[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beantwoording vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken inzake bestrijding kinderarbeid en het recht op onderwijs

Bijlage

Nummer: 2010D18105, datum: 2010-04-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verslag van een schriftelijk overleg inzake bestrijding kinderarbeid en het recht op onderwijs (2010D18104)

Preview document (🔗 origineel)


Beantwoording van de vragen

Kinderarbeid en gezinsinkomen

De leden van de CDA-fractie vragen naar de strategie om bij een verbod
op kinderarbeid te zorgen voor een alternatief voor het gezinsinkomen,
zodat kinderen naar school kunnen gaan. Kinderarbeid verbieden zou
anders geen oplossing zijn.

Het (wettelijk) verbieden van kinderarbeid vloeit voort uit de
ILO-Conventies over kinderarbeid en is tevens onderdeel van de oplossing
van het probleem van kinderarbeid. Het verbieden van kinderarbeid moet
deel uitmaken van een integrale strategie die korte termijn- en lange
termijnoorzaken tegelijkertijd aanpakt. Armoedebestrijding (waaronder
inkomensgenererende activiteiten) is een van de essentiële componenten,
naast investeren in goed, relevant en betaalbaar onderwijs en het
stimuleren van implementatie van de ILO-normen, onder meer door
politieke dialoog,  maatschappelijk verantwoord ondernemen en
handelsmaatregelen.

Activiteiten op het gebied van armoedebestrijding in dit soort situaties
worden in het algemeen ondernomen door multilaterale organisaties (ILO,
Wereldbank, UNDP, UNICEF en WPF) alsmede lokale maatschappelijke
organisaties en financiële instellingen (microkredieten). Verder is de
bestrijding van kinderarbeid één van de thematische prioriteiten onder
het lopende partnerschapsprogramma met ILO. 

Binnen de ILO vindt momenteel een discussie plaats over de wenselijkheid
om een social protection floor, - een minimumpakket aan sociale
beschermingsmaatregelen - te ontwikkelen, dat is afgestemd op de
specifieke situatie per land. In april 2009 heeft de United Nations
System Chief Executive Board for Coordination zijn steun uitgesproken
voor een social protection floor als onderdeel van een uitgebreide
strategie voor de bestrijding van de economische crisis. Het onderwerp
‘sociale zekerheid’ staat geagendeerd voor de Internationale
Arbeidsconferentie van 2011. 

Een onderdeel van zo’n pakket is het bieden van inkomenszekerheid voor
gezinnen, onder meer in de vorm van kind- en gezinsbijslagen en toegang
tot de gezondheidszorg. Eén van de beleidsdoelen is het terugdringen
van kinderarbeid. Bij de ontwikkeling ervan wordt gebruik gemaakt van de
goede ervaringen die een aantal landen al heeft opgedaan –
bijvoorbeeld met de zogenoemde conditional cash tranfers. Dat zijn
uitkeringen  die worden verstrekt op voorwaarde dat de ouders hun
kinderen onderwijs laten volgen en hen laten deelnemen aan
gezondheidsprogramma’s. Deze programma’s komen oorspronkelijk uit
Zuid-Amerika en worden nu gekopieerd door andere ontwikkelingslanden.
Deze programma’s kunnen een goede bijdrage leveren aan het
terugdringen van kinderarbeid, zoals het Braziliaanse programma Bolsa
Familia. In andere landen werkt dit nog niet en zijn aanvullende
maatregelen nodig om het voor ouders aantrekkelijker maken hun kinderen
naar school te sturen, zoals het bijdragen in de kosten van boeken of
het verstrekken van schoolmaaltijden,  hetgeen kostenbesparend voor die
gezinnen is. 

In het kader van onderwijssamenwerking wordt het verstrekken van
schoolmaaltijden aan basisschoolkinderen gestimuleerd. In de
taakverdeling tussen donoren is het Wereld Voedsel Programma (WFP) de
grootste speler in schoolvoeding met een groot aantal programma’s. De
ervaring hiermee leert dat meer kinderen naar school gaan en op school
blijven (vooral meisjes), en dat zij fitter zijn en beter presteren. Het
Education for All/Fast Track Initiative  voor onderwijs (FTI) heeft
tijdens zijn Partnership Meeting voor donoren en partnerlanden van april
2009 experts adviezen laten geven over het bereiken van moeilijk
bereikbare groepen door middel van het ontwikkelen van nationaal beleid
voor schoolvoeding en het opzetten van programma’s.

Enkele voorbeelden van programma’s:

In Bangladesh profiteren 550.000 basisschoolkinderen van een
schoolvoedingsprogramma, gefinancierd door WFP (Food for Education,
2007-2010). De eerste ervaringen laten zien dat het schoolbezoek
hierdoor toeneemt en het aantal uitvallers afneemt;

In Jemen hebben de ministeries van Onderwijs en Gezondheid gezamenlijk
een ‘School Health Nutrition Programme’ opgezet,  waarvan de
uitvoering mede mogelijk is gemaakt door onderwijsfinanciering vanuit
het FTI.

In Ghana is een proef gedaan met het ‘Ghana School feeding Programme
(GSFP)’, waarbij behalve Ghanese ministeries, Afrikaanse organisaties,
het WFP en andere donororganisaties en –landen (waaronder Nederland)
betrokken waren. Deelname aan het onderwijs en de frequentie van
schoolbezoek op de deelnemende scholen lagen beduidend hoger dan op
andere scholen.

Koppeling bestrijding kinderarbeid aan onderwijssteun 

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie over het
direct koppelen van de bestrijding van kinderarbeid aan onderwijssteun
via het Education for All/Fast Track initiative (EFA/FTI) moet worden
vastgesteld dat de bestrijding van kinderarbeid niet één op één is
te koppelen aan onderwijssteun via het EFA/FTI. FTI verstrekt
ontwikkelingslanden financiering voor hun onderwijsplannen, die moeten
voldoen aan een groot aantal richtlijnen (FTI Indicative Framework), die
echter niet in detail (kunnen) ingaan op afzonderlijke doelgroepen. Het
FTI-partnerschap is gebaseerd op samenwerking tussen donororganisaties
en -landen en partnerlanden op nationaal niveau, waar ook de
beleidsdialoog plaatsvindt. FTI (het secretariaat)  reikt zowel donoren
als partnerlanden tijdens de reguliere  partnerschapvergaderingen
suggesties en instrumenten aan om de bestrijding en voorkoming van
kinderarbeid ter hand te nemen. Zo is op de FTI-partnerschapvergadering
van april 2009 een speciale bijeenkomst gehouden over ‘Policy
interventions for getting child labourers into school’. Hier
passeerden mogelijke beleidsmaatregelen, acties en programma’s zoals
microfinanciering de revue. 

Het daadwerkelijk ontwikkelen van beleid en actie dient in de landen
zelf te gebeuren, onder verantwoordelijkheid van de eigen overheid,
waarbij donoren kunnen aandringen op het  integreren van kinderarbeid in
de nationale onderwijsplannen. De ILO doet samen met de Wereldbank en
UNICEF in een aantal landen onderzoek naar ‘best practices’.

Een onderzoek in drie landen die FTI-financiering ontvangen heeft
uitgewezen dat er sinds het begin van het decennium vooruitgang is
geboekt op het gebied van schoolpresentie en het voltooien van het
basisonderwijs. In Gambia en Vietnam nam het percentage kinderarbeiders
af, in Niger bleef het gelijk. Wel is het aantal uren dat kinderen per
dag werken afgenomen in alle drie de landen; in Gambia werd dat
gehalveerd. De mate waarin kinderarbeid afnam en het schoolbezoek toenam
varieert in de landen al naar gelang de inkomens per huishouden, de
gendersituatie en de mate van verstedelijking.

Samenwerkingsprogramma’s met de ILO

De CDA-fractie vraagt voorts naar de samenwerkingsprogramma’s met de
ILO op het gebied van onderwijs en in welke landen deze samenwerking
plaatsheeft.

ILO/IPEC (International Programme on the Elimination of Child Labour)
voert in verschillende landen programma’s uit waarin de bestrijding
van kinderarbeid wordt gekoppeld aan onderwijs, bijvoorbeeld in Zambia,
Bangladesh en Indonesië. 

In het kader van het lopende partnerschapprogramma met ILO (2006-2010)
wordt een financiële bijdrage van € 32 miljoen verleend. Het
programma begon in 2006 en loopt in april 2010 af. Centraal in het
partnerschap programma staat de ondersteuning van de Decent Work Agenda
via de Decent Work Programma’s in 10 geselecteerde landen. Invulling
van het partnerschapprogramma was vraaggestuurd met inachtneming van een
aantal in het partnershipprogramma geïdentificeerde aandachtsthema’s,
waaronder de strijd tegen kinderarbeid. 

ILO heeft bij de aanvang in 2006/2007, binnen de overeengekomen kaders
en in overleg met de nationale overheden en sociale partners, invulling
gegeven aan het partnerschapprogramma. Dit heeft geleid tot Nederlandse
steun aan de strijd tegen kinderarbeid in Ethiopië (katoen en
vuilverwerkingsindustrie, informele sector), Pakistan (informele sector)
en de Pacific  (jeugdwerkgelegenheid in 5 eilandstaten). De
programma’s in deze landen hebben bijgedragen aan
capaciteitsversterking van overheidsorganisaties, verhoging van de
bewustwording bij beleidsmakers en sociale partners over specifieke
aspecten die samenhangen met  kinderarbeidproblematiek en ondersteuning
bij de formulering van nationale beleidskaders en regelgeving. Ook
levert het partnerschapprogramma een bijdrage aan het ILO/Better Work
programma dat gericht is op de naleving van fundamentele arbeidsnormen
op de werkvloer, waaronder het verbod op kinderarbeid. 

Het lopende partnerschapprogramma is vooral gericht op de groep van
‘minst ontwikkelde landen’ en  verleent steun aan Bolivia,
Ethiopië, Indonesië, Jemen, Kirgizië en Azerbeidjan, Kameroen,
Liberia, Mozambique, Nepal, Pakistan, en de Pacific (regionaal).
Nederland is met de ILO in gesprek  over een mogelijke financiële
bijdrage aan specifieke kinderarbeidgerelateerde onderwijsprogramma’s.


In twee onderwijspartnerlanden, waar kinderarbeid op uitgebreide schaal
voorkomt - Indonesië en Bangladesh - zijn in het kader van de
bilaterale samenwerking op het gebied van onderwijs overeenkomsten
gesloten met ILO/IPEC :

De Nederlandse ambassade in Dhaka heeft in de periode 2001-2006 het
ILO/IPEC programma ‘Prevention and Elimination of Selected Worst Forms
of Child Labour in the Informal Economy of Dhaka City’ gesteund. Uit
rapportages blijkt dat met dit programma in die periode 30.000 kinderen
aan kinderarbeid zijn onttrokken, van kwalitatief goed onderwijs
voorzien, en hun ouders/voogden mogelijkheden voor alternatieve
inkomsten (zoals microkredieten) is geboden. Dit programma is de
grootste component van een breder, door de ILO gecoördineerd
Multi-donor programma ter bestrijding van kinderarbeid. Begin 2007 is
een vervolgovereenkomst met de ILO getekend met een Nederlandse bijdrage
van US $ 10 miljoen voor een periode van vijf jaar.

In Indonesië  ondersteunt Nederland het ‘Education and Skills
Training project  (2006-2010, US 24 miljoen), dat wordt uitgevoerd in
vijf provincies in het oosten van Indonesië:  Maluku, NTT,  West Papua,
Zuid Sulawesi en Atjeh. Het doel is: kinderarbeid bestrijden/voorkomen
en jongeren beter voorbereiden op toetreding tot de arbeidsmarkt. In
samenwerking met onderwijsinstanties op nationaal en provinciaal niveau
zijn brede onderwijsprogramma’s ontwikkeld om jongeren terug naar
school te krijgen, een beroep te leren en hen te begeleiden bij
sollicitaties en het opzetten van eigen bedrijfjes. Dit gebeurt in
Gemeenschapsonderwijscentra, die speciaal op deze jongeren gerichte
leerprogramma’s en buitenschoolse activiteiten bieden. Voorts worden
2.000 leerkrachten opgeleid voor het lesgeven op scholen in afgelegen
gebieden die basisonderwijs plus overbruggingsonderwijs naar verdere
opleiding bieden.

In de overige onderwijspartnerlanden wordt niet deelgenomen aan 
ILO-programma’s. De opbouw van het onderwijsstelsel wordt in die
landen gesteund via financiële bijdragen aan de onderwijsbegroting,
samen met andere donoren. De inrichting van het onderwijs en de wijze
waarop invulling wordt gegeven aan MDG2 en de Education for All-agenda
zijn onderwerp van discussie in de beleidsdialoog die per land wordt
gevoerd tussen de donoren en de overheid. In een aantal gevallen maakt
de ILO hier ook deel van uit. Daarbinnen kan ook het onderwerp
kinderarbeid worden aangekaart.

ILO-programma’s vakbonden

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie naar
ILO-programma’s die vakbonden betrekken bij de strijd tegen
kinderarbeid kan het volgende worden gemeld.  

Via het ILO/ IPEC programma en het ILO Bureau for Workers Activities
(ACTRAV) wordt ondersteuning geboden ten behoeve van de mobilisatie en
capaciteitsopbouw van lokale vakbonden voor de strijd tegen
kinderarbeid. De aandacht gaat met name uit naar kinderarbeid in de
informele sector en in de landbouwsector. Typische voorbeeldlanden voor
IPEC- en ACTRAV-activiteiten zijn India en Brazilië. In India helpt het
IPEC-programma werknemers in de informele sector om zich te verenigen
met het doel om kinderarbeid tegen te gaan. Via de weg van de sociale
dialoog worden werkgevers ertoe bewogen geen kinderen in dienst te
nemen. Vakbonden zijn actief om kinderen te stimuleren onderwijs te
volgen. Met een groot aantal werkgevers in de productieve sector, met
grootgrondbezitters en met kleine boerenfederaties zijn afspraken
gemaakt ter voorkoming en bestrijding van kinderarbeid. In Brazilië
spelen vakbonden een centrale rol in het overleg met werkgevers en
overheden bij de formulering en uitvoering van beleid voor de
bestrijding van kinderarbeid. ILO heeft samen met de vakbonden
programma’s ontwikkeld om bewustwording te vergroten van  de
verschillende aspecten die met kinderarbeid samenhangen, studies
uitgevoerd, trainingsprogramma’s ontwikkeld en tripartiete
consultaties over deze problematiek georganiseerd. In 2008/2009 waren
lokale vakbonden in 17 Afrikaanse landen, in 16 landen in Noord- en
Zuid-Amerika, in 10 Aziatische landen en in 10 Europese landen actief in
de strijd tegen kinderarbeid. 

Interdepartementale aanpak

De leden van de CDA-fractie vragen toe te lichten hoe de regering via
een interdepartementale aanpak  kinderarbeid aan de orde stelt in het
concrete voorbeeld van India en welke stappen vooral vanuit het
ministerie van Economische Zaken gezet worden op het gebied van
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. 

Handhaving van het verbod op kinderarbeid in India is een onderwerp dat
de regering op verschillende manieren ter sprake brengt, onder meer in
EU-kader.

Het Indiase Labour Department is verantwoordelijk voor de naleving van
de Kinderarbeidwet uit 1986. Voor de naleving van de Wet tegen Gedwongen
Arbeid uit 1976 zijn de zogeheten Sub-Divisional Magistrates (lokale
administratieve autoriteiten) verantwoordelijk. In het kader van deze
wetgeving bestaan voorzieningen voor reddings- en rehabilitatieoperaties
van kinderen die slachtoffer zijn van kinderarbeid. 

Belangrijk in de strijd tegen kinderarbeid is voorts de Indiase
Nationale Commissie voor Kinderrechten die in 2005 is opgericht. Deze
Commissie fungeert als een soort ombudsman voor kinderrechten en
adviseert de overheid over effectieve rechtshandhaving. De Commissie kan
ambtenaren die herhaaldelijk richtlijnen niet naleven aanmerken voor
ontslag. Ook kan de Commissie kennisnemen van specifieke zaken en deze
aanbrengen bij de betreffende administratieve/politieautoriteit, daarbij
behandeling afdwingend.

Niettemin laat de handhaving als gevolg van de beperkte
overheidscapaciteit, de schaal van het land en de rurale
ontwikkelingsachterstand, zeker te wensen over. De Indiase overheid
spant zich echter ook in om met verschillende nieuwe beleidsinitiatieven
kinderarbeid tegen te gaan. Een belangwekkende ontwikkeling in dit
verband is de in 2009 aangenomen  ‘Right to Education Act’. Met deze
wet is de leerplicht, inclusief controle- en onderwijscapaciteit stevig
verankerd voor kinderen van 6 tot 14 jaar. 

Tijdens de EU-India mensenrechtendialoog die jaarlijks op lokaal niveau
wordt gehouden is kinderarbeid een thema dat wordt besproken. Ook dit
jaar zal Nederland zich zo nodig inspannen het thema op de agenda van de
dialoog te houden. Daarnaast heeft Nederland in 2008 tijdens de
Universal Periodic Review van India een interventie gehouden over de
maatregelen van de Indiase overheid tegen kinderarbeid. Daarbij werd ook
geïnformeerd naar de bereidheid van India om relevante ILO conventies
te ondertekenen en het voorbehoud bij artikel 32 van het
Kinderrechtenverdrag te herzien. Deze vragen resulteerden in concrete
aanbevelingen aan het adres van India. 

Mede op Nederlands aandringen is afgesproken dat de Europese Commissie
zal nagaan of India een veelomvattend Partnerschaps-en
Samenwerkingsovereenkomst (PSO) met de EU wil afsluiten. Dit met het oog
op het belang om ook in de Europese relatie met India een duidelijke
plaats te verzekeren voor politieke thema’s, waaronder kinderarbeid.
Zoals ook gemeld in mijn brief van 8 juni 2009 in antwoord op de motie
Van Dam (uw kenmerk 31 985 nr 1), is tot nu toe de Indiase reactie
afwijzend, en lijkt het erop dat India slechts een vrijhandelsakkoord
met de EU zal willen sluiten. De Nederlandse inzet blijft erop gericht
de politieke clausules, inclusief de mensenrechtenclausule, juridisch te
verankeren in de relatie tussen de EU en India.

Daarnaast financiert de Nederlandse ambassade projecten van Indiase
NGO’s uit het Nederlandse mensenrechtenfonds ter bestrijding van
kinderarbeid (zie ook het antwoord op vraag 5 van de CU). 

Voor informatie over stappen van de regering ten aanzien van
maatschappelijk verantwoord ondernemen verwijs ik u naar de
Voortgangsbrief MVO. Vermeldenswaard is dat het Ministerie van
Economische Zaken aan een verdergaande vorm van bilaterale samenwerking,
dialoog en kennisuitwisseling op het gebied van MVO werkt met een aantal
economisch belangrijke landen, waaronder India en China. Zo is gepland
om tijdens de handelsmissie begin april naar India een Letter of Intent
te tekenen met het Indiase Ministry of Corporate Affairs en een
gezamenlijke werkgroep MVO en corporate governance op te richten. In de
werkgroep zullen thema’s worden besproken als MVO-richtlijnen,
transparantie in verslaglegging, ketenverantwoordelijkheid en goede
voorbeelden van de manier waarop bedrijven MVO hebben geïntegreerd bij
hun zakendoen met India. Ook het genoemde handhavingprobleem zal hierbij
aandacht krijgen.

De Nederlandse ambassades hebben begin dit jaar het nieuwe MVO-paspoort
ontvangen, een brochure met basisinformatie over maatschappelijk
verantwoord ondernemen, die is bedoeld als hulpmiddel voor de
medewerkers in hun contacten met Nederlandse en lokale bedrijven,
alsmede met lokale overheidsdiensten en maatschappelijke organisaties.
In het kader van de adviesfunctie van de ambassades worden Nederlandse
bedrijven geïnformeerd over het belang van MVO en over de risico’s op
het gebied van onder meer arbeid- en vakbondsrechten, zodat zij
verantwoorde keuzen kunnen maken. Het paspoort geeft uitleg over het
Nederlands MVO-beleid en over internationale MVO-richtlijnen op het
gebied van corruptie, milieu en mensenrechten. Daarnaast bevat het
verwijzingen naar websites met nuttige informatie voor bedrijven over
bijvoorbeeld het controleren van hun eigen toeleveringsketen.

Informatie voor consumenten

De leden van de CDA-fractie vragen voorts hoe bevorderd wordt dat
bedrijven consumenten beter informeren over de manier waarop producten
tot stand komen, specifiek in het geval van kinderarbeid. 

De consument kan de private sector beïnvloeden door zijn koopgedrag en
maatschappelijk actie. De overheid faciliteert daarbij de dialoog tussen
de verschillende partijen (bedrijven, consumenten, vakbonden, NGO’s en
overheid) om MVO te stimuleren. MVO-aspecten worden onder de aandacht
gebracht door, onder meer, de Schone Kleren Campagne, die onderzoek doet
naar en campagne voert tegen misstanden in de textiel- en kledingbranche
in ontwikkelingslanden. Ook financiert de regering een aantal
maatschappelijke initiatieven voor verbetering van milieu- en
arbeidsomstandigheden bij producenten, zoals de Stichting Fair Wear
Foundation, Fair Trade en Solidaridad. 

De regering verwacht van bedrijven dat deze transparant opereren
richting de consument en andere belangengroepen. Dit geldt ook voor de
manier waarop producten tot stand komen. Om bedrijven te ondersteunen om
hun keten beter in kaart te krijgen, financiert het Ministerie van
Economische Zaken het internationaal brancheprogramma. Binnen dit
programma werkt MVO Nederland samen met brancheorganisaties aan het
verder invullen van ketenverantwoordelijkheid.

Een manier voor bedrijven om transparant te zijn richting de consument
is zich aan te sluiten bij een keurmerk. De website ConsuWijzer geeft
informatie over verschillende keurmerken op gebieden als duurzaamheid.
Deze informatie helpt de consument bij het maken van een bewuste keuze. 
Deze instrumenten zijn niet specifiek op kinderarbeid gericht.  De
Minister van Buitenlandse Zaken ziet het als zijn taak bedrijven aan te
spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om de mensenrechten
en ILO-normen te respecteren.

Onderzoek Europese Commissie

Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie hoe het staat met de
discussie ten aanzien van een Europees handelsverbod  voor producten die
door kinderarbeid zijn gemaakt.

De Europese Commissie bracht op 18 januari jl. haar onderzoek uit naar
mogelijke aanvullende maatregelen zoals handelsmaatregelen die de EU kan
nemen in de strijd tegen kinderarbeid. Zoals bekend heeft de Raad in de
Raadsconclusies van mei 2008 de Commissie verzocht onderzoek te doen
naar de impact van positieve prikkels en naar mogelijke additionele
handelsmaatregelen met als doel de vermarkting van producten gemaakt met
de ergste vormen van kinderarbeid tegen te gaan. Nederland heeft met
succes aangedrongen op afronding van het rapport onder
verantwoordelijkheid van de vorige Commissie. De regering zet zich in
voor een politieke discussie over het rapport op Raadsniveau, hetgeen
moet leiden tot vervolgstappen met betrekking tot een Europees
handelsverbod voor producten gemaakt met de ergste vormen van
kinderarbeid

Interdepartementale strategie kinderarbeid en onderwijs

De leden van de fractie van de Christen Unie vragen naar verschillende
aspecten van de ‘samenhangende interdepartementale strategie’ voor
de strijd tegen kinderarbeid in relatie tot onderwijs, zoals de bijdrage
van andere departementen, de rol van het bedrijfsleven en het integreren
van de voornemens op het gebied van kinderarbeid en onderwijs in de
nieuwe MVO initiatieven, waaronder het Initiatief Duurzame Handel.

. 

Er bestaat een interdepartementale strategie voor de strijd tegen
kinderarbeid in het algemeen, niet specifiek op het gebied van
kinderarbeid en onderwijs. Het is praktisch gezien onmogelijk om
Nederlandse bedrijven een rol te laten spelen in verbetering van de
relevantie van onderwijs in ontwikkelingslanden omdat dit hun core
business niet is. De discussie daarover speelt zich in andere gremia af
met de overheid als eerste verantwoordelijke. Bedrijven zouden een rol
kunnen spelen in in-service-training, bedrijfs/beroepstraining voor
(toekomstige) werknemers, dit in overleg met de onderwijsautoriteiten
over relevantie van beroepsonderwijs voor de arbeidsmarkt. Voorts zouden
ze kunnen zorgen voor voor- en naschoolse opvang. In sommige landen
zetten bedrijven in samenwerking met de lokale overheid schooltjes op
voor kinderen wier ouders in het bedrijf werken. Deze adviezen worden
actief bij bedrijven onder de aandacht gebracht door de EVD via de
landenspecifieke toolkits voor MVO en bij economische missies (EZ).

Voor wat betreft het inbrengen van de voornemens op het gebied van
kinderarbeid en onderwijs in de Decent Work Agenda wordt verwezen naar
het antwoord op de vraag hierover van het CDA. 

Het Initiatief Duurzame Handel richt zich op het verduurzamen van een
aantal economische sectoren, zoals de natuursteen en cacaosector. Binnen
IDH werken bedrijven en maatschappelijke organisaties samen bij het
verbeteren van milieu en sociale aspecten, zoals het bestrijden van
kinderarbeid. Hierbij gelden de ILO-conventies als uitgangspunten en
wordt samengewerkt met keteninitiatieven als Utz Certified, Max Havelaar
en de Rainforest Alliance. Deze organisaties hebben de ILO-conventies in
hun criteria opgenomen en controleren daarop. 

Regulier dagonderwijs voor moeilijk bereikbare kinderen

De fractie van de Christen Unie vraagt voorts of de programma's voor
basisonderwijs die Nederland bilateraal en multilateraal steunt een
aanpak hebben om ook moeilijk bereikbare kinderen (met name werkende
kinderen, waaronder meisjes die thuis werken) naar het reguliere
dagonderwijs te krijgen.

Het Nederlandse beleid is gericht is op  het bereiken van Education for
All, inclusief achtergestelde en moeilijk bereikbare groepen. In de
bilaterale samenwerking is op een paar uitzonderingen na  (Indonesië,
Bangladesh, Zuid-Afrika, Suriname) vooral sprake van sectorale
begrotingssteun. De toegang tot onderwijs voor deze groepen wordt  aan
de orde gesteld in de beleidsdialoog met de overheden en andere
betrokkenen in partnerlanden. Centraal in deze beleidsdialoog staan: het
vergroten van de toegang tot kwalitatief goed onderwijs; het zorgen voor
goede voorzieningen (gekwalificeerde leerkrachten, relevante lesstof,
veiligheid, sanitaire voorzieningen, vervoer etc); het verstrekken van
aanmoedigingspremies (gratis onderwijs, schoolmaaltijden ,beurzen,
brugonderwijs voor late instromers) om de drempel voor de armste
gezinnen te verlagen. Via flankerend beleid kunnen maatschappelijke
organisaties worden ondersteund om dit te bevorderen.

Het resultaat van dit beleid is dat er sinds 2000 wereldwijd 40 miljoen
meer kinderen naar school gaan (Global Monitoring report, 2010, UNESCO).
De onderwijssystemen in de ontwikkelingslanden zijn echter nog niet
adequaat toegerust om de problemen rond de massale instroom, de
ontoereikende kwaliteit en moeilijk bereikbare groepen in een relatief
korte tijdspanne op te lossen (zie ook het WRR-rapport ‘Minder
Pretentie, Meer Ambitie’). De donorgemeenschap draagt weliswaar bij
aan verbetering, de hoofdrol is echter weggelegd voor de partnerlanden
zelf (ownership). 

Een andere groep moeilijk bereikbare kinderen, namelijk die in
(post)conflict en andere noodsituaties, wordt bereikt via het programma
Education in Emergencies van UNICEF (bijdrage Eur. 166 miljoen,
2006-2010), waarvan Nederland de hoofddonor is. Het programma is erop
gericht kinderen te laten terugkeren naar school om ze een perspectief
te bieden en te voorkomen dat ze later (opnieuw) als kindsoldaat of
kinderarbeider worden misbruikt. In het jaren door conflict geteisterde
Zuid-Sudan zijn bij voorbeeld onderwijsvoorzieningen getroffen voor 1,3
miljoen kinderen. Er werd onder meer een campagne opgezet om ouders over
de streep te trekken om hun kinderen terug naar school te sturen en
leermiddelen beschikbaar gesteld. In de Democratische Republiek Congo
zijn in het kader van een terug-naar-school campagne tienduizenden les-
en leerpakketten en bijna een miljoen schoolboeken verspreid ten behoeve
van het onderwijs aan 750.000 kinderen in drie provincies.

Gemarginaliseerde en kwetsbare groepen

Tevens vragen de leden van de fractie van de Christen-Unie of de
regering bereid is de focus met betrekking tot toegang tot onderwijs te
verbreden naar gemarginaliseerde en kwetsbare groepen, bijvoorbeeld op
basis van etniciteit.

In antwoord hierop verwijs ik naar het hierboven gestelde. Nederland
heeft, net als veel andere donoren, gekozen voor de aanpak van sectorale
of algemene begrotingssteun in combinatie met een gezamenlijke
beleidsdialoog tussen donoren en overheid om zo ook uitvoering te geven
aan de Parijse Agenda voor harmonisatie en coördinatie van hulp ter
bevordering van efficiëntie en effectiviteit.  De door Nederland
ondersteunde EFA-agenda omvat standaard aandacht voor de
gemarginaliseerde en kwetsbare groepen, die tot uiting komt in de 
beleidsdialoog met de partnerlanden. Voorbeelden van hoe dat werkt zijn
te vinden in Burkina Faso en Bolivia. In Burkina Faso heeft de invoering
van tweetalig onderwijs de kansen voor kinderen van etnische groepen die
het Frans niet machtig zijn vergroot. Kinderen die eerst les krijgen in
hun streektaal en daarna overstappen op het Frans hebben een aanzienlijk
grotere kans om de school af te maken dan kinderen die rechtstreeks naar
een Franstalige school worden gestuurd. Ook in Bolivia is na ingrijpende
hervormingen in het onderwijsstelsel tweetalig onderwijs ingevoerd,
hetgeen vooral heeft geleid tot toename van de deelname van meisjes (uit
etnisch Indiaanse groepen) aan het onderwijs.

Flexibele programma’s voor instroom in onderwijs

De fractie van de Christen-Unie is positief over de inzet van de
regering op flexibele programma’s om deelname van potentiële en
ex-kinderarbeiders aan het onderwijs te bevorderen en vraagt of deze
inzet beperkt is tot instroom in formeel onderwijs of dat hierbij ook
steun aan maatschappelijk organisaties hoort die  gebruik maken van
non-formeel onderwijs om kinderen klaar te stomen voor het formele
onderwijs,  .         

De aandacht voor flexibele programma's en procedures in het formele
onderwijs om deelname van potentiële en (ex)-kinderarbeiders aan het
onderwijs te bevorderen betreft onder meer het stimuleren van brug-
en/of overgangsonderwijs om voormalig kindarbeiders voor te bereiden om
in te stromen in een klas die bij hun leeftijd past. Het verdient de
voorkeur dat deze flexibele programma's en procedures in het formele
onderwijs worden geïntegreerd. Maar - zoals ook aangegeven in mijn
brief van 23 december - zullen hierbij ook maatschappelijke organisaties
worden ondersteund. 

Steun aan organisaties in landen zelf

De leden van de fractie van de Christen-Unie vragen in dit verband naar
steun aan onderwijsvak-bonden en maatschappelijke organisaties in de
landen zelf.

In het kader van het medefinancieringsprogramma voor vakbonden stelt
Nederland OS-fondsen beschikbaar voor de internationale activiteiten van
FNV en CNV. In hun programma’s schenken deze speciale aandacht aan
groepen die op de arbeidsmarkt in een achtergestelde positie verkeren en
aan de specifieke problemen van jongeren, werkende kinderen en arbeiders
in de informele sector. Dit gebeurt door middel van campagnes, lobby en
specifieke programma’s en projecten.

Met Education International (EI) en de Global Campaign for Education
(GCE) is voor de periode 2006-2010 een strategisch partnerschap
aangegaan (€ 15 miljoen) met als doel de positie van de
onderwijsbonden te versterken en deze als volwaardige partners in de
beleidsdialoog over onderwijs te laten functioneren.

EI en de GCE mobiliseren politici, donoren, media en publiek om de
EFA-doelstellingen te bevorderen in samenwerking met hun regionale
partners, coalities en internationale organisaties, maatschappelijk
middenveldorganisaties, lerarenbonden en instellingen voor
kinderrechten. Hierbij worden ook gerichte acties uitgevoerd ter
bestrijding van kinderarbeid. Zo verbood de Indiase regering in 2006 na
een grote work-to-school-campagne het in dienst nemen van kinderen als
huisbedienden en bedienden in restaurants, hotels, cafés en recreatieve
bedrijven. 

Ook aan de ambassades is gevraagd extra aandacht te besteden aan de
bestrijding van kinderarbeid. Zo heeft de ambassade in India het
afgelopen jaar verschillende nieuwe activiteiten ontplooid ten aanzien
van het thema kinderarbeid. De ambassade heeft uit het
Mensenrechtenfonds een financiële bijdrage geleverd aan een onderzoek
naar de regionale dimensie van kinderarbeid en het verband met
dwangarbeid  Ook heeft de ambassade discussiebijeenkomsten opgezet over
kinderarbeid en is een uitgebreide rapportage opgesteld over het thema.
Tenslotte werden verschillende kleinschalige projecten van Indiase
NGO’s gesteund die kinderarbeid bestrijden vanuit verschillende
invalshoeken, waaronder de opvang en rehabilitatie van voormalige
kinderarbeiders en voorlichting aan ouders en bedrijven. Zo is
bijvoorbeeld steun gegeven aan een organisatie die werkt aan zogenaamde
kindvriendelijke dorpen (Bal Mitra GramTM). In dit project wordt
gestreefd naar de uitbanning van kinderarbeid door middel van
onderwijsinitiatieven en projecten in de lokale gemeenschap. Momenteel
wordt dit project uitgevoerd in 60 dorpen waarbij 3000 kinderen vanuit
het arbeidsproces in de schoolbanken worden gebracht. In Benin geeft
Nederland steun aan de NGO SIN DO, die zich richt op verdediging van de
rechten van het kind, met name financiering van vakonderwijs aan
kinderen die zijn onttrokken aan de kinderhandel. In Ecuador steunt
Nederland programma’s voor werkende kinderen en straatkinderen.

Global Child Labour Conference

De leden van de fractie van de Christen Unie stellen een aantal vragen
over de  Global Child Labour Conference die in mei 2010 in Den Haag
gehouden wordt. De leden van de fractie vragen of  Nederland de
resultaten van de expert meeting van november 2009 over kinderarbeid en
onderwijs inbrengt bij de ILO ten behoeve van het vierjaarlijkse ILO
Global Report over kinderarbeid dat medio mei 2010 wordt gepresenteerd. 

De resultaten van de expert meeting zijn ter kennis gebracht aan de ILO.
ILO-medewerkers waren overigens actief betrokken bij de voorbereiding
van de expert meeting. De bevindingen van de bijeenkomst zijn ook
gepresenteerd tijdens een UNESCO-donorbijeenkomst over EFA in december
2009 in Parijs en tijdens  de UNESCO 9th High Level Group bijeenkomst
over EFA van februari 2010 in Addis Ababa. De uitkomsten worden voorts
ingebracht in de Global Child Labour Conference die op 10  en 11 mei in
Nederland wordt gehouden en die wordt georganiseerd door het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met de ILO. 

Op de vraag of de regering bereid is zich in te zetten voor een bredere
focus van deze internationale kinderarbeidconferentie in plaats van de
smallere focus op de ergste vormen van kinderarbeid wil ik benadrukken
dat deze conferentie zich op de ergste vormen van kinderarbeid richt.
Doel is een nieuw commitment en momentum te genereren voor het actieplan
van de ILO uit 2006 waarin is vastgelegd dat de Ergste Vormen van
Kinderarbeid in 2016 moeten zijn uitgebannen. Daarbij wordt benadrukt
dat uitbanning van de Ergste Vormen van Kinderarbeid een brug is naar
het afschaffen van alle kinderarbeid die in strijd is met de ILO-normen.


Zoals hierboven is vermeld is het Nederlandse onderwijsbeleid, gebaseerd
op internationale afspraken over Education for All, gericht op het laten
deelnemen van alle kinderen aan onderwijs, ook achtergestelde en
moeilijk bereikbare groepen. Dit uitgangspunt wordt waar mogelijk tot
uiting gebracht in bilaterale en multilaterale  interventies.

Millenniumakoord kinderarbeid en zorg

Met betrekking tot de vraag van de fractie van de Christen Unie over het
initiatief van de minister voor Ontwikkelingsamenwerking om een
Millenniumakkoord te sluiten over kinderarbeid en zorg kan ik nog niet
in detail treden. Plannen hiervoor worden in de aanloop naar de
internationale kinderarbeidconferentie in Den Haag uitgewerkt.



 PAGE   15 

 PAGE   1