[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

BOR-notitie Informatieverstrekking kredietcrisis (openbare versie)

Bijlage

Nummer: 2010D12727, datum: 2010-03-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Aan bewindspersoon - Openbaar maken BOR-notitie Informatieverstrekking kredietcrisis; verzoek om een reactie (2010D12723)

Preview document (šŸ”— origineel)




NOTITIE





Onderwerp	Informatieverstrekking over de kredietcrisis

Datum	27 januari 2010



Aanleiding 

Op 18 december 2009 heeft de minister van Financiƫn de Tweede Kamer een
brief gestuurd betreffende de informatieverstrekking over de
kredietcrisis (31371, nr. 301). In de procedurevergadering van 20
januari 2010 heeft de vaste commissie voor Financiƫn besloten:

deze brief toe te voegen aan de agenda van het al geplande AO over de
beheersorganisatie staatsparticipaties op donderdag 28 januari a.s.;

het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) te verzoeken over deze brief
een notitie op te stellen.

Inhoud notitie

Deze notitie komt aan dit verzoek van de commissie tegemoet. In de
nadere toelichting van deze notitie wordt in paragraaf 1 in het algemeen
op de thematiek van de informatieverstrekking rond de kredietcrisis
ingegaan en daarna (in paragraaf 2) specifiek op de voorstellen die de
minister in deze brief doet. Hieronder volgen eerst kort de hoofdpunten
van de notitie (kader en conclusies).

Kader

Het onderwerp van deze notitie, informatievoorziening van de Tweede
Kamer, is een breed thema dat in dit verband op drie punten is
ingekaderd: (1) het gaat om informatie over maatregelen die zijn genomen
in het kader van de kredietcrisis, (2) voorzover betrekking op de
financiƫle sector en (3) het gaat primair om financiƫle en budgettaire
informatievoorziening. 

Conclusies 

Nu lijkt het moment om wat fundamenteler na te denken over de wijze
waarop de Tweede Kamer de komende jaren geĆÆnformeerd wil worden over de
financiƫle en budgettaire aspecten van maatregelen in het kader van de
kredietcrisis. De directe ā€˜hectiekā€™ is nu verdwenen maar de gevolgen
rijksbegroting blijven nog jaren doorwerken. Aard en omvang van de
maatregelen rechtvaardigen een op de wens van de Tweede Kamer
toegesneden informatieverstrekking (immers: soort van onvermijdelijk
ā€˜nieuw beleidā€™ waar miljarden euroā€™s mee gemoeid zijn).

Er zijn drie aangrijpingspunten -die in elkaars verlengde liggen en
elkaar niet uitsluiten- voor mogelijke verbetering van de
informatievoorziening:

meer uitvoerige en integrale informatievoorziening
kredietcrisismaatregelen (zoals de Algemene Rekenkamer dat al doet),
bijvoorbeeld door de huidige cijfermatige overzichten bij budgettaire
notaā€™s te integreren in meer inhoudelijke en uitvoerige
monitorrapportages (waarin ook aandacht wordt besteed aan waardering van
activa, de omvang van de risicoā€™s die de Staat loopt en het
kapitaalbeslag van interventiemaatregelen);

kredietcrisismaatregelen op Ć©Ć©n begrotingsartikel verantwoorden;

het budgetrecht handhaven en majeure budgetwijzigingen in een
suppletoire wet te verankeren in plaats van een brief of nota. 

De brief van de minister (van 18 december 2009) bevat enkele
verbeteringen in de informatievoorziening, maar komt op enkele punten
niet tegemoet aan wensen die de Kamer eerder had geuit in een AO op 10
juni 2009.

In de brief van 18 december jl. valt op dat:

deze geen wezenlijke andere gezichtspunten bevat van de minister dan een
half jaar geleden in het AO (toen deze brief al werd toegezegd);

er niets gezegd wordt over parlementair voorbehoud en de thematiek van
vertrouwelijkheid van informatie; themaā€™s die in het AO van 10 juni
2009 aan de orde waren; 

de minister weliswaar bepaalde voorstellen doet ter verankering in de
Comptabiliteitswet (CW), maar het er ook op lijkt dat er deze
kabinetsperiode geen wijziging van de CW meer komt;

hybride constructies (eeuwigdurende leningen, tier-1 securities, back-up
faciliteit, e.d.) voortaan ook onder de voorhangprocedure CW worden
gebracht: dus voorafgaande betrokkenheid van de Tweede Kamer;

middellijke deelnemingen (staatsdeelnemingen die zelf een deelneming
aangaan) daarentegen niet door de minister onder de voorhangprocedure CW
gebracht; 

hetzelfde geldt voor vervreemding van staatsdeelnemingen, terwijl de
Kamer destijds voornemens was om hierover een motie in te dienen en daar
onder de toezegging van een brief met uitgebreid commentaar vanaf zag.
De nu voorliggende brief bevat geen uitgebreid commentaar;

ten aanzien van garanties de vraag rijst of en hoe hier zicht en greep
op wordt gehouden;

de minister nog steeds in overleg is met de Algemene Rekenkamer over hun
bevoegdheden om onderzoek te doen bij financiƫle instellingen die steun
hebben ontvangen.

Nadere toelichting

1. Informatieverstrekking over de kredietcrisis in het algemeen 

1.1 Inleiding

De brief van de minister van 18 december 2009 is te beschouwen als een
volgende stap in een langer lopend debat (c.q. een zoektocht) tussen
Kamer en kabinet naar de meest gewenste wijze van informatievoorziening
aan de Tweede Kamer over de maatregelen in het kader van de
kredietcrisis. Op 10 juni 2009 heeft de Kamer voor het laatst specifiek
over deze thematiek een algemeen overleg gehouden. De brief van de
minister borduurt hier op voort. 

Het lijkt nu het moment om wat fundamenteler na te denken over de wijze
waarop de Tweede Kamer de komende jaren geĆÆnformeerd wil worden over de
financiƫle en budgettaire aspecten van maatregelen in het kader van de
kredietcrisis. De ā€˜hectiekā€™ in dit dossier is (vooralsnog)
verdwenen, maar de gevolgen voor de rijksbegroting zijn groot en blijven
nog jaren doorwerken. Ter illustratie: het gaat om 30 verschillende
maatregelen in 2009, sommige ervan kunnen doorlopen tot 2038 en alleen
al in 2009 is bijvoorbeeld ruim 40 miljard euro afgelost, is voor bijna
80 miljard garanties verstrekt en is voor honderden miljoenen aan
ā€˜couponsā€™ en ā€˜feesā€™ ontvangen door de Staat. Aard en omvang van
de maatregelen rechtvaardigen een op de wens van de Tweede Kamer
toegesneden informatieverstrekking, omdat de maatregelen kredietcrisis
immers een, door de omstandigheden gedwongen, ā€˜nieuw beleidā€™ vormen,
waar miljarden euroā€™s mee gemoeid zijn. Ook in het licht van de
komende heroverwegingsoperatie is het van belang dat ook op dit terrein
de informatievoorziening verbetert (zicht op gemaakte afwegingen).  

In de volgende drie paragrafen wordt daarom ingegaan op drie
aangrijpingspunten voor mogelijke verbetering van de
informatievoorziening in het algemeen. Deze punten zijn niet uitputtend
maar gebaseerd op wat in dit verband eerder is gewisseld en wat in de
brief van de minister staat. De drie punten liggen in elkaars verlengde
en hoeven elkaar niet uit te sluiten. Het gaat om:

Ā§ 1.2 	meer uitvoerige en integrale informatievoorziening
kredietcrisismaatregelen;

Ā§ 1.3	kredietcrisismaatregelen op Ć©Ć©n begrotingsartikel;

Ā§ 1.4	budgetrecht handhaven door majeure budgetwijziging in een
suppletoire wet te verankeren in plaats van in een brief te melden. 

1.2 Integrale informatieverstrekking

Op verzoek van de Tweede Kamer geeft de minister van Financiƫn sinds
een jaar in iedere budgettaire nota (dus vier maal per jaar:
Miljoenennota, Voorjaarsnota, Najaarsnota, Voorlopige Rekening) een
integraal overzicht van alle beleidsmaatregelen i.h.k.v. de
kredietcrisis. Dit gebeurt in een afzonderlijke bijlage met een
budgettaire tabel waarin de maatregelen zijn opgenomen met vervolgens
een korte toelichting per post. Het meest recente overzicht staat in de
Najaarsnota 2009, bijlage 2 (32 222, nr. 1; pp. 9-11). De frequentie en
actualiteit van informatievoorziening is daarmee geborgd, viermaal per
jaar en direct gekoppeld aan het meest actuele budgettaire beeld. De
diepgang van de toelichting is echter ronduit mager. Dertig
verschillende maatregelen met een beslag van vele miljarden euroā€™s
worden in anderhalve pagina toegelicht. Dit steekt schril af bij de
inhoudelijke monitor-/(half)jaarrapportages die de Kamer ontvangt over
bijvoorbeeld grote projecten of bepaalde beleidsterreinen. 

Inmiddels is de Algemene Rekenkamer (AR) gestart met het uitbrengen van
halfjaarlijkse monitorrapportages waarin de ontwikkelingen voor alle
maatregelen systematisch worden beschreven. De Tweede Kamer heeft deze
rapporten ontvangen op 20 mei 2009 en 14 januari 2010 (zie: 31 941,
nrs.1-2 resp. 3-4). Hier ligt een zekere parallel met het project
Vervanging F-16, waarbij de Kamer via de periodieke rapportages van de
Algemene Rekenkamer meer en uitvoerigere overzichten en informatie
ontvangt, dan van het kabinet. In dit licht zou de minister gevraagd
kunnen worden de huidige overzichten in de budgettaire notaā€™s voortaan
te verwerken in zelfstandige leesbare voortgangsrapportages met meer
toelichting dan tot nu toe gebeurt.

Daarbij zou ook de inhoud van de informatievoorziening verbreed kunnen
worden. Tot nu toe is deze beperkt tot het noemen van de omvang van
kasbedragen of risicoplafonds. Voor een beoordeling van sommige
maatregelen is het echter ook van belang inzicht te krijgen in de
actuele waardering van activa (staatsdeelnemingen) of de actuele
inschatting van het risico dat de staat loopt (bij garanties). 

Omdat de maatregelen een puur financieel karakter hebben, ligt het in de
rede om in dit verband ook de kapitaallasten die met de
staatsinterventies gemoeid zijn in het totaalbeeld te betrekken. In een
baten-lastenstelsel zou dit inzicht wel ontstaan. Het Rijk hanteert
echter een kas-verplichtingensysteem waarbij alle rentelasten van
beleidsmaatregelen gezamenlijk verantwoord worden op Ć©Ć©n begroting
(IX-A). De vraag is of de minister (al dan niet extra-comptabel)
inzichtelijk kan maken welke rentelasten er op de begroting de facto
tegenover de kasopbrengsten staan die wel afzonderlijk zichtbaar worden
in de begroting (dividenden, coupons, fees, verkoopopbrengsten, etc.)

1.3 Crisismaatregelen op Ć©Ć©n begrotingsartikel

Vanuit de Tweede Kamer is in het verleden de suggestie gedaan om alle
maatregelen die met de kredietcrisis te maken hebben op Ć©Ć©n
begrotingsartikel te verantwoorden. De laatste keer was dat in een brief
van de vaste commissie voor Financiƫn van 6 juli 2009 aan de minister
(2009D34817). In reactie hier op schreef de minister in een brief van 7
september 2009 (TK 31 700 IXB nr. 30, p5): (N.B. onderstreping van
argumenten door BOR)

ā€œMet betrekking tot de wens om maatregelen die samenhangen met de
financiƫle crisis op te nemen op ƩƩn artikel, is in een brief van 11
mei (Kamerstuk 31 700 IXB, nr. 23) reeds gemeld dat een apart artikel
voor crisismaatregelen zou leiden tot een hybride artikel dat bovendien
naar verwachting tijdelijk van aard zal zijn. Dit vanwege het heterogene
karakter van de crisismaatregelen (deelnemingen, garanties,
kapitaalinjecties, leningen). Daarnaast is het kabinet van mening de
Tweede Kamer beter te kunnen informeren via een apart samenhangend
overzicht van de verschillende kredietcrisis-maatregelen in budgettaire
notaā€™s en het Financieel Jaarverslag van het Rijk.ā€

De genoemde argumenten om van een apart artikel af te zien zijn valide,
maar nuancering is mogelijk en de argumentatie van de minister neemt
niet weg dat in de exceptionele casus van de kredietcrisismaatregelen
toch een andere afweging wordt gemaakt. Dat is onder meer afhankelijk
van de vraag of de begrotingssystematiek als een middel of als een doel
wordt beschouwd.

Wat betreft het argument dat een hybride begrotingsartikel ontstaat, kan
worden gesteld dat juist de VBTB-begrotingsystematiek zou pleiten voor
een beleidsmatige begrotingsindeling (dus alle interventiemaatregelen
als Ć©Ć©n beleidspakket bij elkaar op een artikel) in plaats van een
instrumentele indeling (alle deelnemingen, alle garanties, alle
dividenden bij elkaar op verschillende artikelen).

Wat betreft het argument dat een tijdelijk begrotingsartikel ontstaat,
kan worden gesteld dat dit geen principieel bezwaar is en budgettaire
regelgeving zich daar niet tegen verzet. Integendeel, de Tweede Kamer
kan zelf bij amendement een nieuw begrotingsartikel creƫren. Daarnaast
is ā€˜tijdelijkā€™ een relatief begrip. Er zijn maar weinig begrotingen
te vinden waarbij de artikelindeling nog exact dezelfde is als een
aantal jaren geleden. Het is juist een goed teken dat artikelindelingen
in de praktijk zodanig flexibel zijn dat ze aangepast kunnen worden aan
de omstandigheden of aan de wens van de Kamer. Een gekozen
artikelindeling is geen doel op zich. Hoe ā€˜tijdelijkā€™ de
crisismaatregelen zijn is nog onbekend. Het punt is juist dat de
minister niet kan zeggen wanneer bijvoorbeeld ABNAMRO weer verkocht zal
worden. Vast staat wel dat de laatste gevolgen voor de rijksbegroting
nog tot in 2038 kunnen doorlopen (ING back-up facility).

Een overweging om te kiezen voor Ć©Ć©n artikel is om naast integrale
informatievoorziening (zie paragraaf hiervoor) ook budgettair de
integraliteit van de maatregelen te benadrukken. Om de doelmatigheid en
doeltreffendheid van het totale pakket van maatregelen in de tijd te
kunnen blijven volgen en om in de toekomst de eindbalans op te kunnen
maken, is het eenvoudiger wanneer alle gerelateerde uitgaven herkenbaar
bij elkaar gepresenteerd worden in de begroting. Een nieuw
beleidsartikel ā€˜tijdelijke interventies financiĆ«le marktenā€™ kan
daarbij dienstig zijn.

Geredeneerd vanuit de omvang van de bedragen in kwestie, zou de vraag
niet zijn of een nieuw begrotingsartikel in de rede ligt maar een nieuw
begrotingshoofdstuk. Ter illustratie: alleen al de back-up facility ING
leidt vooralsnog per jaar tot uitgaven en ontvangsten op de
rijksbegroting van 3,8 respectievelijk 3,7 miljard euro. De hele
begroting van LNV (bestaande uit 18 afzonderlijke uitgaven- en
ontvangstenartikelen op de begroting) beslaat in totaal (uitgaven en
ontvangsten) zoā€™n 3 miljard euro. 

1.4 Majeure wijzigingen in suppletoire wet 

In de brief van 18 december jl. pleit de minister ervoor om in bepaalde
gevallen toe te staan dat de Kamer, vooruitlopend op aanpassing van de
begroting,  via brieven en notaā€™s kan worden geĆÆnformeerd over
beleidswijzigingen die gevolgen hebben voor de begroting. Het formele
budgetrecht gaat er echter van uit dat ministers vooraf en via een
begrotingswet autorisatie moeten hebben van de Staten-Generaal om
uitgaven te doen. Om die reden wordt gedurende een lopend begrotingsjaar
de Kamer ook tweemaal tussentijds om autorisatie voor
begrotingswijzigingen gevraagd in de vorm van suppletoire wetten
(samenhangend met de Voorjaarsnota en de Najaarsnota). De minister stelt
nu voor om een afwijking van dit principe van het budgetrecht - namelijk
de figuur van de zogenaamde ā€œvooruitlopende begrotingsinformatieā€ -
wettelijk te verankeren in de Comptabiliteitswet (CW) en alvast toe te
passen. ā€˜Vooruitlopende begrotingsinformatieā€™ impliceert dat de
Kamer in de vorm van een brief of nota gevraagd wordt in te stemmen met
een begrotingswijziging (dus vooruitlopend op de formele autorisatie in
de begroting). De minister schrijft hierover: ā€œDeze voorziening zal
onder meer van toepassing zijn op incidentele financiƫle verplichtingen
die niet in de oorspronkelijke begroting zijn voorzien, zoals
incidentele leningen en garanties. Recente voorbeelden van toepassing
van vooruitlopende begrotingsinformatie zijn mijn brieven van juni en
november aan de Tweede en Eerste Kamer over de herkapitalisatie van ABN
AMRO en FBNā€(31 371, nr. 301, p.4)

Er zijn hier twee vragen aan de orde:

principieel: moet het formele budgetrecht niet te allen tijde onverkort
het uitgangspunt zijn; zowel in de wet als in de praktijk? Of ligt het
in de rede om een afwijking hiervan die in de praktijk voorkomt, dan ook
maar in de wet op te nemen?

praktisch: als er beleidswijzigingen zijn die vooruitlopen op de
reguliere begrotingsaanpassing, moet de Kamer dan per brief of nota
instemmen of door middel van het aannemen van een tussentijdse
suppletoire wet?

De principiƫle vraag is vooral een politieke en met name aan de orde
als de Comptabiliteitswet op dit punt zal worden gewijzigd. 

De praktische vraag is in zoverre relevant, dat de minister in zijn
brief niet de optie schetst van een tussentijdse suppletoire wet. In
termen van het budgetrecht is namelijk de ā€˜koninklijke wegā€™ om
majeure wijzigingen in dat geval -spoedshalve- via een tussentijdse
begrotingswet aan de Kamer voor te leggen. In de
Rijksbegrotingvoorschriften 2010 staat op p. 140: ā€œIn bijzondere
situaties kan er aanleiding zijn tot het indienen van een incidentele
suppletore begroting. Hiertoe kan in overleg met de minister van
FinanciĆ«n worden besloten.ā€

Het voorbeeld dat de minister zelf noemt van vooruitlopende
begrotingsinformatie, namelijk zijn brief over de herkapitalisatie van
ABN AMRO, geeft al aan dat het in de praktijk soms om miljarden euroā€™s
kan gaan. Een suppletoire begrotingswet heeft in zoā€™n geval als
voordeel ten opzichte van een brief dat er een duidelijk besluit genomen
moet worden (stemming over de wet) en dat amendering mogelijk is. Als
snelheid geboden is (boven zorgvuldigheid) is een wettelijk traject
echter lastiger dan per brief instemming vragen.

2. Voorstellen van de minister in de brief van 18 december 2009

2.1 De brief van 18 december 

De brief van 18 december 2009 vloeit rechtreeks voort uit toezeggingen
die de minister gedaan heeft in een algemeen overleg op 10 juni 2009. In
dit AO toonden veel woordvoerders zich kritisch. De minister wist in een
derde termijn een VAO te voorkomen door een brief toe te zeggen. 

In de navolgende paragrafen worden alle voorstellen uit deze brief kort
langsgelopen. Het totaalbeeld is dat de minister enkele verbeteringen in
de informatievoorziening voorstelt (en in de Comptabiliteitswet wil
opnemen), maar dat het ten opzichte van zijn standpunten en toezeggingen
uit het AO van 10 juni geen nieuwe elementen bevat. De vraag rijst
waarom de minister meer dan een half jaar over deze brief gedaan heeft
die op de eerste dag van het kerstreces aan de Tweede Kamer is gezonden.

Een ander opvallend punt in de brief is dat op sommige zaken die in het
AO van 10 juni centraal stonden niet wordt ingegaan. Het lid Sap (SP)
stelde destijds in het AO: ā€œIk roep de minister op om na dit AO alsnog
een goede brief aan de Kamer te sturen waarin hij aangeeft hoe het
parlementaire voorbehoud werkelijk invulling kan krijgen, net als de
vertrouwelijke informatievoorziening aan de Kamer in gevallen waarin dat
beslist noodzakelijk is.ā€ 

Noch over het parlementair voorbehoud, noch over het vraagstuk van
vertrouwelijkheid van informatie i.h.k.v. de kredietcrisis, wordt in
deze brief iets gezegd.

Tot slot kan worden gewezen op de slotparagraaf van de brief. Daarin
staat ten eerste dat -vooruitlopend op de wetswijziging -  al gehandeld
zal worden conform de voorstellen uit de brief. Dat geldt voor een
verbreding van de voorhangprocedure (zie hierna par. 2.2), maar ook voor
het in par. 1.4 beschreven voornemen om de Kamer per brief te informeren
bij vooruitlopende begrotingsinformatie. De voorgestelde wijzigingen van
de CW zullen niet tot een tussentijdse aanpassing van de CW leiden maar
meegenomen worden in de nieuwe CW die thans wordt opgesteld binnen het
ministerie. ā€œPraktisch zal dit betekenen inwerkingtreding na 2010ā€,
aldus de minister (31 371, nr. 301 p. 4). Omdat het om een majeur
wetsvoorstel gaat, is de vraag of dit praktisch ook betekent dat pas een
volgend kabinet dit ter hand zal nemen. De lijst met ā€˜onderhanden
puntenā€™ voor de CW groeit ondertussen door.  

In het algemeen is de vraag waarom de al zo lang geleden aangekondigde
integrale wijziging van de CW pas na 2010 gereed zal zijn.

 

2.2 Uitbreiding hybride constructies

Het eerste voorstel van de minister is - conform zijn toezegging in het
AO van 10 juni - de voorhangprocedure ex. artikel 34 Comptabiliteitswet,
voortaan ook van toepassing te verklaren op ā€˜hybride constructiesā€™.
Door deze verruiming zal de voorhangprocedure bijvoorbeeld ook gelden
voor eeuwigdurende leningen, tier-1 securities (zoals o.a. destijds
uitgegeven door ING, Aegon en SNS Reaal) en constructies als de back-up
faciliteit.

De intentie van de maatregel is helder. Wel is de definitie nog wat
technisch, namelijk ā€œDe voorhangprocedure wordt van toepassing
verklaard op alle vormen van vermogensverschaffing aan vennootschappen
door de Staat of door derden voor rekening of risico van de Staat, met
wezenlijke kenmerken van eigen vermogen.ā€ De minister geeft al aan dat
deze beschrijving niet uitputtend is en in de memorie van toelichting
zal worden verduidelijkt. Vraag is of een definitie/beschrijving
mogelijk is - zeker als het een wetsbepaling wordt- die geen aanleiding
zal geven tot discussie over de vraag of nu wel of niet de
voorhangprocedure van toepassing is. 

2.3 Middellijke deelnemingen

Op dit punt schrijft de minister: ā€œDit punt wordt in deze brief
behandeld, omdat de Kamer erop aangedrongen heeft ook de middellijke
deelnemingen onder de werking van artikel 34 CW te brengen. Ik heb
besloten dit niet te doen.ā€

De minister beargumenteert dat het in veel gevallen niet doenlijk is om
steeds vooraf toestemming aan de Kamer te vragen als een
staatsdeelneming zelf een deelneming aangaat. Vaak vereist dat snelheid
van handelen en kan het om veel (klein)dochterondernemingen gaan (ter
illustratie: alleen ABN AMRO heeft er al zoā€™n 5.000). De minister
wijst er overigens op dat als een staatsdeelneming voor het kopen van
een dochter aanvullend kapitaal of een garantie nodig heeft van de
Staat, de Kamer via het budgetrecht wel vooraf moet instemmen met de
aankoop. Of dit in de praktijk vaak voorkomt en ook altijd gebeurt is
niet duidelijk.  

De minister maakt duidelijk dat een generieke voorhangprocedure voor
alle middellijke deelnemingen niet werkbaar is. Maar dat het niet in
alle gevallen kan, betekent nog niet dat het uitgesloten is dat het in
sommige gevallen wel zou kunnen, c.q. wenselijk zou zijn vanuit het
perspectief van de Kamer. Bijvoorbeeld bij relatief grote of riskante
overnames of fusies, ook als geen sprake is van het verstrekken van
kapitaal of garanteis door de Staat. De vraag is of daar over nagedacht
is, of alsnog zou kunnen worden. 

2.4 Vervreemding van deelnemingen

In het AO van 10 juni 2009 was een ruime meerderheid van mening dat de
voorhangprocedure die geldt voor aankoop van staatsdeelnemingen,
spiegelbeeldig ook zou moeten gelden bij verkoop van staatsdeelnemingen.
Afwijking zou in bijzondere omstandigheden mogelijk moeten zijn
(ā€˜noodweerprocedureā€™), maar dan dient de minister zich daarover
achteraf te verantwoorden. De minister beschrijft in zijn brief (onder
punt 2.4)  overigens wel de ā€˜noodweerprocedureā€™ (het in
uitzonderlijke gevallen niet vooraf inlichten van de Kamer) bij aankoop,
maar niet als optie bij verkoop. 

De minister neemt in zijn brief het voorstel om vervreemdingen onder de
voorhangprocedure te brengen niet over, maar stelt voor dat jaarlijks
een ā€œplan tot afstotingā€ wordt voorgehangen in de Kamer. De
feitelijke vervreemding of afstoting wordt dan achteraf meegedeeld. Dit
voorstel is hetzelfde als het voorstel in het AO van 10 juni 2009,
behalve dat de minister toen sprak over een ā€œkaderbrief afstotingā€.
In het AO werd overwogen tot het indienen van een motie op dit punt. De
minister stelde toen: ā€œAls de heer De NerĆ©e ermee kan leven dat ik
zijn voorstel mee terugneem en van uitgebreid commentaar voorzie in een
nadere brief aan de Kamer, opdat wij verder kunnen kijken naar de voor-
en nadelen, ben ik

hiertoe graag bereid.ā€ De minister heeft het voorstel van de Kamer wel
meegenomen, maar niet overgenomen, noch van een ā€œuitgebreid
commentaarā€ voorzien.

Maar ook het eigen voorstel voor een ā€˜plan van afstotingā€™ is niet
erg uitgebreid. Wat dan precies in een afstotingsplan komt te staan, wie
het opstelt, welke detailniveau het heeft, etc. staat niet in de brief. 

2.5 Garanties 

Over garanties (middellijke financiƫle verplichtingen) stelt de
minister in zijn brief vast dat deze niet in de begroting worden
gepresenteerd. ā€œMaar de Staten-Generaal worden er wel van op de hoogte
gesteldā€, zo staat op pagina 4. Verandering van garantieplafonds of
garantieregelingen leiden tot een ander financieel risico voor de Staat.
ā€œOver het voornemen tot dergelijke veranderingen wordt conform artikel
16 CW eerst het oordeel gevraagd van de minister van Financiƫn. Daarna
wordt het in de ministerraad besproken en vervolgens aan beide Kamers
der Staten-Generaal gemeld. Om te waarborgen dat dit stelselmatig
gebeurt, zal dit nadrukkelijk onder de aandacht van de departementen
worden gebracht.ā€

Deze passage uit de brief lijkt te suggereren dat op dit moment niet
alle departementen deze procedure volgen en er dus geen volledig zicht
is bij de minister, de ministerraad en de Staten-Generaal van de
risicoā€™s die de Staat loopt. 

De vraag is ook hoe en hoe vaak de minister een actuele inschatting
maakt van de daadwerkelijke risicoā€™s die de staat loopt. Op zichzelf
zeggen garantieplafonds of verstrekte garanties niet zoveel. Relevant is
de vraag hoe groot de kans is dat ze tot betaling leiden. 

2.6 Bevoegdheden Algemene Rekenkamer

Een punt dat ook in het AO van 10 juni 2009 aan de orde is geweest,
betreft de bevoegdheden die de AR heeft in dit verband. Op dit moment,
een half jaar later, lijkt daar nog steeds geen helderheid over. De
minister schrijft nog in gesprek te zijn met de AR. 

Op 17 november 2009 heeft de AR, naar aanleiding van het voornemen van
de minister tot oprichting van de ABN AMRO Group NV, een brief gestuurd
(aan de minister en in afschrift aan de Tweede Kamer) waarin ze
vaststelt dat:

de AR vooralsnog volledige onderzoeksbevoegdheden heeft bij de nieuwe
ABN AMRO Group NV;

de AR beperkte bevoegdheden heeft zodra het aandelenbezit vermindert; 

onderzoeksbevoegdheden bij middellijke deelnemingen (dochters) niet
expliciet geregeld zijn;

de AR geen inzage heeft in individuele dossiers bij financiƫle
toezichthouders.

Ook stelt de AR dat in de VS en Duitsland de Rekenkamers de taak, maar
ook de bevoegdheden, hebben gekregen om onderzoek te doen bij
financiƫle instellingen die staatsteun ontvangen.

De minister heeft per brief van 3 december 2009 geantwoord. Ten aanzien
van ABN AMRO is de minister bereid bij vervreemding met de AR te
overleggen over de bevoegdheden van de AR. Wat betreft inzage door de AR
in individuele dossiers bij toezichthouders stelt de minister dat
Europese regelgeving zich daartegen verzet. Op de overige punten wordt
niet ingegaan. 

De minister zou gevraagd kunnen worden naar de actuele stand van zaken
in het overleg met de AR. Ook kan het nuttig zijn om in dit verband een
vergelijking met het buitenland te vragen: welke taken en bevoegdheden
heeft de Nederlandse Rekenkamer wel/niet ten opzichte van andere, in dit
verband vergelijkbare landen? Dit laatste zou uiteraard ook gevraagd
kunnen worden over de informatievoorziening inzake de kredietcrisis in
het algemeen: hoe informeren  buitenlandse ministers het parlement over
omvang en effectiviteit van crisismaatregelen m.b.t. financiƫle
instellingen?

 Zie o.a. bijlage 2 van de Najaarsnota 2009 (32 222, nr. 1; pp. 9-11) of
de twee rapporten ā€˜Kredietcrisis 2008/2009ā€™ van de Algemene
Rekenkamer (31 941, nrs.1 t/m 4)  

 NB in het najaar van 2009 heeft de vaste commissie voor Defensie het
kabinet per brief gevraagd om voortaan ook zelf bepaalde overzichten uit
de Rekenkamerrapportages op te stellen en aan de Kamer te zenden. 

 Brief van de commissie naar aanleiding van het voorstel van de minister
om drie begrotingen (IX-A, IX-B en BTW-compensatiefonds) samen te voegen
tot Ć©Ć©n begroting. De commissie heeft hier (o.a.) de voorwaarde aan
verbonden dat alle maatregelen die samenhangen met de financiƫle crisis
op uniforme wijze in de begroting worden verantwoord, bij voorkeur op
Ć©Ć©n artikel. De integratie van de drie begrotingen is vooralsnog
uitgesteld door de minister. 

 Jaarlijks stelt de minister van Financiƫn voorschriften voor het
begrotingsproces op. Dit zijn allerlei praktische regels en
voorschriften voor de vakministers die zijn afgeleid van de
Comptabiliteitswet. 

 Dit geldt voor de ABN AMRO, maar ook in het algemeen, dat naarmate de
Staat een kleiner belang heeft de bevoegdheden van de AR ook kleiner
worden. Bij een deelneming van minder dan 5% heeft de AR geen
bevoegdheden meer.