[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D17069, datum: 2010-04-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen (herzien); Straatsburg, 27 november 2008 (2010D17067)

Preview document (🔗 origineel)


Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen (herzien); Straatsburg, 

27 november 2008 (Trb. 2009, 141)

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het op 24 april 1967 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag
inzake de adoptie van kinderen (Europees Adoptieverdrag van 1967) van de
Raad van Europa is verouderd en sluit niet langer aan bij de
adoptiepraktijk en de regelgeving van de lidstaten inzake adoptie.
Daarnaast zijn enkele bepalingen van het Europees Adoptieverdrag van
1967 in strijd met de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten
van de mens. Dit verdrag is door 18 lidstaten geratificeerd, 3 lidstaten
hebben het alleen ondertekend. Het Koninkrijk der Nederlanden is geen
partij bij dit verdrag. Tijdens de 77ste bijeenkomst van het Europese
Comité voor Juridische Samenwerking (CDCJ) in mei 2002 is besloten om
het Comité van Deskundigen inzake Familierecht 

(CJ-FA) te verzoeken om een herziening van het Europees Adoptieverdrag
van 1967 voor te bereiden. Een werkgroep van het CJ-FA is ingesteld en
heeft in 2006 een concepttekst voor een herzien Europees Verdrag inzake
de adoptie van kinderen opgesteld met een toelichtend rapport. De
definitieve tekst van het verdrag is tijdens de 118de bijeenkomst van
het Comité van Ministers van de Raad van Europa vastgesteld en staat
sindsdien open voor ondertekening. 

Het verdrag is inmiddels ondertekend voor de volgende staten: Armenië,
België, Denemarken, Finland, IJsland, Montenegro, Noorwegen, Oekraïne,
Roemenië, Servië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Het verdrag is
nog niet in werking getreden.

Het op 27 november 2008 te Straatsburg tot stand gekomen herziene
Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen (Trb. 2009, 141)
(hierna: het verdrag) is bedoeld om het Europees Adoptieverdrag van 1967
te vervangen en een wezenlijke aanvulling te vormen op het op 29 mei
1993 te Den Haag tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van
kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie


(Trb. 1993, 197) (Haags Adoptieverdrag). Het Koninkrijk is, voor
Nederland, partij bij het Haags Adoptieverdrag. Laatstgenoemd verdrag
ziet enkel op internationale adoptie. Het verdrag beoogt derhalve
waarborgen vast te leggen om te verzekeren dat adopties die niet onder
het Haags Adoptieverdrag vallen eveneens op zodanige wijze plaatsvinden
dat deze in het belang van het kind zijn, zodat het kan opgroeien in een
stabiel gezins-verband. Dit uitgangspunt voor adoptie is opgenomen in
artikel 4 van het verdrag.

Het verdrag biedt in afwijking van het Europees Adoptieverdrag van 1967
ook aan paren die niet gehuwd zijn maar een geregistreerd partnerschap
zijn aangegaan en aan paren van hetzelfde geslacht de mogelijkheid om
gezamenlijk een kind te adopteren. In Nederland bestaat deze
mogelijkheid al, maar in veel andere van de 47 lidstaten van de Raad van
Europa nog niet. Hoewel het Nederlandse adoptierecht op één nader te
noemen punt na in overeenstemming is met het verdrag en in een aantal
opzichten verder gaat, is het niettemin wenselijk dat ons land partij
wordt bij het verdrag. In het bijzonder omdat met bekrachtiging van het
verdrag een wenselijk, positief signaal aan andere lidstaten kan worden
gegeven om adoptie ook mogelijk te maken voor anderen dan gehuwde
heteroparen. 

De inhoud van het verdrag wijkt niet af van de geldende
adoptieregelgeving en praktijk in Nederland. De goedkeuring van het
verdrag zal slechts een geringe wijziging van de wet, te weten artikel
17b, tweede lid, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie
(Wobka), tot gevolg hebben. De in dit artikel genoemde bewaartermijn van
het adoptiedossier van ten minste dertig jaren na de binnenkomst van het
kind in Nederland dient te worden verlengd tot ten minste vijftig jaren
na het definitief worden van de adoptie (artikel 22, vijfde lid, van het
verdrag). Deze wijziging van artikel 17b, tweede lid, Wobka wordt
meegenomen bij het thans in voorbereiding zijnde wetsvoorstel tot
wijziging van de Wobka.De vergunninghouders is verzocht om in
afwachting van de totstandkoming van de wetswijziging alvast te handelen
alsof deze verdragsverplichting voor hen reeds geldt.

Koninkrijkspositie

Het verdrag kan blijkens artikel 26 worden uitgebreid tot de Nederlandse
Antillen en Aruba. De regering van de Nederlandse Antillen en de
regering van Aruba beraden zich nog over de wenselijkheid van
medegelding van het verdrag voor hun land. Teneinde het mogelijk te
maken dat, wanneer de regeringen van de Nederlandse Antillen en van
Aruba medegelding wenselijk zullen achten en hebben voorzien in
eventuele uitvoeringswetgeving, die medegelding direct tot stand wordt
gebracht, wordt thans de goedkeuring van het verdrag voor het gehele
Koninkrijk gevraagd.

Artikelsgewijze toelichting

Het verdrag bestaat uit drie delen. Het eerste deel (artikelen 1 en 2)
betreft de reikwijdte van het verdrag en de opdracht aan staten die
partij zijn tot het treffen van maatregelen opdat de regelgeving met het
verdrag in overeenstemming is. 

Het tweede deel betreft de algemene beginselen, welke zijn opgenomen in
de artikelen 3 tot en met 22. Het derde deel van het verdrag betreft de
gebruikelijke slotbepalingen, opgenomen in de artikelen 23 tot en met
30. 

Artikel 1 en 2

Artikel 1 geeft aan dat het verdrag alleen van toepassing is op adopties
van minderjarigen; personen die ten tijde van het verzoek tot adoptie de
leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt en evenmin gehuwd zijn of
gehuwd zijn geweest of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of
geregistreerd zijn geweest. Het verdrag geeft alleen regels voor
adopties die een blijvende ouder/kindrelatie tot stand brengen. In
artikel 2 is bepaald dat de staten die partij zijn bij het verdrag hun
regelgeving, voor zover nodig, in overeenstemming dienen te brengen met
de bepalingen van het verdrag. 

Artikel 3 tot en met 6

De artikelen 3 tot en met 5 zien op de totstandkoming van adoptie.
Artikel 3 bepaalt dat een adoptie slechts geldig tot stand komt indien
daarvoor toestemming van een rechtbank of administratieve autoriteit is
verkregen. In artikel 4 wordt verder bepaald dat de bevoegde autoriteit
slechts toestemming mag geven voor adoptie als haar is gebleken dat het
belang van het kind met adoptie het beste is gediend. In ieder geval
dient bijzondere aandacht te worden gegeven aan het belang van het kind
bij een stabiele en harmonieuze leefomgeving. Daarnaast wordt in artikel
5 aangegeven dat adoptie niet is toegestaan tenzij toestemming voor de
adoptie is gegeven door ten minste de ouders, of in geval van hun
afwezigheid door een persoon of instantie die is gerechtigd toestemming
te geven in hun plaats; voorts door het kind dat geacht kan worden in
staat te zijn tot een voldoende waardering van zijn belangen ter zake en
voorts, ingeval één persoon adopteert, door de echtgenoot of
geregistreerd partner van de adoptiefouder. Hoe deze toestemming dient
te worden gegeven, de geldigheid van de toestemming en wanneer bij wijze
van uitzondering toch geen toestemming verkregen hoeft te worden, wordt
verder uitgewerkt in het tweede tot en met het zesde lid van artikel 5.
Opmerking verdient dat het hierbij om een ‘informed consent’ oftewel
een toestemming die op basis van voldoende informatie tot stand is
gekomen, gaat. In artikel 6 wordt voorts nog bepaald dat indien de
toestemming van een kind op grond van artikel 5, eerste en derde lid,
niet vereist is, met het kind wel dient te worden overlegd en met zijn
opvattingen en wensen rekening moet worden gehouden. Overleg met het
kind mag slechts achterwege gelaten worden, indien dit kennelijk in
strijd is met zijn belangen.

Artikel 7 en 9

De artikelen 7 en 9 stellen eisen aan de persoon van de adoptiefouder.
In artikel 7 wordt aangegeven dat een kind geadopteerd kan worden door
heteroparen die gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn
aangegaan of door één persoon. In het tweede lid van dit artikel is
voorts bepaald dat het staten vrij staat om de reikwijdte van dit
verdrag uit te breiden naar stellen van hetzelfde geslacht alsook tot
paren (zowel hetero als homo) die samenleven in een duurzame relatie. In
Nederland kunnen echtgenoten, ongeacht hun geslacht, op grond van
artikel 1 van de Wobka gezamenlijk een buitenlands kind adopteren.
Nederland zal daarom een verklaring afleggen als bedoeld in artikel 30,
onderdeel e, waaruit blijkt dat het de reikwijdte van dit verdrag zal
uitbreiden tot paren van hetzelfde geslacht die met elkaar gehuwd zijn.
In artikel 9 is vervolgens een bepaling betreffende de minimumleeftijd
van de adoptiefouder opgenomen. De minimumleeftijd mag niet lager zijn
dan 18 jaar en niet hoger dan 30 jaar, behoudens uitzonderlijke
omstandigheden. Een maximumleeftijd wordt door het verdrag niet
voorgeschreven. In artikel 9 is ook een leeftijdsverschil voorgeschreven
van ten minste 16 jaar. Evenals aan het vereiste van een minimumleeftijd
kan ook hieraan evenwel in het belang van het kind worden voorbijgegaan.


Artikel 8

In artikel 8 zijn de uitzonderingen op de hoofdregel dat een kind niet
voor een tweede keer mag worden geadopteerd, opgenomen. Het uitgangspunt
bij deze bepaling is dat een kind slechts tot één adoptiefgezin kan
behoren en dat het ouderlijk gezag over een kind slechts door één
adoptiefgezin kan worden uitgeoefend. 

Artikel 10 

Deze bepaling betreft een verplichting voor de bevoegde autoriteit om,
alvorens de adoptie toe te staan alle noodzakelijke informatie op te
vragen en onderzoek te doen met betrekking tot de persoon van de
adoptiefouder, het kind en zijn oorspronkelijke ouders teneinde na te
gaan of de adoptie in het belang van het kind is. Tevens wordt specifiek
aangegeven waarop dit onderzoek betrekking moet hebben en wie zulk
onderzoek met uitsluiting van anderen zou mogen verrichten.   

Artikel 11

Het belangrijkste gevolg van adoptie is dat het kind door de adoptie een
volwaardig lid van het gezin wordt van de adoptiefouders en daarmee
dezelfde rechten en verplichtingen jegens de adoptiefouders verkrijgt
als een kind dat door geboorte hun kind is. De adoptiefouders krijgen
door de adoptie het ouderlijk gezag over het kind en de
familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn biologische
ouders en verdere familie worden hierdoor beëindigd. In het vierde lid
is echter de mogelijkheid gegeven voor lidstaten om andere vormen van
adoptie toe te staan, die minder vergaande gevolgen hebben voor
bijvoorbeeld het verbreken van de familieband (‘zwakke adoptie’). In
Nederland vindt geen zwakke adoptie plaats. Buitenlandse zwakke adopties
worden evenwel in Nederland erkend. In de meeste gevallen wordt nadat
een geadopteerd kind in Nederland komt wonen, de zwakke adoptie omgezet
in een sterke adoptie. 

Artikel 12

De staten die partij zijn bij dit verdrag dienen voor een kind dat is
geadopteerd door een onderdaan te hebben geregeld dat het de
nationaliteit van hun staat kan verkrijgen. Een kind kan door adoptie
alleen zijn oorspronkelijke nationaliteit verliezen indien hij in het
bezit is van een andere nationaliteit of deze door de adoptie verkrijgt.
De regeling is opgenomen om te vermijden dat een kind door zijn adoptie
staatloos wordt.

Artikel 13

In dit artikel is bepaald dat het aantal kinderen dat geadopteerd kan
worden door een adoptiefouder niet mag worden beperkt bij wet. In het
tweede lid is voorts bepaald dat een persoon die kinderen heeft of kan
krijgen bij wet niet mag worden uitgesloten van de mogelijkheid om een
kind te adopteren.

Artikel 14

Herroeping of vernietiging van een adoptie kan enkel geschieden op
zwaarwegende, door de wet bepaalde gronden voordat het kind meerderjarig
is. Een verzoek tot vernietiging dient te worden gedaan binnen de
termijn zoals door de wet is voorgeschreven. Een herroeping of
nietigverklaring kunnen alleen plaatsvinden door een beslissing van de
bevoegde autoriteit, waarbij het belang van het kind altijd de
voornaamste afweging is. Uitgangspunt is ook dat herroeping van een
adoptie in beginsel niet voor de meerderjarigheid mogelijk is.

Artikel 15

Een staat zal, indien een verzoek tot informatie wordt gedaan in verband
met een onderzoek onder de artikelen 4 en 10 van dit verdrag met
betrekking tot een onderdaan, ernaar dienen te streven deze informatie
zo spoedig mogelijk te geven. Elke staat zal een nationale autoriteit
aanwijzen aan wie zulke verzoeken om informatie kunnen worden gericht.
Voor Nederland zal dat het Ministerie van Justitie zijn. Het Ministerie
van Justitie is in Nederland op grond van het Haags Adoptieverdrag reeds
als Centrale Autoriteit aangewezen, die op grond van artikel 9 van dat
verdrag verplicht is informatie uit te wisselen en samen te werken met
autoriteiten van andere lidstaten voor het tot stand brengen van een
adoptie. De informatie kan derhalve op verzoek van een lidstaat onder
artikel 15 van het verdrag ook worden uitgewisseld.

Artikel 16

Een adoptieprocedure zal in voorkomende gevallen kunnen worden
aangehouden, indien een gerechtelijke procedure tot vaststelling van het
vaderschap loopt of aanhangig is gemaakt. De bevoegde autoriteiten
zullen met de behandeling van die procedures de benodigde spoed
betrachten. 

Artikel 17 

Artikel 17 behelst hetzelfde verbod op ongerechtvaardigd financieel of
ander voordeel als bedoeld in artikel 32 van het meergenoemde Haags
Adoptieverdrag. 

Artikel 18

Het verdrag bevat minimumeisen inzake de harmonisering van het
materiële adoptierecht om de belangen van het kind veilig te stellen.
Volledige harmonisatie is niet beoogd. Artikel 18 maakt het mogelijk dat
lidstaten regelingen mogen hanteren die gunstiger zijn voor het
adoptiefkind. 

Artikel 19

Dit artikel houdt rekening met de bepaling die enkele staten hebben
opgenomen in hun adoptieregelgeving dat een verplichte proefperiode
dient plaats te vinden voordat adoptie wordt toegestaan. Ook hierbij is
expliciet bepaald dat het belang van het kind de voornaamste overweging
dient te zijn. 

Artikel 20 en 21

In artikel 20 wordt rekening gehouden met het feit dat in de meeste
staten adopties tot stand komen met de hulp van bemiddelingsbureaus of
andere organisaties. Het belang dat deze organisaties de juiste
informatie ter beschikking wordt gesteld en op hen toezicht wordt
uitgeoefend, wordt benadrukt. Artikel 21 bepaalt dat lidstaten ervoor
zorg dienen te dragen dat maatschappelijk werkers die zich bezig houden
met adoptie, voldoende training ontvangen betreffende de sociale en
juridische aspecten van adoptie. Hierbij is het bepaalde in artikel 10,
derde lid, van het verdrag relevant.

Artikel 22

Het recht op toegang en openbaarmaking van informatie is in dit artikel
geregeld. Het derde lid van dit artikel onderstreept het recht van een
kind op informatie over zijn afkomst. Dit is geen absoluut recht. De
bevoegde autoriteiten dienen bij het openbaren van deze informatie een
afweging te maken tussen het recht van een kind om te weten waar hij
vandaan komt en het belang van de ouders om anoniem te blijven. In het
vijfde lid van dit artikel is bepaald dat alle relevante informatie
betreffende de adoptie dient te worden bewaard gedurende vijftig jaren
vanaf het moment dat de adoptie definitief is geworden. Als gezegd, de
Wobka zal aan deze bepaling dienen te worden aangepast. De overige leden
van dit artikel strekken ertoe een oplossing te bieden in het geval zich
problemen voordoen in de situatie dat de biologische ouders weten wie de
adoptiefouders zijn en ter zake van de openbaarheid van procedures en
gegevens betreffende adoptie. 

Artikelen 23 tot en met 30

Deze artikelen bevatten de gebruikelijke slotbepalingen inzake
bekrachtiging, aanvaarding en goedkeuring. Artikel 24 geeft aan dat het
verdrag in werking treedt wanneer drie lidstaten het verdrag hebben
bekrachtigd. Op 1 december 2009 hebben 13 lidstaten, waaronder het
Koninkrijk, het verdrag ondertekend, maar heeft nog geen staat het
bekrachtigd. Het verdrag is derhalve nog niet in werking getreden.
Artikel 27 bepaalt dat in beginsel geen voorbehouden mogen worden
gemaakt door de lidstaten, met uitzondering van artikel 5, eerste lid,
onderdeel b (toestemming van het kind), artikel 7, eerste lid, onderdeel
a, onder ii en onderdeel b (adoptie door paren met een geregistreerd
partnerschap of éénouderadoptie) en artikel 22, derde lid (recht van
een kind op informatie terzake de identiteit van de biologische ouders).
Een voorbehoud is voor wat betreft ons land niet nodig. 

De Minister van Justitie,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 PAGE   5 

 PAGE   1 

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar
gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid
jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State)

 PAGE   5