Geannoteerde agenda
Bijlage
Nummer: 2010D02237, datum: 2010-01-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Geannoteerde agenda Informele JBZ-Raad, 21-22 januari 2010 (2010D02236)
Preview document (🔗 origineel)
Geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 21-22 januari 2010 te Toledo (Spanje) 1. Plenaire sessie I: De interne veiligheidsstrategie In een beknopt document, dat gericht is op het informeren van de Europese burger, wil het Spaanse Voorzitterschap vastleggen wat de EU onder de interne veiligheid verstaat. In deze veiligheidsstrategie zal uiteengezet worden wat de gezamenlijke dreigingen en uitdagingen voor de EU zijn; het document zal een EU intern veiligheidsbeleid bevatten, incl. de ondersteunende principes; en het document zal een Europees veiligheidsmodel definiëren, bestaande uit gezamenlijke middelen en verbintenissen. De gezamenlijke uitdagingen zijn terrorisme (in elke vorm), georganiseerde criminaliteit, cybercriminaliteit, grensoverschrijdende criminaliteit, natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen en een aantal andere gemeenschappelijke fenomenen die de veiligheid raken van de mensen in Europa (zoals verkeersongelukken). Om deze fenomenen aan te pakken, hebben lidstaten hun eigen nationale veiligheidsbeleid en strategieën en ook regionale mechanismen en samenwerking. Wanneer deze niet voldoende blijken te zijn, zal er een Europese benadering moeten zijn. Een voorbeeld hiervan is een analyse van gezamenlijke toekomstige situaties en scenario’s. Het voornaamste doel van de interne veiligheidsstrategie is het ontwikkelen van gezamenlijke middelen en beleid om gezamenlijke dreigingen aan te pakken met behulp van een integrale benadering. Hiervoor zal een veiligheidsmodel gebruikt worden dat gebruikt maakt van en mede gericht is op een effectiever gebruik van bestaande EU-agentschappen en netwerken. De strategie moet gericht zijn op preventie en anticipatie en zich kenmerken door een proactieve en door informatie gestuurde benadering. Een alomvattend beleid met betrekking tot informatie-uitwisseling is noodzakelijk voor een goede strategie. Verder moet de strategie omvatten de operationele samenwerking, waar nodig ook justitiële samenwerking in strafzaken, geïntegreerd grensmanagement, een verbintenis tot innovatie en training, en flexibiliteit om aan te passen aan toekomstige uitdagingen. Het ontwikkelen, monitoren en implementeren van de Interne Veiligheidsstrategie zal een van de prioritaire taken van het Comité voor Interne Veiligheid (COSI) moeten zijn. Het Voorzitterschap heeft de lidstaten in een discussiedocument drie vragen voorgelegd. Onderstaand treft u deze vragen en de Nederlandse antwoorden aan. Wat zijn de belangrijkste aspecten die vervat moeten zijn in de Interne Veiligheidsstrategie? Nederland zet met betrekking tot de inhoud van de strategie in op de volgende onderwerpen: De strategie moet het gehele veiligheidsterrein beslaan (‘All hazard –aanpak’). Er zal aandacht moeten zijn voor verbetering van de operationele samenwerking, zowel op EU- als ook op regionaal niveau, bijvoorbeeld in het kader van grensoverschrijdende samenwerking. De strategie moet gericht zijn op een multidisciplinaire aanpak van criminaliteit. Het is van belang regionale risico’s te identificeren op basis van EU brede risico analyses. Versterken van civiele bescherming. De strategie moet voldoende aandacht besteden aan de rol van Europese agentschappen als Europol, Eurojust en Frontex. Zijn de ministers het erover eens dat IVS niet alleen traditionele dreigingen zal moeten bevatten, maar ook andere dreigingen die impact hebben op de Interne Veiligheid. Hoe zouden we moeten reageren op zulke dreigingen vanuit het perspectief van de Interne Veiligheid? De IVS zal alle mogelijk dreigingen moeten omvatten en flexibel zijn, zodat het aangepast kan worden aan nieuwe dreigingen. De onderliggende principes en richtlijnen die voor het Europese Veiligheidsmodel ontwikkeld worden, moeten van toepassing zijn op alle nieuwe en “andere” dreigingen. Hoe zou de IVS dreigingen die ontstaan buiten de EU grenzen aan de orde moeten stellen? De IVS zal een geïntegreerde benadering moeten bevatten, die de interne veiligheid benadert met een externe dimensie. De EU zal zich daarbij niet moeten beperken tot samenwerking tussen de rechtshandhavinginstanties in de lidstaten alleen, maar ook met landen buiten de EU. Daarnaast zullen gezamenlijke externe dreigingen geïnventariseerd moeten worden. Evenals binnen de EU zal er gebruik moeten worden gemaakt van bilaterale, multilaterale en regionale samenwerkingsverbanden 2. Plenaire sessie II: Terrorismebestrijding Het Spaanse Voorzitterschap nodigt de lidstaten uit om van gedachte te wisselen over de volgende punten: informatiedeling tussen betrokken diensten over onder meer tegen financiering van terrorisme, modus operandi, wapens en explosieven; gemeenschappelijke wetenschappelijke onderzoeken, bijvoorbeeld gericht op nieuwe detectiemethoden van explosieven; betere samenwerking met derde landen en regio’s om te voorkomen dat deze landen terroristen de kans bieden om er te trainen en terroristische aanslagen voor te bereiden; verbetering van de beveiliging van burgerluchtvaart en andere vitale infrastructuren; delen van beste praktijken inzake de aanpak van radicalisering en rekrutering; betrekken van het Comité Securité Interieur (COSI) bij de coördinatie van de maatregelen die genomen moeten worden. Nederland kan het Voorzitterschap steunen in de keuze van de gespreksonderwerpen. De meer precieze invulling van deze onderwerpen door het Voorzitterschap is nog onduidelijk. Informatiedeling is cruciaal voor de bestrijding van terrorisme. Nederland is van mening dat informatiestromen zo veel mogelijk moeten plaatsvinden via bestaande kanalen en voorzieningen. Nieuwe informatiestromen moeten worden ontwikkeld volgens de Informatie Management Strategie, die op de laatste JBZ-Raad is aangenomen. Nederland meent dat Europol gevraagd kan worden onderzoeken naar modus operandi vanuit opsporingsoptiek te initiëren, begeleiden en uit te voeren, alsmede te werken aan een gezamenlijk Europees begrippenkader. Op dit moment worden Europese maatregelen voor de beveiliging van meest risicovolle precursoren voor zelfgemaakte explosieven uitgewerkt. Volgens Nederland zou het gemeenschappelijk wetenschappelijke onderzoek zich, naast detectie van (precursoren voor) explosieven, ook kunnen richten op onderwerpen als de kritieke drempelwaarden van risicovolle precursoren voor zelfgemaakte explosieven. Daarnaast kan ook structureel onderzoek naar ontstaan en aanpak van gewelddadig extremisme worden gedaan, en naar de controle van personen- en goederenstromen. Het Spaanse Voorzitterschap onderstreept dat samenwerking tussen de EU en derde landen op het terrein van sociale en economische ontwikkeling en capaciteitsopbouw kan helpen voorkomen dat landen een vrijhaven voor terroristische trainingskampen en uitvalsbases worden. Nederland onderschrijft dit en spant zich al geruime tijd in voor versterking van de terrorismebestrijdingcapaciteit in een aantal prioritaire regio’s en derde landen, zoals Pakistan en Jemen. Nederland is voorstander van verdere versterking van de EU-samenwerking op dit terrein. Voor wat betreft de verbetering van de beveiliging van de burgerluchtvaart is het Nederlandse standpunt dat de Europese regelgeving zodanig aangepast dient te worden dat security scanners structureel ingezet kunnen worden. Natuurlijk geldt dat de inzet van deze scanners, net zoals op Schiphol, vanuit het oogpunt van de volksgezondheid veilig dient te zijn en dat de inbreuk op de privacy van passagiers zo minimaal mogelijk is. Nederland is ervan overtuigd dat door het gebruik van een security scan met een automatisch detectiealgoritme (waarbij er geen beelden meer zijn en deze dus niet door een beveiligingsmedewerker bekeken kunnen worden) de privacy voldoende gewaarborgd is. Uit onafhankelijk onderzoek is bovendien gebleken dat het type security scan dat op Schiphol wordt ingezet geen risico’s voor de gezondheid oplevert. Ten aanzien van het punt delen van beste praktijken inzake tegengaan radicalisering en rekrutering is het Nederlandse standpunt dat er bijzondere aandacht dient te blijven bestaan voor Europese samenwerking op het terrein van internet. Nederland zal zich in samenwerking met de Europese Commissie inzetten voor meer publiek-private samenwerking bij het bestrijden van illegaliteit op het internet. Nederland zal verder bijdragen aan de verdere ontwikkeling van een Europees lokaal netwerk gericht op uitwisseling van beste lokale praktijken gericht op het tegengaan van radicalisering. Nederland is voorstander van het betrekken van COSI bij de coördinatie van maatregelen die moeten worden genomen, maar meent dat de precieze invulling daarvan nog eerst nader moet worden bezien. 3. Plenaire sessie III: Legale migratie en integratie onder het Verdrag van Lissabon – de weg vooruit Het Spaanse Voorzitterschap beoogt tijdens deze sessie de reflectie en discussie over legale migratie en integratie tussen de lidstaten te bevorderen. Hiertoe heeft het Voorzitterschap in een discussiedocument de lidstaten drie vragen voorgelegd. Onderstaand treft u deze vragen en de Nederlandse antwoorden aan. Hoe kan het gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid onder de werking van het Verdrag van Lissabon dichterbij worden gebracht? Nu sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon ook ten aanzien van de legale migratie de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is, waarbij de lidstaten overigens zelf onverkort bevoegd blijven te bepalen hoeveel onderdanen worden toegelaten, zal Nederland in dit verband pleiten voor de spoedige hervatting van de behandeling van het voorstel voor een richtlijn betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en werken en betreffende een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven. Welke door het Stockholm Programma geduide beleidsrichtsnoeren dienen te worden geprioriteerd in het Actieplan? Nederland hecht eraan dat er bij de uitvoering van het Beleidsplan legale migratie prioriteit wordt gegeven aan het voorstel voor een richtlijn inzake de procedures voor binnenkomst en tijdelijk verblijf van binnen een onderneming overgeplaatste personen. Nederland meent dat de richtlijn positief kan bijdragen aan een versterking van het Europees concurrentievermogen en de economische vitaliteit in Europa. Voorts hecht Nederland aan de herziening van de richtlijn inzake het recht op gezinshereniging. Nederland meent dat bezwaren ingevolge openbare orde, in tegenstelling tot hetgeen thans het geval is, ook aan de referent moeten kunnen worden tegengeworpen. Omdat Nederland hecht aan een eenduidiger en verder vereenvoudigd, Europees toelatingsbeleid, waarbij vraaggestuurde toelatingssystemen rekening houden met de prioriteiten, behoeften en competenties van elke lidstaat, geeft Nederland prioriteit aan de voorgenomen consolidatie van de wetgeving op het terrein van legale migratie, waarbij de bestaande bepalingen worden vereenvoudigd en de toepassing en samenhang ervan worden verbeterd. Voorts meent Nederland dat, teneinde het recht op vrij verkeer van personen binnen de EU te waarborgen, streng en effectief moet worden opgetreden tegen elke vorm van fraude en misbruik. Samenwerking tussen lidstaten en met de Commissie is op dit terrein onontbeerlijk. Nederland ondersteunt mitsdien nadrukkelijk het verzoek aan de Commissie om de tenuitvoerlegging en toepassing van de voorschriften relevant bij de uitoefening van het recht van vrij verkeer te bewaken teneinde misbruik en fraude te voorkomen. Welke prioriteiten (binnen het wettelijk kader van het Verdrag van Lissabon) achten de lidstaten op het terrein van integratie wenselijk? Nederland benadrukt wat betreft de evaluatie en waar nodig herziening van de richtlijn gezinshereniging de wenselijkheid voor meer aandacht voor versterking van integratie en emancipatie zoals verwoord in de brief van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Minister en de Staatssecretaris van Justitie inzake de Kabinetsaanpak huwelijks- en gezinsmigratie van 2 oktober 2009. Bij de herziening van onderhavige richtlijn onderstreept Nederland voorts het belang van een gezamenlijke inzet bij het bestrijden van schijnhuwelijken en schijnrelaties, het tegengaan van gedwongen huwelijken en polygamie en de aanpak van referenten die zich schuldig hebben gemaakt aan huwelijk geweld of andere vormen van relationeel geweld. Nederland hecht aan de ontwikkeling van kernindicatoren op een beperkt aantal betrokken beleidsterreinen om de resultaten van het integratiebeleid te monitoren en aldus de vergelijkbaarheid van nationale ervaringen te vergroten en het Europese leerproces te versterken. Tot slot wordt betreurd dat er voor wat betreft het Stockholm Programma onvoldoende steun bleek voor opname van een verwijzing naar de problemen die intra-EU-mobiliteit van EU-onderdanen met zich brengt, mede gelet op de onmogelijkheid van een verplichtend karakter van inburgeringvereisten voor EU-onderdanen. De regering zal zich er desalniettemin voor inzetten om steun te verwerven voor een open discussie over integratie van EU-burgers. 4. Plenaire sessie IV: Een gemeenschappelijk beleid voor justitie na inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon Tijdens deze sessie wil het Voorzitterschap van gedachten wisselen over de wijze waarop onder het Verdrag van Lissabon een gemeenschappelijk beleid voor justitie kan worden ontwikkeldop basis van het Stockholm Programma. Het Voorzitterschap schetst eerst de institutionele verworvenheden van Lissabon en legt in het discussiedocument zes vragen voor aan de Raad. Onderstaand treft u deze vragen en de Nederlandse antwoorden aan. Op welke wijze zouden initiatieven van lidstaten ten aanzien van juridische samenwerking in strafzaken moeten worden ontwikkeld? In artikel 76 VWEU wordt weliswaar aangegeven dat lidstaatinitiatieven nog steeds kunnen worden genomen door tenminste een kwart van de lidstaten (d.w.z. zeven lidstaten). Nederland, dat jarenlang heeft gestreden voor de communautaire methode, is echter van mening dat als regel de Commissie wetgevingshandelingen dient te initiëren en dat lidstaatinitiatieven uitzondering dienen te blijven. Verder dienen ook lidstaatinitiatieven altijd van een gedegen impactassessment te zijn voorzien. Echter, als lidstaatinitiatieven worden ontplooid is het zaak dat de initiërende lidstaten transparantie betrachten en alle andere lidstaten de gelegenheid bieden te worden betrokken bij de opstelling van een initiatief. Op welke wijze kan effectieve evaluatie van beleidsimplementatie op het terrein van JBZ in evenwicht worden gebracht met voldoende ontwikkeling op het terrein van justitie? De implementatie van de kaderbesluiten –voortaan richtlijnen- vertoont een aanzienlijke achterstand. Slechts één kaderbesluit (Europees Aanhoudingsbevel) werkt tussen alle lidstaten. Nederland is van mening dat deze achterstand zo snel mogelijk dient te worden weggewerkt. Daartoe zijn extra maatregelen nodig. Zo zou de Commissie per richtlijn dienen te inventariseren waar de problemen bij de implementatie zitten en bijeenkomsten voor experts uit de lidstaten te organiseren die gewijd zijn aan de bespreking en het vinden van oplossingen voor die problemen. Ook het Nederlandse initiatief voor aanvullend evaluatiesysteem, zoals opgenomen in het Stockholm Programma, is erop gericht dat er follow-up plaatsvindt van de bevindingen. Wat betreft nieuwe instrumenten dient door een gedegen impact assessment vooraf en expliciete aandacht tijdens de onderhandelingen voor de implementatie moeten voorkomen dat na aanneming soortgelijke vertragingen ontstaan als tot nu toe bij de kaderbesluiten. De Commissie dient verder ook na aanneming na te gaan of expert- bijeenkomsten over de implementatie nodig zijn. Op welke wijze dient voortgegaan te worden met voorstellen die vervallen zijn door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon? Nederland is van mening dat per vervallen voorstel bekeken dient te worden nagegaan of het voorstel op voldoende draagvlak bij lidstaten en EP kan rekenen om er mee verder te gaan. Dit kan door een bespreking in CATS. Nederland is er in geval van voortzetting van de besprekingen, voorstander van om zoveel mogelijk op basis van Commissievoorstellen te werken. Op welke wijze dient de wetgevende samenwerking tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie te worden ontwikkeld? Nederland is van mening dat iedere instelling, conform artikel 13 VEU, dient te handelen binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar in de Verdragen zijn toegedeeld en volgens de daarin bepaalde procedures, voorwaarden en doelstellingen. Op welke wijze dient de samenwerking tussen de Raad en de Commissie te worden ontwikkeld als het gaat om onderhandelingen op het terrein van justitie en veiligheid van de Europese Unie met derde landen? De door het Verdrag van Lissabon toegenomen institutionele complexiteit op het terrein van JBZ vraagt volgens Nederland een betere coördinatie tussen de externe activiteiten van de Commissie, de Raad en agentschappen zoals Europol, Eurojust en Frontex. Nederland ziet hierbij een rol voor de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Bij onderhandelingen met derde landen is het van groot belang, dat de juiste volgorde wordt aangehouden, te weten eerst inventarisatie van de behoeften van de Unie, en op strafrechtelijk terrein vooral van de lidstaten. Immers zij werken met de derde landen samen. Daarna een verkenning van de wensen van een derde land en een realistische rapportage daarvan aan de Raad, opdat kan worden bezien of er enig zicht is op een voor regeling die voor de lidstaten meerwaarde oplevert. Het dossier Japan met het bekende slechte resultaat leert dat deze stappen essentieel zijn. In welke mate is juridische samenwerking in burgerlijke en strafzaken geschikt voor nauwere samenwerking? In artikel 20 VEU wordt aangegeven dat met nauwere samenwerking wordt beoogd de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie te bevorderen, haar belangen te beschermen en haar integratieproces te versterken. Hiertoe kan worden overgegaan op momenten dat nagestreefde doelstellingen niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel kunnen worden verwezenlijkt. Nederland is van mening dat er zoveel mogelijk dient te worden gestreefd naar oplossingen, ook op het terrein van burgerlijke en strafzaken, voor alle 27 lidstaten. De door het Verdrag van Lissabon geïntroduceerde gewone besluitvormingsprocedure met gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad en medebeslissing van het Europees Parlement, die ook voor het grootste deel van het JBZ-terrein van toepassing is, maakt dergelijke oplossingen mogelijk. 5. Plenaire sessie V: Een Europa voor familie- en eigendomsrechten Tijdens deze sessie wil het Voorzitterschap van gedachten wisselen over familie- en eigendomsrechten. In het discussiedocument legt het Voorzitterschap drie vragen voor aan de Raad. Onderstaand treft u deze vragen en de Nederlandse antwoorden aan. 1 Dienen de werkzaamheden ten aanzien van erfenissen worden gericht op het faciliteren van transnationale erfenissen ten gunste van de burger, maar zonder het materiële recht van de lidstaten te beïnvloeden? Nederland is van mening dat dat het geval dient te zijn. Dit is overigens precies de insteek van de ontwerp-verordening erfrecht die nu op werkgroepniveau wordt besproken. Is er behoefte aan een instrument dat het toepasselijk recht ten aanzien van huwelijksvermogensrecht verduidelijkt? Destijds heeft Nederland positief gereageerd op het Groenboek over het huwelijksvermogensrecht. Het onderwerp hangt heel nauw samen met het erfrecht. Alleen daarom al is het handig om bij een regeling van het toepasselijk recht inzake nalatenschappen vervolgens ook de regels voor het toepasselijk recht inzake huwelijksvermogensrecht te harmoniseren. Bij interlidstatelijke huwelijken kunnen de betrokken echtelieden er zo in elk geval op rekenen dat op hen overal hetzelfde huwelijksvermogens- recht wordt toegepast ongeacht waar zij in de EU wonen. Is het noodzakelijk om zo snel mogelijk een voorstel te presenteren over de herziening van de Verordening Brussel I waarin, met bepaalde waarborgen, het exequatur wordt afgeschaft ten gunste van rechtstreekse uitvoering van vonnissen in de gehele Unie? Brussel I (Verordening 44/2001 inzake de bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) is inmiddels ruim zeven jaar in werking. Brussel I is voor de rechtspraktijk een van de belangrijkste verordeningen op het terrein van het burgerlijk procesrecht. Zij regelt welke rechter bevoegd is in een internationale burgerlijke of handelszaak en hoe op een eenvoudige wijze een beslissing gegeven in de ene lidstaat in een andere lidstaat kan worden erkend en ten uitvoer gelegd. Vervolgstappen van de afschaffing van het exequatur zullen uiteraard gepaard moeten gaan met de noodzakelijke waarborgen, zoals onder meer, maar niet noodzakelijkerwijs beperkt tot minimumnormen voor de betekening van stukken en verstekvonnissen. Nederland is voorstander van een spoedig voorstel tot herziening van de Verordening Brussel I. 6. Werklunch: slachtoffers Tijdens de lunch van de ministers van Justitie zal worden gesproken over het onderwerp slachtoffers. Op 15 januari a.s. zal in Madrid een seminar plaatsvinden over dit onderwerp (“Slachtoffers in het centrum van Europees justitie”). De conclusies daarvan zullen waarschijnlijk tijdens de Informele JBZ-Raad worden gepresenteerd en dienen als voorbereiding voor een door de Commissie uit te brengen alomvattend voorstel ten aanzien van slachtoffers. In dit verband is van belang dat er een Spaans initiatief ligt voor een richtlijn inzake een Europees beschermingsbevel (European Protection Order, EPO). Kern hiervan is dat de beschermde persoon een beschermingsmaatregel “meeneemt” naar een andere lidstaat via wederzijdse erkenning van bijvoorbeeld een contact- of gebiedsverbod. In het discussiedocument legt het Voorzitterschap drie vragen voor aan de Raad. Onderstaand treft u deze vragen en de Nederlandse antwoorden aan. Wat zijn de essentiële uitstaande punten die moeten worden geadresseerd om een betere ondersteuning te geven aan slachtoffers van misdaad? Welke rol kunnen harmonisatie en wederzijdse erkenning in dit opzicht spelen? Essentieel is dat binnen de Europese Unie gekomen wordt tot een eenduidige implementatie van de verplichtingen van het kaderbesluit over de positie van het slachtoffer in het strafproces. Inmiddels heeft een evaluatie plaatsgevonden van dit kaderbesluit. Gebleken is dat de lidstaten op uiteenlopende wijze invulling hebben gegeven aan de verplichtingen van het kaderbesluit. Het is van groot belang dat de Commissie binnen afzienbare termijn met een voorstel komt tot aanpassing van het kaderbesluit, op basis van de uitkomsten van de evaluatie. Uitgangspunt bij de herziening van het kaderbesluit behoort een optimalisatie van de implementatie te zijn, om ervoor te zorgen dat alle lidstaten een goede basisvoorziening voor de ondersteuning van slachtoffers creëren. Harmonisatie en wederzijdse erkenning kunnen een belangrijke rol spelen bij het toezicht op de naleving van opgelegde contact- of gebiedsverboden. De bestaande kaderbesluiten van de Raad over de overdracht van het toezicht op de naleving van gestelde voorwaarden bij opschorting van voorlopige hechtenis of bij een opgelegde proeftijdvoorwaarde (kaderbesluit 2008/947/JBZ en kaderbesluit 2009/829/JBZ) zouden dan ook als uitgangspunt moeten dienen voor het zetten van verdere stappen op het gebied van harmonisatie of wederzijdse erkenning. Welke benadering dient te worden gekozen ten aanzien van het toekomstige alomvattende voorstel en welke elementen zou dat voorstel moeten bevatten? Ten aanzien van het toekomstige alomvattende voorstel is het van belang dat gekomen wordt tot eenduidige en heldere verplichtingen op het gebied van de informatievoorziening aan en de ondersteuning van slachtoffers. De toegang tot slachtofferondersteuning moet in elke lidstaat gewaarborgd zijn. Dit omvat een juiste en snelle informatieverstrekking, ondersteuning van slachtoffers bij het uitoefenen van hun rechten en ondersteuning bij het verhalen van schade op de dader, ongeacht de vraag of een slachtoffer in de lidstaat woont waar het strafbare feit gepleegd is of in een andere lidstaat. Uitgaande van de aanname dat solidariteit met slachtoffers van misdaad dient te worden vergroot met meer dan louter morele steun, steunt u dan het inzicht dat een effectieve betrokkenheid met slachtoffers financiële en/of materiële inspanningen van de EU en/of lidstaten vergt? Als dat het geval is, aan de hand van welke criteria dienen die verplichtingen te worden verdeeld? Een effectieve betrokkenheid met slachtoffers vergt de nodige financiële en materiële inspanningen, in eerste instantie van de lidstaten zelf. Binnen de EU behoort Nederland tot de lidstaten die de meeste geldelijke middelen ter beschikking stellen ten behoeve van de slachtofferhulp. Het is van belang dat ook in de andere lidstaten voor dit doel voldoende middelen vrij worden gemaakt. Zonodig zouden hiervoor op het niveau van de Unie aanvullende regels vastgesteld kunnen worden. PAGE PAGE 9