Nader rapport
Wijziging van regels omtrent de basisregistraties adressen en gebouwen (aanvullingen in verband met Europese richtlijnen)
Nader rapport
Nummer: 2010D04289, datum: 2010-01-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Cramer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Onderdeel van zaak 2010Z01558:
- Indiener: J.M. Cramer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2010-01-27 14:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-02-02 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-02-10 11:30: Procedurevergadering VROM (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2010-03-04 11:30: Procedurevergadering VROM (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2010-03-11 12:00: Wijziging van regels omtrent de basisregistraties adressen en gebouwen (aanvullingen in verband met Europese richtlijnen) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2010-09-08 11:30: Procedurevergadering VROM (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2010-09-30 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-11-11 10:15: Hamerstuk: Wijziging van regels omtrent de basisregistraties adressen en gebouwen (aanvullingen in verband met Europese richtlijnen) (32297) (Hamerstukken), TK
Preview document (š origineel)
ās-Gravenhage, 20 januari 2010 BJZ2010001579 Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van regels omtrent de basisregistraties adressen en gebouwen (aanvullingen in verband met Europese richtlijnen) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16Ā oktoberĀ 2009, nr.Ā 09.002887, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 13 november 2009, nr. W08.09.0405/IV, bied ik U hierbij aan. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan zijn opmerkingen aandacht zal zijn geschonken. Het voornemen bestaat om in de ministeriĆ«le regeling waarvoor artikel 42, vierde lid, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (hierna: de wet), zoals te wijzigen door het wetsvoorstel, de grondslag biedt, de eis op te nemen dat de bedrijven die in aanmerking komen om de driejaarlijkse controle van de basisregistraties adressen en gebouwen bij de gemeenten te verrichten, zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. De Raad van State betwijfelt of het belang van de openbare orde, zoals uiteengezet in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, deze accreditatie-eis rechtvaardigt. De Raad wijst daarbij op de plaats die de driejaarlijkse controle van de basisregistraties adressen en gebouwen inneemt ten opzichte van de overige kwaliteitswaarborgen die in het systeem van de basisregistraties zijn vervat, zoals de terugmeldplicht. Verder acht de Raad in dit verband van belang dat hetgeen met de accreditatie-eis wordt bereikt, ook op andere wijze kan worden bereikt, bijvoorbeeld door het stellen van (strenge) inhoudelijke kwaliteitseisen. Onder deze omstandigheden is de Raad er niet van overtuigd dat een accreditatie-eis verenigbaar zal zijn met artikelĀ 16 van de richtlijn nr.Ā 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn) (PbEU L 376). De kwaliteitszorg binnen het stelsel van de basisregistraties adressen en gebouwen omvat verschillende elementen. De kwaliteit van de gegevens op zichzelf moet vooral worden gewaarborgd door de juiste verwerking van brondocumenten en door verwerking van terugmeldingen en correctieverzoeken. Daarnaast is er de driejaarlijkse controle (audit), die vooral ziet op de vraag of de processen binnen de gemeente deze kwaliteitswaarborgen tot hun recht laten komen. Controle-ervaringen in het kader van bijvoorbeeld de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bevestigen dat onjuistheden in de registratie vaak voortkomen uit gebreken in de processen van verificatie en verwerking van gegevens. Zonder periodieke controle komen dergelijke gebreken niet snel aan het licht en bestaat geen goed zicht op het kwaliteitsniveau van de basisregistraties en op de wijze waarop dat kwaliteitsniveau binnen een gemeente duurzaam is gewaarborgd. Daarmee zou het signaleren van eventuele gebreken volledig afhankelijk worden van terugmeldingen van bestuursorganen die over eigen wetenschap beschikken en van correctieverzoeken van burgers. Zodoende zou kwaliteitsmeting slechts plaatsvinden nadat gegevens uit de desbetreffende registraties zijn verstrekt en beperkt blijven tot individuele gegevens, terwijl het er bij registraties die de kern van de informatiehuishouding van de overheid vormen nu juist ook om gaat dat de registratieprocessen in zichzelf, blijvend een voldoende kwaliteit waarborgen. Dit laatste maakt een periodieke controle van die processen tot een cruciaal element van toezicht op de als onderdeel van de informatiehuishouding van de overheid als geheel bij te houden basisregistraties en daarmee noodzakelijk in het belang van de openbare orde. Indien de periodieke controle wordt uitgevoerd door bedrijven die daarvoor onvoldoende zijn gekwalificeerd, kan dit belang in het geding komen. Voor het in plaats van de accreditatie-eis stellen van uitsluitend inhoudelijke kwaliteitseisen aan de controlerende bedrijven is om redenen van proportionaliteit geen aanleiding gezien. Indien zou worden uitgegaan van een dergelijke systematiek, dan zou van gemeenten worden gevergd dat zij telkens zelf beoordelen of een door hen in te schakelen controlerend bedrijf over voldoende kwaliteiten beschikt om de controle uit te voeren. Gemeenten zijn in het algemeen voor een zodanige beoordeling niet toegerust en een telkens opnieuw uit te voeren toets is overigens verre van doelmatig. Daarnaast brengt een dergelijke toets het risico met zich van ongelijke behandeling en van een verzwaring van de administratieve verplichtingen voor de controlerende bedrijven. Door de kiezen voor Ć©Ć©n accreditatie die wordt afgegeven door de Raad voor Accreditatie en landelijk effect heeft, vindt er een eenduidige inhoudelijke beoordeling van de kwaliteiten van de bedrijven plaats. Onder deze omstandigheden wordt er geen grond gezien voor het oordeel dat de voorgenomen accreditatie-eis zich niet met artikel 16 van de Dienstenrichtlijn verdraagt. De Raad wijst er verder op dat door de keuze voor de accreditatie-eis een verschil ontstaat met het systeem van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Op grond van artikel 120a, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens worden de bedrijven die bevoegd zijn de driejaarlijkse controle van de basisadministraties persoonsgegevens te verrichten door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen. Het wetsvoorstel heeft tot gevolg dat de in artikel 42, tweede lid, van de wet gestelde eis dat de bedrijven die bevoegd zijn de driejaarlijkse controle van de basisregistraties adressen en gebouwen te verrichten worden aangewezen door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, komt te vervallen. Hierdoor ontstaat er in zoverre inderdaad een verschil met het systeem van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, waarbij bij de vormgeving van de controle op de basisregistraties adressen en gebouwen zoveel mogelijk aansluiting is gezocht. Achtergrond hiervan is dat de basisregistraties adressen en gebouwen, anders dan de basisadministratie persoonsgegevens, niet vallen onder de in artikel 17, onderdeel 3, van de Dienstenrichtlijn opgenomen uitzonderingsgrond voor de toepassing van artikel 16 van de Dienstenrichtlijn. Deze uitzonderingsgrond ziet op aangelegenheden die vallen onder richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24Ā oktoberĀ 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. De gegevens uit de basisregistraties adressen en gebouwen vallen als zodanig niet onder de reikwijdte van die richtlijn. Bij de gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens is dit wel het geval. Tot slot heeft de Raad in algemene zin de vraag opgeworpen of de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn aanleiding kan vormen de keuze voor verschillende vormen van auditering nogmaals te bezien, mede op basis van de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met andere basisregistraties. Tussen de thans bestaande basisregistraties doen zich met betrekking tot de wijze van auditering verschillen voor. Deze worden bepaald door de vraag of het gaat om een basisregistratie die wordt beheerd door een zelfstandig bestuursorgaan, zoals het Kadaster, de Dienst Wegverkeer of een Kamer van Koophandel en Fabrieken, dan wel door elke gemeente afzonderlijk. In eerstgenoemde situatie ā beheer door een zelfstandig bestuursorgaan - dient de driejaarlijkse controle door een onafhankelijke deskundige (het Kadaster) dan wel een accountant (ingeval van de Dienst Wegverkeer of een Kamer van Koophandel en Fabrieken) te worden verricht. In laatstgenoemde situatie ā beheer door elke gemeente afzonderlijk - dient de driejaarlijkse controle door bedrijven te worden verricht. Gelet op deze verschillen in de opzet van het controleregime, wordt niet elke basisregistratie in gelijke mate door de Dienstenrichtlijn geraakt. De toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn vormt daarom geen aanleiding om de auditering van basisregistraties in haar algemeenheid te herbezien. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is de memorie van toelichting nader aangevuld en verduidelijkt. Het wetsvoorstel zelf is niet gewijzigd. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, PAGE \* MERGEFORMAT 2