Ontwerpbesluit van … houdende regels over de commissie die adviseert over het doen van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 462, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Besluit adviescommissie onderzoek herziening afgesloten strafzaken)
Bijlage
Nummer: 2010D08837, datum: 2010-02-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Bijlage bij: Nota naar aanleiding van het verslag (2010D08829)
Preview document (🔗 origineel)
BIJLAGE BIJ DE NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG BIJ HET WETSVOORSTEL HERVORMING HERZIENING TEN VOORDELE Ontwerpbesluit van … houdende regels over de commissie die adviseert over het doen van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 462, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Besluit adviescommissie onderzoek herziening afgesloten strafzaken) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van … nr. …; Gelet op artikel 462, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering; De Raad van State gehoord (advies van … nr. …); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van … nr. …; Hebben goedgevonden en verstaan: Artikel 1 In dit besluit wordt verstaan onder: a. de commissie: de commissie, bedoeld in artikel 2; b. procureur-generaal: procureur-generaal bij de Hoge Raad, bedoeld in artikel 111 van de Wet op de rechterlijke organisatie; c. de wet: het Wetboek van Strafvordering; d. Onze Minister: Onze Minister van Justitie. Artikel 2 Er is een commissie die tot taak heeft de procureur-generaal te adviseren over de wenselijkheid van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 461, eerste lid, van de wet. Artikel 3 1. De leden van de commissie worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor een goede vervulling van de in artikel 2 bedoelde taak alsmede op grond van hun brede maatschappelijke kennis en ervaring. 2. De commissie bestaat uit vijf leden: a. een wetenschapper, die tevens voorzitter is; b. een deskundige op het terrein van de politiepraktijk; c. een advocaat; d. een lid van het openbaar ministerie; e. een rechter. 3. Voor benoeming als lid van de commissie komen ambtenaren die werken onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister niet in aanmerking, met uitzondering van de ambtenaren van het openbaar ministerie. Artikel 4 1. De commissie verricht haar taak op onpartijdige en onafhankelijke wijze. 2. Elk van de leden van de commissie kan zich verschonen indien zich naar zijn oordeel feiten of omstandigheden voordoen die onverenigbaar zijn met zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid. 3. Indien het bepaalde in het tweede lid toepassing heeft gevonden, vervult de commissie haar taak in een samenstelling waarvan het lid dat zich heeft verschoond geen deel uitmaakt. Artikel 5 1. De leden van de commissie worden door Onze Minister op voordracht van de procureur-generaal benoemd, geschorst en ontslagen. Onze Minister benoemt op voordracht van de procureur-generaal tevens zoveel plaatsvervangende leden van de in artikel 3, tweede lid, onderscheiden leden als nodig is. Het bepaalde in de eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden. 2. De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van de commissie geschiedt voor een periode van ten minste vier en ten hoogste zes jaar, behoudens de mogelijkheid van eerder ontslag. Zij kunnen eenmaal voor een gelijke periode worden herbenoemd. Het lidmaatschap eindigt bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar. 3. Schorsing en ontslag vinden slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid of wegens andere in de persoon van betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek. 4. De leden en plaatsvervangende leden van de commissie die niet in dienst zijn van het Rijk ontvangen een vergoeding op grond van het Vergoedingenbesluit adviescolleges en commissies. Daarnaast hebben deze leden recht op vergoeding van reiskosten en verblijfkosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland. Artikel 6 1. Er is een secretaris ter ondersteuning van de commissie. De secretaris is geen lid van de commissie. 2. De secretaris heeft tot taak de commissie bij haar werkzaamheden te ondersteunen. De voorzitter geeft leiding aan de werkzaamheden van de secretaris. 3. De secretaris staat onder het gezag van de commissie en legt voor zijn werkzaamheden uitsluitend aan de commissie verantwoording af. 4. De procureur-generaal draagt, na overleg met de commissie, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de secretaris en van de commissie. 5. De secretaris wordt door de procureur-generaal op voordracht van de voorzitter benoemd, geschorst en ontslagen. Artikel 7 1. De commissie bepaalt haar eigen werkwijze. 2. De commissie kan zich door personen die niet tot de commissie behoren doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van de taak van de commissie noodzakelijk is. Artikel 8 1. De commissie is bevoegd kennis te nemen van alle processtukken voor zover zij dit voor de uitoefening van haar taak relevant acht. 2. De commissie is bevoegd tot het horen van: a. opsporingsambtenaren; b. medewerkers van politie, openbaar ministerie, opsporingsdiensten en van het Nederlands Forensisch Instituut; c. deskundigen. 3. De commissie is bevoegd een deskundige een opdracht te verstrekken. Artikel 9 De leden en de plaatsvervangende leden van de commissie, de secretaris en de personen die op grond van artikel 7, tweede lid, bijstand verlenen aan de commissie zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voorzover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak van mededeling voortvloeit. Artikel 10 Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet hervorming herziening ten voordele in werking treedt. Artikel 11 Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit adviescommissie onderzoek herziening afgesloten strafzaken. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. De Minister van Justitie,NOTA VAN TOELICHTING I. Algemeen 1. Inleiding De Wet hervorming herziening ten voordele moderniseert de strafvorderlijke regeling betreffende de herziening van arresten en vonnissen in Titel VIII van Boek III van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Een van de elementen van de gemoderniseerde regeling is dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad ambtshalve of op verzoek van de gewezen verdachte nader onderzoek kan doen verrichten, en daarbij advies kan inwinnen van een commissie die is belast met advisering over de wenselijkheid van een nader onderzoek (artikel 462, eerste lid, Sv). Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht en is openbaar (artikel 462, derde lid, Sv). De benoeming van de leden van de commissie geschiedt door de Minister van Justitie op voordracht van de procureur-generaal (artikel 462, vierde lid, Sv). Dit besluit regelt de samenstelling, inrichting, bevoegdheden en werkwijze van de adviserende commissie. De adviserende commissie is voor een belangrijk deel vergelijkbaar met de toegangscommissie van de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken (CEAS). Om deze reden zijn het Instellingbesluit van de CEAS en de evaluatie van de CEAS (zoals weergegeven in het rapport ‘De CEAS aan het werk’), voor zover relevant, betrokken bij de totstandkoming van dit besluit. In paragraaf 2 worden de hoofdlijnen van het besluit toegelicht. Daarna volgt de financiële paragraaf (paragraaf 3). Ten slotte wordt het besluit artikelsgewijs toegelicht. Over het ontwerp van dit besluit zijn adviezen ontvangen van … . 2. Hoofdlijnen van het besluit Taak en bevoegdheden adviserende commissie De procureur-generaal kan een nader onderzoek doen verrichten naar een mogelijk novum. Voor de beantwoording van de vraag of een dergelijk, onder zijn leiding te verrichten, onderzoek wenselijk is, waaronder begrepen de vraag naar de vraagstelling en inrichting van dat onderzoek, kan hij advies inwinnen van een commissie. Dit besluit handelt over de vormgeving van deze commissie. Het bevat geen regels over de wijze waarop het nader onderzoek, indien tot het verrichten daarvan wordt besloten, wordt uitgevoerd. In dit opzicht is de adviserende commissie uit dit besluit te vergelijken met de toegangscommissie van de CEAS. Het besluit kent aan de commissie bevoegdheden toe die nodig zijn om over de wenselijkheid van een onderzoek te adviseren. Zo kan de commissie informatie inwinnen van onder andere deskundigen. Het is nodig noch wenselijk aan de commissie bevoegdheden toe te kennen die bij de uitvoering van het (wenselijk geoordeelde) onderzoek nodig kunnen zijn. Als de procureur-generaal (op basis van het advies van de commissie) besluit een nader onderzoek te doen verrichten, vindt dat onderzoek onder zijn leiding plaats op de wijze als aangegeven in de artikelen 463 en 464 Sv. Onder de bevoegdheden die bij de uitvoering van het onderzoek kunnen worden ingezet, bevinden zich ook afdwingbare bevoegdheden. Samenstelling adviserende commissie De commissie bestaat uit vijf leden, en staat onder leiding van een voorzitter, tevens lid, die afkomstig is uit de wetenschap. Gedacht zou kunnen worden aan een wetenschapper met algemene kennis van of ervaring met methoden en technieken van empirisch onderzoek. In de commissie hebben daarnaast zitting een deskundige op het terrein van de politiepraktijk, een lid van het Openbaar Ministerie, een advocaat en een rechter. De rechter, het lid van het Openbaar Ministerie en de advocaat kunnen hun ervaring in strafzaken, bijvoorbeeld over de opbouw en inrichting van het procesdossier dat aan de commissie ter beschikking staat, inbrengen. Zij kennen de wegen waarlangs in de strafrechtsketen inlichtingen zouden kunnen worden ingewonnen, die voor de commissie van belang zijn. Het zal veelal zo zijn dat de leden van de commissie niet zelf beschikkingen over de deskundigheid die voor beoordeling van de wenselijkheid van een nader onderzoek in een specifieke afgesloten strafzaak nodig is. Indien behoefte bestaat aan deskundigheid die de leden van de commissie niet zelf hebben, kunnen zij deskundigen horen (artikel 8, tweede lid), deskundigen een opdracht verstrekken (artikel 8, derde lid) of deze deskundigen aanwijzen als de personen die aan de commissie bijstand verlenen (artikel 7, tweede lid). Het is met andere woorden niet nodig – en trouwens ook niet mogelijk – dat de commissieleden zelf op de voor de taakuitoefening van de commissie relevante gebieden, deskundig zijn. Indien bijvoorbeeld behoefte bestaat aan deskundigheid op het terrein van het DNA-onderzoek of ballistisch onderzoek, kan een deskundige op dat terrein worden gehoord of worden gevraagd bijstand te verlenen aan de commissie. 3. Financiële paragraaf De commissie en de secretaris vallen beheersmatig onder de begroting van de Hoge Raad. II. Artikelsgewijs Artikel 3 Dit artikel is toegelicht in paragraaf 2. Artikel 4 Het tweede en derde lid betreffen de mogelijkheid van de leden van de commissie zich te verschonen. In het geval waarin een lid van de commissie betrokken is geweest bij de afgesloten strafzaak waarin de commissie om advies is gevraagd, spreekt het voor zich dat het desbetreffende lid zich verschoont. Ook de schijn van partijdigheid moet worden vermeden. Dat de situatie waarin een lid zich moet verschonen zich gemakkelijk kan voordoen, blijkt uit ervaringen met de – met de commissie uit dit besluit vergelijkbare – toegangscommissie van de CEAS. De leden van de toegangscommissie hebben zich een aantal malen moeten verschonen wegens eerdere betrokkenheid bij de aan de toegangscommissie voorgelegde strafzaak. Het is nodig noch wenselijk te voorzien in een regeling met betrekking tot wraking. Artikel 5 In de wet is bepaald dat de Minister van Justitie de leden van de commissie op voordracht van de procureur-generaal benoemt (artikel 462, vierde lid, Sv). Op grond van het eerste lid geschieden ook herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden langs die weg. Schorsing en ontslag vinden plaats op de in het derde lid aangegeven gronden. Er kunnen op grond van het eerste lid ook plaatsvervangende leden worden benoemd. Inzet van een plaatsvervangend lid kan aan de orde zijn wanneer een lid is verhinderd, of wanneer een lid zich op grond van artikel 4 heeft verschoond. Het is wenselijk dat de commissie in haar in artikel 3 voorgeschreven samenstelling over de inhoud van het uit te brengen advies beslist. Daartoe dienen de onderscheiden leden te kunnen worden vervangen. Het vierde lid regelt – daarbij voortbouwend op de voor de CEAS geldende regeling van artikel 11 van het Instellingsbesluit van de CEAS – dat de leden en de plaatsvervangende leden van de commissie die niet in dienst zijn van het rijk een vergoeding ontvangen. Artikel 6 De commissie wordt ondersteund door een secretaris die op voordracht van de voorzitter van de commissie wordt benoemd door de procureur-generaal bij de Hoge Raad (eerste en vijfde lid). De secretaris zou bijvoorbeeld een medewerker van het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad kunnen zijn. De procureur-generaal draagt na overleg met de commissie zorg voor de nodige voorzieningen ter ondersteuning van de commissie en de secretaris (vierde lid). Artikel 7 Het tweede lid bevat de mogelijkheid van bijstand aan de commissie door personen die geen lid van de commissie zijn. Zoals in paragraaf 2 aan de orde kwam kan dit van betekenis zijn als behoefte bestaat aan inbreng van een deskundige op een bepaald terrein. Artikel 8 Dit artikel betreft de bevoegdheden van de commissie. Deze kwamen in paragraaf 2.2 aan de orde. In aanvulling daarop het volgende. Zoals in de memorie van toelichting bij het aan de Wet hervorming herziening ten voordele ten grondslag liggende wetsvoorstel is aangekondigd, kan de commissie van alle processtukken die zij relevant acht kennis nemen, en kan de commissie inlichtingen inwinnen bij deskundigen. Dit is uitgewerkt in het eerste en tweede lid. De bevoegdheden uit het eerste en tweede lid bouwen voort op de bevoegdheden die de toegangscommissie van de CEAS toekwam op basis van het desbetreffende instellingsbesluit. Het derde lid voorziet in de mogelijkheid om deskundigen te vragen werkzaamheden van beperkte omvang te verrichten, zoals het opmaken van een rapportage over een bepaalde kwestie. Dat kan van belang zijn naast het (mondeling of schriftelijk) horen van de deskundige, zoals voorzien is in het tweede lid. De werkzaamheden kunnen bijvoorbeeld een (beperkt) DNA-onderzoek betreffen. Getuigen en de gewezen verdachte zelf kunnen worden gehoord bij het door de procureur-generaal bij de Hoge Raad op advies van de commissie ingestelde onderzoek. Artikel 9 Dit artikel bevat een geheimhoudingsplicht. Deze plicht betreft ook de inhoud van de beraadslagingen van de commissie over het uit te brengen advies. Zoals in de memorie van toelichting bij het aan de Wet hervorming herziening ten voordele ten grondslag liggende wetsvoorstel is aangegeven, is het niet de bedoeling dat leden van de commissie buiten de commissie om hun – mogelijk van de meerderheid van de commissie afwijkende – standpunten tegenover de media ventileren; hierdoor zou het gezag van de commissie worden aangetast. De Minister van Justitie, PAGE PAGE 7