[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geannoteerde agenda

Bijlage

Nummer: 2010D02237, datum: 2010-01-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Geannoteerde agenda Informele JBZ-Raad, 21-22 januari 2010 (2010D02236)

Preview document (🔗 origineel)


Geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van het Gemengd Comité
en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 

21-22 januari 2010 te Toledo (Spanje)

1.	Plenaire sessie I: De interne veiligheidsstrategie 

	

In een beknopt document, dat gericht is op het informeren van de
Europese burger, wil het Spaanse Voorzitterschap vastleggen wat de EU
onder de interne veiligheid verstaat. In deze veiligheidsstrategie zal
uiteengezet worden wat de gezamenlijke dreigingen en uitdagingen voor de
EU zijn; 

het document zal een EU intern veiligheidsbeleid bevatten, incl. de
ondersteunende principes; en het document zal een Europees
veiligheidsmodel definiëren, bestaande uit gezamenlijke middelen en
verbintenissen.

De gezamenlijke uitdagingen zijn terrorisme (in elke vorm),
georganiseerde criminaliteit, cybercriminaliteit, grensoverschrijdende
criminaliteit, natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen en een
aantal andere gemeenschappelijke fenomenen die de veiligheid raken van
de mensen in Europa (zoals verkeersongelukken). Om deze fenomenen aan te
pakken, hebben lidstaten hun eigen nationale veiligheidsbeleid en
strategieën en ook regionale mechanismen en samenwerking. 

Wanneer deze niet voldoende blijken te zijn, zal er een Europese
benadering moeten zijn. Een voorbeeld hiervan is een analyse van
gezamenlijke toekomstige situaties en scenario’s. Het voornaamste doel
van de interne veiligheidsstrategie is het ontwikkelen van gezamenlijke
middelen en beleid om gezamenlijke dreigingen aan te pakken met behulp
van een integrale benadering. Hiervoor zal een veiligheidsmodel gebruikt
worden dat gebruikt maakt van en mede gericht is op een effectiever
gebruik van bestaande EU-agentschappen en netwerken. De strategie moet
gericht zijn op preventie en anticipatie en zich kenmerken door een
proactieve en door informatie gestuurde benadering. Een alomvattend
beleid met betrekking tot informatie-uitwisseling is noodzakelijk voor
een goede strategie. Verder moet de strategie omvatten de operationele
samenwerking, waar nodig ook justitiële samenwerking in strafzaken,
geïntegreerd grensmanagement, een verbintenis tot innovatie en
training, en flexibiliteit om aan te passen aan toekomstige uitdagingen.
Het ontwikkelen, monitoren en implementeren van de Interne
Veiligheidsstrategie zal een van de prioritaire taken van het Comité
voor Interne Veiligheid (COSI) moeten zijn.

Het Voorzitterschap heeft de lidstaten in een discussiedocument drie
vragen voorgelegd. Onderstaand treft u deze vragen en de Nederlandse
antwoorden aan.

Wat zijn de belangrijkste aspecten die vervat moeten zijn in de Interne
Veiligheidsstrategie?

Nederland zet met betrekking tot de inhoud van de strategie in op de
volgende onderwerpen:

De strategie moet het gehele veiligheidsterrein beslaan (‘All hazard
–aanpak’).

 Er zal aandacht moeten zijn voor verbetering van de operationele 

samenwerking, zowel op EU- als ook op regionaal niveau, bijvoorbeeld in
het kader van grensoverschrijdende samenwerking.

De strategie moet gericht zijn op een multidisciplinaire aanpak van
criminaliteit. 

Het is van belang regionale risico’s te identificeren op basis van EU
brede risico analyses. 

Versterken van civiele bescherming. 

De strategie moet voldoende aandacht besteden aan de rol van Europese
agentschappen als Europol, Eurojust en Frontex.

Zijn de ministers het erover eens dat IVS niet alleen traditionele
dreigingen zal moeten bevatten, maar ook andere dreigingen die impact
hebben op de Interne Veiligheid. Hoe zouden we moeten reageren op zulke
dreigingen vanuit het perspectief van de Interne Veiligheid?

De IVS zal alle mogelijk dreigingen moeten omvatten en flexibel zijn,
zodat het aangepast kan worden aan nieuwe dreigingen. De onderliggende
principes en richtlijnen die voor het Europese Veiligheidsmodel
ontwikkeld worden, moeten van toepassing zijn op alle nieuwe en
“andere” dreigingen.

Hoe zou de IVS dreigingen die ontstaan buiten de EU grenzen aan de orde
moeten stellen?

De IVS zal een geïntegreerde benadering moeten bevatten, die de interne
veiligheid benadert met een externe dimensie. De EU zal zich daarbij
niet moeten beperken tot samenwerking tussen de
rechtshandhavinginstanties in de lidstaten alleen, maar ook met landen
buiten de EU. Daarnaast zullen gezamenlijke externe dreigingen
geïnventariseerd moeten worden. Evenals binnen de EU zal er gebruik
moeten worden gemaakt van bilaterale, multilaterale en regionale
samenwerkingsverbanden

		

2.	Plenaire sessie II: Terrorismebestrijding

	

Het Spaanse Voorzitterschap nodigt de lidstaten uit om van gedachte te
wisselen over de volgende punten:

informatiedeling tussen betrokken diensten over onder meer tegen 

financiering van terrorisme, modus operandi, wapens en explosieven;

gemeenschappelijke wetenschappelijke onderzoeken, bijvoorbeeld 

gericht op nieuwe detectiemethoden van explosieven;

betere samenwerking met derde landen en regio’s om te voorkomen 

dat deze landen terroristen de kans bieden om er te trainen en
terroristische aanslagen voor te bereiden;

verbetering van de beveiliging van burgerluchtvaart en andere vitale 

infrastructuren;

delen van beste praktijken inzake de aanpak van radicalisering en 

rekrutering;

betrekken van het Comité Securité Interieur (COSI) bij de 

coördinatie van de maatregelen die genomen moeten worden.

Nederland kan het Voorzitterschap steunen in de keuze van de
gespreksonderwerpen. De meer precieze invulling van deze onderwerpen
door het Voorzitterschap is nog onduidelijk.

Informatiedeling is cruciaal voor de bestrijding van terrorisme.
Nederland is van mening dat informatiestromen zo veel mogelijk moeten
plaatsvinden via bestaande kanalen en voorzieningen. Nieuwe
informatiestromen moeten worden ontwikkeld volgens de Informatie
Management Strategie, die op de laatste JBZ-Raad is aangenomen.

Nederland meent dat Europol gevraagd kan worden onderzoeken naar modus
operandi vanuit opsporingsoptiek te initiëren, begeleiden en uit te
voeren, alsmede te werken aan een gezamenlijk Europees begrippenkader.

Op dit moment worden Europese maatregelen voor de beveiliging van meest
risicovolle precursoren voor zelfgemaakte explosieven uitgewerkt.
Volgens Nederland zou het gemeenschappelijk wetenschappelijke onderzoek
zich, naast detectie van (precursoren voor) explosieven, ook kunnen
richten op onderwerpen als de kritieke drempelwaarden van risicovolle
precursoren voor zelfgemaakte explosieven. Daarnaast kan ook structureel
onderzoek naar ontstaan en aanpak van gewelddadig extremisme worden
gedaan, en naar de controle van personen- en goederenstromen.

Het Spaanse Voorzitterschap onderstreept dat samenwerking tussen de EU
en derde landen op het terrein van sociale en economische ontwikkeling
en capaciteitsopbouw kan helpen voorkomen dat landen een vrijhaven voor
terroristische trainingskampen en uitvalsbases worden. Nederland
onderschrijft dit en spant zich al geruime tijd in voor versterking van
de terrorismebestrijdingcapaciteit in een aantal prioritaire regio’s
en derde landen, zoals Pakistan en Jemen. Nederland is voorstander van
verdere versterking van de EU-samenwerking op dit terrein.

Voor wat betreft de verbetering van de beveiliging van de
burgerluchtvaart is het Nederlandse standpunt dat de Europese
regelgeving zodanig aangepast dient te worden dat security scanners
structureel ingezet kunnen worden. Natuurlijk geldt dat de inzet van
deze scanners, net zoals op Schiphol, vanuit het oogpunt van de
volksgezondheid veilig dient te zijn en dat de inbreuk op de privacy van
passagiers zo minimaal mogelijk is. Nederland is ervan overtuigd dat
door het gebruik van een security scan met een automatisch
detectiealgoritme (waarbij er geen beelden meer zijn en deze dus niet
door een beveiligingsmedewerker bekeken kunnen worden) de privacy
voldoende gewaarborgd is. Uit onafhankelijk onderzoek is bovendien
gebleken dat het type security scan dat op Schiphol wordt ingezet geen
risico’s voor de gezondheid oplevert.

Ten aanzien van het punt delen van beste praktijken inzake tegengaan
radicalisering en rekrutering is het Nederlandse standpunt dat er
bijzondere aandacht dient te blijven bestaan voor Europese samenwerking
op het terrein van internet. Nederland zal zich in samenwerking met de
Europese Commissie inzetten voor meer publiek-private samenwerking bij
het bestrijden van illegaliteit op het internet. Nederland zal verder
bijdragen aan de verdere ontwikkeling van een Europees lokaal netwerk
gericht op uitwisseling van beste lokale praktijken gericht op het
tegengaan van radicalisering.

Nederland is voorstander van het betrekken van COSI bij de coördinatie
van maatregelen die moeten worden genomen, maar meent dat de precieze
invulling daarvan nog eerst nader moet worden bezien.

3.	Plenaire sessie III: Legale migratie en integratie onder het Verdrag
van Lissabon – de weg vooruit

			

Het Spaanse Voorzitterschap beoogt tijdens deze sessie de reflectie en
discussie over legale migratie en integratie tussen de lidstaten te
bevorderen. Hiertoe heeft het Voorzitterschap in een discussiedocument
de lidstaten drie vragen voorgelegd.  Onderstaand treft u deze vragen en
de Nederlandse antwoorden aan.

Hoe kan het gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid onder de werking
van het Verdrag van Lissabon dichterbij worden gebracht? 

	Nu sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon ook ten
aanzien van de legale migratie de gewone wetgevingsprocedure van
toepassing is, waarbij de lidstaten overigens zelf onverkort bevoegd
blijven te bepalen hoeveel onderdanen worden toegelaten, zal Nederland
in dit verband pleiten voor de spoedige hervatting van de behandeling
van het voorstel voor een richtlijn betreffende één enkele
aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van
derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en
werken en betreffende een gemeenschappelijk pakket rechten voor
werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven.

Welke door het Stockholm Programma geduide beleidsrichtsnoeren dienen te
worden geprioriteerd in het Actieplan? 

	Nederland hecht eraan dat er bij de uitvoering van het Beleidsplan
legale migratie prioriteit wordt gegeven aan het voorstel voor een
richtlijn inzake de procedures voor binnenkomst en tijdelijk verblijf
van binnen een onderneming overgeplaatste personen. Nederland meent dat
de richtlijn positief kan bijdragen aan een versterking van het Europees
concurrentievermogen en de economische vitaliteit in Europa.

Voorts hecht Nederland aan de herziening van de richtlijn inzake het
recht op gezinshereniging. Nederland meent dat bezwaren ingevolge
openbare orde, in tegenstelling tot hetgeen thans het geval is, ook aan
de referent moeten kunnen worden tegengeworpen. 

Omdat Nederland hecht aan een eenduidiger en verder vereenvoudigd,
Europees toelatingsbeleid, waarbij vraaggestuurde toelatingssystemen
rekening houden met de prioriteiten, behoeften en competenties van elke
lidstaat, geeft Nederland prioriteit aan de voorgenomen consolidatie van
de wetgeving op het terrein van legale migratie, waarbij de bestaande
bepalingen worden vereenvoudigd en de toepassing en samenhang ervan
worden verbeterd.

Voorts meent Nederland dat, teneinde het recht op vrij verkeer van
personen binnen de EU te waarborgen, streng en effectief moet worden
opgetreden tegen elke vorm van fraude en misbruik. Samenwerking tussen
lidstaten en met de Commissie is op dit terrein onontbeerlijk. Nederland
ondersteunt mitsdien nadrukkelijk het verzoek aan de Commissie om de
tenuitvoerlegging en toepassing van de voorschriften relevant bij de
uitoefening van het recht van vrij verkeer te bewaken teneinde misbruik
en fraude te voorkomen.

Welke prioriteiten (binnen het wettelijk kader van het Verdrag van
Lissabon) achten de lidstaten op het terrein van integratie wenselijk?  

	Nederland benadrukt wat betreft de evaluatie en waar nodig herziening
van de richtlijn gezinshereniging de wenselijkheid voor meer aandacht
voor versterking van integratie en emancipatie zoals verwoord in de
brief van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de Minister en
de Staatssecretaris van Justitie inzake de Kabinetsaanpak huwelijks- en
gezinsmigratie van 2 oktober 2009. 

Bij de herziening van onderhavige richtlijn onderstreept Nederland
voorts het belang van een gezamenlijke inzet bij het bestrijden van
schijnhuwelijken en schijnrelaties, het tegengaan van gedwongen
huwelijken en polygamie en de aanpak van referenten die zich schuldig
hebben gemaakt aan huwelijk geweld of andere vormen van relationeel
geweld.

Nederland hecht aan de ontwikkeling van kernindicatoren op een beperkt
aantal betrokken beleidsterreinen om de resultaten van het
integratiebeleid te monitoren en aldus de vergelijkbaarheid van
nationale ervaringen te vergroten en het Europese leerproces te
versterken. 

Tot slot wordt betreurd dat er voor wat betreft het Stockholm Programma
onvoldoende steun bleek voor opname van een verwijzing naar de problemen
die intra-EU-mobiliteit van EU-onderdanen met zich brengt, mede gelet op
de onmogelijkheid van een verplichtend karakter van inburgeringvereisten
voor EU-onderdanen. De regering zal zich er desalniettemin voor
inzetten om steun te verwerven voor een open discussie over integratie
van EU-burgers. 

4.	Plenaire sessie IV: Een gemeenschappelijk beleid voor justitie na
inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon 

	Tijdens deze sessie wil het Voorzitterschap van gedachten wisselen over
de wijze waarop onder het Verdrag van Lissabon een gemeenschappelijk
beleid voor justitie kan worden ontwikkeldop basis van het Stockholm
Programma. Het Voorzitterschap schetst eerst de institutionele
verworvenheden van Lissabon en legt in het discussiedocument zes vragen
voor aan de Raad. Onderstaand treft u deze vragen en de Nederlandse
antwoorden aan.

Op welke wijze zouden initiatieven van lidstaten ten aanzien van 

	juridische samenwerking in strafzaken moeten worden ontwikkeld?

In artikel 76 VWEU wordt weliswaar aangegeven dat lidstaatinitiatieven
nog steeds kunnen worden genomen door tenminste een kwart van de
lidstaten (d.w.z. zeven lidstaten). Nederland, dat jarenlang heeft
gestreden voor de communautaire methode, is echter van mening dat als
regel de Commissie wetgevingshandelingen dient te initiëren en dat
lidstaatinitiatieven uitzondering dienen te blijven. Verder dienen ook
lidstaatinitiatieven altijd van een gedegen impactassessment te zijn
voorzien. Echter, als lidstaatinitiatieven worden ontplooid is het zaak
dat de initiërende lidstaten transparantie betrachten en alle andere
lidstaten de gelegenheid bieden te worden betrokken bij de opstelling
van een initiatief. 

Op welke wijze kan effectieve evaluatie van beleidsimplementatie op het 

terrein van JBZ in evenwicht worden gebracht met voldoende ontwikkeling
op het terrein van justitie?

De implementatie van de kaderbesluiten –voortaan richtlijnen- vertoont
een aanzienlijke achterstand. Slechts één kaderbesluit (Europees
Aanhoudingsbevel) werkt tussen alle lidstaten. Nederland is van mening
dat deze achterstand zo snel mogelijk dient te worden weggewerkt.
Daartoe zijn extra maatregelen nodig. Zo zou de Commissie per richtlijn
dienen te inventariseren waar de problemen bij de implementatie zitten
en bijeenkomsten voor experts uit de lidstaten te organiseren die gewijd
zijn aan de bespreking en het vinden van oplossingen voor die problemen.
Ook het Nederlandse initiatief voor aanvullend evaluatiesysteem, zoals
opgenomen in het Stockholm Programma, is erop gericht dat er follow-up
plaatsvindt van de bevindingen. 

Wat betreft nieuwe instrumenten dient door een gedegen impact assessment
vooraf en expliciete aandacht tijdens de onderhandelingen voor de
implementatie moeten voorkomen dat na aanneming soortgelijke
vertragingen ontstaan als tot nu toe bij de kaderbesluiten. De Commissie
dient verder ook na aanneming na te gaan of expert- bijeenkomsten over
de implementatie nodig zijn. 

Op welke wijze dient voortgegaan te worden met voorstellen die 

	vervallen zijn door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon?

Nederland is van mening dat per vervallen voorstel bekeken dient te
worden nagegaan of het voorstel op voldoende draagvlak bij lidstaten en
EP kan rekenen om er mee verder te gaan. Dit kan door een bespreking in
CATS.  Nederland is er in geval van voortzetting van de besprekingen,
voorstander van om zoveel mogelijk op basis van Commissievoorstellen te
werken. 

Op welke wijze dient de wetgevende samenwerking tussen het Europees 

Parlement, de Raad en de Commissie te worden ontwikkeld?

Nederland is van mening dat iedere instelling, conform artikel 13 VEU,
dient te handelen binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar in de
Verdragen zijn toegedeeld en volgens de daarin bepaalde procedures,
voorwaarden en doelstellingen. 

Op welke wijze dient de samenwerking tussen de Raad en de Commissie 

	te worden ontwikkeld als het gaat om onderhandelingen op het terrein 

	van justitie en veiligheid van de Europese Unie met derde landen?

De door het Verdrag van Lissabon toegenomen institutionele complexiteit
op het terrein van JBZ vraagt volgens Nederland een betere coördinatie
tussen de externe activiteiten van de Commissie, de Raad en
agentschappen zoals Europol, Eurojust en Frontex. Nederland ziet hierbij
een rol voor de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse
zaken en veiligheidsbeleid.  

Bij onderhandelingen met derde landen is het van groot belang, dat de
juiste volgorde wordt aangehouden, te weten eerst inventarisatie van de
behoeften van de Unie, en op strafrechtelijk terrein vooral van de
lidstaten. Immers zij werken met de derde landen samen. Daarna een
verkenning van de wensen van een derde land en een realistische
rapportage daarvan aan de Raad, opdat kan worden bezien of er enig zicht
is op een voor regeling die voor de lidstaten meerwaarde oplevert. Het
dossier Japan met het bekende slechte resultaat leert dat deze stappen
essentieel zijn.  

In welke mate is juridische samenwerking in burgerlijke en strafzaken 

	geschikt voor nauwere samenwerking? 

In artikel 20 VEU wordt aangegeven dat met nauwere samenwerking wordt
beoogd de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie te
bevorderen, haar belangen te beschermen en haar integratieproces te
versterken. Hiertoe kan worden overgegaan op momenten dat nagestreefde
doelstellingen niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar
geheel kunnen worden verwezenlijkt. Nederland is van mening dat er
zoveel mogelijk dient te worden gestreefd naar oplossingen, ook op het
terrein van burgerlijke en strafzaken, voor alle 27 lidstaten. De door
het Verdrag van Lissabon geïntroduceerde gewone
besluitvormingsprocedure met gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming
in de Raad en medebeslissing van het Europees Parlement, die ook voor
het grootste deel van het JBZ-terrein van toepassing is, maakt
dergelijke oplossingen mogelijk. 

5.	Plenaire sessie V: Een Europa voor familie- en eigendomsrechten

				

	Tijdens deze sessie wil het Voorzitterschap van gedachten wisselen over
familie- en eigendomsrechten. In het discussiedocument legt het
Voorzitterschap drie vragen voor aan de Raad. Onderstaand treft u deze
vragen en de Nederlandse antwoorden aan.

	1	Dienen de werkzaamheden ten aanzien van erfenissen worden gericht 

	op het faciliteren van transnationale erfenissen ten gunste van de
burger, maar zonder het materiële recht van de lidstaten te
beïnvloeden? 

	Nederland is van mening dat dat het geval dient te zijn. Dit is
overigens precies de insteek van de ontwerp-verordening erfrecht die nu
op  werkgroepniveau wordt besproken. 

Is er behoefte aan een instrument dat het toepasselijk recht ten aanzien
van huwelijksvermogensrecht verduidelijkt?

	Destijds heeft Nederland positief gereageerd op het Groenboek over het
huwelijksvermogensrecht. Het onderwerp hangt heel nauw samen met het
erfrecht. Alleen daarom al is het handig om bij een regeling van het
toepasselijk recht inzake nalatenschappen vervolgens ook de regels voor
het toepasselijk recht inzake huwelijksvermogensrecht te harmoniseren. 

	Bij interlidstatelijke huwelijken kunnen de betrokken echtelieden er zo
in elk geval op rekenen dat op hen overal hetzelfde huwelijksvermogens-
recht wordt toegepast ongeacht waar zij in de EU wonen.

Is het noodzakelijk om zo snel mogelijk een voorstel te presenteren over
de herziening van de Verordening Brussel I waarin, met bepaalde
waarborgen, het exequatur wordt afgeschaft ten gunste van rechtstreekse
uitvoering van vonnissen in de gehele Unie?  

Brussel I (Verordening 44/2001 inzake de bevoegdheid, erkenning en
tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) is
inmiddels ruim zeven jaar in werking. Brussel I is voor de
rechtspraktijk een van de belangrijkste verordeningen op het terrein van
het burgerlijk procesrecht. Zij regelt welke rechter bevoegd is in een
internationale burgerlijke of handelszaak en hoe op een eenvoudige wijze
een beslissing gegeven in de ene lidstaat in een andere lidstaat kan
worden erkend en ten uitvoer gelegd. 

Vervolgstappen van de afschaffing van het exequatur zullen uiteraard
gepaard moeten gaan met de noodzakelijke waarborgen, zoals onder meer,
maar niet noodzakelijkerwijs beperkt tot minimumnormen voor de
betekening van stukken en verstekvonnissen.

Nederland is voorstander van een spoedig voorstel tot herziening van de
Verordening Brussel I. 

6.	Werklunch: slachtoffers

	

Tijdens de lunch van de ministers van Justitie zal worden gesproken over
het onderwerp slachtoffers. Op 15 januari a.s. zal in Madrid een seminar
plaatsvinden over dit onderwerp (“Slachtoffers in het centrum van
Europees justitie”). De conclusies daarvan zullen waarschijnlijk
tijdens de Informele JBZ-Raad worden gepresenteerd en dienen als
voorbereiding voor een door de Commissie uit te brengen alomvattend
voorstel ten aanzien van slachtoffers.

In dit verband is van belang dat er een Spaans initiatief ligt voor een
richtlijn inzake een Europees beschermingsbevel (European Protection
Order, EPO). Kern hiervan is dat de beschermde persoon een
beschermingsmaatregel “meeneemt” naar een andere lidstaat via
wederzijdse erkenning van bijvoorbeeld een contact- of gebiedsverbod. 

In het discussiedocument legt het Voorzitterschap drie vragen voor aan
de Raad. Onderstaand treft u deze vragen en de Nederlandse antwoorden
aan.

Wat zijn de essentiële uitstaande punten die moeten worden geadresseerd
om een betere ondersteuning te geven aan slachtoffers van misdaad? Welke
rol kunnen harmonisatie en wederzijdse erkenning in dit opzicht spelen?

Essentieel is dat binnen de Europese Unie gekomen wordt tot een
eenduidige implementatie van de verplichtingen van het kaderbesluit over
de positie van het slachtoffer in het strafproces. Inmiddels heeft een
evaluatie plaatsgevonden van dit kaderbesluit. Gebleken is dat de
lidstaten op uiteenlopende wijze invulling hebben gegeven aan de
verplichtingen van het kaderbesluit. Het is van groot belang dat de
Commissie binnen afzienbare termijn met een voorstel komt tot aanpassing
van het kaderbesluit, op basis van de uitkomsten van de evaluatie.
Uitgangspunt bij de herziening van het kaderbesluit behoort een
optimalisatie van de implementatie te zijn, om ervoor te zorgen dat alle
lidstaten een goede basisvoorziening voor de ondersteuning van
slachtoffers creëren. Harmonisatie en wederzijdse erkenning kunnen een
belangrijke rol spelen bij het toezicht op de naleving van opgelegde
contact- of gebiedsverboden. De bestaande kaderbesluiten van de Raad
over de overdracht van het toezicht op de naleving van gestelde
voorwaarden bij opschorting van voorlopige hechtenis of bij een
opgelegde proeftijdvoorwaarde (kaderbesluit 2008/947/JBZ en kaderbesluit
2009/829/JBZ) zouden dan ook als uitgangspunt moeten dienen voor het
zetten van verdere stappen op het gebied van harmonisatie of wederzijdse
erkenning.                

Welke benadering dient te worden gekozen ten aanzien van het toekomstige
alomvattende voorstel en welke elementen zou dat voorstel moeten
bevatten?

Ten aanzien van het toekomstige alomvattende voorstel is het van belang
dat gekomen wordt tot eenduidige en heldere verplichtingen op het gebied
van de informatievoorziening aan en de ondersteuning van slachtoffers.
De toegang tot slachtofferondersteuning moet in elke lidstaat
gewaarborgd zijn. Dit omvat een juiste en snelle informatieverstrekking,
ondersteuning van slachtoffers bij het uitoefenen van hun rechten en
ondersteuning bij het verhalen van schade op de dader, ongeacht de vraag
of een slachtoffer in de lidstaat woont waar het strafbare feit gepleegd
is of in een andere lidstaat.      

Uitgaande van de aanname dat solidariteit met slachtoffers van misdaad
dient te worden vergroot met meer dan louter morele steun, steunt u dan
het inzicht dat een effectieve betrokkenheid met slachtoffers
financiële en/of materiële inspanningen van de EU en/of lidstaten
vergt? Als dat het geval is, aan de hand van welke criteria dienen die
verplichtingen te worden verdeeld? 

Een effectieve betrokkenheid met slachtoffers vergt de nodige
financiële en materiële inspanningen, in eerste instantie van de
lidstaten zelf. Binnen de EU behoort Nederland tot de lidstaten die de
meeste geldelijke middelen ter beschikking stellen ten behoeve van de
slachtofferhulp. Het is van belang dat ook in de andere lidstaten voor
dit doel voldoende middelen vrij worden gemaakt. Zonodig zouden hiervoor
op het niveau van de Unie aanvullende regels vastgesteld kunnen worden. 
   

 

 PAGE    

 PAGE   9