[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beantwoording vragen 1e termijn plenair debat 31 904 d.d. 21 januari 2010

Bijlage

Nummer: 2010D04358, datum: 2010-01-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Beantwoording vragen 1e termijn plenair debat 31 904 d.d. 21 januari 2010 en reactie op amendementen (2010D04357)

Preview document (🔗 origineel)


BIJLAGE

Voorrang voor duurzaam

Dit wetsvoorstel biedt een kader waarbinnen netbeheerders tijdig,
efficiënt en snel kunnen investeren. Er bestaat echter ook noodzaak
voor een aantal tijdelijke maatregelen als er onverhoopt toch congestie
optreedt. Om duurzame elektriciteit in dat geval voorrang te geven
hebben we een systeem nodig dat tijdelijk voor verkeersagent speelt. Met
dit wetsvoorstel leg ik de spelregels voor congestiemanagement vast.
Voorrang voor duurzaam is daarmee het sluitstuk van integraal beleid dat
is gericht op het waarborgen van voldoende capaciteit voor het transport
van zowel duurzame als niet-duurzame elektriciteit. Hier ga ik in op
verschillende feitelijke vragen van uw Kamer en enkele amendementen die
ik in 1e termijn nog niet behandeld heb. Mijn lijn van beantwoording
gaat langs 3 uitgangspunten. Het congestiemanagement is zo vormgegeven
dat ten eerste dit tegen de laagste kosten plaatsvindt; dat betekent de
kosten zoveel mogelijk neerleggen bij partijen die deze kunnen
beïnvloeden, producenten in plaats van afnemers. Dit betekent ook dat
andere wensen ten aanzien van CO2-uitstoot op een aparte manier geregeld
moeten worden; dit integreren bij voorrang voor duurzaam zorgt voor
forse kostenstijging. Ten tweede zoveel mogelijk voorkomen van gaming.
Ten derde dat politieke wensen van uw Kamer en mij worden meegenomen,
oftewel groene producenten betalen niet substantieel mee en stapeling
van kosten bij consumenten wordt voorkomen. In het onderstaande zal ik
nader ingaan op uw specifieke vragen.

Mevrouw Spies vroeg om duidelijkheid over de juridische grondslag om de
kosten toe te rekenen aan productenten en daarbij een onderscheid te
maken tussen producenten van niet-duurzame en van duurzame
elektriciteit. 

In het voorstel is de keuze gemaakt om de kosten voor het
congestiemanagement voor een groot deel te laten neerslaan bij
producenten die onder congestiemanagement vallen. Eigenlijk betreft het
hier twee keuzes.

De eerste is om producenten te laten betalen voor congestie. Dit wijkt
af van het huidige systeem, waar de kosten door middel van het
socialiseren bij de afnemers terecht komen. De tweede keuze is om
producenten die onder congestiemanagement vallen te laten betalen voor
de kosten van het systeem. Dit impliceert dat de kosten worden betaald
door producenten in het congestiegebied waarop congestiemanagement wordt
toegepast. In de praktijk zijn dit voornamelijk de grijze producenten. 

De situatie dat elektriciteitsproducenten in het congestiegebied
meebetalen aan de kosten van congestiemanagement stuit niet op
juridische bezwaren. Het is geen noviteit om kosten van de netbeheerder
bij de producent in rekening te brengen: in artikel 29, eerste en tweede
lid, van de Elektriciteitswet 1998 is al de mogelijkheid voor een
(generiek) producententarief opgenomen. 

Voor beide keuzes ligt een belangrijke legitimering in de Europese
richtlijnen. Een beginsel uit de derde elektriciteitsrichtlijn is dat de
netbeheerder kosten in rekening mag brengen voor gereguleerde taken bij
die partijen die onder deze regulering vallen. Hier sluit ik bij aan
voor congestiemanagement. Het is een vorm van regulering van de toegang
tot het net en dus is de keuze om kostentoedeling te beperken tot
producenten in het congestiegebied mogelijk. Randvoorwaarde is dat de
netbeheerder niet mag discrimineren bij het in rekening brengen van de
kosten (artikel 32 van de derde elektriciteitsrichtlijn). 

In dit verband vroeg de heer Zijlstra hoe het dan zit als producenten
van duurzame elektriciteit wel onder congestiemanagement vallen.
Voorrang voor het transport van duurzame elektriciteit ten opzichte van
niet-duurzame elektriciteit is geregeld in de uitzonderingsmogelijkheid
van artikel 16, tweede lid, onder b, van de richtlijn duurzaam
(2009/28/EG). Als congestiemanagement ook op duurzame elektriciteit moet
worden toegepast (er is geen grijze productie, of de capaciteit van het
af te regelen grijs is ontoereikend) dan betalen groene producenten ook
mee. Zij vallen dan immers onder de regulering congestiemanagement. Het
uitsluiten van duurzame producenten die deelnemen aan
congestiemanagement zou een ongeoorloofde discriminatie zijn. Het
primaire onderscheid bij de kostenallocatie is dus niet het onderscheid
tussen duurzame en niet-duurzame elektriciteit sec, maar het onderscheid
of er congestiemanagement op de producent van toepassing is. De gewenste
- en door de Richtlijn duurzame energie voorgeschreven - voorrang voor
duurzame energie boet veel aan betekenis in als de producenten van
duurzame elektriciteit in het congestiegebied volledig moeten delen in
de kosten van congestiemanagement. 

De heer Zijlstra heeft een aantal vragen gesteld over het onderwerp
“gaming”. 

De heer Zijlstra toont weinig vertrouwen in marktwerking bij
congestiemanagement en een groot vertrouwen in toezicht op het
overtreden van de spelregels. De grenzen voor de markt zijn grotendeels
vastgelegd in de wet, met name in de Mededingingswet, de
Elektriciteitwet 1998 en de Gaswet. Naast expliciet verboden
gedragingen, zoals prijsafspraken, is er een veelvoud aan gedragingen
die alleen in een bepaalde context verboden zijn. Een voorbeeld hiervan
is door de heer Zijlstra genoemd: het voorbeeld van de centrale die met
verlies draaide om te voorkomen dat de koelwaterinlaat zou bevriezen.
Als een producent verlies accepteert om zijn product onder de kostprijs
te verkopen, is sprake van ‘dumping’ en dat is verboden. Maar in het
genoemde geval is het gedrag verklaarbaar, verdedigbaar en dus niet
verboden. Natuurlijk is het mogelijk de NMa de opdracht te geven toe te
zien op ongewenst gedrag ten tijde van congestie en in elke situatie
navraag te doen naar mogelijk gebruik van machtspositie door individuele
partijen. Maar zowel de NMa als ik zijn van mening dat dit niet
effectief en efficiënt is. Daarvoor ontbreken de middelen. In het
plenaire debat heb ik al aangegeven dat NMa prijsmanipulatie wel kan
constateren en vervolgen. Maar het schuiven van de inzet van centrales
binnen grote portefeuilles overschrijdt de grenzen van effectief
toezicht. Immers, de controle vindt altijd achteraf plaats en de
bewijslast ligt bij de NMa. In de praktijk vergen de rapportage en het
onderzoekwerk zoveel tijd, dat de NMa pas na lange tijd uitspraken kan
doen. 

De heer Zijlstra suggereerde dat naar mijn idee uitsluitend minder
efficiënte centrales in het congestiegebied staan. Dit is niet per
definitie het geval. De heer Zijlstra refereerde daarbij aan mijn brief
van 19 januari waarin ik slechts een voorbeeld geef van het tactische
spel dat de producenten kunnen spelen. Het gaat daarbij om een voorbeeld
van een producent die een minder efficiënte centrale in het
congestiegebied heeft staan. Dit voorbeeld is realistisch; de door de
heer Zijlstra aangehaalde inefficiënte centrale met de dichtvriezende
koelwaterinlaat bevindt zich in een potentieel congestiegebied. Maar er
zijn ook situaties waarbij een nieuwe centrale in het congestiegebied
wordt gebouwd en daarmee wel de efficiëntste van een
elektriciteitsbedrijf is. Beide situaties komen dus voor.

Voorts concludeerde de heer Zijlstra dat het congestiemanagement een
voordeel oplevert voor de oudere inefficiënte kolencentrales buiten het
congestiegebied. Het omgekeerde is echter het geval. Congestiemanagement
maakt het versneld aansluiten van nieuwe, efficiënte producenten
mogelijk. Deze nieuwe centrales kunnen zo eerder de concurrentie aan met
de oudere centrales en deze inefficiënte centrales zullen dus een deel
van hun markt verliezen. Zij zullen minder draaiuren kunnen maken en
inkomsten verliezen. Wellicht dat de oudere centrales in de uren van
congestie in staat zijn een deel van dit verlies weer goed te maken,
maar per saldo komt het moment van sluiten voor deze oudere centrales
door de aanpassing in het aansluitbeleid dichterbij.

De heer Jansen wilde concrete rekenvoorbeelden van situaties waarbij er
problemen optreden met het toepassen van congestiemanagement. Het
wetsvoorstel laat ruimte om geen congestiemanagement toe te passen
indien de gevolgen daarvan niet redelijk en proportioneel zouden zijn.
Op basis van het overleg met uw Kamer stel ik vast dat daarover in het
kader van betrouwbaarheid en netveiligheid geen discussie bestaat. De
termen redelijkheid en proportionaliteit zijn echter weinig concreet en
u stelt vragen over de invulling daarvan (de concrete invulling gebeurt
in de AMvB, die bij uw Kamer zal worden voorgehangen). 

In dat kader schets ik u een voorbeeld van een andere dan een
netveiligheidssituatie waarin er in mijn ogen geen sprake meer is van
een redelijke of proportionele uitkomst. 

Voorbeeldsituatie: 

Aanvraag voor beperkt productievermogen, bijvoorbeeld 10 MW in regionaal
net (b.v. 20 kV). Dit zou betrekking kunnen hebben op 2 tot 3 grote
windmolens of een tuinderscomplex.

Aanvraag in gebied waar weinig productie aanwezig is en ook beperkte
afname;

Aanvraag in een gebied waar netuitbreiding (beperkt) moet plaatsvinden; 

Kosten voor de netuitbreiding bedragen 2 ton;

Tijd tussen ingebruikname van productievermogen en gereedkomen van
netuitbreiding is 3 maanden.

Als in deze voorbeeldsituatie toch onmiddellijk zou worden aangesloten
in combinatie met congestiemanagement, zou dit de volgende gevolgen
hebben.

De regionale netbeheerder moet in de regel- en schakelstations
bemetering aanbrengen en deze op afstand uitleesbaar maken. Alleen dan
kan het vereiste monitoringssysteem worden gemanaged. Voorts moet de
netbeheerder investeren in op afstand bedienbare schakelinrichtingen en
datacommunicatie. Er gaat de nodige tijd overheen voordat dit systeem
operationeel is, los van de investeringen die hiermee zijn gemoeid. Dat
kan zeker enkele maanden duren. 

Het congestiemanagementsysteem en het biedingenproces moeten worden
ingericht en alle betrokken partijen moeten daarvan op de hoogte worden
gesteld. Ook hier is enige tijd mee gemoeid.

Het resultaat zou kunnen zijn dat het congestiemanagementsysteem en de
daarvoor noodzakelijkerwijs vereiste voorzieningen in het netsystemen
van de regionale netbeheerder pas zeer kort voor de voorziene
netuitbreiding operationeel zijn. 

Dit heeft twee effecten: a) gezien het aansluitvermogen bestaat de kans
dat de investeringskosten van de netbeheerder (die terechtkomen in de
transporttarieven) en de kosten voor het op- en afregelen gedurende 3
maanden (die voor rekening zijn gekomen van producenten in het gebied)
niet in proportie staan tot de baten van de korte tijd dat eerder kan
worden geproduceerd; en b) de periode waarin baten van
congestiemanagement optreden is sterk beperkt in de tijd.

De heer Vendrik vroeg in dit kader of de uitzondering “redelijk en
proportioneel” bij congestiemanagement een nationale kop op de
richtlijn is. Dat is niet het geval. Om dit te kunnen bepalen moeten we
kijken naar het samenstel van bepalingen van twee richtlijnen. De derde
elektriciteitsrichtlijn geeft in artikel 32, eerste lid, de hoofdregel.
De netbeheerder heeft de taak iedereen toegang tot het net te
verschaffen. Die richtlijn zegt echter ook dat de netbeheerder geen
toegang hoeft te verlenen als er redelijkerwijs geen capaciteit is
(artikel 32, lid 2). Zo’n weigering moet hij dan wel motiveren. De
richtlijn duurzaam bepaalt in artikel 16, tweede lid, onder b, dat de
lidstaten voorrang op het net kunnen geven bij het transport van
duurzame elektriciteit. Dat is aan de orde bij capaciteitstekort. Mijn
instrument hiervoor is congestiemanagement. Het effect hiervan is dat de
netbeheerder voor duurzaam in mindere mate de “geen
capaciteit”-clausule kan gebruiken. De uitzondering van “redelijk en
proportioneel” op congestiemanagement zorgt voor slechts een kleine
beperking hiervan. De netbeheerder moet sowieso het uiterste doen om
transport mogelijk te maken. Het resultaat is nog altijd dat er méér
duurzame elektriciteit getransporteerd wordt dan zonder
congestiemanagement. Per saldo blijf ik met de uitzondering “redelijk
en proportioneel” binnen het kader van de derde
elektriciteitsrichtlijn. De richtlijn duurzaam legt niet op hoe er
voorrang op het net moet worden verleend. Op grond van het voorgaande
concludeer ik dat de uitzondering “redelijk en proportioneel” bij
congestiemanagement geen nationale kop is. 

De heer Van der Ham heeft bij de bespreking van amendement nr. 37
aangegeven dat hij de mogelijkheid om een CO2-ladder te gebruiken als
optie in de wet wil opnemen. Nadere uitwerking kan dan bij algemene
maatregel van bestuur (hierna: AMvB) plaatsvinden op het moment dat het
duidelijk is dat dit criterium mag worden toegepast. Tot die tijd zou de
AMvB op dit punt niet moeten worden ingevuld. Ik ben geen voorstander
van een facultatieve AMvB. Het toepassen van een CO2-ladder is sowieso
op dit moment niet mogelijk binnen de (Europese) regelgeving. De AMvB
zal zodoende vooralsnog niet ingevuld kunnen worden. Ik heb u bovendien
in het debat duidelijk aangegeven dat ik een CO2-ladder ook om
inhoudelijke redenen niet gewenst vind. 

De heer Vendrik vroeg in verband met de rol van interconnectoren bij
congestiemanagement naar de interpretatie van de Minister van de
Verordening nr. 1228/2003. Gevraagd werd met name om uitleg waarom de
Minister geen gebruik maakt van de ruimte die door artikelen 1.7 en 1.3
van bijlage 1 van de Verordening (de richtsnoeren) volgens de heer
Vendrik wel degelijk wordt geboden om interconnectoren te betrekken bij
congestiemanagement. 

De Verordening biedt uitermate beperkte ruimte om importstroom te
beperken om binnenlandse congestie te verhelpen in afwijking van het
uitgangspunt van artikel 1.7. Hierbij moet aan de cumulatieve criteria
van artikel 1.6 worden voldaan. De eerste voorwaarde is dat de extra
fysieke stroom die voortvloeit uit de aanvaarding van dit verzoek voor
importcapaciteit, tot gevolg zou hebben dat de veilige exploitatie van
het elektriciteitssysteem niet langer kan worden gegarandeerd. De tweede
voorwaarde is dat congestiemanagement op de interconnector economisch
efficiënter is dan andere mogelijke oplossingen om de binnenlandse
congestie te verhelpen. Het op voorhand beperken van beschikbare
capaciteit op de grens ter voorkoming van interne congestie, zonder dat
aangetoond is dat dit economisch efficiënter is, leidt tot ingrijpen
van de Europese Commissie. Zo heeft de Commissie recent een rapport
opgesteld tegen de Zweedse TSO vanwege het systematisch beperken van de
capaciteit op de interconnector om binnenlandse redenen. Die is daar
vervolgens mee gestopt. Het aantonen van economische efficiëntie is
buitengewoon lastig.

Ik snap de wens van de Kamer om de rol voor interconnectoren bij het
oplossen van congestie te vergroten. Importstroom kan immers bijdragen
aan de congestie en de buitenlandse producenten kunnen hiermee dus
bijdragen aan een efficiënte oplossing. Daar wordt op basis van de
Europese Verordening nu al aan gewerkt en er gebeurt al veel op dit
gebied. Momenteel wordt via het Pentalateraal Forum goede vooruitgang
geboekt met het realiseren van de koppeling van de gezamenlijke
Nederlands-Belgische-Franse markt met die van Duitsland. Dat gaat dit
voorjaar plaatsvinden. Kort daarna zal ook worden gekoppeld met de
Scandinavische markt. Begin volgend jaar is de volgende stap gepland,
namelijk de invoering van een geavanceerder marktkoppelingssysteem
(flow-based system). Dit systeem houdt ook rekening met de fysieke
elektriciteitsstromen in het hele Europese transportnet.
Markttransacties, fysieke stromen en de beschikbare
transmissiecapaciteit worden in dat systeem in onderlinge samenhang met
elkaar bepaald. Dat betekent dat de beschikbare interconnectiecapaciteit
optimaal zal worden ingezet voor de integratie van de regionale markt.
Vanaf het moment dat dit systeem is gerealiseerd, is het in principe
niet meer nodig de grenscapaciteit expliciet te beperken wanneer er
binnenlandse congestieproblemen zijn, tenzij sprake is van
noodsituaties. NL loopt met omringende landen (België, Duitsland,
Frankrijk) voorop bij het verder ontwikkelen van congestiemanagement op
grensoverschrijdende verbindingen. De basis daarvoor wordt gevormd door
Europese regelgeving. Ik vind het niet wenselijk om afwijkende
bepalingen in nationale regelgeving op te nemen. Dat zou het proces van
het verder uitbouwen van de Europese elektriciteitsmarkt ernstig
verstoren. Juist vanwege de vele nationale en internationale componenten
is dit een fragiel proces. Ik wil daarmee geen risico’s nemen door
interconnecties nu ‘verplicht’ in ons nationale congestiemanagement
systeem te verweven. Het is bovendien overbodig, omdat al vanaf begin
volgend jaar nationaal en internationaal congestiemanagement met elkaar
verweven worden.

De heer Zijlstra stelde in verband met interconnectoren nog twee vragen:
wat zijn de mogelijkheden van gaming via interconnectie en hoe kijk ik
aan tegen concurrentievervalsing van centrales in Nederland, vergeleken
met centrales aan de andere kant van de interconnector. 

De strategische inzet van centrales die tot ongewenste vormen van
kostenopdrijving kan leiden is gebaseerd op de mogelijkheid om in een
bepaald gebied bewust congestie te veroorzaken of hier aan bij te
dragen, zodat er in een ander gebied kan worden opgeregeld. Dit is niet
uitgesloten, maar ik acht het risico hierop zeer beperkt omdat het
opregelen plaatsvindt in een liquide markt. 

Voor wat betreft het effect op de concurrentiepositie van Nederlandse
producenten verwijs ik allereerst naar het antwoord op dezelfde vraag
van mevrouw Spies in mijn brief van 19 januari (pagina 5). Er is op dit
moment inderdaad geen beperking voor importstroom via de
interconnecties. Dit komt voort uit het doel om een geïntegreerde
Europese interne markt te realiseren. Op termijn
zal marktkoppeling hiermee rekening houden door alleen die
interconnectiecapaciteit beschikbaar te stellen voor import die ook
binnenlands kan worden getransporteerd. 

De heren Jansen en Samsom vroegen naar de positie van productiegassen.
Productiegassen vallen niet onder de definitie van hernieuwbare
energiebronnen, zoals opgenomen in artikel 1 van de richtlijn duurzaam.
Wel bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om voorrang te geven aan
productie-installaties die gebruik maken van afvalstoffen. Dit is
bepaald in artikel 15, derde lid (met betrekking tot de
transmissienetten) en in artikel 25, vierde lid (met betrekking tot
distributienetten) van de derde elektriciteitsrichtlijn. Het betreft
hier dus een mogelijkheid en geen verplichting. Aan elektriciteit die
wordt opgewekt door productiegassen wil ik om verschillende redenen geen
voorrang geven.

In de meeste gevallen wordt met deze restgassen zowel warmte (stoom) als
elektriciteit opgewekt binnen de procesindustrie zelf. Vaak is een
efficiënte warmtekrachtinstallatie geplaatst en in deze gevallen krijgt
de elektriciteit al voorrang. In het algemeen kunnen de restgassen ook
verstookt worden in stoomketels, hierdoor bestaat een alternatief voor
affakkelen. Voorts gebruiken de meeste bedrijven de geproduceerde
elektriciteit zelf, zodat de elektriciteitsproductie niet bijdraagt aan
congestie. In het systeem voor congestiemanagement zal deze productie
daarom ook ongemoeid blijven. Congestiemanagement heeft uitsluitend
betrekking op de invoeding van elektriciteit op het net.

Het systeem van congestiemanagement biedt vervolgens voldoende
mogelijkheden aan een deelnemende producent om een zodanig bod te doen
dat zij niet zullen worden afgeroepen om terug te regelen.

In het specifieke geval van Corus komen daar de volgende observaties
bij. De centrales die gebruik kunnen maken van hoogovengassen van Corus
zijn aangesloten via station Velsen op het 150 kV-net dat via een korte
verbinding aansluit op het hoofdtransportnet via knooppunt Beverwijk.
Dit knooppunt zal binnen afzienbare termijn via twee
380 kV-verbindingen zijn aangesloten op de rest van het net. Congestie
in het gebied die tot het afregelen van Corus zou kunnen leiden is op
dit moment niet denkbaar; er zijn regelmatig situaties waarin de
Corus-eenheden worden bijgeschakeld om de stabiliteit van het net in
Noord-Holland te vergroten.

Bij het aansluiten van windparken op zee op de stations Velsen of
Beverwijk ontstaat een nieuwe situatie, waarbij de huidige netcapaciteit
wel ontoereikend zou kunnen zijn. Echter, de aanleg van de windparken en
de benodigde netaansluitingen zullen geheel gesynchroniseerd worden met
het verzwaren van de netinfrastructuur rond deze knooppunten. Ik zal dus
geen situatie laten ontstaan die tot congestie zal leiden. Wel zeg ik
toe om de situatie in de gaten te houden, want ook ik vind affakkelen
onwenselijk.

De heer Jansen vroeg hoe de afvalverbrandingsinstallaties in dit plaatje
passen; daar gaat het toch ook om afvalstoffen. Er zijn twee grote
verschillen tussen afvalverbrandingsinstallaties en installaties die
productiegassen gebruiken. In afvalverbrandingsinstallaties bestaan de
afvalstoffen voor bijna de helft uit hernieuwbare energiebronnen.
Productiegassen zijn niet afkomstig uit biomassa of een andere
hernieuwbare energiebron. Het tweede verschil betreft de bijzondere
positie van afvalverbrandingsinstallaties. Zij voeren een dienst van
algemeen economisch belang uit en de uitvoering daarvan komt in het
gedrang indien zij hun bedrijfsproces moeten aanpassen als gevolg van
terugschakelen. Het terugregelen zou betekenen dat de temperatuur van de
verbrandingsketel kan gaan variëren waardoor de optimale verbranding
van afvalstoffen en de laagst mogelijke concentratie giftige stoffen
(dioxine) in de afvalgassen niet langer kan worden gegarandeerd. Dat wil
ik zoveel mogelijk voorkomen.

Daarnaast stelde de heer Vendrik de vraag hoeveel CO2 gereduceerd wordt
door dit wetsvoorstel.

Vooropgesteld moet worden dat dit wetsvoorstel niet als doel heeft om
een specifieke hoeveelheid CO2 reductie te realiseren. Het wetsvoorstel
moet worden bezien in het licht van de uitvoering van de motie ten
Hoopen en Smeets (Kamerstukken 2007-2008, 31 200 XIII, nr. 24.) die
vroeg om voorrang voor duurzame elektriciteit te bewerkstelligen en
zodoende tegen te gaan dat de bouw van duurzame energiecentrales
gefrustreerd wordt. Het wetsvoorstel heeft dus als doel om de dreigende
drempel van transportschaarste voor duurzaam opgewekte elektriciteit weg
te nemen. De concrete CO2 voordelen liggen daarbij in het eerder kunnen
aansluiten van installaties voor productie van duurzame energie. Deze
zouden zonder het wetsvoorstel moeten wachten totdat de netverzwaring is
gerealiseerd. Deze voordelen zijn echter niet te kwantificeren omdat de
hoeveelheid nieuwe duurzame installaties dat in de toekomst wordt
aangesloten afhangt van de investeringen die er in de markt gedaan
worden in duurzame energie.

Er zijn verschillende redenen waarom dit wetsvoorstel niet verward moet
worden met specifiek beleid ten behoeve van absolute CO2 reductie. Het
emissiehandelssysteem is het primaire instrument voor CO2 beleid voor de
energiesector. In dat kader worden bindende Europese afspraken gemaakt
over de reductie van CO2. Om de productie van duurzame elektriciteit te
bevorderen bestaat de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE). 

Daarnaast wordt flankerend beleid ingezet ter ondersteuning van deze
twee primaire instrumenten voor klimaatbeleid. Dus daar waar er drempels
opdoemen voor een goede werking van het klimaatbeleid zal ik deze
wegnemen. 

Reacties op amendementen

Amendement nr. 37 (Van der Ham en Vendrik)

De heren Van der Ham en Vendrik hebben een amendement onder nummer 37
ingediend, waarbij bij afschakelen van producenten voor
congestiemanagement onder andere de mate van uitstoot van CO2 bepalend
kan zijn. 

Vanzelfsprekend ben ik een groot voorstander van het beperken van de
CO2-uitstoot, en afschakelen op basis van een CO2-ladder oogt als een
sympathiek systeem, maar daar kleven belangrijke nadelen aan.

In het wetsvoorstel geef ik voorrang aan duurzame elektriciteit door bij
congestie niet-duurzame elektriciteit af te schakelen. De richtlijn
duurzaam is minimumharmonisatie en bepaalt niet op welke wijze voorrang
aan duurzaam moet worden gegeven; de richtlijn bepaalt ook niet dat, of
op welke wijze niet-duurzame elektriciteit moet worden afgeschakeld.
Omdat afschakelen onderdeel is van het onderwerp toegang tot het net,
moet hiervoor worden teruggegrepen naar de derde
elektriciteitsrichtlijn. Die richtlijn betreft maximumharmonisatie en
bepaalt dat een netbeheerder niet mag discrimineren. De derde richtlijn
staat bij toegang wel marktgedreven systemen toe. Bij het afschakelen
kies ik voor een systeem op basis van kostenefficiëntie. Dat vind ik
een verantwoorde keuze. 

Van afschakelen op basis van een CO2-ladder ben ik om de volgende
redenen geen voorstander:

Ten eerste kennen de richtlijnen een dergelijk systeem niet. Een
CO2-ladder past op zich wel binnen de doelstellingen van de richtlijn
duurzaam, maar niet binnen de non-discriminatieprincipes van de derde
elektriciteitsrichtlijn en juist deze richtlijn bepaalt de mogelijkheden
rond het afschakelen. Discriminatie op grond van milieugedreven systemen
is op grond van de derde elektriciteitsrichtlijn niet toegestaan. Een
keuze voor afschakelen op grond van een CO2-ladder is een stap buiten de
Europees vastgelegde kaders en daarmee een zeer risicovolle keuze.

Ten tweede leidt afschakelen op basis van efficiëntie tot de laagst
mogelijke kosten van het gehele systeem. Gasgestookte
productie-installaties kunnen relatief goedkoop aan en uit worden gezet;
kolengestookte productie-installaties kunnen veel minder efficiënt
worden afgeschakeld. Daarbij komt nog dat het afschakelen en, vooral,
opnieuw opstarten van koleninstallaties een grote CO2-uitstoot tot
gevolg heeft. 

Ten derde bestaat er een goed werkend systeem, het Emissions Trading
Scheme (ETS), dat tot doel heeft de emissie van CO2 te beperken.
Bedrijven krijgen en handelen in emissierechten en hierdoor ontstaat er
een markt en daarmee een prijs voor CO2. Dat systeem zou ongewenst
kunnen worden doorkruist door de CO2-ladder. Bovendien leidt een CO2
ladder er niet toe dat er minder CO2 wordt uitgestoten. Immers, het
Europees vastgestelde CO2 plafond voor de elektriciteitssector verandert
er niet door. Daar komt nog eens bij dat het afregelen op basis van een
CO2 ladder grote gevolgen heeft voor de markstructuur en de kosten van
het systeem met een veelvoud zou verhogen.

Ten vierde zal een CO2-ladder bij congestiemanagement in het CO2-beleid
niet effectief kunnen zijn. Alleen ten tijde van congestie wordt de
CO2-ladder gebruikt en daarmee geeft het instrument slechts incidenteel
in plaats en tijd de beoogde prikkel.

Gelet op het bovenstaande ontraad ik dit amendement.

Amendement nr. 39 (Zijlstra)

Met het amendement worden in essentie twee dingen voorgesteld:
socialisatie van een groot deel van de kosten én prijsregulering: een
minimumprijs voor afregelen en een maximumprijs voor opregelen. Ten
slotte wordt ook nog een verplichting geïntroduceerd om
transportprognoses in te dienen. 

Het congestiemanagementsysteem moet in staat zijn de juiste korte
termijn economische signalen te geven aan producenten. Juiste
economische prikkels bevorderen dat op het moment dat congestie optreedt
(of dreigt op te treden) transacties worden verminderd of dat de
congestie op een andere manier wordt omzeild, in plaats dat economische
handelingen ervoor zorgen dat de congestie wordt verergerd. Het
amendement leidt er toe dat de kosten voor congestiemanagement worden
gesocialiseerd, waardoor er geen prikkel voor producenten is om de
kosten voor het op- en afregelen laag te houden. Elke gelegenheid om de
kosten op te voeren, is voor een producent dan een ‘free lunch’.

Het amendement vertrouwt niet op interne prikkels maar op achteraf
toezicht door de NMa. De NMa zal dus op moeten treden tegen op zich niet
verboden gedragingen. Het probleem in het geval van transportschaarste
en congestiemanagement is dat er ook strategisch gedrag mogelijk is dat
geen verboden gedraging in de zin van Mededingingswet oplevert. Dit
betreft het tactische spel dat ik al heb beschreven in mijn
schriftelijke beantwoording van 19 januari jl. en waar ik ook eerder in
deze brief aan heb gerefereerd. Het is ongewenst dat een producent door
strategisch gedrag extra winst kan behalen die ten koste gaat van de
eindafnemers. Het is ook ongewenst dat de kosten daardoor zodanig
oplopen dat het economische voordeel van congestiemanagement deels weer
teniet wordt gedaan. Daarom is het van belang dat het systeem
structurele waarborgen biedt tegen prijsopdrijving die niet door
mededingingstoezicht kan worden voorkomen. Ervaringen en cijfers uit het
buitenland ondersteunen dit.

Uit het amendement blijkt dat de heer Zijlstra dit effect wil beperken
door de invoering van prijsregulering. Daar sta ik zeer afwijzend
tegenover. Datzelfde geldt voor de NMa die ik hierover heb
geconsulteerd. Naar mijn overtuiging is het gebruik van minimum- of
maximumprijzen uit den boze omdat belangrijke prijsprikkels worden
gestopt door dergelijk overheidsingrijpen en ervaringen in het
buitenland hebben aangetoond dat de het hanteren van maximumprijzen
grote risico’s voor de leveringszekerheid met zich mee kan brengen.
Waarom zou een producent gaan leveren als de prijs die hij maximaal kan
krijgen voor hem te laag is? Bovendien geeft dit zeer verkeerde prikkels
aan de markt. Het is tevens ondenkbaar, zoals het amendement voorstelt,
dat de afnemers van energie gaan meepraten over de prijs die de
producent mag ontvangen. Hoe bepaal je in overleg met de belanghebbenden
de juiste plafonds, als de onderliggende kosten (van verschillende
productielocaties) zoveel verschillen? Ik vind dat een uitermate
ongewenste suggestie.

Ook dit onderdeel van het amendement weerspiegelt mijn inziens de zwakte
ervan: in plaats van zelfregulerende spelregels, moet een beroep worden
gedaan op zeer drastisch ingrijpen in de markt.

Wat betreft het laatste punt van het amendement ten aanzien van het
indienen van individuele transportprognoses, verwijs ik de heer Zijlstra
naar artikel 5.1.1.1. van de Netcode, waarin al sinds 10 jaar de plicht
tot het indienen van individuele transportprognoses is opgenomen.

Voor een reactie op het punt in de toelichting op het amendement dat de
voorgestelde wijze van kostenallocatie in strijd zou zijn met het
wettelijk systeem, verwijs ik naar het antwoord op de vraag van mevrouw
Spies over de juridische onderbouwing. Dat dit systeem netbeheerders zou
aanzetten tot misbruik van hun machtspositie bestrijd ik. Een apart
tarief voor congestiemanagement is wel een aanvulling op het systeem,
maar geen doorkruising daarvan. En netbeheerders die hun wettelijke taak
uitvoeren maken geen misbruik van hun positie. 

Ik ontraad dit amendement.

Gasmarkt

De heer Zijlstra (VVD) stelde de vraag waarom profielcontracten niet
meer aangeboden worden als artikel 66d, lid 2, wordt geschrapt. In het
verlengde daarvan vroeg de heer Samsom hoe GasTerra zou reageren als dit
lid wordt geschrapt: zal GasTerra dan nog profielcontracten leveren of
niet? 

Het wetsvoorstel gaat uit van een ontkoppeling van de levering van gas
en het dragen van programmaverantwoordelijkheid (artikel 66d, eerste
lid). Door de splitsing van het entryprogramma van de invoeder en het
exitprogramma van de afnemer, zoals bepaald in artikel 17b van het
wetsvoorstel, is bij ontkoppeling van de levering van gas en het dragen
van programmaverantwoordelijkheid in de praktijk sprake van levering op
de TTF. Het gas is dan vrij verhandelbaar en de afnemer kan zelf bepalen
wat hij met het gas doet, verbruiken of doorverkopen. Een deel van de
afnemers en tussenhandelaren wil echter niet (meteen) zelf actief zijn
op de groothandelsmarkt. Zij willen gewoon gas. Zij willen geen
programma’s indienen en geen onbalansrisico’s lopen. Zij willen net
als nu een overeenkomst sluiten waarbij de leverancier levert wat zij
afnemen. Op verzoek van deze marktpartijen heb ik voorzien in de
mogelijkheid van levering op de aansluiting (artikel 66d, lid 2). De
hoeveelheid over te dragen gas wordt dan bepaald door de feitelijke
afname op de aansluiting (de meterstand). Vanuit deze afnemers /
tussenhandelaren gezien ligt de overdracht van de
programmaverantwoordelijkheid voor de hand, omdat zij anders nog steeds
zelf programma’s moeten indienen en in onbalans kunnen zijn. Vanuit de
verkoper van dit gas gezien is de overdracht van de
programmaverantwoordelijkheid vereist, omdat hij alleen als
programmaverantwoordelijke informatie krijgt over het actuele verbruik
van deze afnemers (stuurinformatie). Alleen dan kan de verkoper de
nodige programma’s indienen en de gasleveringen bijsturen om ervoor
zorgen dat koper altijd geleverd krijgt wat hij afneemt. 

Zonder de overdracht van de programmaverantwoordelijkheid is levering op
de aansluiting niet mogelijk. Alleen als programmaverantwoordelijke kan
een leverancier altijd leveren wat de afnemer afneemt. Daarom heb ik in
wet opgenomen dat als de koper kiest voor levering op de aansluiting, de
verkoper de programmaverantwoordelijkheid kan opeisen. De keuze voor
levering op de aansluiting - en het dus wel of niet moeten overdragen
van programmaverantwoordelijkheid - ligt echter altijd bij de koper (dus
de afnemer of tussenhandelaar) op de groothandelsmarkt. 

Ik wil daarbij nog benadrukken dat programmaverantwoordelijkheid alleen
mag worden opgeëist als de koper kiest voor aflevering op de
aansluiting. Hierop ziet de uitzondering van het tweede lid. Bij alle
andere contracten geldt de hoofdregel dat het gas en de mogelijke
overname van programmaverantwoordelijkheid separaat moet worden
aangeboden. Het is dus niet zo dat de verkopende partij per definitie
mag eisen dat de programmaverantwoordelijkheid aan haar toekomt. De
hoofdregel is juist dat de verkoop van gas en de overname van
programmaverantwoordelijkheid separaat moeten worden aangeboden en niet
mag worden opgeëist. 

Maar waarom worden er geen profielcontracten meer aangeboden als artikel
66d, lid 2, wordt geschrapt? De oorzaak hiervan ligt in de hoofdregel
van artikel 66d, lid 1, dat een verkoper het gas en de overname van
programmaverantwoordelijkheid separaat moet aanbieden. Zonder artikel
66d, lid 2, kan een koper zijn programmaverantwoordelijkheid wel
vrijwillig overdragen aan zijn verkoper, zoals de heer Zijlstra ook
aangeeft, maar op grond van art. 66d, lid 1, moet de verkoper dit
product dan ook separaat aanbieden, dus op de TTF. Deze contracten
kunnen echter niet op de TTF worden aangeboden, omdat een specifiek
kenmerk van profielcontracten is dat niet is bepaald hoeveel gas er
wordt afgenomen. Indien dit profielcontract op de TTF zou worden
aangeboden, heeft de afnemer de vrijheid om zonder opgave vooraf af te
nemen wat hij wil en kan hij - als de prijzen hoog zijn - dit gas
doorverkopen op de TTF. Anders dan bij levering op de aansluiting is dit
voor de verkoper onbeheersbaar. Dit komt omdat de levering op de TTF
niet gekoppeld kan worden aan het verbruik van een of meer specifieke
afnemers. De verkoper kan dan geen inschatting maken hoeveel gas er
onder dit contract wordt afgenomen en loopt een groot commercieel
risico. Daarom zal een verkoper, als artikel 66d, lid 2, wordt geschrapt
geen profielcontracten meer (kunnen) aanbieden, ook niet als de koper
zijn programmaverantwoordelijkheid vrijwillig overdraagt. Gelet op de
hoofdregel van artikel 66d, lid 1, is een wettelijke uitzondering nodig
om te kunnen leveren op de aansluiting als afnemers dat willen. Dit
geldt niet alleen voor GasTerra, maar voor alle partijen die flexibele
contracten aan kunnen bieden.

Op uw verzoek heb ik deze vraag ook voorgelegd aan GasTerra. GasTerra
bevestigt mij dat als 66d, lid 2, wordt geschrapt, zij als verkoper van
gas geen andere optie heeft dan het profielcontract in het geheel niet
meer aan te bieden, dus ook niet als partijen hun
programmaverantwoordelijkheid vrijwillig overdragen. In de bijgevoegde
brief onderbouwt GasTerra dit. 

Daarom kan niet worden volstaan met het recht voor de koper om
programmaverantwoordelijkheid aan te bieden. Ik hecht sterk aan het
voorgestelde artikel 66d, lid 2. Alleen als deze bepaling behouden
blijft, is levering op de aansluiting mogelijk. Zoals ik in mijn eerste
termijn heb aangegeven zal ik de NMa vragen om de liquiditeit van de TTF
in de eerste jaren na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel scherp in
de gaten te houden. Als blijkt dat artikel 66d, lid 2, de ontwikkeling
van het TTF onnodig schaadt en er op de TTF een alternatief komt voor
profielcontracten, zal ik overwegen om dit lid aan te passen of te
schrappen. Artikel 66d, lid 2, is op verzoek van met name kleinere
marktpartijen opgenomen. Ik wil deze partijen ook echt een kans geven om
mee te doen op de markt. 

De heer Zijlstra wees er op dat GasTerra een sterke positie heeft op de
markt voor flexibiliteitsdiensten. Door de combinatie van zowel
flexibiliteit als gas (commodity) in profielcontracten zou de sterke
positie van GasTerra in de markt in stand blijven. De heer Zijlstra
vroeg hoe deze sterke positie van GasTerra wordt weggenomen, opdat de
gasmarkt ook echt op gang komt. Het marktaandeel van GasTerra op de
binnenlandse gasmarkt neemt al een aantal jaren af. Met name op de markt
voor hoogcalorisch gas zijn er meer aanbieders. Dit wetsvoorstel neemt
een aantal belangrijke belemmeringen voor marktpartijen weg om zelf meer
actief te worden op de gasmarkt. Door het afschaffen van het boeken van
kwaliteitsconversie ontstaat er één markt voor gas. Daarmee krijgen
nieuwe aanbieders makkelijker toegang tot de markt voor
kleinverbruikers, die vrijwel uitsluitend laagcalorisch gas verbruiken.
Marktpartijen krijgen onder het nieuwe balanceringsregime inzicht in hun
actuele balanspositie en kunnen op grond van deze informatie hun
verbruik aanpassen of gas inkopen of verkopen op de (intraday) markt.
Verder zal er door de verbeterde verhandelbaarheid van gas en de betere
toegang tot de Nederlandse markt voor buitenlandse aanbieders een meer
liquide gasmarkt ontstaan. Daarin zullen een deel van de afnemers en met
name de grotere leveranciers zelf (een groter deel van) hun gas inkopen
en verhandelen.

Zolang GasTerra een economische machtspositie heeft op de markt voor
flexibiliteitsdiensten, is de netbeheerder van het landelijk
gastransportnet op grond van de wet (artikel 10, eerste lid, onderdeel
d) verplicht om aan een ieder die hierom verzoekt flexibiliteitsdiensten
aan te bieden (“combiflex”). GasTerra is verplicht om de
netbeheerder van het landelijk gastransportnet het hiervoor benodigde
gas tegen redelijke tarieven en voorwaarden aan te bieden. Door
investeringen in gasopslagen zal de positie van GasTerra op de markt
voor flexibiliteit afnemen. Op dit moment is al een aantal gasopslagen
direct over de grens met Duitsland aangesloten op het Nederlandse net
(o.a. cavernes van Essent, Nuon en Dong). Daarnaast wordt er
geïnvesteerd in nieuwe gasopslagen, zoals Bergermeer (Taqa),
Zuidwending (GTS/ NUON) en Epe (o.a. Eneco). Door dit wetsvoorstel en de
investeringen in gasopslagen zal de positie van GasTerra op de markt
voor flexibiliteit verder afnemen. Ik ben daarom van oordeel dat het
bestaan van profielcontracten geen belemmering vormt voor het verder
versterken van de gasmarkt. Deze contracten voorzien in een behoefte van
met name kleinere afnemers en leveranciers. Wel zal ik, zoals hierboven
nogmaals toegezegd, de NMa vragen om de ontwikkeling op de gasmarkt
scherp in de gaten te houden. 

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink vroeg naar de relatie tussen
artikel 66d, tweede lid, en de mogelijkheid om door het flexibel op- en
afregelen van gascentrales onvoorspelbare duurzame
elektriciteitsproductie door wind- en zonne-energie te accommoderen. Een
gascentrale met een take-or-pay-contract waarbij een vooraf vastgelegde
hoeveelheid gas binnen een vooraf vastgelegde periode moet worden
verbruikt, kan niet flexibel op- en afgeregeld worden. Deze situatie
komt niet meer voor na de invoering van het wetsvoorstel. Artikel 66d
biedt twee manieren waarop gas verhandeld kan worden. In het eerste lid
staat de hoofdroute. Op basis hiervan kunnen afnemers gas op de TTF
bestellen. Als zij meer of minder nodig hebben dan besteld, kunnen zij
op de TTF altijd bij- of verkopen. In het tweede lid wordt gegarandeerd
dat er gas op een aansluiting geleverd kan worden, waarbij de
hoeveelheid af te nemen gas bepaald wordt door het feitelijke verbruik
van de afnemer. Een afnemer kan dan nooit teveel of te weinig gas
hebben. Zowel op basis van artikel 66d, eerste lid, als artikel 66d,
tweede lid, is de flexibele inzet van gasgestookte
elektriciteitscentrales mogelijk. 

Tijdens mijn eerste termijn heb ik u toegezegd om, gelet op de
bedoelingen van de indieners van amendement nr. 19 over de kwaliteit van
het stuursignaal, nog eens te kijken naar de formulering van dit
amendement. 

Ik begrijp dat u en andere leden van de Kamer hechten aan de
mogelijkheid voor marktpartijen om hun eigen onbalans te herstellen en
zo bij te dragen aan het in balans houden van het gasnet. Zoals ik heb
aangegeven moet dan gebruik worden gemaakt van actuele informatie. Ik
wil daarom ook vasthouden aan de term “actuele informatie” in de
wet. Deze informatie wordt binnen een uur verstrekt en partijen kunnen
op basis hiervan hun verbruik aanpassen of – op de intraday markt –
gas bijkopen of verkopen. 

Ik begrijp dat de zorg van de Kamer zich richt op de kwaliteit van deze
actuele informatie en de mogelijkheid voor de NMa om hier toezicht op te
houden.

Naast het belang van de snelle aanlevering van de informatie - dat wij
delen - gebruikt het amendement de woorden correct en volledig.
“Correct” en “volledig” kunnen echter als absolute begrippen
worden opgevat en een 100% juiste en volledige aanlevering van gegevens
is binnen de voorziene aanleveringstermijn van een uur niet altijd
haalbaar. Vaak gaat het om gesaldeerde gegevens van vele aangeslotenen.
Een programmaverantwoordelijke combineert vaak vele duizenden
aansluitingen in zijn portefeuille. Deze gegevens moeten binnen één
uur worden verzameld, verwerkt en voor zover mogelijk gecontroleerd.
Voor het vertrouwen van marktpartijen en programmaverantwoordelijke is
het belangrijk dat deze gegevens zo juist en volledig mogelijk zijn. In
de praktijk kan er echter altijd iets mis gaan. Zo kan er ergens een
meter kapot zijn of een meetbedrijf geen gegevens doorgeven. Overigens
worden verschillen tussen actuele informatie en de later gevalideerde
definitieve meetdata binnen een maand verrekend tegen een neutrale
gasprijs.

Ik wil u voorstellen om in artikel I, onderdeel G, tweede punt, na het
woord “actuele” de woorden “en voor zover haalbaar correcte en
volledige” in te voegen. De tekst komt dan te luiden: “een
programmaverantwoordelijke actuele en voor zover haalbaar correcte en
volledige informatie te verstrekken”. Dit geeft de NMa een duidelijke
titel, maar ook de nodige ruimte om deze normen in de codes verder in te
vullen. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met de doelmatigheid
van de gewenste norm. Het verbeteren van de juistheid en de volledigheid
van de aan te leveren informatie binnen de voorgenomen termijn van een
uur zal kosten met zich meebrengen. Hoe hoger de norm, hoe hoger de
kosten die GTS hiervoor zal moeten maken. Uiteindelijk betalen de
afnemers deze kosten. Ik denk dat een aanpassing van het amendement met
bovengenoemde woorden tegemoet komt aan uw zorgen over de juistheid en
de volledigheid van de stuurinformatie voor programmaverantwoordelijken.


Tariefregulering

De heer Zijlstra vroeg of de x-factorberekening voor regionale
netbeheerders kan worden gezuiverd van de kosten van de bovenliggende
netbeheerder, zodat de x-factor alleen betrekking heeft op kosten die de
regionale netbeheerder zelf kan beïnvloeden. Het doel hiervan is onder
andere om de doorwerking van de kosten van de bovenliggende netbeheerder
in de tarieven van de ‘lagere’ netbeheerder sneller te laten
plaatsvinden. Ik deel de opvatting dat wijzigingen in de transportkosten
voor hoger gelegen netten, zo snel mogelijk moeten doorwerken in de
nettarieven van de ‘lagere’ netbeheerder. Ook de NMa heeft dit punt
overigens al gesignaleerd en daarvoor in de tariefregulering een
oplossing ontwikkeld in de vorm van nacalculatie over deze kosten.
Daarmee zal naar verwachting de vertraging in de doorwerking van
wijzigingen in de transporttarieven van hogere netten fors worden terug
gebracht, tot naar verwachting twee jaar. In aanvulling hierop ben ik
bereid om bij de lopende herziening van het reguleringskader de
mogelijkheden te bezien om de bedoelde termijn verder te verkorten.
Hierbij zal ik uw punt betrekken. Ik zal daarbij ook bekijken op welk
niveau dit geregeld moet worden: in de wet of in lagere regelgeving.

Reacties op amendementen

Amendement nr. 34 (Zijlstra)

Dit amendement stelt dat de netbeheerder bij aansluiting van producenten
onder de 10 MVA niet alleen rekening moet houden met het juiste
spanningsniveau maar ook met de beschikbare netcapaciteit.
Netverzwaringskosten moeten in principe door de producent worden
betaald, tenzij een uitzondering bij ministeriële regeling is geregeld.

Ik onderken de achterliggende problematiek van het ontbreken van een
locatieprikkel voor producenten. Maar ik wil dit punt breder beschouwen,
vanwege de grote effecten die het kan hebben. Het eventueel inperken van
de vrijheid van producenten vergt een brede beleidsmatige beschouwing,
gevolgd door een politieke afweging. Er zijn mogelijke effecten op de
prijs van elektriciteit, op het investeringsklimaat en op de
internationale handel. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik
u gemeld dat ik dit betrek bij de lopende herziening van het
reguleringskader, zoals aangekondigd in het Energierapport. Daarover
kunt u voor het zomerreces bericht van mij verwachten. Hierbij zullen
onder andere de voor- en nadelen van een producententarief geanalyseerd
worden. Vragen die daarbij spelen zijn bijvoorbeeld: 

In welke gevallen is het voorgestelde regime uit dit amendement redelijk
en wenselijk, en in welke gevallen is juist socialisatie van
netverzwaringskosten wenselijk?

Zou dit ook moeten gelden voor grotere afnemers (we willen immers niet
alleen dat tuinders met WKK efficiënt handelen bij aansluiting, maar
ook dat bijvoorbeeld een koelhuis dat doet)?

Hoe kan worden bereikt dat geen afbreuk gedaan wordt aan het
investeringsklimaat?

Ik hecht eraan om de resultaten van dit onderzoek af te wachten voordat
er besluiten hierover genomen worden. Het investeringsklimaat, ook voor
duurzame projecten, is gebaat bij een zo stabiel mogelijke regulering.
Bovendien wil ik voorkomen dat een besluit van nu binnen een jaar alweer
gewijzigd moet worden. 

Daarom ontraad ik het amendement. 

Amendement 35 (Zijlstra)

Dit amendement beoogt zeker te stellen dat inkomsten uit nettarieven
mede worden aangewend voor investeringen in de door de netbeheerder
beheerde netten. De bedoeling van dit amendement spreekt op zich aan.
Het kan geen kwaad nog eens te benadrukken - in de wet zelf – dat
netbeheerders in hun kwaliteits- en capaciteitsdocumenten (KCD)
informatie moeten opnemen over knelpunten in hun capaciteit en over hun
investeringen. Dat netbeheerders de investeringen moeten doen die zij
nodig achten om hun wettelijke taken naar behoren te kunnen uitvoeren,
is nu ook al verplicht. Dit vloeit voort uit de taakopdracht van de
netbeheerders zoals die in artikel 10 van de Gaswet en artikel 16 van de
Elektriciteitswet is omschreven. En in de ministeriële regeling
Kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas is bijvoorbeeld al
bepaald dat netbeheerders verplicht zijn om investerings- en
onderhoudsplannen onderdeel te laten zijn van hun kwaliteits- en
capaciteitsdocumenten. Dus dat netbeheerders daarover informatie moeten
verstrekken, is duidelijk, maar niet in de wet zelf vastgelegd. 

Om een andere reden wil ik het amendement in de huidige vorm toch
ontraden. Door in de wet zelf te bepalen dat er investeringsplannen
moeten komen, blijft er onvoldoende ruimte en grondslag om daarover ook
nadere regels bij ministeriële regeling te stellen op grond van artikel
8, derde lid, van de Gaswet en artikel 21, derde lid, van de
Elektriciteitswet. De ruimte voor die nadere regels moet er wel blijven.
Mijn suggestie is om het amendement op dit punt aan te passen. Het
amendement in huidige vorm ontraad ik.

Amendement nr. 38 (Zijlstra/Samsom)

 

Dit amendement heeft drie onderdelen:

Het amendement zondert GTS uit van de aansluitplicht;

Het amendement beoogt te regelen dat aansluitpunten worden gedaan op
plekken met een geschikte druk en voldoende capaciteit;

Ten slotte bepaalt het amendement expliciet dat een netbeheerder grotere
aansluitingen nog wel mag verrichten.

 

De onderbouwing van de uitzondering is dat de aansluitplicht voor GTS
voor grote aansluitingen niet nodig is en voor kleine aansluitingen niet
gewenst. Ik benadruk nogmaals dat GTS door de aansluitplicht niet wordt
gedwongen om kleinverbruikers op zijn net aan te sluiten.  Bij de
gebiedsindeling – waar de wettelijke aansluitplicht aan is gekoppeld
– krijgt GTS geen gebied aangewezen om kleinverbruikers aan te
sluiten; die gebieden zijn gereserveerd voor de regionale netbeheerders.
Op die manier kan een kleinverbruiker dus nooit bij GTS terecht komen
voor zijn aansluiting. Dat is bij elektriciteit ook zo geregeld, waar
kleinverbruikers geen rechtstreekse aansluiting op het net van TenneT
kunnen krijgen. Daarbij wil ik wel dat GTS de plicht heeft om verzoekers
te voorzien van een aansluitpunt, waarvan het tarief gereguleerd is en
moet GTS ook de enige partij zijn die dit punt op het landelijk
gastransportnet mag maken. Vanuit veiligheidsoogpunt is dat laatste
wenselijk.

Het tweede punt lijkt efficiënt maar is waarschijnlijk niet effectief.
In de toelichting is sprake van aansluiting “op het dichtstbijzijnde
punt” maar dit regelt het amendement niet. De netbeheerder kan op deze
manier zelf blijven bepalen waar de aansluiting op zijn net tot stand
komt. De huidige situatie verandert daarmee niet. Daarnaast heeft de NMa
aangegeven dat dit amendement heel lastig te handhaven is. Zo zijn er
geen objectieve criteria vast te stellen om te bepalen of er sprake is
van “voldoende capaciteit” op een gasnet.  

Ten slotte regelt het amendement dat expliciet wordt bepaald dat een
regionale netbeheerder grotere aansluitingen mag verrichten. Ik sta
positief tegenover deze explicitering maar wijs er wel op dat het
overbodig is om dit in de wet op te nemen. Netbeheerders mogen op basis
van artikel 10b, eerste lid, infrastructurele of aanverwante
activiteiten uitvoeren. Het verrichten van gasaansluitingen valt
daaronder. Dat is een belangrijke conclusie, anders zouden netbeheerders
op dit moment ook geen aansluitingen kunnen verrichten. 

Om deze redenen ontraad ik dit amendement.

 PAGE    

 PAGE   1