[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D14588, datum: 2010-03-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag publiek Oostenrijk tot het vermijden van dubbele belasting m.b.t. belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (2010D14587)

Preview document (šŸ”— origineel)


Protocol, met Aanvullend Protocol, tot wijziging van het Verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk tot het
vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het
inkomen en naar het vermogen, met Slotprotocol, dat werd ondertekend te
Wenen op 1 september 1970, zoals gewijzigd door het op 18 december 1989
te ’s-Gravenhage ondertekende Protocol, het op 26 november 2001 te
’s-Gravenhage ondertekende Protocol, en het op 8 oktober 2008 te Wenen
ondertekende Protocol; ’s-Gravenhage, 8 september 2009 (Trb. 2009, 160
en Trb. 2010, 50)

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

Inleiding

Op 13 maart 2009 heeft de regering van de Republiek Oostenrijk
aangegeven dat Oostenrijk op verzoek bankinformatie voor
belastingdoeleinden wil gaan uitwisselen en dat het bereid is om
bestaande belastingverdragen op dit punt te herzien. 

	Deze gebeurtenis staat niet op zichzelf, maar moet worden gezien tegen
de achtergrond van de recente economische gebeurtenissen. Met name de
kredietcrisis heeft wereldwijd het bewustzijn verhoogd dat de
’globalized economy’ uitdrukkelijk verantwoordelijkheden met zich
meebrengt, ook op fiscaal terrein. Immers, terwijl de
belastingplichtigen in de ā€˜globalized economy’ min of meer
onafhankelijk van nationale grenzen kunnen opereren, moeten de
belastingautoriteiten deze grenzen bij het uitvoeren van hun taken wĆØl
respecteren. Bepalingen die zien op informatie-uitwisseling bieden hun
een juridisch kader om over de grenzen samen te werken zonder de
soevereiniteit van andere landen of de rechten van belastingbetalers te
schenden. 

	Informatie-uitwisseling is dan ook een belangrijk instrument om er voor
te zorgen dat belastingplichtigen hun ā€˜fair share’ aan de nationale
schatkisten bijdragen.

	Er zijn in de voorbije jaren door de OESO verschillende instrumenten
ontwikkeld die een juridisch kader bieden voor uitwisseling van
informatie. Hieruit is een internationale standaard voortgekomen die
reeds in 2004 is onderschreven door de ministers van financiƫn van de
groep twintig economisch meest belangrijke staten (G-20 landen) en in
2008 ook door het Verenigde Naties ComitƩ van Experts in Internationale
Samenwerking op het gebied van Belastingen. De internationale standaard
voorziet in uitwisseling van informatie op verzoek in alle
belastingkwesties ten behoeve van de toepassing of de tenuitvoerlegging
van de nationale belastingwet, waarbij een verzoek niet geweigerd mag
worden enkel omdat de verzochte staat zelf geen belang heeft bij de
gevraagde informatie of vanwege het bestaan van een bankgeheim.
Daarnaast voorziet de standaard ook in uitgebreide waarborgen om de
vertrouwelijkheid van de uitgewisselde informatie te beschermen.

	Met name landen die van oudsher een bankgeheim kennen, hebben
consequent een voorbehoud gemaakt op het punt van de uitwisseling van
bancaire informatie. Dit geldt voor Oostenrijk, maar ook voor andere
OESO-lidstaten als Belgiƫ, Luxemburg en Zwitserland. Zij beriepen zich
doorgaans erop dat het bankgeheim in de weg stond aan een dergelijke
uitwisseling van informatie op belastingterrein. Daarnaast waren er
verschillende jurisdicties (ā€˜tax havens’), zoals bijvoorbeeld de
Caymaneilanden en Bermuda, die (tot voor kort) in het geheel niet bereid
waren om (enige vorm van) informatie uit te wisselen. 

	In de aanloop naar de bijeenkomst van de G-20 landen in Londen van 2
april 2009 is de discussie over transparantie en informatie-uitwisseling
in een stroomversnelling geraakt. Duidelijk werd dat landen die zich
niet wilden committeren aan de internationale standaard, serieus
rekening moesten houden met sanctiemaatregelen (counter measures) vanuit
G-20 landen. Om de voortgang van de implementatie van de standaard
zichtbaar te maken publiceerde de OESO tegelijkertijd een overzicht
waaruit de status op dit punt van in totaal 84 landen kon worden
afgeleid. Dit overzicht werd vervolgens steeds aan de laatste stand van
zaken aangepast waardoor eventuele vooruitgang per land vrijwel direct
zichtbaar werd. In combinatie met de aangekondigde maatregelen leidde
dit niet alleen ertoe dat deze standaard vrijwel direct wereldwijd werd
erkend en onderschreven, maar bovendien leidde dit tot een ongekend
snelle uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen over
ā€˜verdragen tot uitwisseling van belastinginformatie (Tax Information
Exchange Agreements - TIEA’s) en belastingverdragen met een moderne
informatie-uitwisselingsbepaling conform artikel 26 OESO-modelverdrag. 

	Het is dan ook toe te juichen dat verschillende staten al aan de
vooravond van de genoemde G-20 top hebben aangegeven zich ook op het
punt van uitwisseling van (bank)informatie aan de internationaal
overeengekomen standaard te willen conformeren. Dit geldt met name ook
voor landen met een bankgeheim, waaronder Oostenrijk, Luxemburg,
Belgiƫ, Zwitserland en Singapore. Al deze landen hebben aangegeven het
eerder gemaakte voorbehoud bij artikel 26 van het OESO-modelverdrag, en
dan met name het vijfde lid dat ziet op uitwisseling van bankgegevens,
in te trekken en bereid te zijn om op verzoek ook voor
belastingdoeleinden bankinformatie uit te wisselen en bestaande
belastingverdragen op dit punt te herzien. Het op het bankgeheim
gebaseerde verzet tegen ruimere gegevensuitwisseling is hiermee nu dus
doorbroken. 

	Met uitzondering van Belgiƫ stellen deze landen wel een aantal
(aanvullende) voorwaarden om zogenoemde fishing expeditions te
voorkomen, waarbij zonder een concreet aanknopingspunt met betrekking
tot ƩƩn of meerdere belastingplichtigen gegevens worden opgevraagd.
Deze voorwaarden zijn afgeleid van artikel 5 van het uit 2002 daterende
TIEA-model, dat op zijn beurt voor de internationale standaard model
heeft gestaan. In het geval van Oostenrijk zijn deze voorwaarden op
verzoek van Oostenrijk vervat in een Aanvullend Protocol dat behoort bij
het Protocol dat thans tussen Nederland en Oostenrijk is overeengekomen.


	Vooralsnog is dus sprake van uitwisseling ’op verzoek’. Artikel 26
van het OESO-modelverdrag biedt landen in principe echter ook de
mogelijkheid om informatie op automatische basis of spontaan uit te
wisselen, een verplichting is dit evenwel niet. Nederland heeft altijd
onderstreept voorstander te zijn van automatische uitwisseling van
(bank)informatie, omdat daarmee een effectieve uitwisseling van
informatie naar verwachting het best zal zijn gewaarborgd. De
internationale standaard schrijft deze verdergaande vorm van
informatie-uitwisseling evenwel (nog) niet voor, en geen van de hiervoor
genoemde landen is op dit moment bereid om verder gaan dan hetgeen de
internationale standaard (thans) vereist. 

	Vanuit Nederlandse optiek blijft volledige transparantie en
automatische gegevensuitwisseling de (logische) volgende stap.
Desalniettemin is met de huidige internationale standaard (ā€˜op
verzoek’) zondermeer sprake van een belangrijke stap, omdat daarmee op
het gebied van informatie-uitwisseling voor het eerst een level playing
field wordt gecreƫerd dat wereldwijd toepassing vindt. Het is daarom
van groot belang dat op internationaal niveau adequaat erop wordt
toegezien of landen hun afspraken ook nakomen en of er in de praktijk
daadwerkelijk sprake is van een effectieve uitwisseling van informatie.
Het is dan ook positief dat de ministers van Financiƫn van de Groep van
Acht (G-8) tijdens hun bijeenkomst op 13 juni jl. in Lecce (Italiƫ)
aangaven volledig achter het OESO-initiatief te staan om deze zaken ter
hand te nemen in het kader van een uitgebreid Global Forum, het
zogenoemde Global Forum on Transparency and Exchange of Information. In
het Global Forum zullen zowel OESO-lidstaten als niet-lidstaten
samenwerken en een van de eerste opgaven zal zijn om te komen tot een
systeem van peer-reviews waarbij landen elkaar onafhankelijk beoordelen
op het punt van de effectieve implementatie van de standaarden op het
gebied van transparantie en uitwisseling van informatie. Het Global
Forum zal terugrapporteren aan de ministers van financiƫn van de G-20,
dit is een van de uitkomsten van eerder gememoreerde G-20 bijeenkomst in
Londen.

	De totstandkoming van het onderhavige Protocol, met Aanvullend
Protocol, moet worden gezien tegen de hiervoor geschetste achtergrond.
Het implementeert de internationale standaard op het gebied van
informatie-uitwisseling in het bestaande belastingverdrag tussen
Nederland en Oostenrijk. Een van de belangrijkste karakteristieken is
dan ook dat het de uitwisseling van bankgegevens op verzoek voor
belastingdoeleinden mogelijk maakt. Het Protocol en het Aanvullend
Protocol dienen als aanvulling bij het op 1 september 1968 te Wenen tot
stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Republiek Oostenrijk tot het vermijden van dubbele belasting en tot het
voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen
naar het inkomen en naar het vermogen, met Slotprotocol (Trb. 1970,
169), zoals gewijzigd door het op 18 december 1989 te ’s-Gravenhage
ondertekende Protocol (Trb. 1990, 13), het op 26 november 2001 te
’s-Gravenhage ondertekende Protocol (Trb. 2002, 3), alsmede het op 8
oktober 2008 te Wenen ondertekende Protocol (Trb. 2008, 213) (Verdrag
van 1968 met Wijzigingsprotocollen van 1990, 2001 en 2008; hierna:
ā€˜het Verdrag’).

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting. Op langere termijn zullen het Protocol en het Aanvullende
Protocol naar verwachting positieve budgettaire gevolgen hebben voor de
Nederlandse schatkist. Deze zijn op dit ogenblik overigens niet nader te
kwantificeren. Aan beide protocollen zijn voor Nederland geen
administratieve lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met Oostenrijk
door Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de
internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB)
beoogt de benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot
maatregelen voor informatievergaring en tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de binnenlandse bron van de informatie. Er bestaan
in Nederland geen wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen
voor informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Protocol en
het Aanvullende Protocol met Oostenrijk zijn neergelegd.

II. Artikelsgewijze toelichting bij het Protocol

Artikel 1

De huidige bepaling, die ziet op uitwisseling van inlichtingen (artikel
27), wordt geheel vervangen door een nieuwe bepaling. Deze nieuwe
bepaling (hierna: artikel 27) stemt volledig overeen met de
informatie-uitwisselingsbepaling uit het OESO-modelverdrag 2008 en is in
lijn met het Nederlandse verdragsbeleid. Met het in het eerste lid van
artikel 27 gehanteerde criterium dat de gevraagde informatie voor de
belastingheffing (van het verzoekende land) ā€˜voorzienbaar relevant’
is, wordt beoogd om een zo breed mogelijke uitwisseling van informatie
mogelijk te maken, hiertoe kunnen bijvoorbeeld ook inlichtingen behoren
die berusten bij een trust. De bepaling ziet niet alleen op de
belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, maar ook op door
Nederland of Oostenrijk geheven belastingen van elke soort of benaming
(artikel 27, eerste lid, laatste volzin). Het eerste lid van artikel 27
opent voor beide verdragsstaten de mogelijkheid om op verzoek,
automatisch en spontaan informatie uit te wisselen. In lijn met de door
de G-20 gehanteerde ā€˜internationale standaard op het gebied van
informatie-uitwisseling voor belastingdoeleinden’ en op uitdrukkelijk
verzoek van Oostenrijk vindt informatie-uitwisseling in beginsel plaats
via de eerstgenoemde methode: ā€˜op verzoek’. Dit kan tevens worden
afgeleid artikel 3 van het eveneens voorliggende Aanvullend Protocol,
waar wordt opgemerkt dat uit bedoeld artikel 27 weliswaar geen beperking
voortvloeit ten aanzien van de mogelijkheden om op verschillende
manieren informatie uit te wisselen, maar dat het beide Verdragstaten
daarentegen ook niet verplicht om die uitwisseling op automatische of
spontane basis te laten plaatsvinden. Dit laatste op uitdrukkelijk
Oostenrijks verzoek. In het Aanvullend Protocol wordt voorts –
eveneens op uitdrukkelijk Oostenrijks verzoek – vastgelegd aan welke
procedurele vereisten een dergelijk verzoek moet voldoen. Deze vereisten
zijn afgeleid van artikel 5 van het uit 2002 daterende TIEA-model, en
hebben tot doel om zogenoemde fishing expeditions – waarbij zonder een
concreet aanknopingspunt met betrekking tot ƩƩn of meerdere
belastingplichtigen gegevens worden opgevraagd – te voorkomen.

	Het tweede lid van artikel 27 geeft aan hoe de staat die inlichtingen
ontvangt van de andere staat met deze inlichtingen om dient te gaan en
ziet daarmee tevens op de geheimhoudingsverplichting en het gebruik van
de inlichtingen. Zoals het tweede lid bepaalt, dient informatie,
verkregen van een Verdragsluitende staat, alleen ter kennis te worden
gebracht van personen of autoriteiten die in de andere Verdragsluitende
staat betrokken zijn bij de in lid twee vermelde situaties. Onder die
personen of autoriteiten vallen derhalve niet autoriteiten van derde
staten. In het OESO-commentaar bij lid twee van artikel 26
OESO-modelbelastingverdrag (punt 12.2) is nog eens uitdrukkelijk
aangegeven dat informatie, ontvangen door een Verdragsluitende staat,
niet ter kennis mag worden gebracht van een derde staat, tenzij er een
expliciete bepaling in het bilaterale verdrag tussen de Verdragsluitende
staten is opgenomen, die een dergelijke informatieverstrekking toestaat.
Een dergelijke bepaling is in het Verdrag of het Protocol niet
opgenomen. Het TIEA-modelverdrag kent een vergelijkbare uitwerking:
zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de bevoegde
autoriteiten van de aangezochte staat mag de van die staat verkregen
informatie niet worden verstrekt aan de derde staat (artikel 8, laatste
zin).

	De algemene grenzen van de verplichting tot de uitwisseling van
inlichtingen (de weigeringsgronden) zijn neergelegd in het derde lid van
artikel 27. 

	Het vierde lid van artikel 27 bepaalt dat de verdragsstaat waaraan
inlichtingen worden gevraagd, zijn nationale informatievergarende
maatregelen dient in te zetten, ook al heeft die staat die inlichtingen
niet nodig voor de eigen belastingheffing. Wel blijven de gronden voor
weigering van inlichtingen, zoals vermeld in het derde lid van artikel
27, van toepassing.

	In het vijfde lid van artikel 27 is bepaald dat het enkele feit dat
informatie in het bezit is van bijvoorbeeld een bank, een financiƫle
instelling of een zaakwaarnemer, geen reden mag zijn voor een
verdragsluitende staat om de informatie niet te verstrekken aan de staat
die om de informatie heeft verzocht. 

Artikel 2

Oostenrijk is bereid om op verzoek bancaire gegevens voor
belastingdoeleinden uit te wisselen. Artikel IV (ad artikel 27) van het
Slotprotocol, ondertekend te Wenen op 1 september 1968, kan zodoende
komen te vervallen. 

Artikel 3

Dit artikel regelt de inwerkingtreding. Voorts wordt daarin aangegeven
dat een verzoek om informatie kan worden ingediend op of na de datum van
inwerkingtreding en dat dit verzoek betrekking kan hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na 1 januari 2010. Dit geldt ook
voor een verzoek om informatie in verband met de inkomensafhankelijke
regelingen. Het artikel bevat geen specifieke regeling voor belastingen
die geen belastingtijdvak kennen, er kan echter vanuit worden gegaan dat
met het onderhavige Protocol in ieder geval informatie kan worden
opgevraagd die valt toe te rekenen aan een tijdstip op of na de datum
van inwerkingtreding. 

III. Artikelsgewijze toelichting bij het Aanvullend Protocol

Artikel 1 (Ad artikel 27)

Op uitdrukkelijk verzoek van Oostenrijk is in de onderhavige bepaling
vastgelegd aan welke procedurele vereisten een verzoek om informatie
moet voldoen. Deze vereisten zijn afgeleid van artikel 5 van het uit
2002 daterende TIEA-model, en hebben tot doel om zogenoemde fishing
expeditions – waarbij zonder een concreet aanknopingspunt voor grote
aantallen belastingplichtigen gegevens worden opgevraagd – te
voorkomen. 

Artikel 2

De inhoud van deze bepaling is ontleend aan het OESO commentaar op
artikel 5 van het TIEA-model en is op verzoek van Nederland opgenomen.
De bepaling onderstreept dat de procedurele vereisten die zijn opgenomen
in artikel 1 weliswaar belangrijk zijn in verband met het voorkomen van
fishing expeditions, maar dat deze vereisten desalniettemin soepel
geĆÆnterpreteerd dienen te worden om een effectieve uitwisseling van
informatie niet te dwarsbomen.

Artikel 4

Deze bepaling is op verzoek van Nederland opgenomen. Het breidt de
informatie-uitwisseling uit tot de Nederlandse inkomensgerelateerde
regelingen, waarvan de handhaving is opgedragen aan de Nederlandse
belastingdienst. Hierdoor mag rechtstreeks informatie worden opgevraagd
en worden aangewend voor de toepassing van deze inkomensgerelateerde
regelingen, ook al is deze informatie niet relevant voor de
belastingheffing. 

IV. Koninkrijkspositie

Voor wat het Koninkrijk betreft, zullen het onderhavige Protocol en het
Aanvullende Protocol, evenals het Verdrag, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Financiƫn,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Te weten:

a) Artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Dit is de basis voor de
informatie-uitwisselingbepaling die kan worden opgenomen in een
bilateraal belastingverdrag. Naast informatie-uitwisseling op verzoek
biedt artikel 26 ook de mogelijkheid om informatie op automatische basis
of spontaan uit te wisselen.; OESO-modelverdrag van 17 juli 2008, OECD
Model tax convention on income and capital, Parijs: OESO 2008

b) De zogenoemde ā€˜Tax Information Exchange Agreement’ (TIEA), die is
gebaseerd op de OECD, Model Agreement on exchange of information on tax
matters, dat samen met een aantal niet-OESO lidstaten, waaronder
verschillende belastingparadijzen, is ontwikkeld
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf  

c) Het multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand
in belastingzaken van 25 januari 1988 (Convention on mutual
administrative assistance in tax matters), dat tot stand is gekomen
onder auspiciƫn van de OESO en de Raad van Europa (WABB-verdrag, Trb.
1991, 4).

 In het overzicht wordt een onderscheid gemaakt tussen landen die
respectievelijk de normen naleven (in de wandelgang wel genoemd de
ā€˜witte lijst’), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet
aannemelijk maken dat zij de normen naleven (ā€˜grijze lijst’) en
non-coƶperatieve landen (ā€˜zwarte lijst’). De witte lijst wordt
gevormd door landen die ten minste twaalf overeenkomsten hebben gesloten
die voorzien in informatie-uitwisseling conform de internationale
standaard. 

 Overigens zal Belgiƫ zich vanaf 1 januari 2010 tevens committeren aan
de Europese Spaartegoedenrichtlijn waardoor bancaire informatie vanaf
die datum op automatische basis zal worden uitgewisseld.

 Automatische uitwisseling vindt nu bijvoorbeeld al plaats tussen de
meeste EU-lidstaten in het kader van de spaartegoedenrichtlijn.

 Met uitzondering van Belgiƫ dat zich vanaf 1 januari 2010 tevens
committeert aan de Europese Spaartegoedenrichtlijn waardoor bancaire
informatie vanaf die datum op automatische basis zal worden
uitgewisseld.

 Zoals bijvoorbeeld vermeld in de Algemene Wet Inkomensafhankelijke
regelingen (Stb. 2005, 344). 

  PAGE  7