[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D10791, datum: 2010-03-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Internationaal Verdrag voor de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen, 2004 (2010D10790)

Preview document (🔗 origineel)


Internationaal Verdrag voor de controle en het beheer van ballastwater
en sedimenten van schepen, 2004, met Bijlage en Aanhangsels; Londen, 13
februari 2004 (Trb. 2004, 256 en Trb. 2005, 44)

Toelichtende nota

Hoofdstuk 1 Algemeen

1. Inleiding

Op 13 februari 2004 is te Londen, onder auspiciën van de Internationale
Maritieme Organisatie (IMO), het Internationaal Verdrag voor de controle
en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen, 2004, met
Bijlage en Aanhangsels (in het vervolg: het Verdrag; Trb. 2004, 256) tot
stand gekomen. Het Verdrag, waarvan de Nederlandse vertaling is
geplaatst in Trb. 2005, 44, stelt normen vast ter voorkoming van de
ongewenste introductie, via het lozen van ballastwater, van uitheemse
organismen en ziektekiemen in het milieu. 

Doelstelling van het Verdrag is de introductie van schadelijke
organismen en ziektekiemen te voorkomen, te beperken en uiteindelijk uit
te bannen. Dit doel wordt bereikt door het toepassen van
ballastwaterbeheer (“Ballast Water Management”). Het is van belang
hierbij op te merken dat het Verdrag een activiteit reguleert die een
verstoring veroorzaakt of kan veroorzaken in het (mariene) ecosysteem.
Daarmee verschilt dit verdrag met de vele multilaterale IMO-verdragen
die zich richten op het voorkomen en de bestrijding van verontreiniging
van het mariene milieu door schepen.

Ballastwaterbeheer omvat twee methoden: ballastwater wisselen
(“Ballast Water Exchange”) en ballastwater behandelen (“Ballast
Water Performance”).

Het wisselen van ballastwater is een bestaande techniek waarbij op zee
ballastwater wordt ververst. Voor de behandeling van ballastwater aan
boord van schepen zijn op dit moment volop technologieën in
ontwikkeling (te denken valt aan technieken als filtratie,
warmtebehandeling of chemische behandeling). Overeenkomstig de
doelstelling van het Verdrag, de introductie van schadelijke organismen
en ziektekiemen uiteindelijk uit te bannen, zal in de toekomst alleen de
methode van ballastwater behandelen toegestaan zijn. Dit wordt mede
ingegeven door de veiligheidsproblemen die ballastwater wisselen met
zich mee kan brengen (zoals de ongewenste belasting van de
scheepsconstructie). Het Verdrag is daarom zo opgebouwd dat het wisselen
van ballastwater geleidelijk aan zal verdwijnen. Na 2016 dienen schepen
waarop het Verdrag van toepassing is te zijn voorzien van apparatuur die
het ballastwater kan behandelen of dienen zij hun ballastwater ter
behandeling af te geven. 

Tijdens de diplomatieke conferentie ter aanvaarding van het Verdrag
werden tevens vier resoluties aangenomen.

2. Aanleiding en totstandkoming van het Verdrag

Het ongecontroleerd lozen van ballastwater is een mondiaal probleem dat
is onderkend door o.a. de Conferentie van de Verenigde Naties inzake
Milieu en Ontwikkeling van 1992, de Conferentie van de Partijen in 2002
in het kader van het op 5 juni 1992 te Rio de Janeiro totstandgekomen
Verdrag inzake biologische diversiteit (Trb. 1992,164) en de Wereldtop
inzake duurzame ontwikkeling van 2002.

Ter regulering van onder andere de diepgang en onderdompeling van roer
en schroef en ter vergroting van de stabiliteit tijdens de vaart op zee
zijn schepen voorzien van speciale tanks voor ballastwater. Schepen
vervoeren met het ballastwater in deze tanks, organismen en ziektekiemen
naar andere bestemmingen. Dit transportmechanisme van uitheemse
organismen en ziektekiemen zorgt er voor dat soorten zich sneller over
de wereld verspreiden naar gebieden waar geen natuurlijke vijand
voorkomt. De schade die deze organismen en ziektekiemen kunnen
aanrichten in een ander ecosysteem, vanwege het ongecontroleerd lozen
van ballastwater, is een complex milieuprobleem waar de zeescheepvaart
mee wordt geconfronteerd. De introductie van de Chinese Wolhandkrab in
de Noordzee (veroorzaakt schade aan onze dijken door het graven van
gaten), de introductie van de driehoeksmossel in de Grote Meren van de
Verenigde Staten (overwoekert stranden, zorgt voor verstopping van
koelwaterleidingen, bijv. bij kerncentrales) en de introductie van
giftige plaagalgen, o.a. in Nieuw Zeeland, Australië en mogelijk in de
Noordzee (die ziekten kunnen veroorzaken na het eten van schelpdieren)
zijn voorbeelden van introductie en gevolgen van introductie van
uitheemse organismen en ziektekiemen in een ander ecosysteem. 

De Commissie voor de Bescherming van het Mariene Milieu van de IMO (in
het vervolg: de Commissie) werkt al sinds 1994 aan de totstandkoming van
dit  Verdrag. In juli 2003, tijdens de 49ste zitting van de Commissie,
werd het besluit genomen om in februari 2004 een diplomatieke
conferentie te houden voor de aanvaarding van het Verdrag. Aan de
conferentie namen vertegenwoordigers van vierenzeventig IMO lidstaten,
één IMO geassocieerd lid en vertegenwoordigers van twee
intergouvernementele organisaties en van achttien niet-gouvernementele
organisaties deel.

3. Structuur en inhoud van het Verdrag

Wat betreft de structuur van het Verdrag is gekozen voor een hoofdtekst
met één Bijlage, met twee Aanhangsels. Deze opzet geeft de nodige
flexibiliteit aan het Verdrag, in het bijzonder waar het de aanvaarding
en de inwerkingtreding van wijzigingen van de Bijlage betreft. De
aanvaarding en inwerkingtreding van wijzigingen van de Bijlage
geschieden door middel van een stilzwijgende goedkeuringsprocedure. Dit
in tegenstelling tot de uitdrukkelijke goedkeuring die vereist is voor
de wijziging van de artikelen in de hoofdtekst van het Verdrag (artikel
19).

De hoofdtekst bevat de algemene doelstellingen, de kernverplichtingen
voor partijen en de procedurele bepalingen, zoals de regels inzake de
amendering van het Verdrag en de Bijlage. De Bijlage bevat voorschriften
inzake de voorwaarden, de technieken en de te behalen resultaten bij
toepassing van ballastwater wisselen of ballastwater behandelen. 

In Aanhangsel I en II zijn respectievelijk de modellen voor het
ballastwaterbeheercertificaat en het ballastwaterjournaal opgenomen. 

Een nadere regulering van een aantal verplichtingen uit het Verdrag is
uitgewerkt in een tiental richtlijnen. Deze richtlijnen zijn opgesomd in
Resolutie 1.

Het Verdrag beveelt aan met deze richtlijnen rekening te houden. Alleen
de richtlijnen voor het bemonsteren van ballastwater, de risicoanalyse
uit hoofde van voorschrift A-4 en de procedures voor de goedkeuring van
actieve stoffen, hebben een verplichtend karakter.

Het Verdrag en de Bijlage worden hieronder nader toegelicht.

4. Inwerkingtreding en ratificatie van het Verdrag

Het Verdrag treedt in werking 12 maanden nadat 30 landen met gezamenlijk
tenminste 35% van het wereldhandelstonnage het hebben geratificeerd. De
stand van zaken in het voorjaar van 2009 is dat 18 landen met een
gezamenlijk wereldhandelstonnage van 18% het verdrag hebben
geratificeerd. 

5. EU-positie

Er is geen Europese regelgeving in voorbereiding met betrekking tot
ballastwaterbeheer. De Europese Commissie heeft wel aan de Europese
lidstaten sterk aanbevolen het Ballastwaterverdrag te ratificeren.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een EU-strategie ten aanzien van
invasieve soorten uitgebracht (2008/789/EG; Pb L 271 van 11 oktober
2008).

6. Implementatie

De implementatie van het Ballastwaterverdrag wordt gerealiseerd door
wijziging van het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen
(hierna: Bvvs). Bij de laatste wijziging van de Wet voorkoming
verontreiniging door schepen (Stb. 2006, 446) is geregeld dat deze wet
daartoe voorziet in voldoende grondslag. Bij de implementatie in het
Bvvs wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de methode van dynamische
verwijzing naar het Ballastwaterverdrag. 

7. Financiële en andere gevolgen

De naleving van het Ballastwaterverdrag zal voor de zeescheepvaart
verschillende financiële gevolgen hebben. De administratieve lasten en
nalevingskosten zullen toenemen in verband met het opstellen van een
ballastwaterbeheerplan, het bijhouden van het ballastwaterjournaal en de
verplichtingen rond het ballastwaterbeheercertificaat. Schepen boven de
400 GT zullen ook moeten beschikken over een
ballastwaterbeheercertificaat. In 2007 vielen 983 Nederlandse schepen
onder deze categorie. De jaarlijkse administratieve kosten voor het
Nederlandse bedrijfsleven komen op € 6,4 miljoen per jaar en de
eenmalige nalevingskosten op € 1,4 miljoen.

Daarnaast zal in de loop van de komende jaren geïnvesteerd moeten
worden in de installatie van een ballastwaterbehandelingsysteem. Het
gaat om de kosten van aanschaf, installatie en onderhoud van zo’n
systeem. Deze kosten kunnen erg uiteenlopen afhankelijk van de grootte
van het schip en de voor dat schip beschikbare behandelingsinstallaties.
Omdat veel behandelingssystemen nog in ontwikkeling zijn en omdat
gedurende de tijd dat het Verdrag mondiaal nog niet in werking is
getreden er zich waarschijnlijk nog geen echte markt zal ontwikkelen
voor deze systemen, worden de kosten thans hoger geraamd dan wellicht
uiteindelijk het geval blijkt te zijn. De schatting is nu dat de
uiteindelijke totale kosten per schip uiteen kunnen lopen van een paar
honderd duizend euro tot ver boven de miljoen. De gemiddelde totale
kosten per schip komen uit op € 900.000,- voor de gehele levensduur
van het ballastwaterbeheerssysteem. De gemiddelde totale kosten per
schip per jaar worden geschat op € 36.000,-. Daarbij is aangenomen dat
de gemiddelde levensduur van een ballastwaterbehandelingssysteem 25 jaar
bedraagt.

Hoofdstuk 2 Artikelsgewijze toelichting

Preambule

De preambule is een weergave van de ontwikkelingen die hebben
plaatsgevonden met betrekking tot de totstandkoming van het onderhavige
Verdrag. Het streven naar het behoud van de biologische diversiteit en
de bezorgdheid over het feit dat de biologische diversiteit
achteruitgaat door bepaalde menselijke activiteiten, meer in het
bijzonder door het ongecontroleerd lozen van ballastwater, wordt
benadrukt. De eerder vermelde oproepen van de verschillende
internationale fora tot een mondiale oplossing van dit probleem hebben
een belangrijke rol gespeeld in de politieke bereidheid van de IMO
lidstaten om een multilateraal verdrag uit te onderhandelen. 

In de achtste overweging wordt dan ook aangegeven dat een mondiale
aanpak teneinde de introductie van schadelijke organismen en
ziektekiemen te voorkomen, te beperken en uiteindelijk uit te bannen, te
verkiezen is boven het treffen van unilaterale maatregelen door staten.

Artikel 1

Het onder het derde lid gedefinieerde begrip “ballastwaterbeheer” is
het kernbegrip voor de operationalisering van het onderhavige Verdrag.
Ballastwaterbeheer omvat zowel mechanische, fysische, chemische en
biologische handelingen die afzonderlijk of in combinatie uitgevoerd
kunnen worden. Deze brede definitie is van belang gezien het feit dat
veel van de benodigde technologie zich nog bevindt in een
ontwikkelingsfase, met name waar het de methode van
ballastwaterbehandeling betreft. 

De formulering van het begrip “schadelijke aquatische organismen en
ziektekiemen” in het achtste lid omvat niet alleen de introductie van
deze organismen en ziektekiemen in zee maar ook hun introductie in
riviermondingen/estuaria of zoetwaterstromen. Een dergelijke introductie
kan schadelijke gevolgen hebben voor deze gebieden, een bedreiging
vormen voor het milieu, de gezondheid van de mens, goederen of
hulpbronnen en de biologische diversiteit schaden.

Artikel 2

In dit artikel zijn de algemene verplichtingen van het Verdrag
neergelegd. Als belangrijkste algemene verplichting geldt dat partijen
door middel van de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten
afkomstig van schepen, de doelstellingen van het Verdrag nastreven.
Daartoe verbinden zij zich tot het uitvoeren van de bepalingen van het
Verdrag met als doel de verplaatsing van schadelijke organismen en
ziektekiemen te voorkomen, te beperken en uiteindelijk uit te bannen.
Bij de uitvoering van het Verdrag hebben de partijen, overeenkomstig de
beginselen die ten grondslag liggen aan het internationaal milieurecht,
de verplichting geen schade te veroorzaken aan het milieu, de gezondheid
van de mens, goederen of hulpbronnen op hun eigen grondgebied noch op
dat van andere staten.

Hetzelfde beginsel geldt ook bij de toepassing van ballastwaterbeheer
ten behoeve van de naleving van het Verdrag. De toepassing van
ballastwaterbeheer dient niet meer schade te veroorzaken aan het milieu,
de gezondheid van de mens, goederen of hulpbronnen op hun eigen
grondgebied noch op dat van andere staten dan dat wat deze beoogt te
voorkomen. 

Onder het negende lid van dit artikel streven de partijen onder
auspiciën van de IMO naar samenwerking in het kader van
ballastwaterbeheer. Deze samenwerking richt zich op de aanpak van
bedreigingen aan en risico’s voor gevoelige, kwetsbare of bedreigde
mariene ecosystemen en de biodiversiteit in gebieden die buiten de
nationale rechtsmacht van de partijen liggen.

Artikel 3 

Onder dit artikel worden schepen die aan bepaalde voorwaarden voldoen,
uitgezonderd van toepassing van het Verdrag. Als belangrijkste
voorwaarde voor het toekennen van de uitzonderingspositie aan schepen
geldt dat het lozen van ballastwater geen schade toebrengt aan het
milieu, de gezondheid van de mens, goederen of hulpbronnen op het
grondgebied van de partij of op dat van aangrenzende of andere Staten.
De uitzondering geldt onder andere voor schepen die uitsluitend varen in
de wateren onder de rechtsmacht van een partij, voor schepen in gebruik
als marine hulpschepen, voor oorlogsschepen of andere schepen in
eigendom van of in beheer bij een partij en die tijdelijk uitsluitend
worden ingezet voor niet-commerciële overheidsdiensten.

Artikel 5

De verplichting voor partijen om adequate ontvangstvoorzieningen te
hebben voor de ontvangst van sedimenten uit ballastwatertanks is
gekoppeld aan de voorwaarde dat deze ontvangstvoorzieningen gebouwd
worden in een door de partij aangewezen haven en laad- en losplaats waar
schoonmaak en reparatie van ballasttanks thans plaatsvindt. Op deze
manier worden partijen niet op kosten gejaagd om nieuwe laad- en
losplaatsen aan te leggen voor ontvangstinstallaties van sedimenten.

Artikel 6

Dit artikel voorziet in het streven van partijen te bevorderen dat
wetenschappelijk en technisch onderzoek wordt verricht naar
ballastwaterbeheer. 

 

Artikel 7

De verplichting inzake inspectie en certificatie van schepen dient
overeenkomstig de voorschriften van de Bijlage te worden uitgevoerd.

Artikel 8

Dit artikel stelt dat elke overtreding van het Verdrag dient te worden
gesanctioneerd met passende sancties die overtreding van het Verdrag
ontmoedigen.

Artikel 9

Dit artikel bevat de voorwaarden voor het uitvoeren van
havenstaatcontrole. Havenstaatcontrole is in eerste instantie beperkt
tot het verifiëren of er een geldig ballastwaterbeheercertificaat aan
boord is, het controleren van het ballastwaterjournaal en het nemen van
monsters. Het nemen van monsters mag voor het schip geen vertraging
opleveren. Een uitgebreidere controle kan plaatsvinden bij het niet aan
boord hebben van een geldig ballastwaterbeheercertificaat en als er
onder andere een duidelijk vermoeden bestaat dat de toestand van het
schip en de installatie aan boord afwijken van de feiten zoals opgenomen
in het certificaat.

Artikel 10

Ingevolge dit artikel verplichten partijen zich tot het samenwerken bij
de opsporing van overtredingen en bij de handhaving van de bepalingen
van het Verdrag. Bij het ontdekken van een overtreding van de bepalingen
van het Verdrag kan een partij wier vlag het schip voert dan wel een
partij in wiens haven het schip zich bevindt, maatregelen treffen
overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag. De maatregel kan een
waarschuwing aan het desbetreffende schip zijn maar kan ook een besluit
zijn om het schip niet toe te laten tot de haven. Een partij kan een
andere partij verzoeken een schip te onderzoeken wanneer de verzoekende
partij voldoende aanwijzingen heeft dat het schip de bepalingen van het
Verdrag overtreedt. De gevraagde partij kan het schip inspecteren
wanneer het schip zich in haar haven of in een onder haar rechtsmacht
vallende laad- of losplaats buitengaats bevindt. Het rapport van het
onderzoek wordt verzonden naar de verzoekende partij en naar de bevoegde
autoriteiten van de staat onder wiens gezag het schip vaart.

Artikel 15

Dit artikel regelt de beslechting van geschillen met betrekking tot de
uitleg of toepassing van het Verdrag. Naast de traditionele middelen
zoals arbitrage en bemiddeling kan het geschil ook worden voorgelegd aan
een regionale instelling voor de regeling van geschillen.

Artikel 19

Dit artikel bevat de procedure met betrekking tot de wijziging van het
Verdrag en de Bijlage. 

De Bijlage is, gelet op de inhoud, aan te merken als zijnde van
uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de Bijlage behoeven op
grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en
bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de
Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake
voorbehouden.

Bijlage inzake de voorschriften voor de controle en het beheer van
ballastwater en sedimenten van schepen

De Bijlage bevat de voorschriften inzake de controle en het beheer van
ballastwater en sedimenten, afkomstig van schepen. In artikel 4 van het
Verdrag wordt vastgelegd dat partijen effectieve maatregelen dienen te
treffen en erop zullen toezien dat schepen die hun vlag voeren of onder
hun gezag varen de vereisten van het Verdrag, inclusief de normen en
voorwaarden van de Bijlage, zullen naleven. 

Deze normen en voorwaarden zijn in de Bijlage vastgelegd. De Bijlage is
onderverdeeld in vijf afdelingen.

Afdeling A omvat de algemene bepalingen van de Bijlage. Tenzij anders
bepaald, is het lozen van ballastwater alleen toegestaan door middel van
ballastwaterbeheer, uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van de
Bijlage (voorschrift A-2). Als uitzondering op deze verplichte
toepassing worden onder andere de volgende situaties genoemd:
noodgevallen waarbij de veiligheid van het schip of de bemanning in het
geding is of de situatie waarbij het innemen of lozen van ballastwater
en sedimenten geschiedt teneinde voorvallen van verontreiniging door het
schip te voorkomen dan wel tot een minimum te beperken (voorschrift
A-3). 

In deze toelichting is eerder vermeld dat een nadere regulering van een
aantal verplichtingen van het Verdrag uitgewerkt wordt in
IMO-richtlijnen. In voorschrift A-4 worden situaties omschreven ten
aanzien waarvan een partij in de wateren onder haar rechtsmacht een
ontheffing kan verlenen voor het lozen van ballastwater. Eén van deze
situaties betreft het verlenen van een ontheffing op grond van de
richtlijn voor risicoanalyse. 

Afdeling B omvat de voorschriften inzake ballastwaterbeheer en controle.
Zo is bepaald dat schepen een ballastwaterbeheersplan en een
ballastwaterjournaal aan boord moeten hebben. Het
ballastwaterbeheersplan dient de goedkeuring te hebben van de bevoegde
autoriteiten van de staat onder wiens gezag het schip vaart. Bij de
goedkeuring dient de bevoegde autoriteit rekening te houden met de
richtlijnen voor ballastwaterbeheersplannen. Het ballastwaterbeheersplan
dient voor ieder schip afzonderlijk te worden opgesteld. Het
ballastwaterbeheersplan beschrijft een aantal procedures die op het
schip moeten worden uitgevoerd in het kader van ballastwaterbeheer. Deze
procedures omvatten onder andere de procedure die betrekking heeft op de
veiligheid bij de toepassing van ballastwaterbeheer en de procedure
inzake de verwijdering van sedimenten op zee en aan de wal (voorschrift
B-1).

Onder voorschrift B-3 worden criteria, gekoppeld aan een lozingsnorm
voor schepen, vastgesteld voor de toepassing van ballastwaterbeheer.
Zoals hierboven vermeld omvat ballastwaterbeheer twee methoden:
ballastwater wisselen (voorgeschreven als een procedurele norm) en
ballastwater behandelen (voorgeschreven als een lozingsnorm). De twee
criteria die onder dit voorschrift worden gehanteerd zijn de datum van
de bouw van het schip en de ballastwatercapaciteit van het schip.
Schepen gebouwd vóór 2009 met een ballastwatercapaciteit tussen de
1500 en de 5000 m3 kunnen de methode van ballastwater wisselen toepassen
tot 2014. Voor schepen gebouwd vóór 2009 maar met een
ballastwatercapaciteit kleiner dan 1500 of groter dan 5000 m3 geldt dit
tot 2016. 

Voor deze indeling is gekozen omdat in het algemeen voor kleinere
schepen het plaatsen van een installatie aan boord een probleem is. Voor
de grotere schepen geldt dat er nog geen installaties met voldoende
capaciteit beschikbaar zijn. Op deze manier wordt de industrie tijd
gegund om geschikte installaties te ontwikkelen en op de markt te
brengen.

De methode van ballastwater behandelen wordt verplicht gesteld voor
schepen, gebouwd in of na 2009 met een ballastwatercapaciteit van minder
dan 5000 m3 en voor schepen gebouwd na 2012, met een
ballastwatercapaciteit van meer dan 5000 m3. Voor schepen die gebouwd
worden tussen 2009 en 2012 met een ballastwatercapaciteit van meer dan
5000 m3 geldt deze verplichting vanaf 2016.

Na de totstandkoming van het Ballastwaterverdrag in 2004 is binnen de
IMO discussie ontstaan of er voor schepen die gebouwd worden vanaf 2009
wel voldoende goedgekeurde ballastwaterbehandelingsystemen beschikbaar
zouden zijn. Als dat niet het geval is, is het namelijk onmogelijk om
aan de verdragsverplichtingen te voldoen. Met het oog op dit probleem is
op 29 november 2007 een resolutie door de Conferentie van de IMO
aangenomen (Res. A.1005(25)) op basis waarvan partijen bij de
ratificatie van het Verdrag kunnen aangeven dat schepen die gebouwd
worden in 2009 tot het tweede jaarlijkse onderzoek of wordt voldaan aan
de verdragsverplichtingen niet hoeven te voldoen aan de eisen gesteld
voor ballastwaterbehandeling. 

Tijdens de 58e vergadering van de Milieucommissie van de IMO (MEPC) in
oktober 2008 is geconcludeerd dat er steeds meer
ballastwaterbehandelingstechnologieën komen. Tijdens de 59e zitting van
de MEPC in juli 2009 wordt bezien of er voldoende goedgekeurde systemen
voor verschillend type schepen in 2010 op de markt beschikbaar zullen
zijn. Op basis daarvan kan worden besloten of aan de Secretaris-Generaal
van de IMO kenbaar wordt gemaakt of Resolutie A.1005(25) voor schepen
die varen onder de Nederlandse vlag wordt toegepast.

Tijdens de conferentie is veel discussie gevoerd over de locaties waar
ballastwater gewisseld mag worden. Ten slotte is er overeenstemming over
bereikt dat dit alleen dient te gebeuren in gebieden waar het wisselen
van ballastwater weinig risico met zich meebrengt voor het milieu, de
menselijke gezondheid, eigendommen of rijkdommen. Met dit laatste doel
voor ogen is onder voorschrift B-4 een aantal gebieden met daaraan
verbonden voorwaarden omschreven waar het is toegestaan om ballastwater
te wisselen. Overeenkomstig dit voorschrift is het toegestaan om
ballastwater te wisselen in wateren die minstens 200 zeemijl uit de kust
liggen en dieper zijn dan 200 meter. Indien een schip deze
omstandigheden niet tegenkomt, mag het tot 50 zeemijl uit de kust
ballastwater wisselen bij de dieptegrens van 200 meter. Indien beide
voornoemde situaties zich niet voordoen, kan de havenstaat zelf gebieden
aanwijzen waar het wisselen van ballastwater kan plaatsvinden.

Afdeling C omvat onder andere een voorschrift met een aantal voorwaarden
voor partijen die maatregelen, in aanvulling op de voorschriften in
Onderdeel B, willen treffen met als doel de introductie van schadelijke
organismen en ziektekiemen te voorkomen, te beperken en uiteindelijk uit
te bannen (voorschrift C-1). Deze aanvullende maatregelen voor schepen
dienen in overeenstemming te zijn met het internationaal recht. Voor
zover er een verplichting ter zake geldt onder het VN-Zeerechtverdrag
van 1982 (Trb. 1983, 83), zullen deze aanvullende maatregelen ook de
goedkeuring moeten hebben van de IMO. Dit laatste zou het geval kunnen
zijn bij het instellen van een bijzonder gebied op zee. In door de IMO
te ontwikkelen richtlijnen zullen nadere eisen worden uitgewerkt voor
het nemen van aanvullende maatregelen.

Afdeling D omvat onder andere de voorschriften inzake lozingsnormen die
gelden voor de twee methoden van ballastwaterbeheer. Voorschrift D-1
stelt de norm vast waaraan ballastwater wisselen dient te voldoen:
tenminste 95% efficiëntie bij de verversing van het volume van de
ballasttanks wordt voorgeschreven. Bij de methode van ballastwater
behandelen wordt een lozingsnorm gehanteerd die gebaseerd is op eenheden
levensvatbare organismen, met een bepaalde afmeting, per kubieke meter
te lozen ballastwater. Hierbij worden tevens drie soorten bacteriën
genoemd die in bepaalde concentraties de functie vervullen van
indicatoren voor de volksgezondheidsnorm waaraan het te lozen
ballastwater dient te voldoen. De methode van ballastwater behandelen
vereist dat er een behandelingsinstallatie aan boord van schepen wordt
geplaatst. Voor deze installaties wordt een goedkeuring vereist. De
daartoe aangewezen autoriteit van de verdragspartij zal deze
goedkeuringen afgeven op grond van nog door de IMO te ontwikkelen
richtlijnen. Bij behandelingsmethoden waarbij gebruik wordt gemaakt van
actieve substanties of preparaten is alleen de IMO bevoegd de
goedkeuring af te geven. Mede gezien het feit dat de benodigde
technologie voor de methode van ballastwater behandelen zich nog in de
ontwikkelingsfase bevindt, wordt in voorschrift D-5 een procedure
vastgesteld voor de herziening van de lozingsnorm bij ballastwater-
behandeling.

In afdeling E worden de verdragsverplichtingen inzake inspectie en
certificatie nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 3 Koninkrijkspositie

De regering van de Nederlandse Antillen acht medegelding van het Verdrag
voor haar land wenselijk. De uitvoering van het Verdrag zal worden
geregeld in de Landsverordening voorkoming van verontreiniging door
schepen.

De regering van Aruba acht eveneens medegelding van het Verdrag voor
haar land wenselijk.  Daartoe is uitvoeringswetgeving benodigd. 

Teneinde het mogelijk te maken dat, zodra in de benodigde
uitvoeringswetgeving zal zijn voorzien, voor de Nederlandse Antillen en
Aruba medegelding direct tot stand wordt gebracht, wordt thans de
goedkeuring van het Verdrag voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat

De Minister van Buitenlandse Zaken





Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  8  van   SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT 
8 







Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van 8