[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Brief aan de Eerste Kamer

Bijlage

Nummer: 2010D07152, datum: 2010-02-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag van een schriftelijk overleg inzake het Besluit toegankelijk openbaar vervoer (2010D07150)

Preview document (🔗 origineel)


> Retouradres Postbus 20350 2500 EJ  Den Haag

De Voorzitter van de Eerste Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20017

2500 EA  DEN HAAG

Datum  9 februari 2010

Betreft	Besluit over toegankelijkheid OV 

Geachte voorzitter,

Met belangstelling heeft het kabinet kennisgenomen van de vragen naar
aanleiding van de brief van 16 oktober 2009 waarbij het Ontwerpbesluit
houdende regels betreffende de toegankelijkheid van het openbaar vervoer
en de daartoe te verrichten aanpassingen werd voorgehangen aan de Eerste
en Tweede Kamer.

Het kabinet is verheugd dat met instemming op het ontwerpbesluit is
gereageerd door de fracties en wil graag antwoord geven op de vragen in
uw brief van 2 december 2009, met het bovenaangegeven kenmerk. 

De leden van de fracties van de PvdA en de SP vragen waarom ervoor
gekozen is om de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen
met een handicap of chronische ziekte te regelen op de wijze zoals dit
in het besluit is verwoord. Zij wijzen in dit verband op de
verschillende wetten, regelingen en Europese regelgeving die tezamen het
openbaar vervoer daadwerkelijk toegankelijker moeten maken.

De invoering van het hoofdstuk openbaar vervoer in de Wet gelijke
behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) en het
ontwerpbesluit hebben een andere achtergrond en strekking dan de door de
fracties bedoelde sectorale wetten en regelingen. Die regels zijn niet
overbodig geworden. De sectorale regelgeving vormt een belangrijk
onderdeel van het eerste beleidsspoor dat nader wordt ingevuld met
voorwaardenscheppend en stimulerend beleid tot verbetering van de
gelijke behandeling van mensen met een handicap of chronische ziekte,
waaronder het vergroten van de toegankelijkheid van het openbaar
vervoer. De sectorale (Europese) regelgeving dekt niet de
toegankelijkheid van het gehele openbaar vervoer en bijbehorende
infrastructuur. Deze regelgeving ziet bovendien niet op
rechtsbescherming van de reiziger met een handicap.

Kortom, de vele verantwoordelijke partijen zijn op grond van de
sectorale regelgeving wel gehouden maatregelen voor mensen met een
handicap te nemen maar degene met een handicap zelf kan daarop maar
beperkt een beroep doen.

Om voornoemde redenen kunnen die sectorale regelgeving en het beleid
geen vervanging zijn van hetgeen met dit besluit is beoogd. 

De rechtsbescherming wordt verbeterd via het tweede beleidsspoor met
voorliggend besluit. Dit ontwerpbesluit is een uitwerking van de
verplichting in artikel 8, tweede lid, Wgbh/cz waarin is bepaald dat
over te verrichten aanpassingen regels worden gesteld. Die verplichting
werd opgenomen bij de nota van wijziging van de Wgbh/cz waarbij het
openbaar vervoer als apart hoofdstuk is ingevoerd (Kamerstukken II
2001/02, 28 169, nr. 12) naar aanleiding van een amendement van de
Tweede Kamer. 

Het besluit is daarbij gebonden aan de systematiek van de Wgbh/cz en de
richtlijn nr. 2000/78/EG waarop de wet is gebaseerd: rechtsbescherming
tegen ongelijke behandeling en de plicht om voor mensen met een handicap
of chronische ziekte aanpassingen te verrichten waar deze redelijk zijn.


Met de generieke aanpassingen in dit ontwerpbesluit is aansluiting
gezocht bij de sectorale eisen die van toepassing zijn op bijvoorbeeld
stations, treinen en bussen om te voorkómen dat er met elkaar strijdige
toetsingskaders ontstaan. De vervoerders en beheerders van
infrastructuur (gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat, ProRail) die op
grond van sectorale regelgeving verantwoordelijk zijn voor hun
voorzieningen, zijn straks ook gehouden om ingevolge de Wgbh/cz 
aanpassingen voor die voorzieningen te verrichten. 

De leden van deze fracties vragen vervolgens of het opleggen van een
verplichting voor een toegankelijk openbaar vervoer aan gemeentelijke en
provinciale besturen niet een effectievere weg is, die met minder
regelgeving gepaard zou kunnen gaan? Het is immers goed denkbaar dat
gemeenten en provincies middels de aanbesteding van het openbaar vervoer
eisen kunnen stellen aan de vervoerder met betrekking tot de
toegankelijkheid. Tevens zijn deze besturen beter in staat om de
regeling qua tijd en plaats af te stemmen. Ook de rijksoverheid zou bij
aanbestedingen eisen kunnen stellen aan de vervoerder. 

De Wgbh/cz vereist dat bij of krachtens AMvB aanpassingen worden
geregeld op basis van artikel 2 en 8, tweede lid, van die wet. Dat geldt
landelijk voor alle aanbieders en beheerders van openbaar
vervoervoorzieningen. Indien deze aanpassingen afhankelijk zouden zijn
van aanbestedings- of concessieverplichtingen, bestaat het risico dat er
(regionaal) verschillende regimes ontstaan. Dit staat op gespannen voet
met een integrale aanpak van bijvoorbeeld landelijke reisinformatie of
ketenmobiliteit. 

Bovendien komt de door de fracties voorgestelde aanpak de
rechtszekerheid en de duidelijkheid van de toepasselijke regelgeving
niet ten goede. Bij het opleggen van eisen aan vervoerders via
concessies is de rechtsbescherming voor de burger met een
handicap/chronische ziekte beperkt. Voorts hebben gemeenten noch
provincies verantwoordelijkheid voor het treinvervoer op het
hoofdrailnet, de ketenmobiliteit en de landelijke reisinformatie.
Gemeenten zijn niet verantwoordelijk voor het openbaar vervoer, dat zijn
alleen de gezamenlijke gemeenten in het kader van de zeven regionale
openbare lichamen, waaronder bijvoorbeeld de stadsregio’s Rotterdam en
Haaglanden. 

Daarbij komt dat de uitvoering van andere wetten met betrekking tot
gehandicapten, zoals de Wmo, ook in handen is van de gemeente. Is het
voor gehandicapten en chronisch zieken niet duidelijker als de
verplichting wordt neergelegd bij gemeente en provinciaal bestuur en is
hiermee het beoogde doel van een toegankelijker vervoer niet meer
gediend, zo vragen de leden van deze fracties. 

De provincies en regionale openbare lichamen blijven verantwoordelijk
voor de aansturing van het regionale openbaar vervoer. De minister van
Verkeer en Waterstaat is verantwoordelijk voor de aansturing van het
treinverkeer op het hoofdrailnet via de concessies met NS en ProRail.
Dit is geregeld op grond van de Wet personenvervoer 2000 en de
Spoorwegwet. Daarnaast kunnen de vervoerders en beheerders straks door
reizigers worden aangesproken op (redelijke) aanpassingen inzake
toegankelijkheid. Dat brengt de systematiek van de Wgbh/cz waarop dit
besluit is gebaseerd met zich mee. Zo worden deze partijen gestimuleerd
de vereiste maatregelen te nemen. Gelet op het systeem van de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de daarin vervatte essentie van
beleidsvrijheid voor gemeenten ligt het niet voor de hand strikte
verplichtingen met geringe beleidsruimte langs die weg op te nemen.
Bovendien gaat het bij Wmo-beleid om locatiegebonden maatwerk voor
bepaalde groepen of individuen, terwijl het openbaar vervoerbeleid
voornamelijk is gericht op algemene toegankelijkheid op regionaal en
nationaal niveau. 

Het kabinet vertrouwt erop dat met deze antwoorden de vragen naar
tevredenheid zijn beantwoord. Bijgaand treft u in afschrift de
antwoorden aan de Tweede Kamer. 

Het kabinet wenst met het oog op de geplande inwerkingtreding van het
besluit, het ontwerpbesluit voor advies voor te leggen aan de Raad van
State na verloop van vier weken vanaf de dagtekening van deze brief.

Hoogachtend,

de Staatssecretaris van Volksgezondheid,

Welzijn en Sport,

mw. dr. J. Bussemaker

Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  3 

  bmkDirectie  Directie Maatschappelijke Ondersteuning 

Ons kenmerk

DMO-CB-U-2975290  bmkKenmerk   

Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  3 

Directie Maatschappelijke Ondersteuning

Bezoekadres:

Parnassusplein 5

2511 VX  Den Haag

T	070 340 79 11

F	070 340 78 34

www.minvws.nl

Inlichtingen bij

 

T	070 340 

Ons kenmerk

DMO-CB-U-2975290

Bijlagen

Uw brief

Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding
van de datum en het kenmerk van deze brief.