[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

Bijlage bij kabinetsreactie

Bijlage

Nummer: 2010D13226, datum: 2010-03-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsreactie op het COT-rapport n.a.v. de rellen bij Hoek van Holland (2010D13221)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage bij kabinetsbrief inzake COT-rapport Hoek van Holland

Overzicht relevante landelijke initiatieven 

1. Veilige publieke Taak

Een van de conclusies van het COT was dat sprake was van een ongekend
hevig en intens geweld door ordeverstoorders die de politie belaagden. 

Geweld tegen functionarissen met een publieke taak mag niet worden
getolereerd. 

De volgende zaken zijn in dit verband vermeldenswaard. 

Conform de afspraken met onder meer de politiebonden ligt er nu Ă©Ă©n
landelijke uitvoeringsregeling voor op basis van het protocol “geweld
tegen politie” waarin het werkgeverschap voor alle politiekorpsen is
geregeld. De regeling minimaliseert de ruimte van politiekorpsen om
zaken op een andere wijze te regelen. Daarnaast zitten er in de regeling
waarborgen voor de continuĂŻteit van deze preventie en afhandeling van
zaken van agressie en geweld. Onderdelen van deze regeling zijn de
aanpak bij agressie en geweld, bijt- en prikincidenten en stelselmatige
bedreiging. De landelijke aanpak kenmerkt zich daarnaast door de
aandacht voor een gedegen registratie en een duidelijke leercyclus op
basis van opgedane praktijkervaringen. Deze kunnen bijdragen tot
verbeteringen in het politieoptreden en afhandeling van het geweld
achteraf. De komende tijd zal dit in de korpsen verder vorm dienen te
krijgen. Landelijk is tevens noodzakelijk om uit gehouden onderzoeken
over agressie en geweld tegen de politie keuzen te maken voor
verbeteringen in het opleidings- en trainingsprogramma.

Uit diverse onderzoeken in de afgelopen decennia is gebleken dat
confrontaties met mensen die (overmatig) alcohol en/of drugs gebruiken
extra gevaar opleveren voor politiemensen. Enerzijds komt dit door het
ontremde, onberekenbare en onbetrouwbare gedrag van de gebruikers en
anderzijds door het ontbreken van mogelijkheden c.q. prikkels om dit
geweld te beheersbaar te krijgen en / of te de-escaleren. In 30 - 55
procent van de gevallen van agressie en geweld tegen politiemensen is
hiervan sprake. Ook tijdens de strandrellen in Hoek van Holland was
sprake van gebruik van alcohol en drugs. Enkele onderzoeken geven als
aanbeveling om situaties waarin sprake is van evenementen met een groot
aantal bezoekers en gebruik van alcohol en/of drugs meer voorspelbaar te
maken door goede informatie vooraf en het hanteren van duidelijke
procedures. Het fenomeenonderzoek dat momenteel door het COT in
samenwerking met de Onderzoeksgroep Beke en de Politieacademie wordt
verricht (zie punt 4) zal eveneens aandacht besteden aan de invloed van
alcohol en drugs.

Eind 2008 lanceerde de Algemene Christelijke Politiebond een actieplan
met tien punten die kunnen leiden c.q. bijdragen tot het voorkomen van
agressie en geweld. Één van de punten hieruit had betrekking op de
vergunningverlening. De ACP stelde onder meer: “Vergunningenbeleid
voor gemeenten wordt strenger toegepast voor feesten en evenementen.
Wanneer er niet voldoende politiecapaciteit is om de openbare orde te
garanderen, wordt geen vergunning afgegeven.” Zoals aangegeven in de
brief van de minister van BZK d.d. 24 juni 2009 (waarin een reactie op
het tienpuntenplan van de ACP werd gegeven) moet de burgemeester die de
vergunning afgeeft, het openbare ordevraagstuk en de handhaving ervan,
meewegen in de vergunningverlening. Hij is hierop aanspreekbaar door de
gemeenteraad. Bij het vergunningenbeleid voor evenementen behoort ook de
mate van preparatie van de politiemensen voor een dergelijk evenement
een aspect te zijn dat moet worden meegewogen. De aanbevelingen in het
COT-rapport over de voorbereidingen op de evenementen sluiten hierop
aan.

2. Wetsvoorstel maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige
overlast

EĂ©n van de vragen die naar aanleiding van de gebeurtenissen in Hoek van
Holland is gerezen, is of het mogelijk is om in een vroegtijdig stadium
het ontstaan van ongeregeldheden te voorkomen, bijvoorbeeld indien
aantoonbaar is dat door de orderverstoorders voorbereidende handelingen
worden verricht, gericht op het veroorzaken gewelddadigheden. 

In dit verband wordt gewezen op het wetsvoorstel Maatregelen bestrijding
voetbalvandalisme en ernstige overlast (kamerstukken 31 467), dat thans
in behandeling is bij de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel biedt zowel de
burgemeester als de officier van justitie een aantal extra instrumenten
waarmee vroegtijdiger optreden mogelijk is. De burgemeester kan volgens
het voorgestelde artikel 172 a van de Gemeentewet ter handhaving van de
openbare orde, een bevel geven in de vorm van een (langdurig)
gebiedsverbod, een meldingsplicht of een groepsverbod. De officier van
justitie kan (voorgesteld artikel 509 hh, Wetboek van Strafvordering),
vanuit zijn strafvorderlijke taak, een verdachte een gedragsaanwijzing
opleggen in de vorm van een gebiedsverbod, een meldingsplicht, een
contactverbod of een begeleidingsverplichting. Deze instrumenten kunnen
overigens niet worden ingezet in het geval dat sprake is van acute
ordeverstoringen. In dat geval dient te worden opgetreden op basis van
het gemeentelijke noodrecht of bestuurlijke ophouding. Het wetsvoorstel
is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer aangevuld (amendement
Zijlstra c.s.). Als gevolg van het amendement wordt in het Wetboek van
Strafrecht een nieuw artikel ingevoegd, luidende als volgt: “Hij die
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het
plegen van geweld tegen personen of goederen wordt bestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de
vierde categorie.” Aldus is – zie ook de toelichting bij het
amendement - het verschaffen van (onder anderen) inlichtingen –
bijvoorbeeld in de vorm van afspraken die hooligans via SMS-berichten,
internetcontacten, telefoongesprekken en andere methoden van
communicatieuitwisseling daags en vlak van te voren maken – als een
zelfstandige en strafwaardige handeling strafbaar gesteld. 

3. C2000

De ervaringen met het gebruik van C2000 bij een drietal incidenten,
waaronder de strandrellen in Hoek van Holland, zijn door een
expertgroep C2000 onderzocht. De expertgroep C2000, onder leiding van
Don Berghuijs (directeur Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond) heeft haar
bevindingen op 22 december 2009 aan de minister van BZK aangeboden. 

In een reactie d.d. 10 februari 2010 aan de Tweede Kamer heeft de
minister van BZK  aangegeven op welke wijze invulling zal worden geven
aan de adviezen van de expertgroep. 

De brief schetst een aantal maatregelen, zoals:

een onderzoek naar de behoefte aan communicatiecapaciteit tijdens rampen
en crises, in vergelijking met de capaciteit die dagelijks voor het
gewone werk nodig is

een onderzoek naar de communicatiebehoeften in de toekomst (over circa
15 jaar);

het verbeteren van het onderwijs, het oefenen en de bijscholing van
eindgebruikers, centralisten en systeembeheerders in het werken met
C2000

het uitwerken van de functie van “verbindingsofficier C2000” in de
meldkamer die de regie krijgt over de communicatie tijdens calamiteiten

Verder is het Veiligheidsberaad gevraagd de procedures voor de indeling
in gespreksgroepen tegen het licht te houden en aan te vullen. Op die
manier kan de beschikbare capaciteit van C2000 efficiënt worden
gebruikt en is goede samenwerking in de communicatie mogelijk. Hieronder
valt het herzien van het zogenaamde landelijke kader fleetmap (LKF). Dit
kader is een afgesproken samenstel van gespreksgroepen en operationele
procedures voor het gebruik van C2000. Het kader heeft zowel betrekking
op interregionale, bovenregionale en landelijke samenwerking, als op het
verlenen van monodisciplinaire en multidisciplinaire bijstand. Het LKF
zal worden geactualiseerd en beter worden uitgewerkt voor gebruik bij
rampen en crises. Ten slotte is extra budget beschikbaar gesteld voor
het versneld oplossen van de dekkingsproblemen in het C2000-netwerk.

4. Fenomeenonderzoek grootschalige ordeverstoringen 

Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Hoek van Holland wordt door het
COT, in samenwerking met Bureau Beke en de Politieacademie, een
(verdiepend) fenomeen-onderzoek verricht naar ernstige ordeverstoringen
en grootschalige evenementen en gebeurtenissen. Dit onderzoek geschiedt
in opdracht van BZK met de gemeente Rotterdam als medeopdrachtgever. 

Het fenomeenonderzoek richt zich op: 

de landelijke ontwikkeling van geweld en ernstige openbare
ordeverstoringen, die worden gepleegd door groepen bij evenementen en
grootschalige gebeurtenissen

de onderliggende (groeps)dynamische processen van het ‘zich massaal
tegen de politie en/of andere hulpverleners (en particuliere
beveiligingsinstanties) kerende personen en/of groepen

de maatregelen die nodig zijn om deze ontwikkelingen het hoofd te bieden
en te keren. 

Binnen deze onderzoeksvragen zal ook worden gekeken naar: 

grootschalige geweldsincidenten die zich hebben voorgedaan bij
grootschalige evenementen in de laatste jaren

verschillende vormen van geweld tegen politie, hulpverlening en
particuliere beveiligers   die er zijn te onderscheiden

de kenmerken van de individuele en groepen geweldplegers

het gedrag van deze geweldsplegers: oorzaken van gedrag, rol van alcohol
en drugs, gebruikte communicatiemiddelen

maatregelen die kunnen worden genomen om grootschalige geweldsincidenten
kunnen worden genomen door o.a. politie, justitie, bestuur,
organisatoren.

het benodigde risicomodel om massaal geweld bij evenementen te
voorspellen.

de bestaande wettelijke bevoegdheden die er zijn of nodig zijn om dit
geweld te voorkomen

geweldsincidenten en de aanpak hiervan in een aantal Europese landen

De resultaten van het onderzoek worden tegen de zomer 2010 opgeleverd. 

5. Conflict en crisisbeheersing, optreden ter handhaving van de openbare
orde 

Het COT-rapport constateert dat onvoldoende is opgeschaald en dat ten
onrechte de ME niet is ingezet. Een van tevoren niet als hoog of
verhoogd risico-evenement ontaardde in een grootschalige ordeverstoring.
Het kwam vervolgens aan op de ter plaatse aanwezige medewerkers uit de
basispolitiezorg. 

In dit verband is mede van belang het onlangs verschenen rapport
“Boven de pet? Grootschalige ordehandhaving in Nederland
onderzocht.” De belangrijkste conclusie in dit rapport is dat
problemen met (grootschalige) ordehandhaving vaak ontstaan in het
‘grijze’ gebied tussen ordehandhaving vanuit de basispolitiezorg en
door de ME. Daarvan is sprake bij evenementen die onverwacht uit de hand
lopen en de politie voor de keuze komt te staan ze onder controle te
brengen met de inzet van ‘platte petten’ of de ME. Het blijkt in
dergelijke situaties lastig te zijn om te schakelen tussen verschillende
geweldsniveaus. Het gevolg is een politieoptreden dat door betrokkenen
– bezoekers, organisatoren - soms als disproportioneel wordt ervaren.
Volgens de onderzoekers is een fundamentele herbezinning op de
inrichting van de grootschalige ordehandhaving nodig. Het blijkt dat
relatief vaak problemen ontstaan in het ‘grijze gebied’ tussen
ordehandhaving vanuit de basispolitiezorg en door de ME. Dan gaat het om
ongeregeldheden met een beperkte omvang, waarbij het niet duidelijk is
of de ‘platte pet’ of de ME deze moet afhandelen. De onderzoekers
pleiten daarom voor verandering zodat kan worden gekomen tot een
flexibel en integraal totaalconcept van ordehandhaving waarmee het ook
mogelijk wordt om beter te kunnen schakelen tussen geweldsniveaus. Om
flexibel en proactief de openbare orde te kunnen handhaven in
verschillende omstandigheden en in dat grijze gebied zijn volgens de
onderzoekers ook andere competenties nodig. In het rapport wordt daarom
voorgesteld om politiemensen uit de basispolitiezorg beter te scholen in
het groepsgewijs optreden en de medewerkers van de ME beter te scholen
voor (preventieve) inzet in het lagere geweldsspectrum. Dat vraagt om
een aanpassing van zowel de opleiding voor de basispolitiezorg als de
ME. 

Naar aanleiding van het onderzoeksrapport en de daarin vervatte
voorstellen is door de Raad van Korpschefs i.o. in het
portefeuillehouders overleg crisisbeheersing, besloten tot een
meerjarig innovatieprogramma ordehandhaving. Een onderdeel daarvan is
het ontwerpen van een multi-disciplinaire nationale handreiking
evenementenbeleid.

6. Informatiepositie politie

In het COT-rapport worden ook conclusies getrokken en aanbevelingen
gedaan net betrekking tot het informatieproces. De adviezen in het
COT-rapport hierover zijn vooral op de Rotterdam-Rijnmondse situatie
toegesneden. 

Wat betreft de aanbeveling om het binnen het korps gehanteerde
informatieprotocol voor de verstrekking van informatie vanuit de
Regionale Inlichtingen Dienst (RID) aan te scherpen zij opgemerkt dat de
informatieverstrekking binnen het korps, tussen korpsen en naar derden
dient plaats te vinden volgens het zogenaamde Nationaal Intelligence
Model (NIM). Hierbij worden ook de kwaliteitseisen, waaraan deze
verstrekking dient te voldoen, duidelijk gesteld. In het COT-rapport
wordt verder gesteld dat de Informatie van de Regionale Inlichtingen
Dienst en de Regionale Inlichtingen Organisatie over risico's en
dreigingen rond evenementen moet worden voorzien van advies over te
treffen maatregelen. 

De ontwikkeling en implementatie van het NIM biedt landelijk voor alle
politieregio’s een eenduidige informatielijn, waarbij het Regionale
Informatie Knooppunt de centrale plek in de organisatie is waar alle
informatie en daarmee ook de RID-informatie bijeenkomt. Binnen het korps
wordt informatie verzameld en geanalyseerd door de regionale informatie
organisatie waar ook de RID deel van uitmaakt. 

 “Politiegeweld” (Jaap Timmer, 2005), “Hard en Zacht” (Jan
NaeyĂ© e.a., 2006) en “Agressie en geweld tegen politiemensen” (Jan
Naeyé e.a., 2008).

 Zie de onderzoeken “Hard en zacht” en “Agressie en geweld tegen
politiemensen”. 

 Kamerstukken II, 2008-2009, nr. 131 (pag. 4).

 Kamerstukken II, 2008-2009, 31 467, nr. 23.

 Rapport van 9 december 2009, uitgebracht van het onderzoeksprogramma
Politie en Wetenschap.

 PAGE   5 

 PAGE   1