordiger verantwoording
moet afleggen aan de eilandsraad. Hij oefent immers een controlerende
taak uit ten opzichte van de openbare lichamen. Het afleggen van
verantwoording impliceert een vertrouwensrelatie en daarvan is geen
sprake. De Rijksvertegenwoordiger moet als bestuurlijk toezichthouder
juist onafhankelijk ten opzichte van de openbare lichamen zijn. 

Ingrijpende beleidsvoornemens

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt wat verstaan moet worden onder
ā€˜ingrijpende beleidsvoornemensā€™ bedoeld in artikel 209, derde lid.

Wat ingrijpende beleidsvoornemens zijn is afhankelijk van de situatie en
ook afhankelijk van het perspectief van waaruit de beleidsvoornemens
worden bezien. Voor de drie openbare lichamen kan een beleidsvoornemen
ingrijpend zijn, terwijl dat voor gemeenten niet het geval is. Er zullen
zich ook situaties voordoen waarin een beleidsvoornemen voor het ene
openbare lichaam wel, maar voor het andere niet ingrijpend is. Ook
zullen dezelfde beleidsvoornemens in de beginperiode van de nieuwe
status voor de openbare lichamen ingrijpender kunnen zijn dan in een
latere periode. Er zal dus van geval tot geval beoordeeld moeten worden
waar de grens ligt tussen ingrijpende en niet-ingrijpende
beleidsvoornemens. De regering wil het aan het oordeel van de
desbetreffende minister overlaten om in de praktijk de grens te trekken.

Toezicht

De heer Brinkman vraagt wie de regels voor ambtenaren en politici op de
BES gaat controleren.

De regels voor eilandsambtenaren worden door het bestuurscollege ā€“ in
de hoedanigheid van werkgever ā€“ gecontroleerd (bij de eilandgriffier
en de griffie werkzame ambtenaren is dit de eilandsraad). De regels voor
politici worden gecontroleerd door de eilandsraad en de gezaghebber dan
wel de Rijksvertegenwoordiger.

Tijdelijk karakter WolBES

De heer Remkes verwijst naar pagina 9 van de nota naar aanleiding van
het verslag, derde alinea, en vraagt waar het woord ā€˜vermoedelijkā€™
op slaat.

Dit woord slaat niet op iets bijzonders en kan als niet geschreven
beschouwd worden.

Horizonbepaling

Op verzoek van de heer Van Bochove kan ik bevestigen dat wanneer de
evaluatie mocht uitwijzen dat voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba een
ander model wenselijk is, zoals dat van (bijzondere) gemeente, het voor
de hand ligt dat de WolBES wordt ingetrokken en wordt vervangen door een
ander wettelijk kader. Indien dan gekozen wordt voor het gemeentemodel
zullen de wettelijke bepalingen inzake Nederlandse gemeenten van
toepassing worden, voor zover afwijkingen niet nodig zijn met het oog op
bijvoorbeeld de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, hun
insulaire karakter, kleine oppervlakte en geringe bevolkingsomvang.

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt of er niet toch een soort horizonbepaling
mogelijk is. Ze wil weten of het mogelijk is om een horizonbepaling op
te nemen waardoor de bepalingen uit de WolBES, die afwijken van
bepalingen uit de Gemeentewet (en eventueel de Provinciewet),
automatisch vervallen en deze bepalingen tegelijkertijd worden vervangen
door de overeenkomstige bepalingen uit de Gemeentewet en de
Provinciewet? Op deze manier bestaat er volgens mevrouw Ortega-Martijn
geen risico dat er geen wettelijke regeling meer bestaat die de
inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de besturen van Bonaire,
Sint Eustatius en Saba regelt. 

Een horizonbepaling met een dergelijke strekking heeft tot gevolg dat de
openbare lichamen (na het verstrijken van de in de horizonbepaling
genoemde termijn) de facto een gemeente worden. Voor de inrichting,
samenstelling en bevoegdheden van de besturen van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba, en de verhouding tot het Rijk, zouden dan namelijk
exact dezelfde regels gelden als voor een gemeente. Dit betekent dat de
eilanden in dat geval van rechtswege een gemeente worden zoals alle
andere gemeenten, zonder dat hier een beslismoment aan vooraf gaat. Dit
is niet wenselijk. Een dergelijke wijziging in de positie van Bonaire,
Sint Eustatius en Saba mag niet plaatsvinden zonder dat daar een
politieke afweging aan vooraf is gegaan. De discussie of deze eilanden
een gewone gemeente worden, kan worden gevoerd naar aanleiding van de
evaluatie.

Evaluatie

De heer Remkes vraagt wat de staatkundige opties zijn bij de evaluatie. 

Indien de status van openbaar lichaam niet wordt gehandhaafd zijn er ā€“
uitgaande van de huidige territoriale indeling van Nederland ā€“ in
beginsel maar twee opties: gemeente of provincie. Aangezien het
provinciemodel niet voor de hand ligt wegens de kleinschaligheid van de
eilanden en de aard van de taken van eilandsbesturen zal dan het
gemeentemodel de enige optie zijn.

Toetsingscriteria evaluatie

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt aan welke criteria de WolBES getoetst zal
worden bij de evaluatie.

Op dit moment is nog niet aan te geven aan welke criteria de WolBES,
vijf jaar na inwerkingtreding, getoetst zal worden. Te zijner tijd
zullen die criteria worden geformuleerd. Bij de evaluatie zal in ieder
geval bezien worden in hoeverre de WolBES heeft bijgedragen aan de
bevordering van goed bestuur. 

Trainingen in het kader van de duale bestuurspraktijk

De heer Leerdam heeft gevraagd naar de relatie tussen de trainingen in
het kader van de duale bestuurspraktijk en het eerder aangekondigde
programma Institutionele Versterking en Bestuurskracht (IVB).

Het doel van het programma IVB is het verhogen en versterken van de
kwaliteit van het openbaar bestuur. De focus is gericht op de kwaliteit
van het bestuur, de ambtelijke organisatie en de dienstverlening. Voor
wat betreft de kwaliteit van bestuur gaat het om een verdieping van het
democratische gehalte, om transparantie en integriteit. Voor wat betreft
de ambtelijke organisatie gaat het om het optimaliseren van de
doelmatigheid en de doeltreffendheid (onder andere door beter gebruik te
maken van informatietechnologie). Voor wat betreft de dienstverlening
gaat het om het verhogen van de klantvriendelijkheid, de betrouwbaarheid
en de mate van tevredenheid van de burger.

Deze programmaā€™s worden toegesneden op de behoeften die de eilanden
afzonderlijk van elkaar hebben geformuleerd. De implementatie van de
wetgeving sluit hierbij aan. Ook in de WolBES gaat het om democratie,
transparantie en integriteit. Om de werking van de WolBES mogelijk te
maken is een aantal maatregelen noodzakelijk. Samengevat zijn deze:

voorlichting en praktijkcursussen over het dualisme (vergelijkbaar met
de Vernieuwingsimpuls Dualisme en Lokale Democratie 2002-2006);

het benoemen van een griffier en het inrichten van de griffie; 

het inrichten van een gezamenlijke rekenkamer;

vormgeven van de ombudsfunctie.

 

De maatregelen in het kader van de implementatie van de WolBES hebben
tot doel de democratie te versterken en de relatie bestuur/burger te
verbeteren. De dualisering kan een belangrijke bijdrage leveren aan het
doorbreken van de thans nog bestaande inclusieve bestuurscultuur op de
eilanden. De dualisering is een vast onderdeel geworden van de
inrichting van het decentrale openbaar bestuur. Het systeem wordt
gekenmerkt door een functionele scheiding van rollen en posities, met
daaraan gekoppeld een scheiding van bevoegdheden. De onderlinge
verhoudingen zijn zuiver en voor de burgers goed te begrijpen. In die
zin sluit het programma IVB naadloos aan bij de activiteiten die tot een
volwassen duale bestuurspraktijk moeten leiden. Voor de implementatie
van de WolBES is een substantieel bedrag vrijgemaakt (in 2010 ā‚¬
240.000,-) waardoor de bestuurscolleges in staat worden gesteld de duale
bestuurspraktijk vorm te geven.

Kwartiermaker Bestuur

De heer Remkes heeft gevraagd waarom het ministerie van BZK overweegt om
een Kwartiermaker Bestuur te zenden. 

Sinds eind november is er namens BZK een Kwartiermaker Bestuur op het
RSC aanwezig. De overweging om een Kwartiermaker Bestuur te zenden is
ingegeven door de activiteiten die nodig zijn om een hoogwaardige
bestuurspraktijk te ontwikkelen. De Kwartiermaker Bestuur is voor een
periode van anderhalf jaar uitgezonden om de activiteiten die het
Directoraat-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties nodig acht om de
wetgeving in te voeren (ook de randvoorwaardelijke voorwaarden) in gang
te zetten. 

De opdracht luidt: ā€˜het tot werkelijkheid brengen van de gewenste en
beoogde situatieā€™ . De gewenste en beoogde situatie is beschreven in
de voorliggende wetgeving. Meer huiselijk geformuleerd gaat het om het
nemen van die maatregelen die de inrichting van de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de bevoegdheden van het bestuur en de
verhouding tot Nederland realiseren, dit zowel vanuit bestuurlijk als
financieel oogpunt. 

Regels met betrekking tot de financiƫle functie van de openbare
lichamen

Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hun bevoegdheid tot het heffen van

belastingen en hun financiƫle verhouding met het Rijk (Wet financiƫn

openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31 958)

Vrije uitkering

De heren Van Bochove, Van Raak, Remkes en Brinkman vragen meer
duidelijkheid over het startbedrag van de vrije uitkering. Dit mede in
relatie tot het lokale belastinggebied.

Op 3 november 2009 zijn met Saba en St. Eustatius bestuurlijke afspraken
gemaakt over de toekomstige taakverdeling tussen de eilandelijke
overheid en de rijksoverheid. Daarover is de Kamer per brief
geĆÆnformeerd (d.d. 18 november 2009). Op basis van de overeengekomen
toekomstige taakverdeling, is met Saba en Sint Eustatius verder
gesproken over de financiering hiervan. 

Consequenties voor Gemeentewet / Provinciewet

Het valt de heer Van Bochove op dat op meerdere vragen waarom iets op
een bepaalde manier wordt geregeld als reactie een verwijzing naar een
vergelijkbaar artikel in de Gemeentewet en/of de Provinciewet volgt.
Feitelijk is de behandeling van deze wetsvoorstellen een aardige
evaluatie van de hier fungerende wetgeving. ā€œWordt daar nog iets
uitgeleerd?ā€

Het opstellen van het wetsvoorstel van de WolBES en het wetsvoorstel van
de Wet financiƫn openbare lichamen BES heeft er voor beide
wetsvoorstellen niet toe geleid dat aanleiding is gevonden om de huidige
Gemeente en Provinciewet aan te passen. 

Ontwikkeling financiƫle huishouding

De heer Leerdam is benieuwd hoe de financiƫle huishouding zich op de
eilanden heeft ontwikkeld en waar de zwaktes nog zitten. Hij is tevens
benieuwd welke vooruitgang hierin de laatste tijd is gemaakt.

Voor invoering van het financiƫle toezicht door het College financieel
toezicht was het financiƫle beheer volledig kasgestuurd. Dit betekende
dat men zich niet al te veel gelegen liet liggen aan de uitvoering van
de begroting, maar dat als er geld binnenkwam men dit gebruikte voor de
op dat moment klaarliggende betalingsverzoeken. Bovendien ontbrak het
totaalplaatje over de financiƫle huishouding. Dit was ƩƩn van de
redenen dat de grote betalingsachterstanden, die Nederland nu saneert,
zijn ontstaan en lang konden blijven voortbestaan.

Sinds de start van het toezicht is het financiƫle beheer langzaam maar
zeker minder gebaseerd op de waan van de dag en is de nadruk komen
liggen op de uitvoering van de begroting. Gevolg hiervan moet zijn dat
de begroting sluitend wordt uitgevoerd en dat daardoor geen nieuwe
schulden meer ontstaan. Ook het voorafgaand toezicht op Bonaire ten
aanzien van elke personeels- en subsidiebeslissing heeft hieraan
bijgedragen. Een nog essentieel gevolg hiervan is dat de besturen zich
daadwerkelijk met het besturen van de eilanden kunnen gaan bezighouden
in plaats van het dagelijks blussen van financiƫle brandjes.

Voorts vraagt de heer Leerdam zich af welk verwachtingsniveau er op de
eilanden zelf leeft ten aanzien van de financiƫle zelfstandigheid die
ze zullen gaan krijgen. Wat is de visie van de regering, zo vraagt de
heer Leerdam zich af.

Nu er met Saba en Sint Eustatius een taakverdeling is overeengekomen, is
voor deze eilanden ook duidelijk op welke beleidsterreinen ze
financiƫle zelfstandigheid hebben. Dit voldoet aan hun verwachtingen.
Voorbeelden van beleidsterreinen die onder verantwoordelijkheid van de
eilanden blijven zijn onder andere: lokale infrastructuur, ruimtelijke
ordening, toerisme, haven en luchthaven.

De financiering van deze beleidsterreinen onder eigen
verantwoordelijkheid wordt gedaan met behulp van de lokale inkomsten en
de vrije uitkering die de eilanden van het Rijk ontvangen. Ik ben van
mening dat de eilanden op deze terreinen zelf lokale democratische
keuzes kunnen en zullen maken. Uiteraard blijft deze eigen financiƫle
zelfstandigheid de komende jaren nauwgezet onder toezicht staan van het
College financieel toezicht.

Kansspelbelasting

Daarnaast wil de heer Leerdam weten of het erg is dat onduidelijk is wat
de opbrengst voor de kansspelbelasting zal zijn. 

Van rijkswege wordt, net als bijvoorbeeld bij gemeentelijke belastingen
in Nederland, geen raming gemaakt van de opbrengst van afzonderlijke
lokale belastingen. 

De keuze om een lokale belasting in te voeren is aan het openbare
lichaam. Uitgangspunt hierbij is wel dat deel van de eigen inkomsten
wordt gegenereerd uit de lokale belastingen. 

Op het amendement-Remkes om de kansspel- en motorrijtuigbelasting naar
het nationale niveau te tillen kom ik maandag terug. 

Opbrengst belastingen

De heer Van Raak vraagt zich of we wel zien hoeveel belastinggeld de
eilanden ophalen en dat de rest netjes wordt aangevuld via het
BES-fonds. 

Richting de eilanden is duidelijk aangegeven dat het niet zo kan zijn
dat na de staatkundige vernieuwing de lokale belastinginkomsten door
maatregelen van het bestuurscollege of achterblijvende belastinginning
kunnen dalen en dat het tekort vervolgens via de vrije uitkering wordt
aangevuld. Het zijn immers, net zo min als bij gemeenten, communicerende
vaten.

Ook na toetreding tot het staatsbestel van Nederland moeten de eilanden
voldoende eigen inkomsten genereren. Voor nieuw beleid op de
beleidsterreinen waarvoor de eilandgebieden zelf verantwoordelijk zijn,
zullen de eilanden ook zelf de financiƫle dekking moeten zoeken door
andere uitgaven op de eilandbegroting te verlagen of de lokale
belastingen en heffingen te verhogen. Het College financieel toezicht
zal hierop toezien.

Sociale zekerheid

Voorts vraagt de heer Van Raak naar de mening van het kabinet omtrent de
uitgangspunten van een goed sociaal stelsel en voor goede sociale
voorzieningen voor de inwoners van de eilanden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt in beginsel de
sociale zekerheid over, zoals die op dit moment geldt op de Nederlandse
Antillen. In de ABES worden deze regelingen aangepast aan de
noodzakelijke wijzigingen als gevolg van de nieuwe openbare lichamen.
Voor de onderstand bestaat geen regeling. Daarvoor moet dus iets
ontwikkeld worden. In overleg met de eilanden zelf wordt gewerkt
richtingĀ een inrichting van een nieuw houdbaar onderstandstelsel.
Hierover is de Minister van Sociala Zaken en Werkgelegenheid nog in
gesprek met de BES-eilanden. Ook op sociale zekerheid op de BES-eilanden
kom ik maandag nog terug. Voorts verwijs ik naar mijn onderstaande
reactie op enkele vragen die in het kader van de ABES zijn gesteld over
dit onderwerp. 

Begroting

De heer Van Raak merkt verder op dat het de eilanden Bonaire, Saba en
Sint Eustatius niet gaat lukken om in 2011 een sluitende begroting te
hebben. Zij vragen naar de redenen waarom deze afspraken niet zullen
worden nagekomen. Toont dit aan dat het eigen belastinggebied te laag
is? Of dat belastingen niet worden geĆÆnd?

Ik heb met de eilanden afgesproken dat de eilanden in vier jaar tijd de
begrotingstekorten afbouwen tot nul in 2011. Ik heb, gebaseerd op de
adviezen en informatie van het College financieel toezicht, op dit
moment geen reden om te twijfelen dat het de eilanden gaat lukken om in
2011 een sluitende begroting te hebben. Het College financieel toezicht
heeft zich de afgelopen twee jaar intensief bezig gehouden met de
advisering rond de begroting, de begrotingsuitvoering en de opstelling
van de jaarrekening van de eilanden. Daar waar het College financieel
toezicht vermoedde dat zulks niet alleen via het reguliere toezicht tot
de beoogde resultaten zou leiden, is dan ook overgegaan tot een zwaarder
instrument, namelijk dat van het voorafgaand toezicht op het gebied van
personeelsbeslissingen en beslissingen over subsidieverlening, zoals dat
thans nog van kracht is voor Bonaire. 

Er wordt dus intensief gewerkt aan het tot stand brengen van een
situatie waarin de eilanden voldoen aan een sluitende begroting in 2011.
Ik ben het dus niet eens met de twijfel die de heer Van Raak op dit punt
heeft. De gegevens van de eerste twee jaar van het financieel toezicht
geven hier ook geen aanleiding toe. Ik wil het College financieel
toezicht en de eilanden de ruimte te geven door te werken op de
ingeslagen weg. Uiteraard zal ik daarbij wel de vinger aan de pols
houden.

Opleiding

Ook wil de heer Van Raak weten welke maatregelen de regering neemt om
bestuurders en ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de financiƫn
beter op te leiden.

Vanaf 2007 is een driejarige overeenkomst gesloten tussen de
bestuursacademie en het ministerie van Financiƫn voor trainingen op het
terrein van financieel beheer voor de BES-eilanden. Aan deze trainingen
hebben de hoofden, plaatsvervangende hoofden en alle medewerkers van de
afdelingen financiƫn van de eilanden deelgenomen. Tevens zijn er
opleidingen financieel beheer geweest voor de bestuurscolleges, de
eilandsraden en de hoofden van ā€œspending departmentsā€. Verder zal de
recent aangestelde kwartiermaker bestuur zich gaan bezighouden met het
verder opleiden van de bestuurders zowel op financieel als bestuurlijk
terrein. 

Informeren Kamer inzake financiƫle stand van zaken

Ten slotte vraagt de heer Van Raak het kabinet of zij bereid is de Kamer
jaarlijks te informeren over de financiƫle stand van zaken op de
eilanden. Zij zouden in dat kader ook graag de bevindingen van het
College financieel toezicht ontvangen.

De eilanden stellen jaarlijks begrotingen en jaarrekeningen op onder
toezicht van het College financieel toezicht. Dit zijn openbare stukken
die informeren over de financiƫle toestand op de eilanden. Het College
financieel toezicht streeft zoveel mogelijk transparantie na en
publiceert haar brieven op haar website: www.cft.an. Deze stukken zijn
dus voor een ieder toegankelijk en te raadplegen.

De vraag van de heren Van Raak en Remkes en mevrouw Van Gent met
betrekking tot de koopkrachteffecten en de belastingdruk wordt
beantwoord bij de vragen over de ABES. 

Financiƫle huishouding

De heer Brinkman wil weten waarom het niet reƫel is te verwachten,
zoals het College financieel toezicht stelt, dat de BES bij de start van
de nieuwe staatkundige verhoudingen de financiƫle huishouding op orde
hebben.

In het kader van het financieel toezicht in de overgangsperiode is
afgesproken dat de eilanden in 2011 een sluitende begroting hebben.
Zoals ik al eerder heb vermeld bij een vraag van de heer Van Raak, heb
ik geen reden om er aan te twijfelen dat dit niet gehaald zal worden. De
eilanden zullen echter structureel zelfstandig moeten blijven voldoen
aan de financiƫle normen.

Bovendien moet er nog veel verbeterd worden aan het financiƫle beheer.
Het is niet voldoende dat de begroting aan het begin van het jaar
sluitend is. De begroting moet in de loop van het dienstjaar ook niet
overschreden worden. Daarnaast moet de administratieve organisatie en
interne controle op orde worden gebracht. Op die punten valt nog veel
winst te behalen. Het is niet reƫel te verwachten dat de eilanden, met
hun kleine organisaties, dat binnen een paar jaar onder de knie hebben.
Overigens zal dit verbeterproces, net als in Nederland, een permanent
proces blijken te zijn.

Evaluatie

De heer Brinkman en mevrouw Ortega-Martijn zijn van mening dat de
verplichte evaluatie na vijf jaar te lang op zich laat wachten. Zij zijn
van mening dat minimaal na drie jaar vanaf de invoering van de nieuwe
staatkundige verhoudingen een evaluatie moet plaatsvinden. Welke
maatregelen worden genomen als blijkt dat de wet niet voldoet of dat er
financiƫle problemen zijn?

Mevrouw Ortega-Martijn wil ook weten waarom gekozen is voor een
evaluatiebepaling en geen horizonbepaling. Zij concludeert dat met deze
wet het strenge toezicht vijf jaar in stand blijft. De prikkel om zaken
goed te regelen is daardoor weg. Hoe wil het kabinet bewerkstelligen dat
men snel volwassen wordt op financieel gebied op de BES? 

Zoals bekend gaat de evaluatie over de vraag of het financiƫle toezicht
op dat moment minder streng kan worden. Financieel toezicht op de BES
zal, net als op Nederlandse gemeenten, altijd blijven bestaan. Zoals
eerder aangegeven, kan niet verwacht worden dat jarenlange
tekortkomingen in het financieel beheer in een paar jaar is omgevormd
tot voorbeeldig beheer. Hoewel hierin veel verbeterd is en stevig is
geĆÆnvesteerd middels opleidingen en technische assistentie vergt het
tijd om dit op alle niveaus te laten indalen en om ervoor te zorgen dat
de veranderingen structureel zijn en niet wordt teruggevallen in oude
gewoonten. Daarom is gekozen voor een evaluatie na vijf jaar en niet na
twee of drie jaar. Overigens kan het College financieel toezicht ook
onder het voorgestelde regime besluiten de intensiteit van het toezicht
te variƫren, afhankelijk van de kwaliteit van het financieel beheer.

Belastingaanslagen

Voorts vraagt de heer Brinkman wat er gedaan wordt met openstaande
belastingaanslagen. 

De Belastingdienst levert al jaren technische bijstand (TB) aan de
Nederlandse Antillen en Aruba.

De Belastingdienst BES wordt in de nieuwe staatkundige verhoudingen een
integraal onderdeel van de Nederlandse Belastingdienst. Alle
gecentraliseerde wetstechnische, technische en facilitaire expertise en
ondersteuning van de Belastingdienst komt daarmee ter beschikking van de
BES. De dagelijkse werkzaamheden op het terrein van de heffing, inning
en controle van rijksbelastingen worden lokaal uitgevoerd. Door de
doorstart met de huidige bezetting van de belastingdienst op de
BES-eilanden naar een Belastingdienst BES wordt de lokale kennis
behouden. Waar nodig worden vanuit Nederland opleidingen en instructies
verzorgd. 

Voor wat betreft de heffing en invordering van de lokale belastingen
lopen er al opleidingstrajecten voor de ambtenaren die dit straks gaan
uitvoeren. De kwartiermaker Bestuur zal hier ook de nodige aandacht aan
besteden. Daarnaast is de VNG in de afrondende fase van het opstellen
van model-belastingverordeningen voor de BES. Wat de inning en
invordering betreft is het niet ondenkbaar dat de Belastingdienst ter
plaatse de eilanden gaat ondersteunen. Hierover worden al gesprekken
gevoerd tussen de eilanden en de Belastingdienst. Ik ga er dan ook van
uit dat, na de staatkundige vernieuwingen, de heffing en inning van
belastingen op de BES-eilanden op hetzelfde niveau zal moeten liggen als
in de rest van Nederland.

Ā 

Structuur toezicht

Mevrouw Van Gent vraagt zich af of het financieel toezicht op de BES
vergelijkbaar is met normale gemeenten. Het gebeurt immers niet vaak dat
de minister van BZK zich bemoeit met de lokale financiƫle huishouding
van gemeenten. 

De heer Remkes stelt terecht dat de minister van BZK wel aan zet is als
het een rommeltje is bij gemeenten. Helaas is de financiƫle situatie op
de BES op dit moment dusdanig dat stevig financieel toezicht
noodzakelijk is. 

De structuur van het toezicht is op hoofdlijnen hetzelfde als bij het
toezicht op de gemeenten, maar het toezicht op de eilanden is wel
strenger. Een belangrijk verschil is dat bij het toezicht op de
BES-eilanden ook toezicht wordt uitgeoefend op het financiƫle beheer.
Dat de minister het toezicht uitoefent is ook het gevolg van het feit
dat er geen provinciale overheid is. Die situatie heeft zich een aantal
jaren ook voorgedaan bij de poldergemeenten, na de gedeeltelijke
drooglegging van het IJsselmeer. Aanvankelijk waren die gemeenten toen
niet provinciaal ingedeeld. In die periode werden de provinciale taken
uitgeoefend door de centrale overheid.

Sommige leden hebben er al aan gerefereerd dat uit een oogpunt van
democratische controle het toezicht in het wetsvoorstel als gevolg van
het advies van de Raad van State terecht bij de minister en niet bij het
College financieel toezicht is ondergebracht.

De evaluatie na vijf jaar zal uitwijzen of het toezicht versoepeld kan
worden.

ā€œSingle informatie Single auditā€

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt zich af waarom het kabinet wil wachten met
het invoeren van ā€œSingle information Single auditā€ (SiSa) op de
BES-eilanden. Zij zou graag nu al een invoeringstraject starten voor
SiSa op de eilanden.

De introductie van een nieuw systeem vraagt in de aanvangfase extra
capaciteit, zowel aan de kant van het rijk als aan de kant van de
openbare lichamen zelf. Gezien de inspanningen die nu moeten worden
gepleegd om vorengenoemde eilanden toe te laten treden tot het
Nederlandse staatsbestel, is ervoor gekozen om deze niet verder te
compliceren met de introductie van SiSa.

Het kabinet zal kritisch bijzondere uitkeringen op extra administratieve
lasten bezien. Hiertoe wordt door het ministerie van BZK, in
samenwerking met het College financieel toezicht, een specifiek kader
ontwikkeld, waardoor de verantwoording en controle van de bijzondere
uitkeringen eenvoudig blijft.

Artikel 21

Ten slotte is mevrouw Ortega-Martijn van mening dat de beantwoording in
de nota naar aanleiding van het verslag over de beoordelingstermijn van
begrotingswijzigingen (artikel 21 van het wetsvoorstel) onvoldoende is.
De maximale termijn kan volgens haar worden ingekort naar vier weken.
Zij vraagt of het kabinet bereid is een verkorting van de maximale
periode in dit artikel te overwegen?

Het gaat hier om de beoordelingstermijn van begrotingswijzigingen.
Voordat de minister kan beslissen over goedkeuring van een voorgestelde
begrotingswijziging moet eerst het College financieel toezicht daar
advies over geven. Het College financieel toezicht zal voordat zij een
advies kan geven vaak eerst in overleg met het bestuur van het eiland
moeten gaan. Vervolgens moet het College financieel toezicht een advies
schrijven en dit aan de minister voorleggen die dit op zijn beurt weer
moet beoordelen. Tevens moet bedacht worden dat op het moment dat een
eilandgebied een wijzigingsvoorstel doet, dit niet betekent dat het
College financieel toezicht direct al haar andere werkzaamheden kan
laten vallen en zich volledig op het wijzigingsvoorstel kan richten. De
termijn van vier weken acht ik dan ook niet te lang en zal ik handhaven.

Wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe staatsrechtelijke
positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba binnen Nederland (31 956)

Eerste Kamerverkiezingen

Mevrouw Van Gent vraagt hoe groot de invloed van de eilandsraadsleden op
de samenstelling van de Eerste Kamer percentagegewijs zal zijn. 

In de memorie van toelichting is aangegeven dat de stemwaarde van een
eilandsraadslid van Bonaire circa 10 bedraagt, van Sint-Eustatius 4 en
van Saba 2. Gezamenlijk hebben zij dus een stemwaarde van 16 stemmen. In
totaal werden bij de Eerste Kamerverkiezingen van 2007 163.087 stemmen
uitgebracht, de kiesdeler bedroeg 2175 stemmen. Deze aantallen spreken
voor zich. De geringe invloed wordt veroorzaakt door het feit dat de
stemwaarde is gerelateerd aan het aantal inwoners van de provincie
respectievelijk het eiland. 

Stemrecht door niet-Nederlanders bij de eilandsraadsverkiezingen

De heer Remkes vroeg zich af waarom bij het bepalen van de periode van
rechtmatig verblijf door vreemdelingen geen rekening wordt gehouden met
het rechtmatige verblijf in CuraƧao of Aruba terwijl rechtmatig
verblijf in het Europese deel van Nederland of op een van de andere
BES-eilanden wel meetelt bij het bepalen van de periode. 

Het antwoord hierop is eenvoudig. Ook bij het bepalen van het kiesrecht
voor niet-Nederlanders voor de gemeenteraden gaat de Kieswet uit van
rechtmatig verblijf in Nederland. Zodra de BES-eilanden onderdeel gaan
uitmaken van het land Nederland wordt dus gekeken naar het rechtmatig
verblijf in het land Nederland. Verblijf in andere landen van het
koninkrijk zoals CuraƧao of Aruba doet dan niet ter zake. Ook nu geldt
voor de bepaling van de periode van rechtmatig verblijf door een
vreemdeling in Nederland dat zijn eventuele verblijf in de Nederlandse
Antillen niet meetelt. 

Volmachtregeling

De heer Van Bochove heeft aangeven niet gelukkig te zijn met de gekozen
constructie voor volmachten bij de eilandsraadverkiezingen. Hij vraagt
mij hem ervan te overtuigen dat de door de regering gemaakte keuze
absoluut noodzakelijk is en een amendement ter zake onaanvaardbaar.
Mevrouw Ortega-Martijn heeft mij eveneens gevraagd waarom op het punt
van de volmachtregeling wordt afgeweken van de regeling zoals deze in
het Europese deel van Nederland geldt. Aanvullend stelt de heer Van
Bochove vragen bij de voorwaarde dat een kiezer die zijn stem bij
volmacht wil uitbrengen moet aantonen dat hij niet in staat is zijn stem
in persoon uit te brengen. De heer Remkes heeft opgemerkt de mening van
het CDA op dit punt te delen. Zij vragen mij dit punt alsnog te
schrappen. De heer Van Raak steunt juist de afwijkingen in de
volmachtregeling maar vraagt mij waarom de fraudegevoeligheid bij de
verkiezing van de leden Tweede Kamer en het Europees Parlement kleiner
is. 

Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag en de memorie van
toelichting heb gesteld hebben de eilanden aangegeven grote bezwaren te
hebben tegen het (opnieuw) invoeren van een volmachtregeling in verband
met de negatieve ervaringen in het verleden. Dat is ook de reden dat als
extra voorwaarde is opgenomen dat een kiezer moet aantonen niet in staat
te zijn persoonlijk zijn stem uit te brengen. Ik heb, zoals ik eerder
heb aangegeven, deze bezwaren vanuit de eilanden zwaar laten wegen. Ik
heb echter wel de regeling beperkt tot de eilandsraadsverkiezingen. Dit
heb ik gedaan omdat daar eventuele fraude vanwege de kleine aantallen
grote impact kan hebben. Voor de overige verkiezingen, Tweede Kamer en
Europees Parlement zullen dezelfde regels gelden als in het Europese
deel van Nederland. Ik antwoord de heer Van Raak dat deze verkiezingen
minder fraudegevoelig zijn omdat immers een veel groter aantal stemmen
nodig is om gekozen te worden (ook indien rekening wordt gehouden met
benodigde voorkeurstemmen: bij de Tweede Kamerverkiezing gaat het dan om
circa 16.000 stemmen, bij de verkiezing voor het Europees Parlement om
18.000 stemmen). Bovendien zal de betrokkenheid en dus de (persoonlijke)
belangen die in het geding zijn bij de eilandsraadsverkiezing vele malen
groter zijn dan bij andere verkiezingen. Ik heb dus slechts een beperkte
uitzondering op de algemene regeling voorgesteld. Ik acht deze
uitzondering echter wenselijk gezien de sterke gevoelens die op dit punt
op de eilanden leven. Ik ben dus ook niet bereid het wetsvoorstel op dit
punt aan te passen en meen dat een amendement op dit punt dus ook
onwenselijk is. Dat geldt ook voor de verplichting voor de kiezer om aan
te tonen dat hij niet in staat is persoonlijk zijn stem uit te brengen. 

Identificatieplicht

De heer Leerdam heeft vragen gesteld over de identificatieplicht. Hij
vraagt met name hoe hard de identificatieplicht in de praktijk
gehandhaafd moet worden. Hij geeft daarbij het voorbeeld de kleine
gemeenschap waar het stembureau de kiezer persoonlijk kent en deze
persoon niet mag stemmen omdat hij zijn legitimatie kwijt is en niet op
tijd een nieuwe kon aanvragen. Ook vraagt hij hoe tegemoet kan worden
gekomen aan de problemen van ouderen: zij hebben vaak een verlopen
identiteitskaart omdat een nieuwe duur is en ze het eigenlijk niet nodig
hebben. Hij vraagt mij of er mogelijkheden zijn de strenge regel, in
gevallen waar dit billijk is, soepel te handhaven, bijvoorbeeld door
verlopen sƩdula te accepteren. 

De invoering van de identificatieplicht bij het stemmen hangt samen met
de invoering van het stemmen in een willekeurig stemlokaal. Deze
regeling leidt er immers toe dat het stembureau niet meer beschikt over
een lijst met kiesgerechtigden. Het stembureau verifieert derhalve door
vergelijking van de persoonsgegevens op de stempas met de
persoonsgegevens op het getoonde identiteitsdocument dat de kiezer de
rechtmatige houder van de stempas is. Ook in Nederland zijn er vele
kleine gemeenschappen waar de leden van het stembureau de kiezers
persoonlijk kennen. Ook in deze gemeenschappen dienen kiezers hun
identiteitsdocument te tonen. En ook in Nederland geldt dat kiezers een
geldig identiteitsbewijs moeten tonen om te worden toegelaten tot de
stemming. Met een verlopen document wordt de kiezer door het stembureau
geweigerd. Ik acht het niet wenselijk dat de ene kiezer zich wel en de
ander kiezer zich niet dient te legitimeren. Zoals ook door diverse
collegaā€™s van de heer Leerdam werd opgemerkt, opent dit de weg naar
willekeur en fraude. Ik zie dan ook geen reden op dit punt tot een
afwijkende regeling voor de BES-eilanden te komen.

Complexiteit regeling

De heer Leerdam vraagt mij of bij het opstellen van het wetsvoorstel wel
voldoende rekening is gehouden met het belang van de gebruikers in
Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Hij vraagt waar de spanning die de
regering signaleert tussen de Nederlandse gebruikers en de gebruikers
aldaar vandaan komt. In dit verband stelt hij dat een duidelijk en
leesbare kieswet voor de BES-eilanden niet strijdig is met de belangen
van de Nederlandse gebruikers van de Kieswet. Ook vraagt hij hoe het
staat met de circulaire waarmee het verkiezingsproces voor de
BES-eilanden wordt verduidelijkt en of deze circulaire al in
ontwikkeling is. Mevrouw Van Gent vraagt of het mogelijk is dat de Kamer
deze circulaire voorgelegd krijgt zodat zij hierover een oordeel kan
vellen.

Ik wijs er op dat er straks sprake is van Ć©Ć©n Kieswet die geldt voor
het Europese deel van Nederland en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Er zijn echter een aantal aspecten waar de situatie op de BES-eilanden
anders is dan in Nederland. Dat betreft met name andere organen die
bepaalde taken uitoefenen, verschillen in tijdstippen etc. Deze zijn in
een apart hoofdstuk opgenomen. Voor de Nederlandse gebruikers van de
Kieswet in het Europese deel van Nederland verandert er dus niets in het
voor hen relevante deel van de Kieswet. Indien was gekozen voor het
integreren van de noodzakelijke aanpassingen in de reguliere
hoofdstukken van de Kieswet zouden in alle hoofdstukken vele artikelen
moeten zijn opgenomen met bepalingen waarin de afwijkingen ten opzichte
van de situatie in Nederland zijn gespecificeerd. Dat komt de algemene
leesbaarheid van de Kieswet niet ten goede. Daarom heb ik de opstelling
van een circulaire aangekondigd waarin het gehele verkiezingsproces voor
de gebruikers op de BES-eilanden, specifiek toegesneden op hun situatie
wordt toegelicht. Met de opstelling van deze circulaire is nog geen
aanvang gemaakt. Voorlegging van deze circulaire aan de Tweede Kamer
voorafgaande aan vaststelling door mij acht ik onwenselijk. Zoals ik ook
in de nota naar aanleiding van het verslag heb opgemerkt dient deze
circulaire als toelichting voor de ambtenaren op de BES-eilanden die
betrokken zijn bij de uitvoering van het verkiezingsproces. Deze
circulaire bevat slechts een uitleg van de wetgeving en de tekst van de
circulaire is niet bindend indien deze onverhoopt zou afwijken van de
wetgeving. De circulaire dient slechts om een integraal overzicht te
geven van de relevante bepalingen. Zodra de circulaire is vastgesteld,
zal  ik deze ter informatie aan u toezenden. Overigens ben ik voornemens
alle betrokken ambtenaren aldaar via kennisoverdracht voor te bereiden
op hun (nieuwe) taken bij de verkiezingen. 

Tijdstip sluiting stemlokalen

De heer Leerdam vraagt mij waarom de regering van mening is dat er
slechts sprake zal zijn van geringe kiezersbeinvloeding vanwege het feit
dat de stemlokalen op de eilanden nog open zijn op het moment dat in
Nederland de uitslagen al bekend worden. Hij vraagt mij of het kabinet
bereid is bij de eerstvolgende verkiezingen hiernaar een onafhankelijk
onderzoek te laten uitvoeren om na te gaan in hoeverre dit probleem zich
in de praktijk voordoet. De heer Van Raak vraagt mij in dit verband te
regelen dat de stembureaus op de BES-eilanden voor de Tweede
Kamerverkiezing en de verkiezing voor het Europees Parlement om 15.00
lokale tijd sluiten. 

Ik antwoord deze leden dat ik de huidige regeling heb gekozen omdat op
deze manier de inwoners van de BES-eilanden gedurende een even lange
periode hun stem kunnen uitbrengen als de inwoners van het Europese deel
van Nederland namelijk van 7.30 uur tot 21.00 lokale tijd. Nu in
Nederland handmatig wordt geteld zijn veelal de eerste resultaten pas
rond middernacht beschikbaar. Gegeven een tijdsverschil van 5 of 6 uur
is dan aldaar immers al 19.00 uur. Ik meen dat het beschikbaar zijn van
de eerste resultaten in Nederland kiezers in de BES die voornemens zijn
hun stem uit te brengen, er niet van zal weerhouden te stemmen. Een
onderzoek naar de vraag of sprake is van een dergelijke invloed, acht ik
niet goed uitvoerbaar. Dat bij de verkiezing van de Tweede Kamer en het
Europees Parlement de stembureaus op de Nederlandse Antillen en Aruba om
15.00 sluiten heeft overigens te maken met het feit dat het hier om
briefstembureaus gaat. Deze (brief)stemmen kunnen reeds voor de dag van
stemming worden uitgebracht. 

Gebruik van kleuren en symbolen op het stembiljet

De heer Van Raak vraagt mij of ik bereid ben om net als in de Antillen
kleuren en symbolen van politieke partijen op het stembiljet toe te
staan. Ook mevrouw Van Gent heeft aangegeven dit een goed idee te
vinden. 

Ik vind dit een sympathieke gedachte. In de memorie van toelichting heb
ik op dit punt gesteld dat het kabinet bereid is te onderzoeken in
hoeverre er draagvlak bestaat voor het introduceren van een dergelijke
mogelijkheid en wat de uitvoeringstechnische consequenties hiervan zijn.
Ik heb ook aangegeven dat een dergelijk systeem gepaard zal moeten gaan
met een registratiesysteem analoog aan het registratiesysteem voor de
namen van politieke partijen. 

Verlengd loket in Nederland voor indienen kandidatenlijsten op de
BES-eilanden

De heer Van Raak vraagt mij om een verlengd loket in Nederland in te
stellen waar kandidatenlijsten kunnen worden ingediend. 

Ik acht het instellen van een dergelijk verlengd loket niet
noodzakelijk. Ik ga er vanuit dat Nederlandse politieke partijen over
lokale contacten zullen beschikken en in de toekomst ook zeker leden
zullen hebben die woonachtig zijn op deze eilanden en dat op deze
eilanden partijafdelingen zullen ontstaan, al dan niet in zusterverband
met een Nederlandse politieke partij. Dat zal er toe leiden dat deze
lokale vertegenwoordigers aldaar een kandidatenlijst kunnen indienen.
Een verlengd loket acht ik hiervoor niet noodzakelijk. Ook in het
Europese deel van Nederland moet een partij die niet kiest voor centrale
kandidaatstelling immers in elk van de kieskringen een lijst indienen. 

Waarborgsommen

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt of ik kan aangeven of de bij de omrekening
van de waarborgsommen gehanteerde verhouding 1:1 tot in lengte van dagen
zal worden toegepast. 

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven is de
regeling op dit punt niet specifiek voor de Kieswet maar geldt voor alle
wettelijk vastgelegde omrekeningen van vergelijkbare geldsommen. Bij de
omrekening van bedragen waarmee op zichzelf geen inkomens- of
koopkrachteffecten gemoeid zijn (zoals de waarborgsommen uit de
Kieswet), is om praktische redenen uitgegaan van pariteit tussen de
dollar en de euro. Dit levert een eenvoudige omrekenregel op, die ook
recht doet aan het verschil in welvaartspeil tussen de BES en Europees
Nederland en het wisselkoersverschil tussen de dollar en de euro. Deze
omrekenregel is echter niet in beton gegoten. Indien op enig moment de
hoogte van de in de Kieswet opgenomen waarborgsommen aanpassing zou
behoeven, zal bij het bepalen van de daarmee corresponderende
dollarbedragen voor de BES opnieuw naar de in dat kader te hanteren
omrekenregel worden gekeken. Als dan bijvoorbeeld blijkt dat de
verschillen tussen Europees Nederland en de BES zijn afgenomen, ligt
bijstelling van de thans in het kader van de transitie gehanteerde
omrekenregel voor de hand. 

  

 

 

Invoering van de regelgeving met betrekking tot de openbare lichamen

Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Invoeringswet openbare lichamen

Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31 957)

Cd-romā€™s en systematiek

De heer Leerdam heeft een opmerking gemaakt over de vormgeving van de
Invoeringswet. Hij merkt op dat via een bijlage bij het wetsvoorstel een
hele lijst bestaande, geconsolideerde Antilliaanse regelgeving tot
nationale wetgeving wordt verheven. Zijn fractie meent dat deze op
gespannen voet staat met de in de Grondwet verankerde procedure voor het
tot stand komen van nationale wetgeving.

Ik reactie hierop merk ik op dat er waarschijnlijk sprake is van een
misverstand. Het lijkt mij nuttig om de voorgestelde
invoeringssystematiek nog een keer uit te leggen.

Op grond van het Slotakkoord van oktober 2006 is het uitgangspunt dat na
de transitiedatum vooralsnog de huidige Antilliaanse regelgeving op de
eilanden van toepassing blijft. Zodra Bonaire, Sint Eustatius en Saba
onderdeel van het Nederlandse staatsbestel uitmaken, kan daar uiteraard
uitsluitend Nederlandse regelgeving gelden. Daarom worden de
Nederlands-Antilliaanse regelingen (dat wil zeggen landsverordeningen,
landsbesluiten en ministeriƫle beschikkingen) die van toepassing moeten
blijven, omgevormd tot (Nederlandse) wetten, algemene maatregelen van
bestuur en ministeriƫle regelingen, die overigens alleen zullen gelden
op de eilanden.

De omvorming van de Nederlands-Antilliaanse regelingen tot Nederlandse
regelgeving vindt plaats door middel van de Invoeringswet BES. In de
bijlage bij deze wet, ook wel de ā€œIBES-lijstā€ genoemd, wordt per
ministerie opgesomd welke Antilliaanse regelingen het betreft, met
andere woorden welke Antilliaanse regelingen als Nederlandse regelgeving
van toepassing blijven. In de IBES-lijst wordt tevens aangegeven of zij
na de transitie zullen worden aangemerkt als formele wet, als algemene
maatregel van bestuur of als minsteriele regeling.

Zodra de Invoeringswet BES inwerking is getreden, worden de van
oorsprong Antilliaanse regelingen die de status hebben verkregen van
formele wet, via de Aanpassingswet BES gewijzigd in verband met de
nieuwe staatkundige structuur. De als AMvB of ministeriƫle regeling
aangemerkte regelingen worden bij AMvB onderscheidenlijk ministeriƫle
regeling gewijzigd.

Over de exacte inhoud van de om te vormen regelingen mag geen
onduidelijkheid bestaan. De meeste regelingen zijn na hun publicatie
meermaals gewijzigd of aangevuld. Daarom zijn met het oog op de huidige
wetgevingsoperatie de teksten van die regelingen geconsolideerd tot 15
december 2008. Consolidatie van een wettekst houdt in dat de
oorspronkelijke basistekst alle wijzigingen tot een bepaalde datum
worden verwerkt. 

Om absolute zekerheid te hebben over de precieze inhoud van de
Nederlands-Antilliaanse regelingen waarnaar in de Invoeringswet BES
(althans in de IBES-lijst) wordt verwezen, zijn de geconsolideerde
teksten geformaliseerd. Hiertoe heb ik de geconsolideerde teksten van de
regelingen die tot wet zullen worden omgevormd bij besluit van 15
september 2009 vastgesteld. De teksten van de regelingen die als AMvB of
ministeriƫle regeling van toepassing zullen blijven, zijn vastgesteld
bij besluit van 15 december 2009.

De geconsolideerde teksten, zoals deze aldus zijn vastgesteld, zijn op
het ministerie van BZK ter inzage gelegd. Bovendien zijn deze teksten op
een tweetal cd-romā€™s verspreid onder een aantal betrokkenen bij de
voorbereiding van de BES-regelgeving, zodat de geconsolideerde teksten
eenvoudig digitaal kunnen worden geraadpleegd. Voor de wijzigingen van
Antilliaanse regelingen in de Aanpassingswet BES is immers van deze
teksten uitgegaan. 

Het is niet zo, dat reeds de vaststelling van de geconsolideerde teksten
door mij tot gevolg heeft dat deze teksten als wet of lagere regelgeving
zullen gaan gelden voor de eilanden. Daarvoor moet eerst de
Invoeringswet BES inwerking zijn getreden, die vanzelfsprekend de
normale procedure doorloopt. De kamer heeft ook alle mogelijkheden om
via de Aanpassingswet BES amendementen op de geconsolideerde teksten aan
te brengen.

De voorgestelde constructie kan als ā€œbijzonderā€ worden bestempeld
ā€“ het betreft dan ook een bijzondere situatie. De constructie past
echter in de normale wetgevingsprocedure en staat naar het oordeel van
de regering niet op gespannen voet met de Grondwet. Gezocht is naar een
systematiek, die enerzijds zo veel mogelijk recht doet aan de normen van
inzichtelijkheid en kenbaarheid van regelgeving en anderzijds zo
praktisch mogelijk is. 

De heer Van Bochove heeft een verschil ontdekt tussen de cd-rom met
wetgeving en de huidige tekst van het Antilliaanse Burgerlijk Wetboek.
Hij vraagt welk van de twee wet wordt op de eilanden.

Graag wil ik beginnen met hem hartelijk te danken. Voor het ontdekken
van fouten en misstellingen is de oplettendheid van elke gebruiker van
de databank met Antilliaanse regelgeving van onschatbare waarde. Ook in
wetten.nl, de databank met Nederlandse regelgeving die al meer dan 25
jaar bestaat, vinden gebruikers elk jaar gemiddeld meer dan 30 fouten.
Ik ben degenen die de moeite nemen een mail naar de redactie te sturen,
erg dankbaar. De databank met Antilliaanse regelgeving is pas recent
opgeleverd; die is nog niet zo goed als wetten.nl. 

Dan ga ik nu over tot de concrete vondst van de heer Van Bochove. Hij
heeft een fout gevonden in de cd-rom; de databank gaf in dit geval de
goede tekst, zij het pas nadat de cd-rom was vastgesteld. 

Nadat de Nederlands-Antilliaanse regelingen die status van wet krijgen
op 15 september 2009 door mij waren vastgesteld, is helaas gebleken dat
er in een beperkt aantal regelingen, waaronder de door de heer Van
Bochove genoemde specifieke onderdelen van de Boeken 3 en 7 van het
Burgerlijk Wetboek (m.b.t. onverdeelde boedels en time sharing) toch nog
enkele omissies zaten. Deze regelingen zijn inmiddels getraceerd. De
teksten van de desbetreffende regelingen zullen opnieuw door mij moeten
worden vastgesteld. Hiertoe zal ik vandaag of morgen een nieuw
vaststellingsbesluit aan u toezenden. Daarin zal ik de vondst van de
heer Van Bochove meenemen.

Los hiervan blijft het nog mogelijk dat er verschillen zijn tussen de
vastgestelde geconsolideerde teksten en de teksten zoals die thans
officieel in de Nederlandse Antillen luiden. Dit kan te maken hebben met
onduidelijkheden in de bestaande regelingen, maar er kunnen ook
simpelweg foutjes ingeslopen zijn. Van belang is, dat de geconsolideerde
teksten, zoals door mij vastgesteld, gaan gelden. Dit volgt uit artikel
2 van het wetsvoorstel.

Wijziging wet bij ministeriƫle regeling

De heer Van Raak heeft een aantal kritische vragen gesteld met
betrekking tot de in de Invoeringswet voorgestelde vangnetbepalingen,
die het mogelijk maken dat de IBES-lijst en de op die lijst geplaatste
regelingen bij ministeriƫle regeling worden gewijzigd. Hiermee wordt
immers de rol van de Kamer als medewetgever en controleur van de
regering uitgehold, zeker nu thans nog niet kan worden aangegeven in
welke gevallen van die mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt.

Ik kan mij heel goed voorstellen, dat een kamerlid grote moeite heeft
met een constructie op grond waarvan een eenmaal vastgestelde formele
wet naderhand bij een regeling van lager niveau, dus buiten het
parlement om, kan worden gewijzigd. Niet voor niets heeft de Eerste
Kamer destijds een motie van senator Jurgens aangenomen, waarin een
dergelijke constructie als onaanvaardbaar werd aangemerkt. Aanleiding
voor de motie was dat dergelijke delegatieconstructies soms werden
gebruikt bij de implementatie van EG-regelgeving om snelle implementatie
mogelijk te maken. De regering heeft die motie uiteindelijk ook
overgenomen. Desalniettemin hecht zij er aan de in de artikelen 19 tot
en met 21 van de Invoeringswet voorgestelde vangnetregeling te
handhaven. 

Het overnemen en transformeren van de regelgeving van een ander land is
een exercitie die uniek is en waarmee nooit eerder ervaring is opgedaan.
Bovendien is het tijdsbestek waarbinnen deze hele operatie moet
plaatsvinden relatief kort. Onvolkomenheden en omissies kunnen daarom
niet worden uitgesloten, maar het is niet mogelijk op voorhand aan te
geven op welke punten zich deze zullen voordoen. Ook kunnen er kort voor
de transitiedatum nog bestaande Nederlands-Antilliaanse regelingen
opduiken of nieuwe regelingen worden vastgesteld, die na de transitie
echt van toepassing moeten blijven. 

Met het oog op de keuzes die gemaakt moesten worden met betrekking tot
de invoeringssystematiek, in het bijzonder die van de mogelijkheid om
formele wetgeving te wijzigen bij regelgeving van lager niveau, heb ik
reeds in september 2008 een Nota ā€œJuridische keuzes regelgeving
Bonaire, Sint Eustatius en Sabaā€ aan het parlement gestuurd.

Het land Nederlandse Antillen heeft nog 88 landsverordeningen in
behandeling, die vĆ³Ć³r 10-10-10 inwerking moeten treden.

De mogelijkheid om de wet bij ministeriƫle regeling te wijzigen kan
niet gemist worden om in dringende situaties problemen snel op te lossen
en eventuele nieuwe Antilliaanse regelgeving op de valreep in te voeren.
Vanzelfsprekend zal de regeling slechts terughoudend worden toegepast. 

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is overigens
voorzien in een wettelijke goedkeuringsprocedure achteraf. Deze
goedkeuringsprocedure geldt zowel voor wat betreft de (eenmalige)
bevoegdheid om de IBES-lijst te wijzigen, als voor de bevoegdheid om
gedurende het eerste jaar na de transitie de van oorsprong Antilliaanse
regelingen aan te passen. In die zin wordt de rol van het parlement bij
gebruikmaking van de vangnetregeling dus alsnog gerespecteerd.

In reactie op een aantal vragen van de heer Van Bochove met betrekking
tot de vangnetbepalingen bevestig ik nogmaals dat het hier gaat om een
echte noodmaatregel. Dit is in de verschillende artikelen verankerd door
de formulering ā€œter voorkoming van onaanvaardbare gevolgenā€. Een
kleine nuancering is hierbij nog op zijn plaats. De mogelijkheid om de
van oorsprong Antilliaanse regelingen bij ministeriƫle regeling te
wijzigen kan ook worden gebruikt ā€œvoor de toepassing van die
regelingenā€. Hiermee wordt gedoeld op beleidsarme, technische
wijzigingen. Achtergrond hiervan is dat deze regelingen zo snel mogelijk
moeten worden aangepast aan de nieuwe staatkundige structuur.

De mogelijkheid om gebruik te maken van de vangnetbepalingen bestaat tot
Ć©Ć©n jaar na de transitiedatum. De bevoegdheid is namelijk in het
wetsvoorstel uitdrukkelijk beperkt tot die termijn.

Recente Nederlands-Antilliaanse regelgeving

De heer Leerdam heeft gevraagd of het nieuwe Wetboek van Strafrecht bij
nota van wijziging wordt ingevoerd als het voor oktober 2010 wordt
aangenomen. Ook suggereerde hij dat de Nederlandse wetgever een signaal
afgeeft naar de Nederlandse Antillen dat tot terughoudendheid in het
maken van nieuwe Antilliaanse regelgeving zou kunnen bijdragen. 

Zolang het land de Nederlandse Antillen nog bestaat, kan tot de
transitie nog steeds nieuwe Antilliaanse regelgeving tot stand komen.
Het is niet aan de Nederlandse wetgever om de Antilliaanse wetgever te
verzoeken hierin terughoudend te zijn. Zoals ik al aangaf, is het de
bedoeling dat nog 88 ontwerp-landsverordeningen vĆ³Ć³r 10-10-10 zullen
worden afgehandeld.

De regering heeft er bij de opstelling van de IBES-lijst en de
aanpassingen in de Aanpassingswet BES om pragmatische redenen voor
gekozen uit te gaan van de regelgeving zoals die op 15 december 2008
gold. Regelgeving die na die datum tot stand is gekomen of nog zal
komen, wordt in beginsel pas van toepassing op de eilanden na aanpassing
van de IBES-lijst en/of aanpassing via de Aanpassingswet. Van dit
uitgangspunt kan bijvoorbeeld worden afgeweken als er nieuwe regelgeving
tot stand komt die 

meer overeenkomt met de Nederlandse regelgeving ter zake, 

noodzakelijke onderhoud of modernisering betreft,

een duidelijke verbetering inhoudt ten opzichte van de eerdere
regelgeving, of 

een dringende situatie betreft. 

Overigens zal ik maandag in het vervolg van het wetgevingsoverleg nader
mondeling ingaan op de criteria voor het al dan niet overnemen van
Nederlands-Antilliaanse regelingen.

Wetboek van Strafrecht 

Ik bespeur bij de heer Van Leerdam enige twijfel op het punt van het
Wetboek van Strafrecht. Die twijfel deel ik. Wij hebben er namelijk voor
gekozen om in navolging van het uitgangspunt dat de bestaande
Antilliaanse wetgeving in beginsel blijft gelden, ook het bestaande
Wetboek van Strafrecht te handhaven en aan te passen in de
Aanpassingswet. Die keuze is mede ingegeven door het feit dat er toen
nog geen duidelijkheid bestond over het moment waarop het
wetgevingstraject voor het nieuwe Wetboek van Strafrecht voor de
Nederlandse Antillen zou zijn afgerond. Er is nu wat meer zicht op de
stand van de procedure. We weten echter nog steeds niet precies wanneer
dit project kan worden afgerond en op welk tijdstip het wetboek
daadwerkelijk in werking kan treden. Maar ook al zou dit vĆ³Ć³r de
transitie het geval zijn, dan nog lijkt het niet wenselijk om op zoā€™n
korte termijn de nieuwe tekst over te nemen voor de eilanden. Dat zou
betekenen dat we op zeer korte termijn alle gerelateerde wetgeving
zouden moeten aanpassen. Van de keuze om het huidige wetboek aan te
passen en moderniseren moeten we nu niet afstappen. Daarvoor zijn we te
ver in ons proces. 

Bij de modernisering van het huidige Antilliaanse Wetboek van Strafrecht
ten behoeve van de eilanden is overigens voortdurend rekening gehouden
met de ontwerpteksten van het nieuwe wetboek. Dit betekent dat door de
aanpassingen het Wetboek van Strafrecht BES al nauw verwant zal zijn aan
het nieuwe wetboek, en overigens ook aan het Nederlandse Wetboek van
Strafrecht. Met deze zorgvuldige aanpak strookt niet dat op de valreep
alsnog een nieuw Wetboek van Strafrecht bij nota van wijziging zou
worden ingevoerd. De invoering van een nieuw Wetboek van Strafrecht is
immers een grootscheepse operatie die ook de nodige consequenties heeft
voor andere wetgeving (het Wetboek van Strafvordering, verwijzingen naar
strafbaarstellingen in andere wetten, penitentiaire wetgeving,
overgangsrecht). De regering acht het niet verantwoord om dit op stel en
sprong te regelen. Dit betekent dat pas op een later tijdstip nadere
besluitvorming zal plaatsvinden over de eventuele vervanging van de
strafwet die op de eilanden zal gelden.

Aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke
positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen
Nederland (Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba) (31 959)

Algemeen

De heer Van Raak vraagt of ik eens per wetsvoorstel zou kunnen uitleggen
waarom juist hier de Nederlandse of de Antilliaanse regels moeten
gelden, of waarom juist hier bijzondere regels voor de eilanden worden
gemaakt. Ook Mevrouw Ortega vraagt om een overzicht op dit punt. 

Het gaat te ver om dit van alle regelgeving op overzichtelijke wijze aan
te geven. Bij wijze van voorbeeld ga ik op een aantal beleidsterreinen
in op de keuzes die hier zijn gemaakt. 

Buitenlandse Zaken

Sanctiewet 1977

Toepassing van de Sanctiewet 1977 op de BES bewerkstelligt dat in
Nederland en op de BES eenzelfde instrument voor de implementatie van
dezelfde internationale verplichtingen kan worden ingezet. De Sanctiewet
1977 bevat niet zelf de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van internationale sanctieregimes maar bevat de grondslag voor het
totstandbrengen van die regels. Sancties die de Veiligheidsraad heeft
ingesteld gelden voor het gehele Koninkrijk. Het ligt in de rede dat die
sancties op eenzelfde basis in Nederland worden geĆÆmplementeerd als in
de BES.

Economische Zaken

Voor het omzetten van de landsverordeningen op het terrein van
Economische Zaken is aansluiting gezocht bij het gekozen uitgangspunt
dat zoveel mogelijk de Antilliaanse regelgeving wordt gehandhaafd.
Alleen op het terrein van de statistiek wordt de Nederlandse Wet op het
Centraal bureau voor de statistiek mede van toepassing verklaard op de
BES-eilanden. Dit laatste heeft als voordeel dat er (nog) slechts Ć©Ć©n
wet van toepassing is op alle statistiekactiviteiten, zowel in Nederland
als op de BES-eilanden, wat de eenduidigheid en transparantie ten goede
komt. Bovendien biedt genoemde wet een grotere flexibiliteit t.o.v. het
statistisch programma voor de BES-eilanden.

Justitie

Op het terrein van de rechtspleging en de rechtspositie van rechterlijke
ambtenaren is gekozen voor een regeling die aansluit bij de nieuwe
Rijkswet Gemeenschappelijk Hof die gaat gelden voor het gehele
Caribische deel van het Koninkrijk. Op het terrein van de
bekendmakingsregelgeving is gekozen voor de Nederlandse regelgeving
omdat de BES-wetgeving deel gaat uitmaken van het Nederlandse
staatsbestel. Het zou onzinnig en bovendien onpraktisch zijn om voor de
BES-eilanden een afwijkende regeling te hanteren. De Algemene
termijnenwet is van toepassing verklaard omdat er nauwelijks verschillen
bestaan tussen het Antilliaans recht en het Europees Nederlands recht.
Een afzonderlijke regeling voor de BES is dan niet bijzonder doelmatig. 
Op het terrein van de bescherming van persoonsgegevens wordt de Wet
bescherming persoonsgegevens-BES ingevoerd daar waar geen
Nederlands-Antilliaanse regelgeving op dit terrein bestaat.  De reden
daarvoor is dat zowel de Grondwet als internationale verplichtingen
daartoe nopen. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES wordt qua
terminologie en bevoegde rechter aangepast aan de nieuwe staatkundige
realiteiten, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het feit dat de
US dollar de gangbare valuta op de BES zal zijn (artikel 8.31 ABES). Op
hele specifieke strafrechtelijke terreinen, waarvoor vaak geen
Antilliaanse regelgeving bestond, is Nederlandse wetgeving ingevoerd.
Dit heeft te maken met de besluitvorming op grond van die wetten ā€“
bijvoorbeeld bij de Uitleveringswet en de Gratiewet ā€“ , maar ook met
verdragsrechtelijke verplichtingen. Voorbeelden daarvan zijn de Wet
internationale misdrijven en de wetgeving voor de bijzondere
straftribunalen, zoals het Joegoslaviƫ-Tribunaal. 

Landbouw

Wet voorschriften bestrijdingsmiddelen BES

De bestrijdingsmiddelenregelgeving van de Nederlandse Antillen blijft
materieel gelden, omdat dat in lijn is met het kabinetstandpunt en omdat
het Nederlandse wettelijke stelsel voortvloeit uit EU regelgeving, is
toegesneden qua beoordeling op het klimaat en de omstandigheden voor het
Nederlandse grondgebied, zodat het Nederlandse wettelijke stelsel niet
zonder meer 1 op 1 kan worden overgezet op de BES. DatĀ zouĀ bovendien
voor zwaardere uitvoeringslastenĀ zorgen. 

Wet grondslagen natuurbeheer en ā€“bescherming BES

De natuurregelgeving van de Nederlandse Antillen blijft materieel
gelden. De ten opzichte daarvan doorgevoerde wijzigingen zijn van
ondergeschikte aard. Het belangrijkste verschil is dat de bevoegdheid om
ter uitvoering van internationale verplichtingen natuurparken in te
stellen, behalve bij de eilanden, tevens is neergelegd bij de Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zodat deze op dit punt te
allen tijde zijn verantwoordelijkheid voor de uitvoering van
internationale verdragen kan waarmaken. Tegen dezelfde achtergrond is de
bevoegdheid tot het verstrekken van CITES-vergunningen ā€“ thans een
bevoegdheid van de Nederlandse Antillen - neergelegd bij een door de
minister van LNV in te stellen beheersinstantie.

Visserijwet BES

De visserijregelgeving van de Nederlandse Antillen blijft materieel
gelden. Inhoudelijk is er een aanpassing gedaan om een inconsistentie
die bestond in de Visserijlandsverordening weg te nemen. In de
verordening werden de bestuurscolleges van de eilandsgebieden van de
Nederlandse Antillen aangewezen als bevoegde organen voor het verlenen
van vergunning aan hun ingezetenen voor het vissen in de visserijzone
met vaartuigen met een inhoud van minder dan zes bruto registerton of
een lengte van minder dan 12 meter. In dezelfde verordening werd het
vissen in de visserijzone met deze vaartuigen echter uitgezonderd van de
vergunningsplicht. De bepaling over het aanwijzen van de
bestuurscolleges is daarmee overbodig en is derhalve geschrapt.

Fytosanitair

Bonaire, Saba en Sint Eustatius kennen in het geheel geen regelgeving
met betrekking tot het optreden en verbreiden van door schadelijke
organismen veroorzaakte ziekten en plagen bij planten, de zogenaamde
plantenziekten. Gezien echter het belang van het beschermen van de
groene ruimte en de teelten op genoemde eilanden en gezien het
economisch belang van de export van planten en plantaardige producten
voor het Europese deel van Nederland en de mogelijke internationale
gevolgen van plantenziekten op de genoemde eilanden voor die export,
wordt het als noodzakelijk gezien omĀ enkele bepalingen ten aanzien van
het bestrijden en verspreiden van plantenziekten voor genoemde eilanden
te introduceren. 

Ter voorkoming van introductie van voor planten schadelijke organismen
of de verspreiding daarvan kent het Europese deel van Nederland
gedetailleerde voorschriften over deze plantenziekten, in en op basis
van de Plantenziektenwet. In genoemde regelgeving zijn tevens de eisen
opgenomen die de International Plant Protection Convention (hierna:
IPPC) en de Europese Unie in het fytosanitaire veld stellen. De IPPC is
op Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet van toepassing. En aangezien de
status van genoemde eilanden ten aanzien van de Europese Unie niet
wijzigt, zijn ook de eisen die de Europese Unie stelt aan lidstaten in
het fytosanitaire veld niet van toepassing. De gehele Plantenziektenwet
met de onderliggende regelgeving is daarom juridisch onnodig,Ā niet in
lijn met het kabinetsstandpunt en, gezien de lasten voor zowel burgers,
bedrijfsleven en overheid die het gehele regelgevende kader met zich
meebrengt, onwenselijk. 

Met de introductie van de relevante artikelen in de IBES, wordt beperkt
het kader ter wering, bestrijding en het voorkomen van verspreiding van
plantenziekten overgenomen, welke in de Plantenziektenwet is neergelegd.

Veterinair

De reeds bestaande Antilliaanse landsverordeningen op veterinair gebied
worden in de Invoeringswet BES aangemerkt als algemene maatregel van
bestuur. Het is noodzakelijk dat er een wettelijke grondslag wordt
gecreƫerd waarop deze algemene matregelen van bestuur kunnen worden
gebaseerd. Er is voor gekozen deze grondslagen op te nemen in de
Invoeringswet BES. De artikelen 18.2.1 tot en met 18.2.4 voorzien in de
grondslagen voor de veterinaire regelgeving van Bonaire, Sint Eustatius
en Saba. Tevens is voorzien in een mogelijkheid voor de Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om in bijzondere situaties een
vrijstelling of ontheffing van de regelgeving te verlenen.

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Zorgverzekering, medische hulpmiddelen en marktordening gezondheidszorg

Er worden bijzondere regels op het terrein van de zorgverzekering
gesteld, omdat de ziektekostenverzekeringen op de Nederlandse Antillen
op dit moment in verschillende, op specifieke groepen personen gerichte
regelingen zijn ondergebracht. Daardoor bestaat er een lappendeken aan
verzekeringen voor curatieve zorg, waarbij een gestroomlijnde
financiering ontbreekt. Wel is de gehele bevolking voor de kosten van
langdurige zorg gedekt op grond van de Algemene Verzekering Bijzondere
Ziektekosten (AVBZ). 

De regering acht handhaving van deze situatie gelet op de geringe omvang
van de te verzekeren populatie (circa 20.000 personen) ongewenst. Er
bestaan echter ook bezwaren tegen het Ć©Ć©n op Ć©Ć©n van toepassing
verklaren van de Nederlandse Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene
Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) op de BES-eilanden. Zo is het
zorgaanbod ter plekke door de beperkte populatie op de eilanden niet
vergelijkbaar met het Nederlandse zorgaanbod. Ook is de inkomenssituatie
van de inwoners van de eilanden van dien aard dat invoering van
Nederlandse ziektekostenpremies niet mogelijk is.

Van een vraaggestuurd verzekeringsmodel waarbij de nadruk wordt gelegd
op marktwerking en concurrentie tussen zorgaanbieders kan op de
BES-eilanden geen sprake zijn. Ten slotte ontbreekt er op de
BES-eilanden ook (nog) een goed functionerende markt waarop
zorgverzekeraars met elkaar kunnen concurreren om de gunst van de
verzekerde.

Gelet op het voorgaande wordt voor de BES-eilanden voorzien in een
nieuwe ziektekostenverzekering voor alle inwoners, die op de specifieke
situatie van de eilanden is toegespitst: de Zorgverzekering BES. Deze
verzekering zal bij inwerkingtreding alle bestaande regelingen vervangen
en omvat zowel curatieve zorg als langdurige zorg. Om bovenstaande
redenen kan de Wet marktordening gezondheidszorg ook niet op de
BES-eilanden van toepassing worden verklaard en zullen er op dit terrein
ook bijzondere regels worden gesteld. 

Beroepen individuele gezondheidszorg

Op het terrein van de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden
bijzondere regels gesteld.

Voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg op de BES-eilanden
zijn thans ā€“ met uitzondering van de regels op het gebied van
tuchtrecht ā€“ nog geen wettelijke voorschriften van kracht. Het is
wenselijk dat op de BES-eilanden uiteindelijk een met de Wet op de
beropen in de individuele gezondheidszorg vergelijkbaar wettelijk
systeem wordt ingevoerd. Dit zal een geleidelijk proces moeten zijn,
gelet op het feit dat er nu nog geen wettelijke regels gelden voor de
uitoefening van specifieke beroepen. 

Maatschappelijke ondersteuning

Op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning worden bijzondere
regels gesteld. Op de eilanden bestaat er op dit terrein geen wetgeving
of andere structurele voorzieningen. De Wet maatschappelijke
ondersteuning kan niet zo worden ingevoerd op de BES-eilanden. De Wmo
wordt in Nederland namelijk uitgevoerd door gemeeten; de BES-eilanden
worden openbare lichamen, geen gemeenten. De vraag of, en zo ja welke,
partij verantwoordelijk zal worden voor taken op het terrein van de
maatschappelijke ondersteuning moet nog worden beantwoord. Hetzelfde
geldt voor de vraag wat het gewenste voorzieningenniveau zou moeten
zijn. 

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

AIVD

De heer Van Bochove vraagt op welke termijn naar verwachting voldaan zal
worden aan de eisen van de Nederlandse Grondwet en het EVRM. 

Allereerst wordt opgemerkt dat waar het gaat om de BES-eilanden, de Wet
op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) daarop
volledig van toepassing zal worden. Deze wet voldoet in alle opzichten
aan de eisen van de Grondwet en het EVRM. 

Waar het gaat om de toekomstige landen CuraƧao en Sint Maarten merk ik
het volgende op. Beide (nieuwe) landen zullen ieder een eigen
veiligheidsdienst krijgen. Nationale veiligheid is immers een
landsaangelegenheid waarvoor ieder land dus een eigen voorziening zal
moeten treffen. De thans bestaande veiligheidsdienst voor de Nederlandse
Antillen (VNA) zal opgaan in de nieuwe veiligheidsdienst voor het land
CuraƧao en op Sint Maarten zal een geheel nieuwe veiligheidsdienst
worden opgericht. Beide nieuwe diensten zullen dienen te worden
ingesteld op basis van een daartoe strekkende landsverordening, waarin
naast hun instelling ook een regeling zal worden opgenomen aangaande
onder meer de aan deze diensten opgedragen taken, hun bevoegdheden en
het onafhankelijke toezicht. Tussen de veiligheidsdiensten van het
Koninkrijk zijn omtrent de eisen waaraan een wettelijke regeling voor
dergelijke diensten dient te voldoen, gezamenlijke afspraken gemaakt. De
aanwezigheid van een adequaat juridisch kader - en dat is naar ons
oordeel een kader dat voldoet aan de eisen van de Grondwet (overigens
waar het gaat om de nieuwe landen CuraƧao en Sint Maarten de daarvoor
vast te stellen Staatsregeling) en het EVRM - is namelijk een
belangrijke randvoorwaarde voor samenwerking tussen de diensten binnen
het Koninkrijk. Er is dus een gedeeld belang om tijdig tot een adequate
wettelijke regeling te komen. Vanuit Nederland, in het bijzonder door de
AIVD, werd en wordt actief bijstand verleend bij het concipiƫren van de
voor beide diensten vereiste wettelijke grondslag. Anders dan de heer
Van Bochove suggereert, is er dus geenszins sprake van lijdzaamheid aan
de kant van Nederland. De thans voorliggende concepten voldoen naar ons
oordeel aan de daaraan te stellen eisen. Overigens wordt opgemerkt dat
de ontwerp-landsverordeningen ook door de onafhankelijke
toetsingsadviescommissie zullen worden beoordeeld aan de hand van de
criteria zoals overeengekomen tussen de landen van het koninkrijk (zie
de brief  de algemeen secretaris van de Voorbereidingscommissie Ronde
Tafel Conferentie van 7 maart 2006; zie kamerstukken II 2007/08, 31 200
IV, nr. 34). Er is op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen
dat de totstandbrenging van de vereiste wettelijke regeling voor deze
nieuwe diensten niet tijdig zal worden afgerond. 

De heer Brinkman stelde de vraag wanneer de nieuwe openbare lichamen
volledig voldoen aan de WIV 2002 en of de inwerkingstelling van de WIV
2002 adequaat is geregeld bij de officiƫle incorporatie van de eilanden
in het Nederlandse staatsbestel. 

In antwoord hierop kan ik mededelen dat op het moment dat de
BES-eilanden deel uit gaan maken van Nederland de WIV 2002 vanaf dat
moment volledig van toepassing zal zijn op deze eilanden; de vraag of de
openbare lichamen voldoen aan de WIV 2002 is daarbij niet aan de orde.
Met het oog op de uitvoering van de WIV 2002 vanaf het moment van
transitie, en daarmee reageer ik ook meteen op de vervolgvraag, namelijk
welke voorzieningen dienen te worden gerealiseerd om veilig te
communiceren tussen het kantoor te Zoetermeer en de eilanden, wordt door
de AIVD gewerkt aan de inrichting van een zogeheten artikel
60-organisatie (Regionale Inlichtingendienst) bij het politiekorps voor
de BES-eilanden; daartoe behoort uiteraard ook het voorzien in adequaat
beveiligde verbindingen om met het kantoor te Zoetermeer te kunnen
communiceren.

SĆ©dula / Identiteitskaart BES

De heren Van Bochove, Leerdam, Van Raak en Brinkman hebben hun
bezorgdheid geuit over het lage beveiligingsniveau van de huidige
sƩdula en vragen waarom op de BES-eilanden nu niet overgegaan kan
worden op invoering van de Nederlandse identiteitskaart. De heer Van
Bochove lijkt er daarbij vanuit te gaan dat de overgang op termijn naar
de Nederlandse systematiek en de Nederlandse identiteitskaart al een
vaststaand feit is. 

Dat is echter niet het geval. Zoals vermeld in de nota naar aanleiding
van het verslag bij het wetsvoorstel ABES heb ik de intentie om op
termijn de sƩdula te vervangen door de Nederlandse identiteitskaart.
Echter, alvorens daarover definitief te kunnen besluiten wil ik eerst
een inventarisatie laten uitvoeren naar de mogelijke gevolgen van een
dergelijke stap. Er bestaan immers belangrijke verschillen tussen beide
kaarten.

Zo is de sƩdula op de BES-eilanden een verplicht identiteitsdocument
voor iedere ingezetene ā€“ dat wil zeggen ook voor een legale
vreemdeling - van 12 jaar of ouder. In Nederland bestaat geen
verplichting om een Nederlandse identiteitskaart aan te schaffen.
Bovendien is de Nederlandse identiteitskaart, in tegenstelling tot de
sƩdula, voorbehouden aan personen met de Nederlandse nationaliteit.

Voorts is de sƩdula primair een identiteitsdocument. Met de sƩdula kan
niet naar het buitenland of naar het Europese deel van Nederland worden
gereisd. De Nederlandse identiteitskaart is op grond van de Paspoortwet
echter een reisdocument, waarmee in Europa kan worden gereisd. Daarnaast
kan de houder van een Nederlandse identiteitskaart zich binnen de
Europese Unie identificeren als EU-onderdaan. 

Het voorgaande betekent dat niet zonder meer tot vervanging van de
sƩdula door de Nederlandse identiteitskaart kan worden overgegaan. Dit
neemt niet weg dat ik, tenzij uit de inventarisatie blijkt dat
bovengenoemde en eventuele andere verschillen tussen beide documenten
valide argumenten opleveren tegen een overgang naar de Nederlandse
systematiek, op termijn de Nederlandse identiteitskaart in de BES wil
invoeren. Ik kan daar nu echter niet op vooruitlopen en mij daarom ook
nog niet vastleggen op een tijdstip voor eventuele invoering.

In dit verband wilde de heer Brinkman nog graag weten welke gevolgen het
gebruik van de sƩdula heeft voor Nederland, aangezien deze kaart in de
praktijk momenteel als reisdocument geldt binnen de Nederlandse Antillen
en ook in de toekomstige situatie wordt gestreefd naar afspraken tussen
de BES en CuraƧao, Sint Maarten en Aruba over de geldigheid van de
sƩdula als reisdocument en vice versa. 

Het streven naar het behoud van de reisfunctie van de sƩdula tussen de
verschillende Nederlandse eilanden in het Caribisch gebied dient te
worden gezien als onderdeel van het behoud van het Nederlands
Antilliaanse systeem op dit onderwerp. Dit onderdeel dient nog te worden
uitgewerkt. Ik zal dit doen in samenwerking met de minister van Justitie
die verantwoordelijk is voor het toelatingsbeleid zoals vormgegeven in
het voorstel voor de Wet toelating en uitzetting BES. Van de uitwerking
zal afhangen of de reisfunctie, al dan niet in de huidige vorm, blijft
bestaan.

Overigens merk ik op dat toelating tot de BES-eilanden geen toelating
tot Nederland inhoudt. Het Caribische en het Europese deel van Nederland
kennen vanaf de transitie ieder een eigen toelating en uitzettingsregime
op basis van separate wetgeving.

Wet basisadministraties persoonsgegevens BES

De heer Van Raak constateert dat de BES-eilanden eigen
bevolkingsadministraties houden en vraagt zich af waarom. Dit is toch
juist een onderwerp dat je in Ć©Ć©n keer goed moet regelen? 

Zoals aangegeven in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet
basisadministraties persoonsgegevens BES, heb ik het voornemen om deze
administraties op termijn in beginsel over te laten gaan naar de
Nederlandse GBA. Daarbij heb ik vermeld dat de bevolkingsadministraties
van de BES-eilanden en die in Nederland op belangrijke punten
verschillen door de afwijkende context waarin zij functioneren. In dit
verband heb ik bij wijze van voorbeeld gewezen op de bestaande afspraken
tussen de zes bevolkingsadministraties van de Caribische eilanden, de
afwijkingen in bronnen waaraan gegevens worden ontleend, het ontbreken
van een burgerservicenummer (BSN) en het feit dat de
bevolkingsadministraties BES geen functie als basisregistratie hebben.
Een ander voorbeeld betreft mijn voornemen een systeem van
verstrekkingen van persoonsgegevens uit de bevolkingsadministraties van
de BES-eilanden in te richten. Deze verstrekkingen aan afnemers hebben
betrekking op de uitvoering van de regelgeving voor de BES-eilanden.
Deze regelgeving zal op de nodige onderdelen sterk afwijken van de
regelgeving in het Europese deel van Nederland. De GBA systematiek zou
deze verstrekkingen dan ook niet zonder technische en procedurele
aanpassingen uit kunnen voeren. Het voorgaande betekent dat op dit
moment niet zonder meer kan worden overgegaan tot invoering van het
Nederlandse systeem.

Overigens geldt dat met de stappen die ik zet, het overnemen van de
bevoegdheid voor deze administraties, het uitvoeren van een
kwaliteitstraject en het inrichten van een verstrekkingensysteem, de
bevolkingsadministraties van de BES-eilanden dichter bij de GBA komen.
Dit zal de door mij in beginsel beoogde overgang naar het Nederlandse
systeem vergemakkelijken.

Hoe wordt misbruik van overheidsvoorzieningen door illegalen in de BES
voorkomen?

De heren Leerdam en Brinkman vragen hoe kan worden voorkomen dat
illegaal op de BES-eilanden verblijvende vreemdelingen ten onrechte in
aanmerking komen voor uitkeringen, voorzieningen en verstrekkingen. Zij
wijzen daarbij op het nog niet ontwikkeld zijn van verstrekkingen uit de
bevolkingsadministraties van de eilanden en op het beveiligingsniveau
van de sƩdula.

Ik ben het met de heren eens dat al het nodige moet worden gedaan om
misbruik van overheidsvoorzieningen te voorkomen. Ik wijs op de huidige
mogelijkheid voor overheidsinstanties om van betrokkene naast
overlegging van een sƩdula een uittreksel uit de
bevolkingsadministratie te verlangen. In geval van twijfel kan ook een
gerichte verificatievraag aan het bevolkingsregister worden gesteld. 

Daarnaast wordt met het oog op de transitie op dit moment gewerkt aan de
invoering van een aanzienlijk beter beveiligde sƩdula op Sint Eustatius
en Saba en wordt ook aandacht besteed aan een correcte en beveiligde
uitgifte van dit document. Voor Bonaire geldt dat zij al beschikken over
deze beter beveiligde sƩdula. 

Voorts zal met ingang van de transitiedatum stapsgewijs de mogelijkheid
van verstrekking van gegevens uit de bevolkingsadministraties worden
ingevoerd, te beginnen met de instanties die daarvoor het meest in
aanmerking komen. Deze krijgen daardoor de beschikking over de gegevens
die zij voor de uitvoering van hun taak nodig hebben.

Rijksvertegenwoordiger

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt of ik de rol van de Rijksvertegenwoordiger
bijĀ de Rijksinspecties kan aangeven.

De Rijksvertegenwoordiger heeft geen wettelijke taken of bevoegdheden
met betrekking tot de Rijksinspecties en heeft dus geen formele rol op
dit punt. 

Defensie

Sociale functie van de dienstplicht

De heer Leerdam vraagt of de regering nader inzicht kan geven in de
sociale functie van de dienstplicht. Vervult de dienstplicht vooral een
sociale functie op CuraƧao, of ook op Sint Maarten, Bonaire, Sint
Eustatius en Saba? De handhaving van de opkomstplicht in het land
Nederland Antillen hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat de
opkomstplicht ook op de drie kleine eilanden moet blijven bestaan. Kan
de staatssecretaris hier op in gaan?Ā 

Hoofddoelstelling van de Ć©Ć©n jaar durende Antilliaanse dienstplicht is
het vergroten van de kansen van Antilliaanse jongeren op de
arbeidsmarkt. Het eerste halfjaar van de dienstplicht bestaat uit
deĀ elementaireĀ vakopleiding. De dienstplichtigen krijgen tijdens deze
karaktervormende militaire ontwikkeling een aantal basisvaardigheden
bijgebracht, zoals samenwerken, zelfvertrouwen en discipline. Na deze
fase volgt deĀ civieleĀ vakopleiding. In deze fase leren de
dienstplichtigen een beroep naar eigen keuze. Hiermee worden de kansen
van deze jongeren op de arbeidsmarkt vergroot.Ā Ā 

Hoewel een overgrote meerderheid van de jongeren afkomstig is van
CuraƧao, kunnen jongeren van de overige eilanden hieraan thans eveneens
deelnemen. Door de opkomstplicht voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba na
de transitie te handhaven, blijft het juridisch mogelijk om hieraan op
enigerlei wijze ook in de toekomst invulling te geven.

Financiƫn

Op het terrein van het fiscale stelsel zijn diverse vragen gesteld.
Onderstaand zal ik uitgebreid hierop ingaan. 

Inkomstenbelasting en loonbelasting

De heer Van Bochove concludeert naar aanleiding van het advies van de
Raad van State ā€˜dat er een overgangsvoorziening nodig is voor de
periode tussen transitiedatum en het aannemen van de Belastingwet
BESā€™. Hij vraagt of daarbij de conclusie moet zijn dat deze
overgangsregeling komt te vervallen bij het in werking treden van de
Belastingwet BES. 

In de oorspronkelijke, aan de Raad van State voor advies voorgelegde,
versie van de Belastingwet BES zijn naast onder andere voorstellen voor
een vastgoedbelasting, opbrengstbelasting, algemene bestedingsbelasting
en overdrachtsbelasting ook voorstellen gedaan voor een inkomsten- en
loonbelasting voor de BES-eilanden. Naar aanleiding van het advies van
de Raad van State op de Belastingwet BES zijn de twee laatstgenoemde
voorstellen uit de Belastingwet BES gehaald en is een nieuw voorstel
voor de inkomsten- en loonbelasting bij Nota van wijziging op de IBES en
de ABES ingediend. Het voorstel bestaat er uit dat de bestaande
Nederlands-Antilliaanse Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943
en de Landsverordening op de loonbelasting 1976 tijdelijk ā€“ met enkele
aanpassingen ā€“ na de transitiedatum worden voortgezet middels een Wet
inkomstenbelasting BES en een Wet loonbelasting BES. Deze Wet
inkomstenbelasting BES en Wet loonbelasting BES vervallen niet op het
moment dat de Belastingwet BES in werking treedt. De Belastingwet BES
ā€“ die dus nog geen loon- en inkomstenbelasting kent ā€“, de Wet
inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES bestaan gedurende een
overgangsperiode na de transitiedatum naast elkaar. Na verloop van tijd
worden de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES
vervangen door een definitieve inkomsten- en loonbelasting die, zij het
in vereenvoudigde vorm, zal worden gebaseerd op de Wet
inkomstenbelasting 2001 respectievelijk de Wet op de loonbelasting 1964.
In de Belastingwet BES zijn hiertoe de hoofdstukken II en III
gereserveerd. 

De heer Remkes vraagt in dit kader binnen welke termijn de vervanging
haar beslag zal krijgen. Wat een aanvaardbare termijn is voor deze
vervanging is niet eenvoudig te beantwoorden. In de nota naar aanleiding
van het verslag op de Aanpassingswet BES is reeds op eenzelfde vraag van
de leden van de fractie van het CDA geantwoord, dat het een afweging zal
zijn tussen enerzijds de mogelijkheid tot kunnen handelen als daartoe de
noodzaak bestaat en anderzijds de in antwoord op vragen van de leden van
de fracties van het CDA, de VVD en de SGP in de nota naar aanleiding van
het verslag op de Invoeringswet BES genoemde legislatieve
terughoudendheid gedurende de eerste vijf jaren na de ontmanteling van
het land Nederlandse Antillen. 

Tarieven voor LB en IB

De heer Van Raak gaat in op het tarief voor de loonbelasting en de
inkomstenbelasting. Het voorgestelde vlakke tarief leidt naar zijn
oordeel tot minder solidariteit. De heer Van Raak geeft voorts aan dat
de ter onderbouwing van dit tarief naar voren gebrachte argumenten met
betrekking tot uitvoerbaarheid en draagvlak bij de bevolking hem niet
overtuigen. In dat kader stelt hij voorts dat de opbrengst van de
loonbelasting en de inkomstenbelasting USD 4,6 miljoen lager wordt. In
het verlengde daarvan vraagt hij waarom de rijken dit voordeel krijgen.
Ook de heer Remkes gaat in op het tarief van 30,4% en wenst een nadere
onderbouwing daarvan. Laatstgenoemde spreker stelt dat dit tarief ook
geldt voor iemand met een inkomen van USD 100.000 en stelt vast dat
inwoners van Nederland ook wel onder een dergelijk laag tarief zouden
willen vallen.

De heer Van Raak constateert terecht dat de geĆÆntegreerde heffing van
loonbelasting en inkomstenbelasting enerzijds en de premies
volksverzekeringen anderzijds een vlak tarief kent. In dat kader dient
echter wel te worden benadrukt dat de gemiddelde belasting- en
premiedruk door de toepassing van een relatief hoge belastingvrije som
van USD 9.000 ā€“ die voor belastingplichtigen met Ć©Ć©n respectievelijk
twee of meer kinderen wordt verhoogd met USD 1.250 respectievelijk USD
2.500 ā€“ nog steeds een significante progressie kent.
Belastingplichtigen met een laag inkomen hoeven in het nieuwe fiscale
stelsel voor de BES-eilanden veelal geen of slechts een zeer gering
bedrag aan geĆÆntegreerde heffing te betalen, terwijl deze heffing voor
degenen met een hoger inkomen geleidelijk oploopt tot 30,4%. 

Aan de keuze voor deze tariefstelling liggen diverse overwegingen ten
grondslag. Belangrijke overweging in dat verband is, zoals ook in de
nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel ABES is
aangegeven, om op dit punt een forse vereenvoudiging in het nieuwe
fiscale stelsel voor de BES-eilanden aan te brengen. Dit draagt bij aan
het verminderen van de administratieve lasten van burgers en bedrijven,
vergemakkelijkt de uitvoering door de Belastingdienst en beperkt de
uitvoeringskosten. 

Opbrengst LB en IB

De opmerking van de heer Van Raak dat de opbrengst van de loonbelasting
en inkomstenbelasting USD 4,6 miljoen lager wordt, is juist. In het
nieuwe fiscale stelsel voor de BES-eilanden leveren de loonbelasting en
de inkomstenbelasting minder op dan in het huidige stelsel. Deze
drukverlaging dient echter in een bredere context te worden bezien.
Hiervoor wordt een totaaloverzicht gegeven van de budgettaire gevolgen
van de Belastingwet BES, de Douane- en Accijnswet BES, de Wet
inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES.

Tabel 1 Budgettair overzicht heffingen van rijkswege op de BES-eilanden

	Opbrengst (oud)

(x 1.000 USD)	Opbrengst (nieuw)

(x 1.000 USD)	Verschil

Winstbelasting	3.237	-	-/- 3.237

Vastgoedbelasting	-	2.054	2.054

Opbrengstbelasting	-	500	500

Omzetbelasting	10.955	-	-/- 10.955

BBO	1.002	-	-/- 1.002

Algemene bestedingsbelasting	-	19.365	19.365

Overdrachtsbelasting	1.639	2.049	410

I. Totaal Belastingwet BES	16.833	23.968	7.135





	Invoerrechten	4.061	nihil	-/- 4.061

Accijnzen	3.577	4.550	973

II. Totaal Douane- en Accijnswet BES	7.638	4.550	-/- 3.088





	Inkomstenbelasting/loonbelasting	17.406	12.835	-/- 4.572

III. Totaal Wet IB BES en Wet LB BES	17.406	12.835	-/- 4.572





	Totaal I. + II. + III.	41.877	41.352	-/- 525



Bij de vormgeving en uitwerking van het nieuwe fiscale stelsel is er van
uitgegaan dat de totale opbrengst op macroniveau zoveel mogelijk gelijk
dient te blijven, maar tevens dat in de belastingmix het accent zou
verschuiven van directe belastingen naar indirecte belastingen. Dat
laatste aspect heeft budgettaire ruimte gecreƫerd om via de
loonbelasting en de inkomstenbelasting een significante drukverlaging te
realiseren die, door toepassing van een relatief hoge belasting- en
premievrije som, ook zeer gunstig uitwerkt voor belasting- en
premieplichtigen met een beperkt inkomen. Vanuit die optiek bezien kan
naar mijn oordeel dan ook niet worden gesteld dat (alleen) de rijken
door deze verlaging van de loonbelasting en inkomstenbelasting een
voordeel krijgen, temeer niet daar ā€“ zoals hiervoor opgemerkt ā€“ de
gemiddelde druk van de loonbelasting en inkomstenbelasting enerzijds en
de premies volksverzekeringen anderzijds in het nieuwe stelsel voor de
BES-eilanden nog steeds een significante progressie kent.

Het tarief van de loonbelasting en de inkomstenbelasting van 30,4% is
tot stand gekomen als onderdeel van het integrale nieuwe
belastingstelsel voor de BES-eilanden. EĆ©n van de uitgangspunten
daarbij is geweest dat de totale belastingopbrengst op macroniveau in
eerste instantie gelijk blijft. Daarnaast is ervoor gekozen om het
fiscale stelsel zo veel mogelijk te vereenvoudigen. Mede tegen die
achtergrond bezien is gekozen voor toepassing van een vlak tarief in de
loonbelasting en de inkomstenbelasting, in combinatie met een relatief
hoge belastingvrije som. Hierdoor kent het systeem nog steeds een
progressief karakter. Bij deze vormgeving heeft het draagkrachtbeginsel
dan ook een nadrukkelijke rol gespeeld. Mede met het oog op het
draagkrachtbeginsel is ā€“ dit in reactie op een opmerking van mevrouw
Van Gent, die er van uit lijkt te gaan dat die regeling in stand blijft
ā€“ in het nieuwe fiscale stelsel voor de BES-eilanden de huidige
penshonadoregeling niet meer opgenomen. Hierdoor wordt inkomen dat niet
van de BES-eilanden afkomstig is en door deze penshonadoā€™s wordt
ontvangen ā€“ met inachtneming van een overgangstermijn van vijf jaar
die alleen geldt voor belastingplichtigen die nu onder die regeling
vallen ā€“ niet meer tegen een tarief van 10% maar tegen 30,4% belast.

De heer Remkes is het niet eens met het uitgangspunt dat de toekomstige
opbrengst van de in de nieuwe staatkundige verhouding op de BES-eilanden
geldende belastingen die op rijksniveau zullen worden geheven op
macroniveau gelijk moet zijn aan de bestaande opbrengst van de nu op de
BES-eilanden geldende landsbelastingen (met uitzondering van de
grondbelasting, hetgeen in de Wet financiƫn openbare lichamen BES wordt
aangemerkt als een lokale belasting). Dit uitgangspunt heeft een nauwe
samenhang met Ć©Ć©n van de andere uitgangspunten, namelijk het streven
naar draagvlak op de BES-eilanden. Voorts wordt erop gewezen dat dit
uitgangspunt geldt voor het eerste jaar na introductie van het fiscale
stelsel voor de BES-eilanden. Vanwege de zeer summiere gegevens die voor
handen stonden op het moment waarop de raming tot stand is gekomen, is
de raming niet op te vatten als een structurele reeks voor de geraamde
opbrengst in de jaren na de inwerkingtreding van het nieuwe fiscale
stelsel. In het geval het bruto binnenlands product stijgt (bijvoorbeeld
doordat de werkgelegenheid op de BES-eilanden toeneemt, de waarde van de
op de BES-eilanden gelegen onroerende zaken stijgt of het aantal
toeristen naar de BES-eilanden toeneemt) zal de macro opbrengst van de
belastingen die van rijkswege worden geheven ook meestijgen en boven de
in de Belastingwet BES, Douane- en Accijnswet BES, Wet
inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES geraamde opbrengst
van omstreeks USD 41,5 miljoen stijgen. In dat opzicht is de geraamde
opbrengst van USD 41,5 miljoen het startpunt in absolute termen. Dit
absolute startpunt wordt over de jaren niet vastgehouden. Het startpunt
in relatieve termen (de geraamde belastingopbrengst ten opzichte van het
bruto binnenlands product) zal wel ten minste gelijk moeten blijven. 

Overzicht tarieven IB en LB

De heer Remkes vraagt om een vergelijkend overzicht van de tarieven van
de inkomstenbelasting en loonbelasting in het voorstel alsmede thans op
de Nederlandse Antillen en in Nederland.

Tabel 2 Overzicht tarieven IB/LB

BES wetsvoorstel

(bedragen in USD)	Nederlandse Antillen (huidig)

(bedragen in USD)	Nederland

(bedragen in ā‚¬)



0 - 26.396: 3,6%

26.396 en meer 30,4%

Inkomen uit aanmerkelijk belang: 5%	

0 ā€“ 14.022: 10%

14.022 ā€“ 20.173: 16%

20.173 ā€“ 26.670: 21%

26.670 ā€“ 35.396: 27%

35.396 ā€“ 59.731: 32%

59.732 en meer: 38%

Inkomen uit aanmerkelijk belang: 15%

Tarieven zijn exclusief eilandelijk opcenten (25%)	

Box 1:

0 ā€“ 18.218: 2,3%

18.218 ā€“ 32.738: 10,8%

32.738 ā€“ 54.367: 42,0%

54.367 en meer: 52,0%

Box 2:

Tarief: 25%

Box 3:

Vermogensrendementsheffing van 4%: 30%



In de nota naar aanleiding van het verslag op de Belastingwet BES die op
korte termijn aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal zal worden
aangeboden, is ten aanzien van de overige belastingmiddelen die niet in
de IBES/ABES maar in de Belastingwet BES en Douane- en Accijnswet BES
zijn neergelegd een soortgelijk overzicht opgenomen.

Effecten op het netto-inkomen

De leden Van Raak, Remkes en Van Gent hebben gevraagd naar de
koopkrachteffecten van de nieuwe fiscale wetten voor verschillende
inkomensgroepen. Onderstaand wordt nader ingegaan op deze vraag van
voornoemde leden. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de nota naar
aanleiding van het verslag op de Belastingwet BES, die door de
staatssecretaris van Financiƫn, mede namens mij, op korte termijn aan
de Tweede Kamer zal worden aangeboden, een gelijkluidend antwoord zal
worden opgenomen.

Het is niet goed mogelijk een indicatie te geven van de veranderingen in
koopkracht. Zoals eerder al in de nota naar aanleiding van het verslag
op de FinBES is aangegeven, moet worden bedacht dat de koopkracht van
individuen niet alleen wordt bepaald door de heffing van lokale
belastingen en heffing van belastingen vanwege het rijk. Zo hebben
bijvoorbeeld ook de premies volksverzekeringen, de premies
werknemersverzekeringen, de mogelijke aanspraak op en hoogte van
subsidies, de kosten voor onderwijs en de kosten voor volksgezondheid
invloed op de koopkracht van individuele burgers. Een dergelijk
geĆÆntegreerd koopkrachtbeeld kan vanwege het ontbreken van specifiek
cijfermateriaal voor de BES-eilanden niet worden gegeven. Het startpunt
in de Nederlands-Antilliaanse periode is onduidelijk. Om toch enigszins
inzicht te krijgen in de individuele gevolgen van het voorgestelde
fiscale stelsel, premiestelsel en zorgstelsel is tijdens het
bestuurlijke overleg tussen mij en de bestuurscolleges van de
BES-eilanden op 18 juni 2008 overeengekomen dat ā€˜(ā€¦)(d)e effecten
van veranderingen in de belasting- en premieheffing en andere
activiteiten, zoals de invoering van een verzekering tegen ziektekosten,
(ā€¦) in kaart (zullen) worden gebracht door voor een aantal
huishoudtypes met zowel hoge als lage inkomens, de brutonettotrajecten
in de huidige situatie te vergelijken met brutonettotrajecten na het
moment van statuswijzigingā€™. Naar aanleiding hiervan is aan de hand
van de in de ABES opgenomen voorgestelde vormgeving van de Wet
inkomstenbelasting BES, de Wet loonbelasting BES, de Wet algemene
ouderdomsverzekering BES en de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering
BES alsmede de Zorgverzekering BES voor een aantal voorbeeldhuishoudens
uitgezocht wat de gevolgen zijn voor het netto-inkomen van de invoering
van het nieuwe fiscale stelsel in samenhang met het nieuwe sociale
premiestelsel en de nieuwe zorgverzekering. Daarin wordt na de
belasting- en premievrije som een geĆÆntegreerd tarief van 30,4%
toegepast. De resultaten zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Vergeleken is het netto-inkomen volgens de huidige situatie (2009) op de
BES-eilanden (na aftrek van bijdragen voor de ziekteverzekering en voor
de bijzondere ziektekosten (AVBZ) die uit het netto-inkomen betaald
moeten worden) met het netto-inkomen na invoering van het nieuwe
stelsel. 

De gevolgen voor het netto-inkomen voor de eerdergenoemde
voorbeeldhuishoudens zijn positief tot zeer positief. Voor de
AOV-gerechtigde is het voordeel geringer doordat deze in de huidige
situatie geen inkomstenbelasting of premies voor de sociale
verzekeringen betaalt (maar wel een bijdrage voor de AVBZ) en dus geen
voordeel heeft van het invoeren van de heffingsvrije som.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de heffingsvrije som van belang
is voor de inkomsten- en loonbelastingheffing en de premie
zorgverzekering die niet door de wekgever wordt betaald alsmede ā€“
anders dan nu ā€“ voor de heffing van premies AOV en AWW.

Tabel 3 Verandering in netto-inkomen voor voorbeeldhuishoudens

	Bruto-inkomen (USD, per jaar)	Verandering in

netto-inkomen

AOV-gerechtigde, alleenstaand, geen kinderen	4.900	1,6%

Werknemer markt, alleenstaand, twee kinderen	8.600	11,2%

Werknemer markt, alleenstaand, geen kinderen	10.700	9,7%

Zelfstandige, alleenverdiener, twee kinderen	11.200	13,5%

Ambtenaar, alleenverdiener, twee kinderen	13.400	5,8%

Werknemer markt, alleenverdiener, twee kinderen	20.100	3,5%

Ambtenaar, alleenverdiener, twee kinderen	20.100	2,2%

Werknemer markt, alleenstaand, geen kinderen	33.500	3,3%



Eigen fiscaal stelsel voor de BES-eilanden

De heer Brinkman stelt zich op het standpunt dat op de BES-eilanden
hetzelfde fiscale stelsel moet gelden als in de rest van Nederland. De
heer Brinkman vraagt om een reactie op dit standpunt.

Zoals reeds eerder onder andere in de memorie van toelichting op de
Belastingwet BES en de nota naar aanleiding van het nader verslag op de
ABES is aangegeven, bestaan zeer goede redenen om voor de BES-eilanden
een fiscaal stelsel te ontwikkelen dat afwijkt van het in Nederland
geldende fiscale stelsel en rekening houdt met specifieke omstandigheden
van de BES-eilanden. Tegen deze achtergrond bezien, is met instemming
kennis genomen van de opmerkingen van de heer Remkes, waarin hij
aangeeft voorstander te zijn van differentiatie tussen het Nederlandse
fiscale stelsel en het fiscale stelsel voor de BES-eilanden vanwege de
schaal van de BES-eilanden, de afstand tot Nederland en de economische
en Caribische context van de BES-eilanden. Ook de heer Van Bochove geeft
aan de zienswijze in deze te volgen. In dat verband is ook met
belangstelling kennisgenomen van de opmerkingen van de heer Van Raak dat
Nederland en de BES-eilanden in algemene zin onvergelijkbare gebieden
zijn, in heel andere delen van de wereld die Ć©Ć©n land gaan worden.

In reactie op de constatering van de heer Brinkman wordt het volgende
opgemerkt. De belastingplichtigen op BES-eilanden bevinden zich zoals
hiervoor aangegeven in zijn algemeenheid in een andere positie dan
belastingplichtigen in Nederland. Hierbij geldt een samenstel van
factoren, te weten: 1) de ligging in het Caribische gebied; 2) de
afwijkende economische omstandigheden (het gemiddelde inkomen op de
BES-eilanden bedraagt 40% van het gemiddelde inkomen in Nederland en de
verwevenheid met USD economieƫn); 3) de kleine oppervlakte; 4) de
geringe bevolkingsomvang; 5) de grote afstand tot het Europese deel van
Nederland; 6) het insulaire karakter en 7) de Europeesrechtelijke
positie. Dit samenstel van factoren is voor geen enkele andere
Nederlandse gemeente in zijn geheel van toepassing en rechtvaardigt de
keuze om voor de BES-eilanden een afwijkend fiscaal stelsel te
ontwikkelen dat rekening houdt met die omstandigheden. Startpunt daarvan
is dat de BES-eilanden vergeleken moeten worden met andere Caribische
eilanden en niet met Nederland, Nederlandse gemeenten of gebieden in
Europa. 

De BES-eilanden zijn evenmin gebaat bij de voortzetting van het thans
bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel maar wel bij een nieuw
eenvoudig stelsel dat een bijdrage levert aan de vergroting van de
zelfredzaamheid van de burger en stimulansen bevat voor reƫel
ondernemerschap. Dit stelsel kenmerkt zich door drie elementen, te
weten:

1) eenvoud;

2) lage tarieven met een brede grondslag, en

3) verschuiving in de belastingmix van directe belastingen naar
indirecte belastingen.

Voor dit nieuwe stelsel worden voor de herkenbaarheid wel elementen uit
het bestaande Nederlands-Antilliaanse stelsel als bouwstenen gebruikt.
Ook worden de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 en de
Landsverordening op de loonbelasting 1943, zij het tijdelijk, als de Wet
inkomstenbelasting BES respectievelijk de Wet loonbelasting BES
voortgezet, hetgeen de herkenbaarheid eveneens ten goede komt. Ten
slotte geldt als vanzelfsprekend dat dit fiscale stelsel voor de
BES-eilanden dient te passen binnen de Nederlandse rechtsorde en dat de
fiscale regelgeving en het fiscale beleid in overeenstemming is en
blijft met de internationaal geldende normen. 

De heer Remkes geeft aan dat hij aanvoelt dat Bonaire economisch is
verweven met CuraƧao en dat voor Saba en Sint Eustatius ten aanzien van
Sint Maarten hetzelfde geldt. Hij vraagt wel om een onderbouwing
hiervan.

Hoewel de economische verbondenheid niet kan worden gekwantificeerd,
wordt gewezen op de navolgende elementen. Sint Eustatius en Saba zijn
voor de aanvoer van goederen vrijwel in zijn geheel toegewezen op de
eigen ā€“ kleine ā€“ zeehavens. De meeste goederen die via deze
zeehavens op Sint Eustatius en Saba worden aangevoerd, zijn afkomstig
uit de Verenigde Staten en andere USD-economieƫn en worden over zee of
door de lucht naar Sint Maarten aangevoerd, waarna deze goederen
vervolgens via de haven van Sint Maarten worden doorgevoerd naar Sint
Eustatius en Saba. Hoewel dit geen handelsstroom tussen Sint Maarten
enerzijds en Sint Eustatius en Saba anderzijds betreft, blijkt hieruit
wel de vitale positie van Sint Maarten voor de doorvoer van goederen
naar Sint Eustatius en Saba. Daarnaast moet worden bedacht dat inwoners
van Sint Eustatius en Saba vanwege het niet uitgebreide, of het
ontbreken, van aanbod van bepaalde goederen en diensten op deze twee
eilanden, deze goederen en diensten veelal rechtstreeks op Sint Maarten
aanschaffen (al dan niet voor persoonlijk verbruik). De reden hiervoor
is voornamelijk dat vanaf de vliegvelden op Saba en Sint Eustatius enkel
reguliere vliegverbindingen bestaan naar de internationale luchthaven
Prinses Juliana op het Nederlands-Antilliaanse deel van Sint Maarten.
Een soortgelijke redenering gaat op voor de verwevenheid tussen Bonaire
en CuraƧao. 

Het bovenstaande lijkt te worden ondersteund in het meermaals in de
stukken aangehaalde SEOR-rapport. Hoewel allereerst wordt gesteld dat de
onderlinge handelsstromen gering, zo niet verwaarloosbaar zijn, plaatsen
zij direct een kanttekening hierbij. Op pagina 27 wordt gesteld dat
ā€˜de indruk bestaat dat de werkelijke handelsstromen tussen de eilanden
niet goed in kaart gebracht kunnen wordenā€™. In het rapport wordt op
pagina 28 een drietal redenen gegeven waarom een dergelijk voorbehoud
moet worden gemaakt bij de cijfers: ā€˜Ten eerste is het voor alle
eilandeconomieƫn waarschijnlijk dat niet alle internationale
transacties worden geregistreerd. Het is bekend dat veel informele
import plaatsheeft van levensmiddelen, maar er zijn mogelijk ook andere
stromen van importen en exporten die niet worden geregistreerd. Ten
tweede kunnen de import en export van de eilanden Bonaire (en Sint
Maarten) het land van de Nederlandse Antillen binnenkomen of verlaten
via CuraƧao. Een derde mogelijkheid is dat invoer van goederen vindt
plaats via moedermaatschappijen gevestigd op CuraƧao (of Aruba): dit
wordt als import geregistreerd. Vervolgens worden de goederen via de
moeder zelf vervoerd of verplaatst naar de ā€˜branchesā€™ op de andere
eilanden.ā€™ Het SEOR-rapport sluit af met de opmerking dat: ā€˜Het is
duidelijk dat de officiƫle gegevens in deze gevallen niet de werkelijke
in- en uitvoer van de afzonderlijke eilanden weerspiegelen. Er is geen
informatie beschikbaar om na te gaan in welke mate de data van in- en
uitvoer een vertekend beeld gevenā€™.

Financiƫle markten

De heer Leerdam vraagt of inzicht kan worden gegeven in de beoogde
aanvullingen en aanscherpingen, waarvan sprake zal zijn bij het tot
stand brengen van de meer definitieve wetgeving op het terrein van de
financiĆ«le markten. Ook vraagt hij wat bedoeld is met ā€œactuele
inzichtenā€, waarmee de wetgeving voor de financiĆ«le markten meer in
overeenstemming gebracht zal worden.

Als voorbeeld van wenselijke aanvullingen kan worden genoemd dat de
Antilliaanse landsverordeningen nagenoeg geen gedragsregels kennen. In
het eindmodel zullen, naar voorbeeld van de in Nederland bestaande
consumentenbescherming, regels worden geĆÆntroduceerd die ondermeer tot
doel hebben dat consumenten goed worden geĆÆnformeerd over financiĆ«le
producten en diensten en dat deze passen bij de financiƫle situatie van
de consument en bij zijn kennis en voorkeuren.

Wenselijke aanscherpingen hebben bijvoorbeeld betrekking op de
solvabiliteiteisen voor banken zodat die beter aan internationale
standaarden voldoen. Opgemerkt zij dat aanscherpingen op het vlak van
het tegengaan van witwassen en de financiering van terrorisme reeds zijn
verwerkt in het voorliggende wetsvoorstel (ABES) opdat de wetgeving
meteen vanaf de transitiedatum zoveel mogelijk voldoet aan
internationale standaarden ter zake, met name in het kader van de
ā€œFinancial Action Task Forceā€. 

ā€œActuele inzichtenā€ verwijst naar het feit dat de Antilliaanse
landsverordeningen in sommige gevallen van oudere datum zijn en
onderlinge verschillen vertonen, en dat ook de Antilliaanse regering
werkt aan harmonisatie en modernisering ervan. Belangrijk is met name
dat de regelgeving in overeenstemming moet zijn met internationaal
aanvaarde normen en met in de praktijk van het toezicht opgedane
ervaringen.

Het is de bedoeling in het eindmodel de verschillende wetten ter
regulering van de financiƫle markten zoveel mogelijk in elkaar te
schuiven. Aldus resulteren naar verwachting twee wetsvoorstellen ā€“
ƩƩn op het terrein van de financiƫle markten en ƩƩn gericht op het
tegengaan van witwassen en de financiering van terrorisme ā€“ die
uiteraard het gewone wetgevingsproces zullen volgen en de goedkeuring
van de Tweede Kamer behoeven.

Justitie

Deurwaarderswet 

Mevrouw Ortega-Martijn vraagt of ik kan aangeven waarom er een aparte
Deurwaarderswet is in plaats dat dit wordt opgenomen in de Nederlandse
wet.

Er is voor gekozen om het Antilliaanse Deurwaardersreglement zo veel
mogelijk over te nemen omdat dat reglement op dit moment veel beter is
toegesneden op de lokale omstandigheden en de rechtsgang bij het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Koppeling

De heer Brinkman vraagt in hoeverre ik kan voorkomen dat vreemdelingen
die niet rechtmatig verblijven automatisch recht hebben op uitkeringen,
voorzieningen en verstrekkingen.

Op de BES-eilanden is een met het Nederlandse koppelingsbeginsel
vergelijkbaar systeem.

Voor de verstrekking van onderstand en andere uitkeringen of
voorzieningen, maar ook levering van bijvoorbeeld elektriciteit, is
vereist dat men aantoont legaal ingezetene te zijn, door middel van een
sƩdula. De sƩdula wordt enkel verstrekt aan legale ingezetenen.
Illegalen zijn derhalve uitgesloten van uitkeringen, voorzieningen en
verstrekkingen.

Arbeidsmigratie naar Europese deel van Nederland

De heer Brinkman vraagt welke specifieke voorwaarden er worden
vastgelegd om te voorkomen dat arbeidsmigranten in grote getale naar het
Europese deel van Nederland afreizen.

In de openbare lichamen blijft de Landsverordening toelating en
uitzetting van de Nederlandse Antillen gelden, maar nu als Nederlandse
wet. Het betreft de Wet toelating en uitzetting BES. Een wetsvoorstel,
strekkende tot aanpassing van de Wet toelating en uitzetting BES is op
13 januari 2010 aan uw Kamer aangeboden. Een verblijfsvergunning, geldig
voor verblijf in de openbare lichamen, afgegeven op grond van de Wet
toelating en uitzetting BES geeft geen recht op verblijf in Europees
Nederland.

Voor kort verblijf in het Europese deel van het land Nederland blijft in
het algemeen een Schengenvisum nodig. Voor verblijf van langere duur
blijft een machtiging tot voorlopig verblijf vereist. Daarop wordt
gecontroleerd aan de Europese buitengrenzen, derhalve ook op de
luchthaven Schiphol. Verder is voor verblijf van langere duur, zoals nu
reeds het geval is, een verblijfsvergunning op grond van de
Vreemdelingenwet 2000 vereist.

Burgerlijke Rechtsvordering

De heer Brinkman merkt naar aanleiding van artikel 8.31 ABES, waarin het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES wordt aangepast, op dat de
toekomstige openbare lichamen zich zouden moeten houden aan het
Nederlandse procesrecht.

Een abrupte en integrale invoering van het Nederlandse procesrecht zou
tot onnodige rechtsonzekerheid aanleiding kunnen geven voor
justitiabelen en tot een moeilijker werkbare situatie voor de
rechterlijke macht op de BES. Ik meen daarom dat ook hier een gefaseerde
invoering van de Nederlandse wetgeving aangewezen is, hetgeen bovendien
strookt met de in de Slotverklaring overeengekomen legislatieve
terughoudendheid. 

Tenuitvoerlegging strafvonnissen

De heer Brinkman vraagt zich af wat precies de gevolgen zijn van het
feit dat vonnissen die door de strafrechter op de BES-eilanden worden
uitgesproken, hier in Nederland kunnen worden ten uitvoer gelegd. Hij
wees er daarbij op dat in Nederland en op de BES-eilanden verschillende
wetboeken zullen gelden. 

De voorziening waarover de heer Brinkman sprak, houdt in dat straffen
die in de BES-eilanden zijn opgelegd, hier in Nederland kunnen
geƫxecuteerd. Andersom geldt overigens hetzelfde. Strafvonnissen die in
Nederland zijn gewezen, kunnen ten uitvoer worden gelegd op de
BES-eilanden. Een en ander volgt uit artikel 5 van het voorstel voor de
Invoeringswet BES. Het gaat hierbij telkens om situaties waarbij eerder
gestraft is op grond van de toepasselijke strafwet, bijvoorbeeld omdat
het delict is gepleegd in Nederland of op de BES-eilanden. Pas als de
straf is opgelegd en executie aan de orde is, kan van overdracht op
grond van deze regeling sprake zijn. Belangrijk is nog te vermelden dat
een vergelijkbare voorziening tussen de landen van het Koninkrijk reeds
geldt op grond van artikel 40 Statuut. Ook in die gevallen gaat het om
vonnissen die in eerder stadium volgens de strafwet van het ene land
zijn gewezen, terwijl de opgelegde gevangenisstraf in een ander land kan
worden tenuitvoergelegd. 

Anti-corruptiewetgeving

De heer Brinkman vraagt of op de BES-eilanden strenge
anti-corruptiewetgeving wordt ingevoerd.

Die vraag kan ik bevestigend beantwoorden. Het strafrechtelijk
instrumentarium wordt ā€“ ook omdat internationale verdragen op de
BES-eilanden van toepassing zullen zijn ā€“ aanzienlijk aangescherpt. Ik
kan de heer Brinkman in dit verband wijzen op de nieuwe artikelen 183
tot en met 184a van het Wetboek van Strafrecht BES - die alle mogelijke
vormen van actieve ambtelijke omkoping strafbaar stellen ā€“ en op de
nieuwe artikelen 378 tot en met 380a van datzelfde wetboek, waarin de
strafbaarstellingen betreffende passieve corruptie regeling vinden. Het
gaat hier om strafbepalingen die rechtstreeks zijn overgenomen uit het
Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Die Nederlandse strafbepalingen
voldoen ruimschoots aan de internationale maatstaven die op dit terrein
gelden. Die maatstaven zijn onder meer terug te vinden in de
anti-corruptie verdragen van de OESO, de Raad van Europa en de Verenigde
Naties. 

Minimumstraffen

De heer Brinkman vraagt waarom er op de Nederlandse Antillen aarzelingen
bestaan bij het stelsel van minimumstraffen.

Wij hebben via de memorie van toelichting bij het ontwerp van het nieuwe
Antilliaanse Wetboek van Strafrecht kennis genomen van de aarzelingen
die bij het gebruik van het eisen of opleggen daarvan door het openbaar
ministerie respectievelijk rechter leven. Hoewel niet wordt beschreven
wat de precieze reden hiervan is, lijkt er bij de rechterlijke macht wel
twijfel te bestaan over het afschrikwekkende effect van de minimumstraf.
Daaruit kan worden geconcludeerd dat het standpunt wordt ingenomen dat
de minimumstraffen geen toegevoegde waarde hebben, reden waarom niet
voor dit stelsel wordt gekozen in het nieuwe Caribische Wetboek van
Strafrecht. 

Zoals wij eerder hebben aangegeven, hebben we bij de aanpassingen van
het bestaande Antilliaanse Wetboek van Strafrecht acht geslagen op de
regeling, zoals voorzien in het nieuwe Caribische Wetboek van
Strafrecht, en op het stelsel zoals wij dat kennen hier in Nederland.
Dit heeft ertoe geleid dat ook in het Wetboek van Strafrecht BES de
minimumstraffen worden geschrapt. Voor het openbaar ministerie en de
rechterlijke macht wordt hierdoor een zoveel mogelijk gelijkwaardige
situatie gecreƫerd als het gaat om de wijze waarop de hoogte van de
strafeis en die van de uiteindelijk op te leggen straf wordt bepaald.

Rol Koninklijke Marechaussee

De heer Brinkman vraagt zich af op welke wijze de Koninklijke
marechaussee een rol gaat spelen in de controle op
vreemdelingenwetgeving op de eilanden. Hoeveel marechaussees worden op
de eilanden gestationeerd in de toekomst?Ā 

Ā 

Sinds juni 2009 is namens de IND een kwartiermaker op de BES-eilanden
actief om gedurende het komende anderhalf jaar de uitvoeringsorganisatie
aldaar op orde te brengen. Op dit moment verleent de KMar op (onder
meer) de BES-eilanden reeds bijstand aan de Antilliaanse politie. De
KMar zal na de transitie belast zijn met de handhaving van de
vreemdelingenwet- en regelgeving op de BES-eilanden. Binnen het
toegangsproces zal de KMar belast zijn met het toezicht op de naleving
en de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot het
grenstoezicht. Dit houdt in dat de KMar de grenscontroles op de
grensdoorlaatposten zal uitvoeren en verantwoordelijk is voor de
bewaking van de grenzen buiten de grensdoorlaatposten. Daarnaast
ondersteunt de KMar in de vaststelling van de identiteit en
nationaliteit van vreemdelingen.

Op Saba en Sint Eustatius is de KMar naast de politie ook zelfstandig
belast met het toezicht op vreemdelingen die toegang hebben gekregen tot
de BES-eilanden.

De KMar zal ook een rol spelen in het terugkeerproces van vreemdelingen.
De Kmar zal werkzaamheden verrichten ten behoeve van (gedwongen) vertrek
van vreemdelingen. 

Zoals nu gepland zullen er voor deze en ander taken van de KMar in
totaal 58Ā FTE op de BES worden ingezet. Dit is inclusief de overname
van lokaal personeel.

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 

Natuurwetgeving

De heer Van Raak constateert dat met Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Nederland niet alleen drie prachtige eilanden met prachtige mensen
rijker wordt, maar ook prachtige natuur. Denk aan de koraalriffen rondom
Bonaire. Nederland krijgt de verantwoordelijkheid over Ć©Ć©n van de
mooiste natuurgebieden op aarde.

Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat die schat bij ons in goede handen
is?

Inderdaad krijgt Nederland na de transitie er veel waardevolle natuur
bij. 10.000 nieuwe flora- en faunasoorten, waarvan 200 soorten uniek
zijn op wereldschaal en meer dan 100 beschermde soorten (CITES). Met
name de Caribische koraalriffen zijn daar vanwege de hoge biodiversiteit
een belangrijk onderdeel van. Deze koraalriffen zijn ook een belangrijke
inkomstenbron voor de eilanden vanwege de visserij en het toerisme.
Helaas worden de koraalriffen aangetast door de klimaatverandering. En
vormt klimaatverandering zo ook een bedreiging voor de economie van de
eilanden. Mede hierdoor is deze problematiek een belangrijk onderdeel
van het natuurdossier. Voortgaande aantasting van de koraalriffen rondom
Bonaire wordt mede tegengegaan door het aanleggen van een rioolstelsel
en de inrichting van een waterzuiveringsinstallatie. Nederland
financiert dit samen met de Europese Commissie. 

Door de veranderende bestuurlijke verhoudingen op de BES-eilanden komen
er ook nieuwe verantwoordelijkheden en kansen voor het behoud van
biodiversiteit. In dat kader heb ik met interesse kennisgenomen van het
advies van de Raad voor het landelijk gebied. Inmiddels is de inzet van
LNV met betrekking tot de statusverandering verhoogd door het
stationeren van een kwartiermaker die onder andere zal focussen op de
overgang van het natuurdossier. Verwacht wordt dat binnenkort een
compleet beeld bestaat van de gevolgen van de statusovergang voor de
inzet van het ministerie van LNV op de BES-eilanden. Uitgangspunt voor
natuur is hierbij dat wordt geconcentreerd op de verantwoordelijkheden
die voortkomen uit internationale verdragen zoals het Biodiversiteits-,
CITES- en Ramsar-verdrag. Daarbij wordt zoveel mogelijk voortgebouwd op
de huidige werkwijze en verantwoordelijkheidsverdeling op de eilanden.

Onderwijs, Cultuur en wetenschap 

Wet op het onderwijstoezicht

De heer Leerdam geeft aan dit schooljaar via de toetsing van leerlingen
de feitelijke kwaliteit van het onderwijs nader wordt bepaald. Hij
vraagt of dit de enige wijze waarop de regering het niveau van het
onderwijs op de BES-eilanden gaat onderzoeken. Op welke wijze heeft de
regering het niveau van het onderwijs tot nu toe geƫvalueerd? Kan meer
inzicht gegeven worden in het verbeterprogramma dat in 2009 is gestart
om de eilanden in staat te stellen om in kwaliteitsverbetering te
investeren? En op de lange termijn, hoe kan bevorderd worden dat de
mensen die in de toekomst geprofiteerd hebben van het betere onderwijs
een carriĆØre op de eilanden zelf na zullen streven? Met andere woorden,
wat is de visie van de regering over de braindrain die de Antillen vaak
parten speelt?

De heer Leerdam geeft terecht aan dat de kwaliteit van het onderwijs op
de BES zorgelijk is. Uit het door de Nederlandse onderwijsinspectie in
samenspraak met de Nederlands Antilliaanse onderwijsinspectie in het
najaar van 2008 uitgevoerde onderzoek bleek dat op de scholen op de BES
nauwelijks sprake was van kwaliteitszorg. Op basis van de professionele
waarneming van een team van ervaren inspecteurs kon de conclusie worden
getrokken dat de scholen op de BES over het algemeen als zwak kunnen
worden gekarakteriseerd.

Naar de implementatie en de effecten van het in 2009 gestarte
verbeterprogramma zal wetenschappelijk onderzoek worden gedaan. Na de
transitie zal de Nederlandse Inspectie van het Onderwijs op grond van de
Wet op het onderwijstoezicht stelselmatig onderzoek doen naar de
ontwikkeling van de kwaliteit van het onderwijs op de scholen op de BES.
Gelet op de huidige verantwoordelijkheid van het Land Nederlandse
Antillen en de afzonderlijke eilandgebieden voor het onderwijs op de
eilanden is dat thans nog niet mogelijk. Daarbij moet overigens voor
ogen worden gehouden dat op basis van eenmalige of kortlopende
toetsafnames nog geen nauwkeurige uitspraak kan worden gedaan over de
kwaliteit van de scholen en van het onderwijs, voor zover het de
leerprestaties betreft. Ook in Nederland wordt een oordeel daarover door
de inspectie gebaseerd op inzicht in de onderwijsopbrengsten over een
periode van ten minste 3 jaar. Voor de BES- eilanden ontbreken de
daarvoor benodigde gegevens op dit moment. De Nederlandse regering heeft
financiƫle middelen en expertise ter beschikking gesteld om de scholen
op de BES-eilanden zelf in staat te stellen om via de herhaalde afname
van een serie toetsen een nauwkeurig beeld te krijgen van de vorderingen
van de leerlingen met het oog op het afstemmen van het onderwijs op de
feitelijke prestaties van leerlingen.

Het verbeterprogramma voor het onderwijs richt zich naast de bevordering
van het opbrengstgericht werken door introductie van een
leerlingvolgsysteem en daarbij passende leermaterialen op de verdere
ontwikkeling van de leerlingzorg op school- en eilandniveau. 

Verder richt dit programma zich op de verdere professionalisering van de
leraar, van het onderwijskundig leiderschap en van het schoolbestuur.
Tot slot richt het programma zich op de verbetering van de
schoolgebouwen en praktijklokalen.

Op basis van een arbeidsmarktonderzoek wordt gepoogd de inhoud en de
kwaliteit van de (beroeps-)opleidingen op de BES-eilanden aan te passen
aan de lokale behoeften aan gekwalificeerde arbeidskrachten. Een
dergelijk meer op de lokale behoeften toegesneden aanbod draagt bij aan
meer kansen op de plaatselijke arbeidsmarkt. 

Met de behandeling van de onderwijswetgeving voor de BES die deel
uitmaakt van het wetsvoorstel voor de Tweede Aanpassingswet BES zal over
deze materie met de Tweede Kamer diepgaander van gedachten kunnen worden
gewisseld.

Aanloopperiode

Mevrouw Ortega-Martijn heeft gevraagd hoe lang de aanloopperiode zal
zijn waarin de onderwijsinspectie bij de handhaving rekening zal houden
met de uitgangssituatie van de scholen op de BES. Dat valt op voorhand
moeilijk aan te geven.

Gelet op de zorgelijke staat van het onderwijs zal er sprake moeten zijn
van intensieve begeleiding van de scholen. Het door de inspectie te
hanteren toezichtskader op de BES zal daar op worden toegesneden. Naar
verwachting zal dit zeker enige jaren het geval moeten zijn. 

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Onderstand

De heer Van Bochove vraagt of de regering kan bevestigen voor wat
betreft de onderstand vooralsnog aan te willen sluiten bij de huidige
praktijk te kiezen voor een groeitraject naar een situatie die voldoet
aan wat thans in het Europese deel van Nederland gebruikelijk is. Ook
mevrouw Van Gent vraagt naar de verdere uitwerking van rechten en
plichten. 

Dit is inderdaad de lijn die de regering voor ogen staat. In dit traject
zullen het recht op onderstand en plichten ten aanzien van arbeid en
inlichtingen in het juiste evenwicht komen waarbij recht zal worden
gedaan aan de specifieke situatie op de BES-eilanden en op een manier
die passend is binnen de Caribische context. 

Onderstand voor vreemdelingen

De heer Van Bochove vraagt de regering wat de stand van zaken is in het
overleg met de eilandsbestuurders over de beperking van het recht op
onderstand tot Nederlanders en vreemdelingen die langer dan vijf jaar
rechtmatig woonachtig zijn op de BES-eilanden. Voorts vraagt hij of
amendering van dit wetsvoorstel op dit punt is gewenst. 

Hierover kan ik melden dat in het bestuurlijk overleg op 3 november 2009
door de minister van SZW is afgesproken dat vreemdelingen en
Nederlanders die korter dan vijf jaar rechtmatig woonachtig zijn op de
BES-eilanden niet in aanmerking komen voor onderstand, tenzij vanwege
een zeer dringende reden het verblijfsrecht niet kan worden ingetrokken
dan wel belanghebbende zich binnen vijf jaar na vertrek opnieuw vestigt
op een van de eilanden. De afspraken die in het bestuurlijk overleg zijn
gemaakt met Sint Eustatius en Saba zijn voor de minister van SZW bindend
voor het overleg met het eilandbestuur van Bonaire. Amendering van het
wetsvoorstel is daarvoor niet nodig. De beperking van het recht op
onderstand zal worden opgenomen in het Besluit onderstand is samenhang
met de Wet toelating en uitzetting BES. 

Maandag tijdens mijn eerste termijn zal ik ook nog ingaan op de sociale
zekerheid. 

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Archeologie

De heer Van Raak vraagt zich af hoe het Verdrag van Valletta doorwerkt
in de bouwregelgeving, althans dat daar ook op gelet moet worden. 

In overleg met het Ministerie van OCW is deze materie verwoord in het
wetsvoorstel tot het vastleggen van regels inzake de volkshuisvesting,
de ruimtelijke ordening en het milieubeheer in de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet VROM BES) dat thans in
voorbereiding is. Kort gezegd: het is verboden om zonder vergunning van
het bestuurscollege te ontgronden. Aan de vergunning kunnen
voorschriften worden verbonden ter bevordering en bescherming van
belangen betrokken bij de ontgronding, de herinrichting van de ontgronde
onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde
onroerende zaken. Die voorschriften kunnen in ieder geval inhouden dat:

ā€¦

g. de vergunninghouder technische maatregelen treft waardoor monumenten
als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Monumentenwet BES in de
bodem kunnen worden behouden;

h. de vergunninghouder archeologisch onderzoek laat uitvoeren op het te
ontgronden terrein door een deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorgā€¦.                                       
       

Voor een meer uitvoerige beschrijving van de werkzaamheden om te komen
tot een deugdelijke bescherming, verwijs ik naar mijn antwoord in het
onderdeel Goedkeuring van verdragen (Verdrag van Valletta). 

Asbestvervuiling

De heer Van Raak is tevreden over de actie die wordt ondernomen om de
asbestvervuiling te inventariseren en gebouwen en wegen te saneren.
Graag wordt hij op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen.

Op basis van een in het eerste kwartaal van 2010 uit te voeren
inventarisatie wordt een saneringsplan opgesteld. Bij het bespreken van
het wetsvoorstel Wet VROM BES kan verder over de ontwikkelingen op dat
terrein worden gesproken.

Bouwregelgeving

De heer Remkes constateert dat het goed is dat de bouwregelgeving niet 1
op 1 wordt overgenomen op de BES-eilanden.

Ook op het gebied van de bouwregelgeving wordt inderdaad gestreefd naar
maatwerk. Ter zake zal ook een uitvoerige consultatie met de
BES-eilanden plaatsvinden. 

Milieuwet

Mevrouw Van Gent vraagt of er een milieuwet komt en op welke termijn we
deze kunnen verwachten. Daarnaast stelt mevrouw Van Gent dat het goed is
dat er een milieubeleidsplan komt.

Er wordt naar gestreefd om de Wet VROM BES nog vĆ³Ć³r het zomerreces van
2010 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Ten aanzien van de opmerking over het milieubeleidsplan kan gemeld
worden dat het wetsvoorstel hierin voorziet.

Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te

passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot

opzegging van verdragen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (32 047)

Toepasselijkheid verdragen

De heer Leerdam vraagt welke ministeries aangegeven hebben meer tijd
nodig te hebben om over de mogelijkheden van toepassing na te denken en
op welke termijn men verwacht uitsluitsel te kunnen geven welke
verdragen gaan gelden op de BES-eilanden. 

Ten tijde van de voorbereiding van de onderhavige wet, gaven
verschillende ministeries aan dat nog onderzoek nodig was naar de
respectievelijke beleidsterreinen. 

Omdat op verschillende ministeries dat onderzoek nog niet is afgerond,
is het niet mogelijk om een concrete termijn te geven waarop men
verwacht uitsluitsel te kunnen geven over welke additionele verdragen
gaan gelden op de BES-eilanden. 

Overigens zal na inwerkingtreding van de onderhavige wet ten behoeve van
een aanvullend goedkeuringsvoorstel opnieuw een inventarisatie
plaatsvinden bij de verschillende ministeries welke verdragen alsnog van
toepassing dienen te blijven of te worden na de staatkundige
hervormingen.

Verschillende verdragsregimes

Naar aanleiding van de mening van de regering dat artikel 29 van het
Verdrag van Wenen ten grondslag ligt aan de beslissing of een verdrag
voor het Europese deel geldt of juist voor het Caribische deel van
Nederland zal gelden, vraagt de heer Leerdam zich af welke precedenten
hiervoor in het internationaal volkenrecht bekend zijn, en zijn deze
precedenten ook vergelijkbaar? Welke jurisprudentie bij internationale
gerechtshoven zijn hierbij van toepassing en vormen die wel of geen
blijvende hindernis? Welke nadere wijzigingen van het Statuut en/of de
Grondwet worden hierdoor wenselijk cq. noodzakelijk?

De Koninkrijksstructuur was uniek in de wereld en zal ook na de
staatkundige hervorming uniek blijven. Dit geldt a fortiori voor dat
deel van de staatkundige hervorming waarbij drie Caribische eilanden
worden toegevoegd aan Nederland. Er zijn dan ook geen volkenrechtelijke
precedenten bekend, noch uitspraken van internationale gerechtshoven met
betrekking tot (wijziging van) het toepassingsbereik van verdragen in
een vergelijkbare situatie als de onderhavige.

De Grondwet en het Statuut behoeven geen aanpassing ten behoeve van
(wijziging van) het toepassingsbereik van verdragen. 

Opname van de strafbepalingen

De heer Leerdam vraagt of de BES-eilanden in staat zijn om direct na de
transitie de EU-verdragen die strekken tot bescherming van de
financiƫle belangen van de Europese Unie uit te voeren? Zo niet, welke
maatregelen moeten er volgens het kabinet genomen worden om ervoor te
zorgen dat dit wel zo is? Worden de genoemde partijen op strafrechtelijk
gebied verplicht om met elkaar samen te werken? Zo ja, op welke wijze?

 

De opname van de strafbepalingen vindt plaats om uitvoering te geven aan
de belangrijkste verplichtingen die voortvloeien uit de EU-verdragen ter
strafrechtelijke bescherming van de financiƫle belangen van de Europese
Gemeenschappen en ter bestrijding van corruptie. 

Bedoelde verdragen bevatten voorts voorschriften op het gebied van de
uitoefening van rechtsmacht waarop het Wetboek van Strafrecht BES
eveneens al is aangepast. Verder geven deze verdragen de partijen
opdracht om doeltreffend met elkaar samen te werken wanneer bijvoorbeeld
twee of meer landen betrokken zijn bij een vervolging wegens corruptie
of witwassen. 

De verdragsrechtelijke voorschriften op dit terrein hebben onder meer
betrekking op uitlevering en de verlening van wederzijdse rechtshulp.
Dit zijn taken die tot het reguliere werkpakket van het openbaar
ministerie behoren en derhalve in voorkomende gevallen direct ter hand
kunnen worden genomen. 

Aan zowel de verplichtingen met betrekking tot het materiƫle strafrecht
als aan de (meer operationele) bepalingen op het gebied van de
strafrechtelijke samenwerking zullen de BES-eilanden dus direct na de
transitie uitvoering kunnen geven. 

Toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag

De heer Van Bochove heeft terecht aandacht gevraagd voor het belang van
de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag op de BES-eilanden. 

Bij deze kan worden medegedeeld dat het streven is om de gelding van dit
verdrag na de staatkundige hervorming uit te breiden tot de
BES-eilanden. Daarvoor is geen parlementaire goedkeuring meer nodig,
omdat het verdrag werd goedgekeurd voor het hele Koninkrijk. Het Weens
Koopverdrag zal in het vervolgtraject worden opgenomen in een aanvullend
overzicht van verdragen die zonder nadere maatregelen van toepassing
zullen worden op de BES-eilanden.

Moderniseringsslag

Met betrekking tot de vraag van de heer Van Bochove over een
moderniseringsslag ligt het voor de hand dat deze gemaakt zal worden.
Verdragen zullen tranchegewijs ingevoerd worden en bij die gelegenheid
zal tevens gekeken worden naar de eventuele noodzaak van (aanvullende)
uitvoeringswetgeving voor de BES-eilanden. 

Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden

De heer Van Bochove vraagt waarom niet is voorgesteld het Europees
Handvest voor regionale talen of talen van minderheden van 5 november
1992 van toepassing te verklaren op de BES-eilanden? Naast het Fries zou
dan het Papiaments beschermd kunnen worden.

Dit verdrag van de Raad van Europa heeft blijkens de preambule tot doel
de bescherming van historische streektalen of talen van minderheden in
Europa. Dit in het kader van ā€œde specifieke omstandigheden en
historische tradities van de Europese statenā€. Toepassing voor de
Nederlandse Antillen is om die reden nooit aan de orde geweest; het
Papiaments op de Nederlandse Antillen is geen beschermde taal in de zin
van dit verdrag. Het is niet mogelijk om het Papiaments onder de
strekking van dit verdrag te brengen.

Verdrag van Valletta

De heer Van Bochove vraagt of het inderdaad zo is dat het ontbreken van
uitvoeringswetgeving voor het Europees Verdrag inzake bescherming van
archeologisch erfgoed (het Verdrag van Valletta) niet leidt tot
consequenties zoals door de regering is betoogd.

Op de korte en middenlange termijn zijn de archeologische waarden
voldoende beschermd via de Monumentenlandsverordening en vanaf het
tijdstip van de transitie de Monumentenwet BES. Echter, met het oog op
de statuswijziging van de eilanden, de verplichtingen voortvloeiend uit
het Verdrag van Valletta en de toename van bouwactiviteiten die hier
naar verwachting mee gepaard zal gaan, is het van belang de
uitgangspunten van dit verdrag wel te implementeren op de BES-eilanden.
Ten aanzien van deze implementatie is in de nota naar aanleiding van het
verslag aangegeven dat door de BES-eilanden en verkenning terzake wordt
opgezet. 

De heer Leerdam vraagt om meer inzicht te geven hoe de verkenning in
zijn werk gaat en op welke termijn deze naar verwachting zal zijn
afgerond.

Het resultaat van de verkenning moet een schets zijn van het gewenste
archeologische stelsel op de BES-eilanden, eventueel in samenhang met
het archeologiebeleid in het Caribische gebied, op basis waarvan het
Verdrag van Valletta kan worden geĆÆmplementeerd. 

De verkenning wordt bij voorkeur lokaal uitgevoerd, ondersteund door het
Ministerie van OCW. Op deze wijze ontstaat draagvlak voor een stelsel
dat in de praktijk ook op de betreffende drie eilanden uitvoerbaar is.

Het uitgangspunt om bij de implementatie van het Verdrag van Valletta
ruimte te laten voor de eilandelijke realiteit, eigenheid en behoeften
is door diverse vertegenwoordigers van de BES-eilanden onderschreven
tijdens een in juni 2009 georganiseerd seminar met de titel ā€œWetgeving
Cultureel Erfgoed in Caribische perspectiefā€. 

Het streven is om de verkenning in 2010 af te ronden zodat in januari
2011 gestart kan worden met het opstellen van de benodigde wetgeving in
het kader van de implementatie.

Wat betreft de vraag van de heer Van Raak, die met name aandacht vraagt
voor de effecten van het Verdrag van Valletta voor de burger, merk ik op
dat dit aspect zeker aandacht krijgt bij de implementatie van dat
verdrag op de BES. Mede daarom wordt gekozen voor een op maat van de BES
gesneden implementatie van het Verdrag.

Implementatie verdragen

De heer Van Bochove heeft zijn zorgen uitgesproken over de implementatie
van verdragen en hij vraagt of de regering doende is om een
inventarisatie te maken van ontbrekende uitvoeringswetgeving. 

Een groot aantal verdragen die op dit moment nog niet gelden voor de
Nederlandse Antillen, worden voor de BES geĆÆmplementeerd in de
BES-wetgeving. Het gaat dan bijvoorbeeld om verdragen op het gebied van
de bestrijding van terrorisme, corruptie, georganiseerde criminaliteit,
mensensmokkel, witwassen, uitlevering, biologische wapens en
kneedspringstoffen. Vanzelfsprekend is het ook van belang dat deze
verdragen van toepassing worden in Aruba, CuraƧao en Sint Maarten. Een
aantal verdragen is wel door de Nederlandse Antillen geĆÆmplementeerd en
niet door Aruba, of andersom. Met betrekking tot deze verdragen is
afgesproken dat de Nederlandse Antillen en Aruba elkaar hun
uitvoeringswetgeving sturen, zodat ze dit van elkaar over kunnen nemen.
De andere verdragen worden geĆÆmplementeerd met hulp van technische
bijstand van ambtenaren van BZK, hierover zijn onlangs afspraken gemaakt
in het ATWOK (Ambtelijk technisch wetgevingsoverleg
Koninkrijksrelaties). Bij het verlenen van deze technische bijstand
wordt de Nederlandse implementatiewetgeving als uitgangspunt genomen.
Gezien de naderende transitiedatum heeft het voor een aantal verdragen
geen zin meer om nog in te zetten op implementatie door de Nederlandse
Antillen. Dat geldt onder meer voor verdragen die ook voor Nederland nog
niet zijn goedgekeurd, zoals het Facultatief Protocol bij het Verdrag
tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling
of bestraffing. Voor deze verdragen worden met CuraƧao en Sint Maarten
afspraken gemaakt over de implementatie. 

Milieubescherming

Mevrouw Van Gent heeft het belang onderstreept van goede
milieubescherming. 

Tijdens het Ambtelijk Tripartiet Wetgevingsoverleg Koninkrijksrelaties
(ATWOK) is naar voren gekomen dat de Caribische landen op zoek zijn naar
goede milieuwetgeving, maar dat de huidige Nederlandse milieuwetgeving
te veelomvattend en gecompliceerd is om over te nemen. Er was veel
interesse in het concept van de Wet VROM BES. Over dit concept is reeds
overleg gevoerd met de BES-eilanden, het is vrijwel gereed voor
aanbieding aan de Raad van State. Het concept is inmiddels uitgewisseld
met de wetgevingsjuristen op Aruba, CuraƧao en Sint Maarten en het is
daar met enthousiasme ontvangen. Aruba, CuraƧao en Sint Maarten gaan
samenwerken in het omvormen van de Wet VROM BES in een
milieulandsverordening. Op deze manier worden ook een aantal
milieuverdragen geĆÆmplementeerd, waaronder het Verdrag van Bazel inzake
de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke
afvalstoffen en de verwijdering ervan. Voor het tot stand brengen van
een hypermoderne afvalvergassingsinstallatie op Sint Maarten is dit
bijvoorbeeld een belangrijke voorwaarde. 

Oprichting Stichting BES pensioenfonds (32 223)

Rechtspositie ambtenaren

Mevrouw Ortega-Martijn heeft gevraagd waarom de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft gekozen voor een aparte
rechtspositie voor de ambtenaren op de BES. Zij vraagt of daardoor geen
sprake is van een ongelijke behandeling t.o.v. de rijksambtenaren in
Nederland. De heer Brinkman heeft aangegeven geen voorstander te zijn
van een aparte sector voor de BES

Bij de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren wordt zoveel mogelijk
beleidsarm de Antilliaanse wetgeving overgenomen. Dit kan eigenlijk
alleen door de vorming van een eigen sector. In Nederland kennen we al
14 sectoren, waarvan 4 sectoren met rijksambtenaren. Opneming in een van
de bestaande Nederlandse sectoren zou een grote en abrupte, en overigens
voor de lokale ambtenaren veelal gunstige, wijziging in de geldende
arbeidsvoorwaarden tot gevolg hebben. Tevens lopen ze bij elke nieuwe
CAO afspraak weer de kans geconfronteerd te worden met maatregelen die
lokaal op de BES-eilanden volledig ongewenst zijn of die werkgevers ter
plaatse bijvoorbeeld op geen enkele wijze kunnen bekostigen.

De keuze voor een volledig eigenstandige arbeidsvoorwaardelijke sector
vergelijkbaar met hoe het in Nederland is geregeld maakt het mogelijk om
bij transitie de geldende arbeidsvoorwaarden zoveel mogelijk gelijk te
houden aan de huidige en om in het CAO beleid optimaal rekening te
houden met de lokale en regionale omstandigheden. 

In de aparte BES sector zitten zowel de lokaal werkende rijksambtenaren,
waaronder ook de politie valt, als de openbaar lichaam ambtenaren en de
onderwijs ambtenaren. 

Deze aanpak past volledig in het Nederlandse sectorenmodel voor de
overheid. Het grote voordeel hiervan is dat de lokale sociale partners
volledig verantwoordelijk kunnen en moeten zijn voor de
arbeidsvoorwaardenontwikkeling. Kortom we hebben gekozen voor lokaal
maatwerk dat recht kan doen aan de lokale arbeidsmarkt en de lokale
financiƫle omstandigheden en aansluit bij de nu geldende
arbeidsvoorwaarden in die regio.

Pensioenregeling voor ambtenaren

De leden Remkes, Van Gent en Leerdam hebben vragen gesteld met
betrekking tot de pensioenregeling voor de BES-ambtenaren. Hoe gaat deze
er straks uitzien (Remkes) en hoe moet worden omgegaan met
controversiƫle onderwerpen, zoals de pensioenlandsverordening (Van
Gent)? Wat gebeurt er met de pensioenleeftijd voor ambtenaren (Leerdam)?
De heer Van Bochove heeft gevraagd naar de totstandkoming van wetgeving
inzake de aanvullende pensioenen.

Conform de algemene aanpak van zoveel mogelijk beleidsarm overnemen van
de Antilliaanse regelgeving is in de ABES de geldende
pensioenlandsverordening op de Nederlandse Antillen alleen technisch
aangepast. Inmiddels is de gedachtevorming met betrekking tot de
ambtenarenpensioenen verder gegaan en heb ik kennis kunnen nemen van een
door de landsregering voorbereide wijziging van de landsverordening
overheidspensioenen. Deze concept-wijzigingen dienen om de pensioenen op
de Nederlandse Antillen betaalbaar te houden en zijn daarenboven in lijn
met de pensioenregeling die voor (Europees-)Nederlandse ambtenaren
geldt. Daarom heb ik besloten om ook deze door de Nederlandse Antillen
voorgenomen wijzigingen beleidsarm over te nemen, hoewel deze
wijzigingen nog niet door de landsregering zijn ingediend bij de Staten.

De belangrijkste elementen van deze wijzigingen zijn:

- de introductie van het middelloonprincipe;

- de mogelijkheid voor het fondsbestuur om de indexering van de
pensioenen op te schorten indien de financiƫle situatie van het fonds
dat vereist;

- het schrappen van de minimumleeftijdsgrens van 25 jaar voor deelname
in de pensioenregeling. 

Deze wijzigingen zullen worden opgenomen in een "Derde Aanpassingswet
BES". 

Net als in Nederland is het de bedoeling dat de sociale partners op de
BES-eilanden gaan over de arbeidsvoorwaarden en pensioenen en net als in
Nederland is het gewenst dat het pensioenfonds een pensioenreglement
vaststelt dat gebaseerd is op een overeenkomst tussen de sociale
partners en niet op een wet. 

Wat in de Invoeringswet BES en de Derde Aanpassingswet BES geregeld
wordt is slechts de terugvaloptie indien niet of niet op tijd tot een
pensioenovereenkomst gekomen kan worden.

Onderdeel van de Derde Aanpassingswet BES is eveneens wetgeving met
betrekking tot  de eisen waaraan pensioenfondsen op de BES zullen moeten
voldoen.

Pensioenleeftijd

Naar aanleiding van de vraag van de heer Leerdam over de
pensioenleeftijd kan ik nog melden dat, net als in Nederland het beleid
ten aanzien van de Algemene Ongevallenverzekering (AOV) leidend is voor
de discussie tussen de sociale partners hoe hiermee om te gaan bij het
aanvullend pensioen. Dus zodra helder is wanneer en in welk tempo de AOV
leeftijd wordt verhoogd, zullen sociale partners de consequenties onder
ogen moeten zien en daarbij zal mede van belang zijn welke fiscale
maatregelen gepaard gaan met de verhoging van de leeftijd voor de AOV.
Deze aanpak is volstrekt in lijn met de wijze waarop dit in Nederland
gebeurt.

Rol vakbonden

De heer Leerdam heeft specifiek gevraagd naar het draagvlak bij de
Nederlands Antilliaanse vakbonden voor het pensioenfonds BES. 

Met de Nederlands Antilliaanse vakbonden is diverse keren gesproken over
het voor de BES-eilanden op te richten pensioenfonds. Al op 2 oktober
2008 heeft een delegatie in de Centrale Commissie voor georganiseerd
overleg in ambtenarenzaken (dit is het overleg tussen de minister van
Constitutionele en Binnenlandse Zaken van het Land de Nederlandse
Antillen en de vakbonden), waar zij te gast was eerste gedachten
gewisseld over de oprichting van een eigen pensioenfonds voor de rijks-
en eilandambtenaren op de BES-eilanden. De bonden gaven toen aan
daarover verder van gedachten te willen wisselen. Daarna is nog 3 keer
gesproken met de bonden. Bij al deze overleggen is met een toenemende
verdieping gesproken over de toekomstige pensioenen en de inrichting van
het pensioenfonds BES. Daarbij is niet gebleken dat er geen draagvlak is
voor de door Nederland en de BES-eilanden voorgenomen inrichting. 

Eigen pensioenfonds of niet

De heren Van Bochove en Remkes en mevrouw Ortega-Martijn hebben
kritische vragen gesteld over de keuze voor een eigen pensioenfonds.
Twijfels zijn geuit over de schaalgrootte van het fonds. In het
bijzonder wordt verder de vraag gesteld waarom de regeling niet wordt
ondergebracht bij het Abp.

De keuze voor een eigen pensioenfonds voor de ambtenaren op de
BES-eilanden komt voort uit het principe van een eigen sector die het
mogelijk maakt om in goed overleg tussen de rijkswerkgever en de bonden
van overheidspersoneel eigen aan de lokale en regionale verhoudingen
aangepaste arbeidsvoorwaardelijke regelingen overeen te komen. Pensioen
maakt immers onderdeel uit van deze arbeidsvoorwaarden. 

Verschillende leden hebben twijfels geuit bij het betoog van de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met betrekking tot het
niet- kiezen voor het Abp. 

Ik begrijp de gevoelens van de betrokken vraagstellers. Het Abp is
immers een gerenommeerd en professioneel pensioenfonds. Bovendien is het
een groot fonds en heeft dus een brede basis met veel vermogen. Alle
denkbare problemen met betrekking tot de ambtelijke BES pensioenen
vallen daarbij in het niet. Het is ook een bestaande organisatie, dus we
hoeven niets nieuws te starten. Daarmee zijn naar mijn oordeel de (deels
ogenschijnlijke) voordelen ook wel op. Het gebruik kunnen maken van de
grote professionele kennis ten aanzien van uitvoering en
beleggingsbeleid  behoort naar mijn mening niet exclusief bij de
voordelen van onderbrenging bij het Abp. Die kennis is immers
geconcentreerd bij APG, de uitvoerder van ondermeer Abp, maar ook van
andere pensioenfondsen. Een uitvoerder waar ook een zelfstandig
pensioenfonds voor de BES gebruik van kan maken.

Tegenover onderbrenging bij Abp staan belangrijke nadelen. Het eerste is
dat de sociale partners op de BES-eilanden (door hun omvang) geen enkele
invloed zullen hebben op het fondsbeleid. Het tweede is dat Nederlandse
pensioenfondsen zijn gebaseerd op fondssolidariteit. Dit betekent dat de
Abp-regeling de bodem is, waarop alleen nog maar aanvullingen kunnen
worden geformuleerd, waarvoor apart premie moet worden betaald. Het
derde nadeel is dat het salarisniveau op de BES aanzienlijk afwijkt van
dat in Nederland. Datzelfde geldt voor de AOV en de daaraan gekoppelde
franchise in pensioenregelingen, terwijl de fiscale faciliƫring van
Nederlandse pensioenregelingen vanzelfsprekend is afgestemd op de
Nederlandse Algemene OuderdomsWet(AOW). Ongewijzigde overname van de
Abp-regeling zal betekenen dat het overgrote deel van de ambtenaren geen
aanvullend pensioen zal opbouwen, omdat het salarisniveau op de eilanden
niet uitkomt boven de franchise in de Abp-pensioenregeling. Aanvulling
op die regeling door voor de BES-ambtenaren een lagere franchise te
hanteren leidt ertoe dat het BES-deel van de Abp-regeling voor de
Nederlandse fiscale wetgeving bovenmatig is. Kortom: er worden dan in
Ć©Ć©n pensioenfonds regelingen bijeen gebracht, die niet goed bij elkaar
passen. 

Natuurlijk moet een eigen pensioenfonds wel mogelijk zijn qua schaal.
Het nieuwe fonds zal ongeveer 4000 deelnemers kennen, waarvan ca. 2400
nog pensioenrechten opbouwen. Het gaat om personeel in dienst van het
Regionaal Service Centrum (RSC), de eilandbesturen, de politie, het
openbaar en bijzonder onderwijs, de gezondheidszorg en de jeugdzorg. Dat
is weliswaar relatief klein, maar er bestaan meer kleine fondsen in
Nederland. Door de uitbesteding van uitvoering en beheer van het
vermogen aan een professionele uitvoerder en vermogensbeheerder is de
omvang van het fonds minder een bezwaar. Juist indien werkgevers en
werknemers volledig verantwoordelijk kunnen zijn voor alle
arbeidsvoorwaarden, hebben zij het instrumentarium in handen om het
fonds gezond te houden. 

Op het nieuwe pensioenfonds zal verder Nederlandse toezichtwetgeving,
dat voorziet in toezicht door de Nederlandsche Bank van toepassing zijn.
De inhoudelijke eisen zullen bij aanvang echter wel zijn aangepast aan
de lokale situatie en dat biedt het fonds een voldoende overgangstermijn
alvorens zij moet voldoen aan alle eisen waaraan Nederlandse moeten
voldoen.

Verder voorzien de concept- statuten van het fonds in een onafhankelijke
Raad van Toezicht, bestaande uit pensioendeskundigen die gedurende de
eerste vijf jaren instemmingbevoegdheid heeft op belangrijke
bestuursbesluiten.

De financiering van het pensioenfonds

De heren Remkes en Van Bochove hebben vragen gesteld over de
financiering van het nieuwe pensioenfonds. Meer specifiek hebben zij
gevraagd naar de verwachte dekkingsgraad, de noodzaak van een eventuele
bijdrage vanuit BZK, een toelichting op de waardeoverdracht vanuit APNA.
De heer Van Bochove heeft verder specifiek gevraagd of via het Abp de
dekkingsgraad niet gezamenlijk kan worden opgevangen.

De Nederlands Antilliaanse regering heeft een boedelscheidingsrapport
laten opstellen, waarin wordt uitgegaan van het liquideren van het APNA
en waardeoverdracht naar diverse rechtsopvolgers. In het geval van
liquidatie moeten alle verplichtingen en het vermogen van het APNA
worden toegedeeld. Het opgebouwde verplichtingen ten aanzien van actieve
ambtenaren werkzaam op de BES en van slapers en gepensioneerden met
laatste standplaats op de BES zal worden overgedragen aan het BES-fonds
met het bijbehorende vermogen met inbegrip van een evenredig aandeel in
de eventuele overdekking. Naar verwachting zal op transitiedatum de
dekkingsgraad van het APNA ca. 100% bedragen. Dan is er dus voldoende
vermogen voor alle verplichtingen. Indien de dekkingsgraad lager zou
uitkomen, zal het nieuwe fonds een herstelplan moeten indienen bij de
Nederlandsche Bank om in een periode van drie jaar toe te groeien naar
100%. Ingeval van een eigen fonds hebben sociale partners het
instrumentarium in handen om dat herstelplan uit te voeren.

Ook ingeval van onderbrenging bij Abp zullen pensioenrechten moeten
worden ingekocht. Het is uitgesloten dat rechten bij een bestaand
pensioenfonds kunnen worden ingekocht voor een lagere dekkingsgraad dan
dat het ontvangende fonds heeft. Gebruikelijk is namelijk dat bij
collectieve inkoop ook de bestaande overdekking bij het fonds waar wordt
ingekocht moeten worden gefinancierd. Onze verwachting is dat deze
inkoop bij het ABP, door de hogere dekkingsgraad bij het ABP, dan ook
duurder zal zijn en de sociale partners dus direct voor een financieel
probleem zal plaatsen.

Tekorten pensioenfondsen

De heer Van Raak heeft gevraagd of Nederland echt van plan is tekorten
aan te vullen voor politici en ambtenaren die de pensioenpremies op de
Antillen niet hebben betaald.

Ter voorkoming van misverstanden wijs ik erop dat individuele ambtenaren
in het verleden keurig hun deel van de pensioenbijdrage hebben betaald,
omdat deze door de werkgever op het loon worden ingehouden. Het is de
werkgever geweest die veelal verzuimd heeft de pensioenpremies af te
dragen aan het APNA. APNA als publiekrechtelijk fonds heeft veelal
invordering van de premies achterwege gelaten vanwege de politieke
verwevenheid. Bij een eigen privaatrechtelijk fonds zonder
overheidsbemoeienis zal bij premieachterstand de ingehuurde uitvoerder
echter veel sneller tot invorderingsmaatregelen overgaan.

Tot de schuldsanering die Nederland voor zijn rekening neemt behoren ook
de betalingsachterstanden en schulden tot en met 2007 van de NA en van
de eilandbesturen aan het APNA. 

Politici nemen niet deel en zullen niet deelnemen aan het pensioenfonds
Deze kennen een eigen pensioenregeling. Pensioenuitkeringen worden nu en
in de toekomst betaald op omslagbasis uit de eilandsbegroting. Bij
politieke ambtsdragers wordt wel een fictieve pensioenpremie ingehouden
op het salaris. Omdat er geen sprake is van een pensioenfonds, hoeft
deze premie niet te worden afgedragen maar vloeit terug in de
eilandsbegroting. Bij politici is dus evenmin sprake van
betalingsachterstanden.

 Kamerstukken II 2009/10, 31Ā 959, nr.Ā 10, blz. 4 en 5.

 Kamerstukken II 2009/10, 31Ā 957, nr.Ā 6, blz.Ā 7 en 8.

 Kamerstukken II 2009/10, 31 958, nr. 7, blz. 12.

 De besluitenlijst is opgenomen als bijlage bij Kamerstukken II 2007/08,
31 200 IV, nr. 56. De aangehaalde passage is terug te vinden op pagina 3
van de besluitenlijst. Deze insteek is nogmaals bevestigd in het
bestuurlijke akkoord tussen de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en de bestuurscolleges van de BES-eilanden van 20
november 2008. Deze besluitenlijst is opgenomen als bijlage bij
Kamerstukken II 2008/09, 31 568, nr. 7. De passage over de
brutonettotrajecten is terug te vinden op pagina 4 van de
besluitenlijst.

 Kamerstukken II 2009/10, 32 189, nr. 3, blz. 24 tot en met 33.

 Kamerstukken II 2009/10, 31 959, nr. 10, blz. 5 en 6.

 Het rapport van SEOR en Louis Lengrand & Associes ā€œEconomische
gevolgen van de status van ultraperifeer gebied voor de Nederlandse
Antillen en Arubaā€. Dit rapport is als bijlage opgenomen bij de brief
van 19 juni 2008 van de staatssecretaris Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 IV, nr. 56).

 Het op 22 maart 1989 te Bazel tot stand gekomen Verdrag inzake de
beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke
afvalstoffen en de verwijdering ervan (Trb. 1990, 12), zoals gewijzigd
op 29 oktober 2004 (Trb. 2006, 12).

 PAGE   40 

 PAGE   1