[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op de vragen

Bijlage

Nummer: 2010D02686, datum: 2010-01-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Beantwoording van vragen gesteld tijdens de plenaire behandeling inzake de Wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 en aanbieding van de derde nota van wijizing (2010D02685)

Preview document (šŸ”— origineel)


BIJLAGE

Gasmarkt

De heer Jansen (SP) stelde de vraag of het afschakelen van installaties
aan de vraagkant voor afnemers een aantrekkelijke optie zal zijn. Voorts
vroeg hij of alleen industriƫle afnemers hiervoor in aanmerking komen
of ook andere (combinaties) van afnemers. 

Het wetsvoorstel schept voorwaarden voor de handel in flexibiliteit.
Onder het nieuwe balanceringsregime zullen marktpartijen op basis van
stuursignalen hun behoefte aan flexibiliteit kunnen regelen door het in-
en verkopen van (uur)blokken op de intraday markt. Met name
marktpartijen met gasopslagen zullen actief gas aanbieden op de intraday
markt en de biedladder. Maar ook industrieƫn die makkelijk kunnen
afschakelen of tuinders of andere (combinaties) van afnemers kunnen gas
aanbieden op de intraday markt. 

Marktpartijen worden in het nieuwe balanceringsregime juist geprikkeld
om de netbeheerder van het landelijk gastransportnet te helpen om het
net in balans te houden (assistentiegas). Zij krijgen dan de prijs die
de netbeheerder van het landelijk gastransportnet betaalt op de
biedladder. Marktpartijen kennen hun eigen onbalanspositie en de positie
van het systeem. Ook de prijzen op de intraday markt en de biedladder
zijn openbaar. Op de intraday markt en de biedladder zullen de
goedkoopste biedingen het eerste worden afgeroepen. Welke dit zijn, kan
ik niet voorspellen, dit is aan de vrije-markt-krachten.

Mevrouw Spies (CDA) vroeg mijn reactie op een aantal mogelijkheden om de
werking van de groothandelsmarkt verder te verbeteren. Als eerste
mogelijkheid tot verbetering noemde zij een betere internationale
koppeling van onze gasnetten. Ik onderschrijf dit standpunt van mevrouw
Spies. Ik heb u hierover enige tijd geleden mijn Gasrotondebrief
(Kamerstukken II 2009/10, 29 023, nr. 73, hierna: de Gasrotondebrief)
gestuurd. Zoals ik daarin heb aangegeven streeft het kabinet naar een
situatie waarin Nederland als knooppunt in de internationale gastromen
en als distributiecentrum van gas in Noordwest-Europa fungeert. Dit
draagt bij aan een verdere versterking van de binnenlandse markt waarbij
een toenemend aantal spelers op de markt de keuzemogelijkheden voor
eindverbruikers vergroot. Dit wetsvoorstel richt zich primair op de
werking van de binnenlandse gasmarkt. Wel werk ik op dit moment, zoals
aangekondigd, aan een wijziging van de regeling tariefstructuren en
voorwaarden gas om de beschikbaarheid van met name korte termijn
grensoverschrijdende transportcapaciteit te verbeteren. Verder werk ik
in het Pentalateraal Gasplatform (samenwerking tussen overheden uit
Belgiƫ, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland) aan een betere
internationale koppeling van onze gasmarkt. Dit platform heeft tot doel
de integratie van de Noordwest-Europese gasmarkt te bevorderen en
afspraken te maken over voorzieningszekerheid en leveringszekerheid.
Hier werken overheden, netbeheerders en toezichthouders aan ondermeer
het opheffen van belemmeringen met betrekking tot balanceringsregimes en
transportprocedures; het beter benutten van de capaciteit van
transportleidingen; het verbeteren van de marktkoppeling tussen
lidstaten; het opzetten van gecoƶrdineerde open seasons en het opheffen
van bestaande wettelijke belemmeringen. Door deze combinatie van
nationale en internationale maatregelen komt er meer
grensoverschrijdende transportcapaciteit beschikbaar voor de gashandel
en zal de internationale koppeling van onze gasmarkt verder verbeteren.

Als tweede mogelijkheid noemde mevrouw Spies het tegen redelijke prijzen
beschikbaar stellen aan de markt van gecontracteerde maar niet benutte
importcapaciteit. Ik ben het er mee eens dat dit helpt om de Nederlandse
markt beter toegankelijk te maken. Dan kan er meer gas naar Nederland.
Dit is dan ook een van de maatregelen die ik zal doorvoeren. In de derde
nota van wijziging heb ik hiervoor de wettelijke basis versterkt. De
verdere uitwerking is onderdeel van de aangekondigde wijziging van de
Regeling tariefstructuren en voorwaarden gas. In geval van contractuele
congestie wordt geregeld dat niet genomineerde transportcapaciteit
tijdig verplicht wordt doorverkocht. Gelet op de korte termijn van
handelen ligt een veiling daarbij voor de hand. De wijziging van deze
regeling zal ik bij uw Kamer voorhangen. 

Als derde mogelijkheid om de werking van de groothandelsmarkt verder te
verbeteren noemde zij het stimuleren van seizoensflexibiliteit, onder
andere door meer deelname van EBN aan gasopslag. Dit is in lijn met de
motie Ten Hoopen c.s. (Kamerstukken II, 2008/09, 31Ā 700 XIII, nr. 44)
waarin ook de deelname van EBN aan gasopslag wordt bepleit. De deelname
aan gasopslag is voor EBN geen wettelijk opgedragen taak. Wel biedt de
Mijnbouwwet EBN ruimte om nevenactiviteiten te verrichten die nauw
verwant zijn aan haar publieke taak, mits die de uitvoering van haar
taken niet belemmeren en die het algemeen belang van het energiebeleid
dienen. EBN oordeelt daarom, als zij daarvoor door marktpartijen
gevraagd wordt, in eerste instantie zelf over deelname in een gasopslag.
Uiteindelijk is instemming van de minister van Economische Zaken vereist
voor een dergelijke deelname. Zoals ik in onder andere in de
Gasrotondebrief heb aangegeven sta ik hier welwillend tegenover. Zo heb
ik bij de gasopslag in Bergermeer hiervoor mijn instemming gegeven. Als
vierde mogelijkheid suggereerde mevrouw Spies een plicht voor GasTerra
om bepaalde volumes gas en flexibiliteit op TTF aan te bieden en daar
als prijsvolger te opereren. Ik wil in een vrije markt niet sturen op
het marktaandeel van een individueel bedrijf. Ik wil de
marktontwikkeling ondersteunen door de mogelijkheden voor alle bedrijven
op de markt te versterken; niet door een individueel bedrijf in haar
vrijheid te beperken. Voor wat betreft de activiteit van GasTerra op de
TTF het volgende. In 2009 leverde GasTerra een kleine 14 van de bijna 27
mrd. kubieke meter gas op de TTF. Dit betekent dat in 2009 al meer dan
50% van het gas op de TTF werd geleverd door GasTerra. Bij deze levering
stelt GasTerra zich als prijsvolger op. GasTerra levert dit gas voor
alle gebruikelijke periodes, van jaar- tot daggas, en als daar vraag
naar is, uurgas. Dit biedt marktpartijen de mogelijkheid om op
verschillende tijden verschillende hoeveelheden gas af te nemen en
daarmee flexibiliteit. Flexibiliteit is immers niets anders dan de
mogelijkheid om op verschillende momenten een verschillende hoeveelheid
gas te kopen. 

Als vijfde en laatste mogelijkheid om de werking van de
groothandelsmarkt verder te verbeteren stelde mevrouw Spies voor om meer
eisen te stellen aan de stuurinformatie die de netbeheerder van het
landelijke gastransportnet aan de programmaverantwoordelijke moet
verschaffen. Deze informatie moet correct, tijdig en volledig zijn.
Omdat op dit punt ook een amendement (Kamerstukken II, 2009/10, 31 904,
nr. 19) is ingediend, zal ik hierop reageren tijdens de voortzetting van
het debat.

Mevrouw Spies (CDA) vroeg op welke termijn de transporttarieven voor
gasopslagen aangepast worden. In de nota naar aanleiding van het verslag
heb ik aangegeven dat het huidige tariefsysteem met dubbele entry- en
exittarieven inderdaad een belemmering kan vormen voor de ontwikkeling
van gasopslagen. Gezien het cruciale belang van gasopslag voor de
Nederlandse markt en de ontwikkeling van de Nederlandse gasrotonde, is
de netbeheerder van het landelijk gastransportnet inmiddels gevraagd met
een voorstel te komen voor een andere tarifering voor het transport naar
en van een gasopslag. Er is een voorstel in de maak dat investeringen in
gasopslag kan helpen door een gunstiger tarievensysteem voor entry en
exittarieven. Dit voorstel komt in overleg met de NMa en marktpartijen
tot stand en zal worden meegenomen in de transporttarieven die gelden
vanaf 2011. Dit is de eerst mogelijke gelegenheid (tarieven worden
jaarlijks vastgesteld en kunnen niet tijdens het jaar aangepast worden).

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) sprak over de systeembalans
en het noodvermogen. Ze vroeg naar mijn verwachting van de werking van
de intraday markt en de biedladder. Daarnaast vroeg ze of het wenselijk
is om nu al noodvermogen te contracteren.

Ik verwacht dat de intraday handel na de inwerkingtreding van dit
wetsvoorstel snel op gang zal komen. Het wetsvoorstel schept duidelijke
voorwaarden voor een goede werking van deze markten. Door het nieuwe
balanceringsregime kunnen marktpartijen op basis van stuursignalen hun
behoefte aan flexibiliteit regelen door het inkopen en verkopen van
uurblokken op de intraday markt. Op dit moment is balanceren op basis
van een stuursignaal niet mogelijk. Met dit wetsvoorstel verander ik
dat. Programmaverantwoordelijken krijgen elk uur actuele informatie over
hun eigen onbalanspositie en de situatie op het net. Voor de biedladder
hebben al meerdere partijen belangstelling getoond. Wel bestaan er
zorgen over de liquiditeit van de biedladder bij sommige partijen.
Daarom is een aantal maatregelen voorzien om de liquiditeit op de
biedladder te verhogen. Zo zal de netbeheerder van het landelijk
gastransportnet een reserveringsvergoeding betalen voor een deel van het
voor de biedladder benodigde gas. Deze maatregel is tijdelijk en is
bedoeld om de liquiditeit van de biedladder en het vertrouwen in de
biedladder te vergroten. 

Verder zijn GTS en APX in gesprek over een koppeling tussen de intraday
markt en de biedladder. Niet afgeroepen gas op de intraday markt zou dan
kunnen doorschuiven naar de biedladder.

Het wordt mogelijk om kleinere blokken gas aan te bieden en partijen
krijgen langer de tijd om over hun aanbod na te denken. Ten slotte wordt
het systeem aangepast zodat ook langzamere middelen, zoals import of gas
uit kleine velden, ingezet kunnen worden op de biedladder. Hierdoor zal
het aantal partijen dat gas kan en wil aanbieden op de biedladder
toenemen. In combinatie met de overige voorgestelde maatregelen zal de
liquiditeit op de groothandelsmarkt gas naar verwachting sterk
verbeteren. 

De netbeheerder van landelijk gastransportnet ziet op dit moment dan ook
geen noodzaak tot het contracteren van noodvermogen. Pas als regelmatig
onvoldoende gas op biedladder beschikbaar is en er dus instructies
moeten worden gegeven aan afnemers om meer in te voeden of minder af te
nemen kƔn het wenselijk zijn om noodvermogen te contracteren. Bij de
afweging zullen de nadelen van het contracteren van noodvermogen voor de
liquiditeit van de intraday markt en de biedladder moeten worden
meegenomen. Het is mogelijk dat vrijwillige afspraken met producenten en
afnemers om tegen vergoeding vrijwillig meer in te voeden of minder gas
af te nemen hier beter werken. De netbeheerder van het landelijk
gastransportnet verwacht dat de inzet van noodmaatregelen slechts
sporadisch zal voorkomen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) vroeg naar mijn
verwachtingen ten aanzien van de levering van gas aan de voordeur. Wat
betekent dit voor de liquiditeit van de markt? 

Het wetsvoorstel gaat uit van ontkoppeling van het entry- en het
exitprogramma. De invoeder en afnemer van gas kunnen hierdoor zelf
bepalen of zij het gas zelf produceren of elders kopen respectievelijk
zelf afnemen of verkopen. Als gevolg van dit wetsvoorstel neemt de
verhandelbaarheid van gas sterk toe. Het is uiteindelijk aan de
marktpartijen zelf of zij hier ook gebruik van willen maken. Naar
verwachting zullen in eerste instantie met name grote afnemers en
leveranciers met eigen flexibiliteitsmiddelen van deze vrijheid gebruik
maken. Kleinere afnemers en leveranciers zonder eigen middelen zullen in
het begin deels kiezen voor levering aan de voordeur. Deze partijen
kunnen op deze manier ervaring opdoen op de groothandelsmarkt en
naarmate de liquiditeit op de markt toeneemt meer gas op de TTF kopen.
De handel op de TTF neemt al jaren toe. Met de inwerkingtreding van dit
wetsvoorstel zal dit alleen maar verder toenemen.

De heer van der Ham (D66) stelde dat Nederland de gasrotonde van Europa
wil worden. Tegelijkertijd ziet hij andere kapers op de kust en hij
vraagt zich af hoe Nederland de concurrentieslag om de gasrotonde van de
Europese Unie te worden, gaat winnen. Ik ben hier eerder in de
Gasrotondebrief uitgebreid op ingegaan. Het is juist dat ook andere
landen ambitie hebben om zich tot gasknooppunt te ontwikkelen. Dit kan
leiden tot beleidsconcurrentie. Maar tegelijkertijd constateer ik dat er
in toenemende mate een dialoog en samenwerking bestaat tussen de landen
van Noordwest-Europa. Dit past binnen de strategie van het kabinet
waarbij aan de Gasrotonde wordt gewerkt vanuit een Noordwest-Europees
perspectief. De ontwikkeling van een Noordwest-Europese gasmarkt vergt
op elkaar afgestemde grensoverschrijdende investeringen die alleen door
samen te werken kunnen worden gerealiseerd. Hier wordt onder meer binnen
het Noordwest-Europese Gas Regional Initiative (samenwerking tussen de
toezichthouders) en het Pentalateraal Gasplatform aan gewerkt, waarbij
ook de landelijke netbeheerders en marktpartijen nauw zijn betrokken. 

Als we iets verder kijken dan de Noordwest-Europese regio dan zien we
dat binnen Europa meerdere gasknooppunten aan het ontstaan zijn. Gezien
het toenemende belang van gasvoorzieningszekerheid, vind ik dat juist
een logische en hele goede ontwikkeling. We moeten niet uit het oog
verliezen dat Nederland, als spil in de Noordwest-Europese Gasrotonde,
baat heeft bij goed functionerende (infrastructurele) voorzieningen in
andere delen van Europa. Vanwege enkele belangrijke
concurrentievoordelen is Nederland goed gepositioneerd om hier voluit
van te profiteren, namelijk:

een gastransportnetwerk dat van hoge kwaliteit is en goed verbonden is
met de netwerken in de ons omringende landen;

de ligging aan zee waardoor het relatief makkelijk is om LNG aan te
voeren;

diverse mogelijkheden voor het ontwikkelen van ondergrondse opslag in
uitgeproduceerde gasvelden en in zoutcavernes; 

de huidige marktpositie van Nederland met een aantal grote producenten
en verkopers van aardgas;

de virtuele handelsplaats TTF en de gefuseerde gasbeurzen APX en Endex;

een open gasmarkt die het (ook voor buitenlandse partijen) aantrekkelijk
maakt om te investeren; 

een groot aantal partijen dat in Nederland al actief is op het gebied
van gas: shippers, nationale en internationale
energie-distributiebedrijven, (buitenlandse) gasproducenten (al dan niet
met winningsactiviteiten in Nederland);

de aanwezigheid van gaskennis bij organisaties als Gasunie/GTS,
GasTerra, EBN, NAM, Nogepa, het Energy Delta Institute, ECN, TNO en
Clingendael.

De groeicijfers demonstreren dat Nederland zich als Europese
handelsplaats ontwikkelt en in toenemende mate aantrekkelijk is voor
gashandelaren en leveranciers. Gashandelaren en -leveranciers maken in
continentaal Noordwest-Europa in toenemende mate gebruik van de TTF om
hun gas te verhandelen. Door een groeiende handel laat de TTF zowel in
fysiek geleverd volume als in handelsvolume de andere handelsplaatsen op
het Europese continent in omvang achter zich. Ter vergelijking
(handelsvolume / fysiek geleverd volume in 2008): TTF 65/20, Zeebrugge
52/10 en EGT 16/onbekend. In weinig Europese landen wordt zoveel
geĆÆnvesteerd in gasinfrastructuur en faciliteiten als in Nederland. De
energiesector investeert miljarden in de gassector en ook voor de
komende jaren staan grote investeringen op stapel. De positie van
Nederland in de gasrotonde is dus veelbelovend en er is dus geen reden
te veronderstellen dat Nederland de slag zal verliezen.

Voorrang voor duurzaam

De heer Jansen (SP) vroeg een reactie op zijn gedachte productielocaties
te veilen op basis van de hoogste maatschappelijke waarde en de
opbrengst daarvan ten goede te laten komen aan de netten of de
eindafnemers. Ik zie geen toegevoegde waarde van een veiling ten
opzichte van de huidige situatie. Elke installatie, in casu een centrale
en de aansluiting, moet al voldoen aan alle vereisten uit de
milieuwetten en de wetten rond de ruimtelijke ordening. Daarmee wordt de
maatschappelijke betekenis in deze domeinen al beoordeeld. Voorts leidt
een veiling tot extra kosten en extra procedures en dus tot hogere
drempels voor toetreders. Dit zal zeker geen gunstig effect hebben op de
elektriciteitsprijzen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) vroeg waarom voorrang bij
dispatch - het gebruik van duurzame energie - buiten beschouwing is
gelaten? Heeft de richtlijn niet juist als doel om duurzaam opgewekte
elektriciteit permanent een voorrangspositie te geven bij de merit
order, kortom: duurzame elektriciteit wordt als eerste afgenomen? 

Ik neem aan dat met de vraag gedoeld wordt op een regeling die duurzame
elektriciteit ook voorrang geeft op de markt. Met behulp van de
SDE-subsidies is het voor elke producent mogelijk de duurzame
elektriciteit concurrerend aan te bieden op de markt. De subsidie heeft
invloed op de markt, maar laat het proces van prijsvorming tussen
aanbiedende en vragende partijen ongemoeid. Een andere benadering,
waarbij duurzame elektriciteit buiten de markt wordt geplaatst, past
niet in de geliberaliseerde markt van Europa, zeker niet gegeven het
feit dat het aandeel duurzame elektriciteit verder zal stijgen tot een
substantieel deel van de vraag.

De heer Jansen (SP) vroeg naar het aantal hoogrenderende WKKā€™s in
Nederland. Het Nederlandse WKK-park voldoet voor het overgrote deel
(meer dan 95%) aan de normen van ā€˜hoogrenderendā€™ zoals die door de
EU zijn vastgesteld. De kleinere WKKā€™s bij tuinders zijn allemaal
hoogrenderend. Ook de industriĆ«le WKKā€™s kunnen op een enkele oudere
unit na hoogrenderend opereren. Daarom zie ik geen probleem rond de
voorrang voor de Nederlandse WKKā€™s.

Mevrouw Spies (CDA) vroeg naar de juridische houdbaarheid van het
onderscheid bij de kostenallocatie tussen "groen" en ā€œgrijsā€. In het
wetsvoorstel worden de kosten neergelegd bij de producenten in het
congestiegebied waarop de netbeheerder congestiemanagement toepast.
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen producenten van duurzame
elektriciteit en producenten van niet-duurzame elektriciteit. Duurzame
elektriciteit wordt in geval van congestie getransporteerd. Het
transport van duurzame elektriciteit heeft voorrang ten opzichte van het
transport van niet-duurzame elektriciteit. Op het transport van duurzame
elektriciteit wordt dus geen congestiemanagement toegepast. Hiermee
wordt uitvoering gegeven aan artikel 16 van de richtlijn duurzaam. Op
niet-duurzame elektriciteit past de netbeheerder congestiemanagement
toe. De Europese kaders staan toe dat aan partijen die onder een bepaald
regulerend regime van de netbeheerder vallen (in dit geval
congestiemanagement) ook de kosten daarvan in rekening worden gebracht.
Congestiemanagement is een dergelijk regime dat alleen wordt toegepast
op de grijze producenten in een gebied waar congestie dreigt. Bij die
producenten wordt de rekening voor congestiemanagement dus ook
neergelegd. In de situatie dat met het afregelen van niet-duurzame
elektriciteit congestie niet kan worden voorkomen, valt duurzame
elektriciteit ook onder congestiemanagement. In dat geval betalen de
producenten van duurzame elektriciteit ook mee aan de kosten van
congestiemanagement. 

Ook vroeg mevrouw Spies in hoeverre onze eigen
productieleveringsbedrijven op achterstand worden gezet als in
Duitsland, Belgiƫ en Frankrijk de kosten van congestiemanagement worden
gesocialiseerd. Het is niet uitgesloten dat er inderdaad een kleine
kostenverhoging van 1 Ć  2 % van de marktwaarde van elektriciteit zou
kunnen optreden. Hierbij moet bedacht worden dat producenten nationaal,
maar zeker internationaal, te maken hebben met grotere verschillen op
andere, belangrijker kostenposten: de aanvoer van kolen, de
transportkosten van gas, belastingregime, loonkosten, grondprijzen
enzovoorts. Een dergelijke kostenstijging vind ik aanvaardbaar als dit
wordt afgewogen tegen het belang om de prijsverhoging te beteugelen die
kan ontstaan door strategisch gedrag van producenten. Ook moet bedacht
worden dat socialiseren van de kosten langs hetzelfde betoog er toe
leidt dat de afnemende industrie op achterstand wordt gezet ten opzichte
van het buitenland. Overigens is in al onze buurlanden op dit moment
sprake van een herbezinning op de wijze van kostenverdeling bij
schaarste van transport. In bijvoorbeeld het VK heeft de Britse
toezichthouder voor energie Ofgem de landelijke netbeheerder opdracht
gegeven alternatieve opties voor kostenverdeling te onderzoeken
waaronder allocatie aan producenten.

Mevrouw Spies (CDA), mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) en de
heren Zijlstra (VVD) en Van der Vlies (SGP) vroegen in zijn algemeenheid
naar de invoering van een transporttarief voor producenten (LUP) en in
het bijzonder naar de mogelijkheid om de kosten voor congestiemanagement
in het LUP onder te brengen. De Elektriciteitswet 1998 biedt in artikel
29, tweede lid, al de mogelijkheid om bij producenten een
transporttarief in rekening te brengen. Dit tarief bedraagt op dit
moment 0,00 euro. Invoering van het LUP is op zich dus mogelijk. Op dit
moment doe ik in het kader van de Herziening van het Reguleringskader
onderzoek naar de gevolgen van het invoeren van een transporttarief voor
producenten. Ik verwacht u medio 2010 hierover te informeren.

Indien de kosten voor congestiemanagement worden opgenomen in het
transporttarief, en bij de producenten in rekening gebracht moet worden,
zal het transporttarief voor producenten ingevoerd moeten worden. De
tarieven voor invoeden kunnen op grond van het huidige artikel
verschillen, afhankelijk van het spanningsniveau van het net waarop de
elektriciteit wordt ingevoed. Het aanbrengen van een nieuw onderscheid
in dit tarief, namelijk tussen het invoeden van duurzame en van
niet-duurzame elektriciteit, is niet toegestaan vanwege de eisen van
objectiviteit en non-discriminatie die in artikel 20, eerste lid, van de
tweede elektriciteitsrichtlijn en artikel 32, eerste lid, van de derde
elektriciteitsrichtlijn worden gesteld aan de handelen van
netbeheerders.

Mevrouw Spies (CDA) vroeg of congestiemanagement een tijdelijk
instrument is of dat het laten bestaan van congestie in vergelijking met
onbegrensde investeringen in het net wenselijk kan zijn. Ook vroeg zij
in hoeverre de Europese richtlijnen niet verplichten elke congestie op
te heffen.

Mijn uitgangspunt ten aanzien van de congestie is dat deze op de kortst
mogelijke termijn met investeringen wordt opgelost. Tegelijkertijd
onderzoek ik de vraag of het verstandig is de netten altijd uit te
blijven breiden voor nieuwe producenten. Het zou immers onverstandig
zijn netten zover uit te breiden dat die macro-economisch niet meer
zinvol zijn. Daarbij handhaaf ik twee belangrijke uitgangspunten: iedere
producent of afnemer wordt aangesloten en de levering van elektriciteit
blijft gegarandeerd. 

De vraag gaat zodoende alleen over het transport: moet dat in Ć lle
gevallen verzekerd zijn, ook als het tientallen miljoenen kost om enkele
uren congestie te voorkomen? Deze vraag wordt onderzocht in het kader
van de herziening van het reguleringskader, waarover ik u medio 2010
nader zal berichten.

Netbeheerders hebben op grond van de artikelen 12, onderdeel a, en 25,
eerste lid, van de derde elektriciteitsrichtlijn tot taak ervoor te
zorgen dat hun net op de lange termijn kan voldoen aan een redelijke
vraag naar transport van elektriciteit. In de richtlijn is de taak om
elektriciteit te transporteren opgenomen als een inspanningsverplichting
voor de netbeheerder en niet als een resultaatsverplichting. De derde
elektriciteitsrichtlijn onderkent dat er capaciteitsproblemen op het net
kunnen ontstaan. In dat geval moet de netbeheerder de beschikbare
transportcapaciteit op een eerlijke en transparante manier verdelen.
Netbeheerders hebben weliswaar de plicht om te investeren in het
uitbreiden of verzwaren van hun netten, maar die plicht wordt begrensd
door de rentabiliteit van de investeringen die daarmee gemoeid zijn.
Vanzelfsprekend is dit juridische kader bepalend voor de afweging van
kosten en baten van investeringen in netuitbreidingen.

Mevrouw Spies (CDA) en mevrouw Wiegman (CU) vroegen naar de
toepasbaarheid van congestiemanagement in de regionale netten. Het
voorgestelde systeem van congestiemanagement is goed toepasbaar in de
regionale netten. De regionale netbeheerder Westland Infra toont dit al
een jaar in de praktijk aan. Zeker sinds het van kracht worden van de
Regeling Optimale benutting netcapaciteit in 2009 hebben de regionale
netbeheerders de mogelijkheid voldoende meet- en regelapparatuur in hun
net aan te brengen. 

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) vroeg of artikel 16 van de
richtlijn duurzaam niet te beperkt wordt geĆÆmplementeerd doordat alleen
voorrang aan duurzame elektriciteit wordt gegeven bij een
capaciteitsprobleem. In het wetsvoorstel wordt aan duurzame
elektriciteit voorrang bij congestie gegeven. In de Elektriciteitswet
1998 is de toegang voor productie-installaties die duurzame
elektriciteit opwekken al gewaarborgd. Daar hoef ik dus niet iets
extraā€™s voor te regelen. Daarnaast geldt dat via verschillende
maatregelen in dit wetsvoorstel (structurele en tijdelijke) congestie
zoveel mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld betere prikkels voor
investeringen in infrastructuur. Dat is namelijk de hoofdroute. Het
systeem van congestiemanagement borgt de voorrang in tijdelijke
situaties van transportschaarste. Ik heb andere instrumenten, waaronder
de SDE, om de productie van duurzame elektriciteit structureel te
stimuleren.

De heer Van der Ham (D66) vroeg of ik de congestieproblematiek ook op
internationaal niveau kan agenderen. Mijn ambtsvoorganger heeft enkele
jaren geleden het initiatief genomen tot intensief overleg met vier
buurlanden over energiezaken: het Pentalateraal overleg. Een van de
aanleidingen was de ongecontroleerde elektriciteitsstroom vanuit
Duitsland over het Nederlandse net. Deze elektriciteitsstroom leidt tot
congestie op de grenzen en kan nationale congesties vergroten.

Ook voor 2010 staat congestie centraal op de agenda van dit politieke
overleg, dat inmiddels is uitgebreid met overleggen tussen de betrokken
TSOā€™s en toezichthouders.

De heer Samsom (PvdA) vroeg over de kostenallocatie of de wijziging van
de Netcode die aan de NMa is voorgelegd, uitgaat van socialisatie.
Tevens vroeg de heer Samsom of ik kan toezeggen dat de Netcode in
overeenstemming wordt gebracht met systeem dat nu in de wet wordt
opgenomen. Deze toezegging kan ik doen. Het klopt dat de wijziging van
de Netcode die nu voorligt bij de NMa uitgaat van verrekening van kosten
in de transporttarieven. Onder het huidige wettelijk regime kunnen de
kosten alleen worden gesocialiseerd. 

In de wet zal nu een andere kostentoedeling worden opgenomen. Zodra dit
wetsvoorstel als wet inwerking treedt, zal de Netcode moeten worden
aangepast; ik zal er op zien dat dit met zo min mogelijk vertraging
geschiedt. 

De heer Zijlstra (VVD) vroeg naar de status van de brief van 16 november
over de nadere invulling van de AMvB voorrang voor duurzaam. Na het
versturen van deze brief (Kamerstukken II, 2009/10, 31 904, nr. 10) heb
ik een consultatie georganiseerd. De uitkomsten daarvan hebben geleid
tot een andere systeemkeuze. Ik heb u daarover vlak voor de kerst
schriftelijk geĆÆnformeerd in mijn antwoorden van 18 december
(Kamerstukken II, 2009/10, 31 904, nr. 12) op de vragen van de Kamer
naar aanleiding van de brief van 16 november. Daarmee is mijn
schriftelijke beantwoording van 18 december formeel de laatste stand van
zaken.

De heer van de Vlies (SGP) vroeg om een toelichting op de stelling van
de minister dat de kosten van het systeem gering zijn in het licht van
de verhouding tussen deze kosten en die van op- en afregelen. Het
betreft hier vooral investeringen in ICT voorzieningen die een
biedingsysteem kunnen faciliteren. Dit zijn primair eenmalige kosten. In
het Westland heeft dergelijk systeem en het onderhoud en management
daarvan 800.000 euro gekost. Eenmalige kosten voor Westland moesten
gemaakt worden en zijn onvermijdelijk als noodzakelijke investering.
Deze investering biedt ook de basis voor het landelijk te hanteren
systeem. 

De heer van de Vlies wees er terecht op dat de kosten voor de inrichting
van het systeem in het Westland hoger zijn dan die voor het op- en
afregelen zelf. In dat kader begrijp ik ook goed zijn vraag hoe het zit
met de doorberekening van kosten aan de eindgebruiker. De ervaring in
het Westland kan echter niet zondermeer als voorbeeld worden gehanteerd.
Er zijn in het Westland de laatste 1,5 jaar veel minder installaties
gebouwd dan voorzien. Daardoor is er minder schaarste opgetreden dan
oorspronkelijk verwacht en zijn de kosten voor het op- en afregelen
relatief beperkt geweest. 

De heer van de Vlies vroeg tevens om bevestiging dat kosten van
netbeheerder bij de eindgebruiker terecht kunnen komen. Dat is inderdaad
correct, maar dat is beperkt tot uitsluitend de kosten voor het
inrichten en onderhouden van het systeem als zodanig. Dit betreft dus
niet de kosten van het op- en afregelen van centrales.

De heer van der Vlies (SGP) vroeg voorts waarom het doorberekenen van
kosten aan producten relevant is voor het voorkomen van strategisch
gedrag van producenten. 

Dit vergt enige uitleg over het tactische spel dat de producenten kunnen
spelen. 

Vrijwel alle producenten bezitten centrales binnen en buiten het
congestiegebied. Zij hebben de vrije keus deze centrales al dan niet in
te zetten. Zij kunnen dus de congestie vergroten door hun centrales
maximaal in het congestiegebied in te zetten, ook al is dat voor de
betrokken producent niet de meest kostenefficiƫnte inzet van centrales.

Er ontstaat zo congestie en zij kunnen bij de netbeheerder biedingen
doen om terug te regelen. De kans dat zij terug moeten regelen is groot
omdat zij een goed bod kunnen doen (de ingezette centrale is immers
relatief weinig efficiƫnt). Ook voor opregelen buiten het
congestiegebied kan de producent een goed bod doen (daar is zijn
centrale immers relatief zeer efficiƫnt). De producent zal
waarschijnlijk moeten terugregelen in het congestiegebied en daarbuiten
opregelen. 

Dit inzetpatroon is voor de producent ook de optimale inzet van hun
centrales. Maar de producent maakt op beide biedingen nog een marge en
verdient dus aan het congestiemanagement. 

Als de producent de biedingen verliest, dan kan hij zonder kosten zijn
inzetpatroon weer wijzigen naar de meest kostenefficiƫnte inzet van
centrales.

Deze tactiek is niet verboden en de NMa kan er dus niets tegen doen.
Maar het leidt wel tot onnodig hoge kosten. Indien deze kosten niet bij
producenten zouden komen, hebben zij een ā€˜free lunchā€™. Zij kunnen
zonder enig risico hun tactische spel spelen: ze maken of extra winst of
het resultaat is neutraal. Ik vind dat volstrekt ongewenst, en dat is
een belangrijke reden om de kosten bij de producenten in het
congestiegebied neer te leggen. De producenten betalen dan zelf de
kosten van dit tactische biedgedrag, hetgeen een sterk disciplinerende
werking heeft. 

Netwerken en regulering

De heer Jansen (SP) vroeg naar de redenen waarom in dit wetsvoorstel
geen verbod op winstuitkering uit de netwerken wordt geregeld en
aanvullend vroeg hij of het gekozen marktmodel niet leidt tot te veel
bureaucratie en een suboptimaal resultaat. Ook mevrouw Spies vroeg naar
de winstuitkering - mede in relatie tot de keuze bij de
drinkwaterbedrijven. 

De mogelijkheid om winst te maken en het eigen bedrijfsresultaat te
beĆÆnvloeden draagt bij aan de efficiency van netbeheerders. Op deze
manier krijgen netbeheerders een prikkel bedrijfsmatig te opereren. De
ruimte om eigen resultaat te behalen en te behouden draagt dus bij aan
de doelmatigheid en de kwaliteit van de bedrijfsvoering wat uiteindelijk
ten goede moet komen aan afnemers.

Of een netbeheerder de behaalde winst uitkeert, is een beslissing van de
onderneming en de aandeelhouders. Het mag echter niet zo zijn dat een
netbeheerder winst uitkeert terwijl dit geld nodig is om financieel
gezond te zijn en blijven en om noodzakelijke investeringen te kunnen
verrichten. In de Gas- en Elektriciteitswet 1998 (art. 10e en 18a)
worden eisen gesteld aan die financiƫle gezondheid. In dit wetsvoorstel
wordt in de artikelen I, onderdeel Ga, en II, onderdeel Ea, geregeld dat
er geen winst wordt uitgekeerd op het moment dat een netbeheerder niet
meer aan deze eisen voldoet. Hiermee wordt voorkomen dat financiƫle
middelen wegvloeien uit de organisatie indien de financiƫle situatie
dit niet toelaat en wordt zeker gesteld dat de financiƫle middelen van
de netbeheerder worden gebruikt om de financiƫle positie te verstevigen
en niet wegvloeien naar de aandeelhouders.

De drinkwatersector en energiesector verschillen aanzienlijk qua
inrichting, waardoor ook verschillende keuzen worden gemaakt ten aanzien
van de regulering van dividenduitkering door publieke aandeelhouders. De
drinkwatersector wordt gekenmerkt door een model van decentraal toezicht
door de aandeelhouders van de drinkwaterbedrijven (provincies en
gemeenten). Er is in deze sector geen sprake van door een toezichthouder
gereguleerde tarieven: uiteindelijk bepalen de bedrijven en hun
aandeelhouders de tarieven. Om zorg te dragen voor redelijke tarieven
voor de klant worden de prestaties van drinkwaterbedrijven inzichtelijk
gemaakt door middel van een benchmark en voorziet het kabinet in nadere
voorwaarden aan de dividenduitkering door aandeelhouders. In de
energiesector zijn de tarieven gereguleerd en is een sectorspecifieke
toezichthouder (de Energiekamer) belast met de uitvoering van en
toezicht op naleving van de sectorale wetgeving. Bedrijven en
aandeelhouders hebben in deze sector niet zelf de vrijheid om de
tarieven te bepalen. De tariefregulering is daarmee het disciplinerende
instrument om te komen tot voor de klant redelijke tarieven. Als zodanig
heeft het zijn functie in binnen- en buitenland bewezen. Voor zover
bedrijven financieel gezond zijn ligt het in dit stelsel niet voor de
hand om ook de dividenduitkering aan de aandeelhouders te reguleren.

De heer Jansen (SP) vroeg mijn mening over zogenaamde ā€œwild westā€
overnames van netbeheerders (casus Alliander overname midden in Enexis
gebied). Is niet meer regie van de minister nodig?

Van "wild west" overnames is naar mijn mening geen sprake. Netbeheerders
zijn zelfstandige bedrijven die zelfstandig en met instemming van hun
aandeelhouders besluiten kunnen nemen binnen de daarvoor gestelde
wettelijke kaders. Die kaders zijn vastgelegd in of bij de
Mededingingswet, de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De NMa en ik
zien toe op correcte naleving hiervan. Overigens heb ik in reactie op
het rapport van de Commissie publiek aandeelhouderschap energiebedrijven
aangekondigd na afronding van de splitsing een onderzoeksgroep in te
zullen stellen ten aanzien van herstructurering van het netbeheer in
Nederland. Daartoe worden nu door mij en mijn ambtenaren gesprekken
gevoerd. Doel van deze gesprekken is te verkennen op welke wijze de
onderzoeksgroep zou moeten worden ingericht en ingevuld. Ik zal uw Kamer
hierover dit voorjaar nader informeren. 

De heer Jansen (SP) vroeg hoe kostengeoriƫnteerd de tarieven moeten
zijn voor de gasaansluitingen. Is er straks kruissubsidie mogelijk
tussen gebruikers met dure en goedkope tarieven? Dit wetsvoorstel regelt
dat de aansluitingen gereguleerd worden. Dit betekent dat de
netbeheerder een wettelijke taak krijgt voor aansluitingen (artikel 10
gaswet) en dat de NMa verantwoordelijk is voor de vaststelling van de
tarieven (artikel 81c gaswet). Net als de heer Jansen vind ik enige vorm
van socialisatie prima. De NMa is voornemens om voor de gasaansluitingen
een vergelijkbaar systeem in te voeren als bij elektriciteit. Voor een
standaard aantal meters betaalt iedereen hetzelfde (bij elektriciteit is
dit 25 meter) en daarna loopt het tarief op naarmate de afstand
toeneemt. Dit betekent dat iemand die verder weg woont van het gasnet
inderdaad meer moet betalen dan iemand die naast het gasnet woont.

In reactie op het Rekenkamerrapport vroegen mevrouw Spies (CDA) en de
heer Zijlstra (VVD) mij of ik bereid ben om over te gaan tot
herwaardering van de netwerken.

Herwaardering van de netten vind ik onwenselijk. Ik kan hierover
eigenlijk niet duidelijker zijn dan ik in de nota naar aanleiding van
het verslag ben geweest. De Rekenkamer heeft kanttekeningen geplaatst
bij het proces van totstandkoming, maar benadrukt dat hij geen oordeel
heeft over de juistheid van de hoogte van de waarden (paragraaf 2.6,
pagina 18). De waarden van de netwerken voldoen aan alle eisen die de
regels eraan stellen. Ook de Europese regels. Er bestaat niet Ć©Ć©n,
unieke en onomstotelijke methode voor waardevaststelling. Daarmee zullen
de waarden altijd tot op zekere hoogte arbitrair zijn. Op dit moment
vind ik een stabiel reguleringskader van het grootste belang, vanwege de
investeringen die netbeheerders moeten doen om de leverings- en
voorzieningszekerheid te garanderen. De waarde van de netwerken is de
basis voor de inkomsten van de netbeheerder uit de tariefregulering. Op
het moment dat een heroverweging van de waarde van zijn netwerk aan de
orde is, betekent dit langdurige onzekerheid voor de netbeheerder over
zijn inkomsten en dus over de mogelijkheid om toekomstige investeringen
te verrichten. Het mogelijke effect hiervan is dat netbeheerders alsnog
investeringen gaan uitstellen. Terwijl dit wetsvoorstel nu juist bedoeld
is om netbeheerders meer zekerheid te geven en daarmee investeringen te
stimuleren. In de reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer heb
ik voorts gemeld dat ik met belangstelling uitkijk naar de resultaten
van het NMa-onderzoek naar investeringen. Deze resultaten zouden
aanvullende gegevens kunnen bevatten, die aanleiding zouden kunnen zijn
tot aanpassingen in de regulering. De regering wacht dan ook de
uitkomsten

en vervolgacties van de NMa af. 

Drie leden hebben vragen gesteld over de positie van representatieve
organisaties en in het bijzonder van afnemers bij het wijzigen van de
codes. Kunnen, zo vroegen mevrouw Spies en de heer Zijlstra, de
representatieve organisaties niet het recht krijgen om een wijziging te
initiƫren bij de netbeheerders. Door de betrokkenheid te vergroten
zouden de bezwaar- en beroepsprocedures verminderen en wijzigingen
sneller tot stand komen. Laat ik vooropstellen dat consultatie van de
representatieve organisaties nuttig is. In de Gaswet en de
Elektriciteitswet 1998 is opgenomen dat de representatieve organisaties
worden geconsulteerd over voorstellen tot codewijzigingen. Een
initiatiefrecht beoogt iets anders: de representatieve organisaties
kunnen dan zelf het initiatief tot codewijziging bij de gezamenlijke
netbeheerders indienen. Marktpartijen formeel het initiatief geven vind
ik echter onwenselijk. Dit kan juist leiden tot vertraging in het
proces. De representatieve organisaties zijn zeer divers en
vertegenwoordigen de belangen van diverse categorieƫn producenten en
van diverse categorieƫn afnemers. De belangen van deze organisaties
zijn niet per definitie gelijkluidend. Als een voorstel van de ene
organisatie wordt overgenomen in de codes, wil dat niet zeggen dat een
andere organisatie daar dan niet tegen in bezwaar gaat. Ik wijs er op
dat zij in het huidige systeem bij de NMa altijd een verzoek tot
wijziging van de codes kunnen indienen; de NMa zal de belangen van de
verschillende partijen (marktpartijen en netbeheerders) vervolgens
afwegen. 

Mevrouw Wiegman gaf aan dat afnemers pas kunnen reageren op een
wijziging van een code als die door de NMa is vastgesteld en vroeg of
afnemers niet eerder kunnen worden betrokken. Zoals hierboven is
aangegeven is dat al het geval. In artikel 12d van de Gaswet en in
artikel 33 van de Elektriciteitswet is bepaald dat de gezamenlijke
netbeheerders overleg voeren met de representatieve organisaties over
het wijzigen van de codes. Bij het recente opstellen van de
codevoorstellen voor de gasmarktmaatregelen zijn de afnemersorganisaties
bijvoorbeeld actief en vroeg betrokken. In het voorstel dat de
gezamenlijke netbeheerders naar de NMa sturen moeten zij bovendien
vermelden hoe zij de zienswijzen van de representatieve organisaties
hebben verwerkt in het voorstel. Met deze wettelijk vastgelegde
betrokkenheid lijkt mij de positie van de afnemers voldoende geborgd bij
codewijzigingen. 

De heer Zijlstra (VVD) stelde dat de Algemene Rekenkamer concludeert dat
de tariefsverhoging voor gas niet nodig was. Die zou uitsluitend tot
gevolg hebben dat het rendement van de Staat wordt verhoogd. In de nota
naar aanleiding van het verslag ben ik hier uitvoerig op ingegaan. De
Algemene Rekenkamer stelt vergelijkbare vraagtekens bij het proces
rondom dit besluit als bij de regionale netbeheerders, maar zegt niet
dat de tariefsverhoging onnodig zou zijn. Het rendement op een
investering is een van de overwegingen in de besluitvorming. Doel
daarvan is niet om de staatskas te spekken, maar een rendement moet hoog
genoeg zijn om noodzakelijke investeringen te kunnen doen, juist in het
belang van afnemers. Ook de Algemene Rekenkamer geeft dit aan (pagina
106): Zowel het beleidsbelang van het kabinet om haar ambitie
verwezenlijkt te krijgen dat het Nederlandse gasnet binnen Europa als
Ā«gasrotondeĀ» gaat

fungeren, alsook het budgettair belang van de minister van Financiƫn om
het rendement uit de staatsdeelneming in Gasunie/GTS afgestemd te laten
zijn op het met die investering gemoeide risico, zijn legitieme
belangen.

Investeringen in de infrastructuur zijn een hoeksteen van het
energiebeleid. Op meerdere gebieden is de afgelopen jaren duidelijk
geworden dat de investeringen in de netten zijn achtergebleven. Daarom
heb ik een duidelijke afweging gemaakt tussen ruimte voor investeringen
aan de ene kant en zo min mogelijk tariefstijging aan de andere kant.
Hierbij is een goede balans gevonden tussen voorzieningszekerheid en
consumentenbescherming. De Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid (WRR) heeft in 2008 in een rapport het belang van
investeringen benadrukt. De raad is bezorgd over de kwaliteit van de
infrastructuur op lange termijn. Volgens de WRR gaat de aandacht teveel
uit naar de korte termijneffecten voor efficiƫntie, consumentenbelang
en kostprijs. Dit kan ten koste gaan van investeringen in het publieke
belang op lange termijn. De tarieven boden onvoldoende ruimte aan de
netbeheerder van het landelijk gastransportnet om noodzakelijke
investeringen in het net te doen. Er is daarom nu nadrukkelijk gekozen
voor uitbreiding van het gasnet in het belang van de
voorzieningszekerheid. Het kabinet beschouwt voorzieningszekerheid als
haar verantwoordelijkheid. Uitbreiding van het net is niet mogelijk
zonder een lichte tariefstijging.

De heer Zijlstra (VVD) stelde een vraag over de doelmatigheidskorting
voor regionale netbeheerders. De lagere (regionale) netbeheerders moeten
tarieven betalen aan de bovenliggende (landelijke) netbeheerder. Die
kunnen ze niet beĆÆnvloeden. Maar de doelmatigheidskorting (x-factor)
die ze opgelegd krijgen, geldt voor hun totale tarief. Waarom is dit
niet gecorrigeerd in het wetsvoorstel?

De NMa/Energiekamer heeft de vinger aan de pols voor deze materie. Met
de regionale netbeheerders elektriciteit bestaat discussie over de vraag
of en in hoeverre zij invloed hebben op de kosten die door de landelijk
netbeheerder in rekening worden gebracht en hoe deze inkoopkosten worden
gebruikt in de berekening van de x-factor van de regionale
netbeheerders. In de opzet van de reguleringsmethode is geen sprake van
een verdubbeling van x-factor-werking. In de opzet van de
reguleringsmethode voor de regionale netbeheerders wordt de uitwerking
van de x-factor van de landelijk netbeheerder in diens tarieven als het
ware doorgegeven, via de regionale netbeheerders, aan de afnemers. Bij
een doelmatigheidskorting voor de landelijke netbeheerders dalen diens
tarieven en daarmee de inkoopkosten bij de regionale netbeheerders. Zij
hoeven dan minder te betalen aan de landelijk netbeheerder. Die lagere
kosten worden eveneens weerspiegeld in een doelmatigheidskorting bij de
regionale netbeheerders. Maar dit houdt geen dubbeling in.

De NMa maakt in eerste instantie een inschatting van de kosten die de
regionale netbeheerder moet maken voor de tarieven aan de landelijk
netbeheerder en verwerkt die inschatting in de x-factor en de tarieven.
Als achteraf blijkt dat de werkelijkheid van deze inschatting afwijkt,
wordt dit verschil gecorrigeerd in de tarieven voor de regionale
netbeheerders. 

De heer Zijlstra (VVD) vroeg om aanpassing van de Elektriciteitswet 1998
zodat deze een juiste prikkel bevat voor de locatiekeuze van een
producent en om te voorkomen dat productie-installaties kunstmatig
worden opgeknipt in kleinere installaties. Door dit laatste zouden
producenten hun installaties onder de 10 MVA kunnen brengen, waardoor de
kosten voor netverzwaringen worden gesocialiseerd. 

De grens van een aansluitwaarde van 10 MVA is voor de aansluiting om
drie redenen van belang. Allereerst betreft dit de termijn waarbinnen de
aansluiting gerealiseerd moet zijn. Voor aansluitingen tot 10 MVA
bedraagt dit 18 weken; voor aansluitingen van 10 MVA of hoger dient de
termijn redelijk te zijn. De grens is ook bepalend voor het punt in het
net waarop de producent wordt aangesloten. Voor aansluitingen tot 10 MVA
is dit het dichtstbijzijnde punt in het net met een bij de aansluiting
behorend spanningsniveau. Voor aansluitingen van 10 MVA of hoger is dit
het dichtstbijzijnde punt in het net waar voldoende netcapaciteit
beschikbaar is. Tot slot is de grens bepalend voor de hoogte van de
aansluitkosten. Voor aansluitingen tot 10 MVA is het aansluittarief
gereguleerd. Voor aansluitingen van 10 MVA of hoger betaalt de producent
de werkelijke kosten van de aansluiting. Met deze bepalingen worden
afnemers met een kleine aansluitwaarde beschermd bij de toegang tot het
net. Het laten vervallen van de grens vind ik niet wenselijk omdat
daarmee die bescherming wegvalt. Ik ben het wel met de heer Zijlstra
eens dat het opknippen van installaties, met louter als doel om onder de
grens van 10 MVA te blijven, onwenselijk is. Een belangrijke categorie
van productie-installaties waarbij de installatie opgeknipt kan worden
is windenergie. Een windmolenpark bestaat immers uit meerdere
windmolens, die per stuk of per klein cluster aangesloten kunnen worden.
Met deze specifieke situatie houdt de Elektriciteitswet 1998 reeds
rekening. In artikel 1, vijfde lid, is bepaald dat in het geval van
windenergie, de productie-installaties die behoren tot eenzelfde
onderneming of instelling en die onderling technische, organisatorische
of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid
zijn gelegen, geacht worden te beschikken over Ć©Ć©n aansluiting.

De heer Zijlstra (VVD) vroeg hoe ik een prikkel bij TenneT ga inbouwen
om congestie te voorkomen. De heer Zijlstra wil de prikkel om tijdig te
investeren versterken door TenneT meer risicoā€™s toe te staan. Ik zie
het door de heer Zijlstra gekozen middel echter niet als het geƫigende
middel voor het doel waar ik het wel mee eens ben. Ook ik wil dat de
netbeheerder alles doet wat in zijn mogelijkheid ligt om tijdig te
investeren. Wat helpt voor wat u en ik willen is dat de netbeheerder
(zowel elektriciteit als gas) zekerheid heeft dat hij zijn investering
kan terugverdienen. En die zekerheid bied ik met dit wetsvoorstel. Na
vaststelling van nut en noodzaak, heeft TenneT zekerheid. Dat is
aanzienlijk eerder dan in de huidige situatie

Wat ook helpt is de rijkscoƶrdinatieregeling om procedures te
versnellen. Daarnaast is er ook nog het visiedocument van de NMa waarin
staat wat minimaal van de netbeheerder mag worden verwacht. Samen biedt
dit een voldoende kader voor tijdige investeringen, zonder dat TenneT
hoge risicoā€™s hoeft te lopen, die uiteindelijk op de afnemers worden
afgewenteld.

 PAGE   2 

 PAGE   1