[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beleidsreactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) op het Onderwijsverslag 2008-2009 van de Inspectie van het Onderwijs

Bijlage

Nummer: 2010D19642, datum: 2010-04-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Onderwijsverslag 2008-2009 van de Inspectie van het Onderwijs (2010D19641)

Preview document (🔗 origineel)


Beleidsreactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW)

en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) op het

Onderwijsverslag 2008-2009 van de Inspectie van het Onderwijs

Inleiding

Het Onderwijsverslag 2008-2009 van de Inspectie van het Onderwijs geeft
de stand van zaken weer van het Nederlandse onderwijs van het afgelopen
schooljaar. Het verslag bevat informatie over de kwaliteit van en de
ontwikkelingen in het onderwijs. In deze beleidsreactie reageren de
staatssecretaris van OCW, de minister van LNV en ik op het
Onderwijsverslag. Dit is de laatste beleidsreactie op het
Onderwijsverslag van het kabinet Balkenende IV, dat op het moment van
schrijven demissionair is. Het is niet mogelijk om op alle punten uit
het Onderwijsverslag in te gaan. Waar nodig verwijzen we naar de
beleidsreactie op afzonderlijke rapporten van de inspectie of brieven
aan de Tweede Kamer. De gegevens en conclusies uit het Onderwijsverslag
kunnen als een spiegel voor het beleid dienen. 

In het onderwijs gaan veel dingen goed en het beleid dat in gang is
gezet werpt zijn vruchten af. De meeste scholen geven onderwijs van
voldoende kwaliteit, het percentage zwakke en zeer zwakke scholen neemt
af, de schooluitval daalt en Nederlandse leerlingen presteren nog steeds
boven het internationale gemiddelde. De mensen die zelf in het onderwijs
werkzaam zijn, doen bovendien hard hun best om het onderwijs in
Nederland nog beter te maken. Dat zijn positieve ontwikkelingen. De
inspectie wijst echter ook op een aantal zorgpunten. Hoewel steeds meer
scholen aan de inspectienormen voldoen, blijven prestaties van sommige
scholen toch achter. Ook blijft er aandacht nodig voor de vaardigheden
van de leraar. Op de gebieden waar het niet goed gaat, moeten
verbeteringen zichtbaar worden.

Leeswijzer

In deze beleidsreactie gaan we op de onderstaande onderwerpen in.
Hoofdstuk 2 gaat over de kwaliteit van het onderwijs, u vindt daar
bijvoorbeeld informatie over zwakke scholen en basisvaardigheden.
Hoofdstuk 3 gaat in op leerlingenzorg en speciaal onderwijs. Hoofdstuk 4
gaat over examinering en diploma’s en hoofdstuk 5 over sociale cohesie
en burgerschap. In hoofdstuk 6 en 7 vindt u meer over leraren en
voortijdig schoolverlaters. Hoofdstuk 8 en 9 tenslotte gaan over
respectievelijk het ‘groen onderwijs’ en naleving van wet en
regelgeving.

Kwaliteit van het onderwijs

2.1 Opbrengstgericht werken

Opbrengstgericht werken is de sleutel tot kwaliteitsverbetering. Daarom
is opbrengstgericht werken  het speerpunt van de Kwaliteitsagenda
Primair Onderwijs. Goede scholen werken immers vaak opbrengstgericht. De
inspectie constateert dat in 2008-2009 37% van de scholen in het primair
onderwijs opbrengstgericht werkte. Ten opzichte van de periode 2007-2008
is dit percentage stabiel gebleven. De uitdaging is nu om dit percentage
fors te verhogen. Om dit te realiseren moeten we duidelijke doelen
stellen, deze evalueren en op basis van de conclusies verbeteringen
doorvoeren. Daarnaast geeft de inspectie aan dat de betrokkenheid bij
opbrengstgericht werken van schoolbesturen en pabo’s verbeterd kan
worden. De aanbevelingen die de inspectie hiervoor doet, sluiten goed
aan bij het beleid dat OCW al in gang heeft gezet in de Kwaliteitsagenda
Primair Onderwijs en het sectoroverstijgende programma Doorlopende
Leerlijnen Taal en Rekenen. 

Er is het afgelopen jaar al veel gebeurd op het terrein van
opbrengstgericht werken, maar we zijn er nog niet. Daarom zijn in het
laatste kwartaal van 2009 diverse extra activiteiten gestart.

Een communicatiecampagne moet het belang van opbrengstgericht werken
onder de aandacht brengen, onder andere door conferenties te organiseren
voor leraren en bestuurders en ‘good practices’ te delen. De leraar
speelt bij opbrengstgericht werken een cruciale rol. Daarom zijn er
inmiddels zeventien pabo’s die als uitvloeisel van de Kwaliteitsagenda
Primair Onderwijs opbrengstgericht werken in hun curriculum een plek
geven. Daarnaast zal, als uitvloeisel van de Kwaliteitsagenda Krachtig
meesterschap, het opbrengstgericht werken onderdeel gaan uitmaken van de
kennisbases zoals die thans voor de pabo’s worden ontwikkeld. Het is
de bedoeling dat alle leraren, interne begeleiders, schoolleiders en
bestuurders beseffen dat opbrengstgericht werken de sleutel tot
kwalitatief goed onderwijs is en dat zij met elkaar concrete doelen voor
taal, lezen en rekenen realiseren. 

2.2 Basisvaardigheden

Goede taal- en rekenvaardigheden zijn van cruciaal belang voor de
verdere ontwikkeling van leerlingen. Nederland voldoet ruimschoots aan
internationaal overeengekomen doelstellingen taal en wiskunde. Het
aandeel 15-jarigen met lage leesvaardigheden en lage wiskundige
vaardigheden in de EU-lidstaten moet in 2020 afnemen tot 15%, zowel bij
taal als bij wiskunde. In Nederland ligt het aandeel zwakke 15-jarige
leerlingen voor taal en wiskunde nu al respectievelijk op 15,1% en
11,5%.

De inspectie constateert verschillen in prestaties tussen leerlingen bij
taal en rekenen. Meisjes zijn beter in taal en jongens beter in rekenen.
Autochtone en allochtone achterstandsleerlingen presteren slechter dan
leerlingen met middelbaar en hoger opgeleide ouders. De inspectie
constateert dat het schrijfonderwijs in het basisonderwijs er iets beter
voorstaat dan tien jaar geleden. Maar er is nog winst te boeken.
Knelpunten die scholen ervaren, hangen vaak samen met elementen van het
opbrengstgericht werken. 

Evenals de inspectie zien wij de referentieniveaus als belangrijk
hulpmiddel bij het opbrengstgericht werken. Achterstandsleerlingen
zullen hiervan zeker ook profiteren. De referentieniveaus zijn bedoeld
als hulpmiddel voor scholen om het onderwijs in taal en rekenen,
inclusief de doorlopende leerlijn naar het vervolgonderwijs, beter vorm
te geven. Het is de bedoeling de referentieniveaus via wetgeving in te
voeren per 1 augustus 2010. Daarna moeten scholen enkele jaren de tijd
krijgen om ermee te leren werken. Zij worden hierin ondersteund door de
Landelijke Pedagogische Centra, Stichting Leerplanontwikkeling,
verschillende expertisecentra en de Steunpunten taal en rekenen. Samen
met werkgevers- en werknemersorganisaties willen wij ervoor zorgen dat
de zittende leraar deskundiger wordt op het gebied van taal en rekenen,
onder andere door vraag en aanbod bij elkaar te brengen en waar nodig
aanvullende ondersteuning te organiseren. Aan de inspectie vragen wij de
komende jaren de implementatie van de referentieniveaus op scholen te
volgen en te onderzoeken of en zo ja hoe de referentieniveaus kunnen
worden gebruikt om leerresultaten van scholen vast te stellen en te
beoordelen.

 

Eén van de domeinen binnen de referentieniveaus voor taal is het
schrijven. Daarmee krijgt het schrijfonderwijs een nadrukkelijke plek
binnen het leerstofaanbod in het basisonderwijs. 

Onderzoek naar de rekenvaardigheden in het voortgezet onderwijs laat
zien dat de prestaties ten opzichte van het primair onderwijs nauwelijks
vooruitgaan. Het is daarom noodzakelijk de rekenlessen te intensiveren
door de referentieniveaus voor taal en rekenen wettelijk te verankeren
en een rekentoets als onderdeel van het eindexamen in te voeren.

2.3 Zwakke en zeer zwakke scholen 

Het aantal zwakke en zeer zwakke scholen is, mede door het ingezette
beleid, het afgelopen jaar gedaald. Dit neemt niet weg dat wij het met
de inspectie eens zijn dat er nog steeds te veel kinderen onderwijs
krijgen op zwakke en zeer zwakke scholen. 

Positief zijn de volgende ontwikkelingen:

- Het percentage zeer zwakke scholen in het voortgezet onderwijs is
gedaald van 1,9% naar 1,0%

- Het percentage zwakke scholen voor voortgezet onderwijs is gedaald van
10,9% naar 8,5%;

- Het percentage zwakke basisscholen is gedaald van 7,4% naar 5,9%;

- Het percentage zeer zwakke scholen voor speciaal basisonderwijs is
gedaald van 5,4% naar 1,7%;

- Het percentage zeer zwakke scholen voor (voortgezet) speciaal
onderwijs is gedaald van 3,2% naar 2,0%;

- Het aantal zeer zwakke opleidingen in het mbo is verhoudingsgewijs
klein.

De daling van het percentage zeer zwakke scholen in het basisonderwijs
gaat minder snel dan gewenst. Evenals in het vorige Onderwijsverslag
laat de inspectie zien dat in het primair, voortgezet en (voortgezet)
speciaal onderwijs sommige regio’s, denominaties en onderwijs- of
schooltypen oververtegenwoordigd zijn. 

Deze cijfers vormen de basis voor het beleid om de aanpak van zwakke en
zeer zwakke scholen met kracht voort te zetten. Een uitgebreid pakket
aan maatregelen moet ervoor zorgen dat de onderwijskwaliteit verder
verbetert en dat zo min mogelijk scholen onder de minimumnorm komen. De
inspectie heeft voor alle sectoren het toezicht aangescherpt: snellere
detectie, scherpere afspraken, kortere doorlooptijden en stevigere
interventies.

In het primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs is de
aanpak van zeer zwakke en zwakke scholen onderdeel van de activiteiten
uit de kwaliteitsagenda. In al deze sectoren worden actieplannen
uitgevoerd om het aantal zeer zwakke scholen flink terug te brengen.
Onderdeel daarvan is het activeren van decentrale overheden die te maken
hebben met relatief veel (zeer) zwakke scholen in hun gebied.
Voorbeelden hiervan zijn de Kwaliteitsaanpak G4 in het voortgezet
onderwijs en de Kwaliteitsakkoorden voor de gemeente Amsterdam en voor
de noordelijke provincies in het primair onderwijs. De daling van het
aantal zeer zwakke scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt
veelal bewerkstelligd doordat de scholen aantonen dat zij meer
opbrengstgericht werken. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs is dan
ook een Wetsvoorstel kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijs in
voorbereiding, dat ook in deze tak van onderwijs opbrengstgericht werken
moet verankeren (zie 3. Leerlingenzorg en speciaal onderwijs).

Naast maatregelen van preventieve aard, is ook het instrumentarium
versterkt om doortastend te kunnen optreden wanneer het onderwijs op een
school ernstig blijft tekortschieten. Dit is mogelijk door recente
aanvaarding van de Wet goed onderwijs, goed bestuur (Staatsblad 2010,
nr.80). In het mbo wordt stevig ingezet om de kwaliteitszorg, de
bedrijfsvoering (goede roosters, tijdige melding van verzuim, correcte
praktijkovereenkomsten, zorgvuldige klachtenafhandeling, voldoende
onderwijstijd, financiële stabiliteit en correcte jaarverslagen) en het
bestuurlijk vermogen van de mbo-instellingen te verbeteren. De
staatssecretaris van OCW voert bestuurlijke gesprekken met roc’s en de
inspectie doet in 2010 een onderzoek naar het bestuurlijk vermogen in
het mbo.

 

In de komende periode zullen alle in gang gezette maatregelen verder
resultaat opleveren. De verwachting is dat hierdoor het komend jaar het
aantal zeer zwakke scholen in het primair, voortgezet en (voortgezet)
speciaal onderwijs evenals zeer zwakke opleidingen in het mbo verder zal
dalen.

2.4 Kwaliteit en excellentie in het hoger onderwijs.

Kwaliteit van opleidingen 

De inspectie constateert dat de huidige systematiek van accreditatie de
kwaliteit van het onderwijs onvoldoende zichtbaar maakt. Naast de
aanpassingen in het accreditatiestelsel (Tweede Kamer 2009-2010, 32210,
nr. 2) dat aan deze constatering tegemoetkomt, voert de staatssecretaris
van OCW met de instellingen een kwaliteitsagenda uit. De afgelopen twee
jaar stonden in het teken van de uitvoering van de meerjarenafspraken
met universiteiten en hogescholen over ‘studiesucces’: reductie van
de uitval, verhoging van studierendementen, meer deelname aan ambitieuze
programma’s, verbetering van de kwaliteit van docenten en meer
docenten. 

De instellingen krijgen voor de uitvoering van de meerjarenafspraken
extra geld (oplopend tot € 80 miljoen in 2011), dat is toegevoegd aan
de lumpsumbekostiging van de instelling. OCW monitort een aantal
achtergrondvariabelen die samen een indruk geven van de
kwaliteitsontwikkeling en studieuitval. Daarnaast voert de inspectie
sinds juni 2009 een kwalitatieve evaluatie uit. Hierbij wordt gekeken of
de hogescholen en universiteiten zich voldoende inspannen om de
meerjarenafspraken te realiseren. De uitkomsten worden begin 2011
verwacht. 

Excellentie

Er is nog weinig sprake van (erkende) excellentie, zo constateert de
inspectie terecht. Daarom is uit het Fonds Economische
Structuurversterking in totaal € 50 miljoen beschikbaar om excellentie
in het hoger onderwijs te bevorderen via het Sirius Programma. Hiervan
is € 40 miljoen bestemd voor bacheloropleidingen en € 10 miljoen
voor masteropleidingen. In 2009 is nog eens € 11 miljoen extra
beschikbaar gesteld. Het Sirius Programma is inmiddels uitgebreid van
vijf naar negentien projecten. 

Verder is bij de Kamer het Wetsvoorstel ruim baan voor talent ingediend
(Kamerstuk 2009-2010, 32253, nr. 2). Met dit wetsvoorstel krijgen
bekostigde hogeronderwijsinstellingen meer mogelijkheden om studenten
voor bepaalde opleidingen of opleidingsprogramma's te selecteren en van
hen een hoger collegegeld te vragen. Daarnaast moet dit wetsvoorstel
voorkomen dat studenten aan hun masteropleiding beginnen zonder dat zij
hun bachelor hebben afgerond ('eerst je bachelor, dan je master').

Leerlingenzorg en speciaal onderwijs

Leerlingenzorg

De inspectie signaleert dat de leerlingenzorg op de basisscholen beter
kan. Ook signaleert de inspectie dat bij scholen met relatief veel
rugzakleerlingen, de kwaliteit van de zorg niet altijd voldoende is. Wij
delen deze bevindingen. Daarom is de verbetering van de zorg op de
basisscholen een belangrijk aandachtspunt binnen passend onderwijs. Doel
is dat de zorg en ondersteuning bij de leerling terechtkomen en dat de
leerkracht de benodigde zorg en aandacht aan de leerling kan geven.
Zorg- en adviesteams in en om de school kunnen leerlingen met een meer
complexe problematiek ondersteunen.

Wij zijn het met de inspectie eens dat de resultaten van het speciaal
basisonderwijs verbeterd kunnen worden. Samen met het Landelijk
Werkverband SBO ontplooit het ministerie van OCW activiteiten om dit te
bereiken. Het speciaal basisonderwijs participeert in de taal- en
rekenverbetertrajecten van de PO-Raad en in LIST, een intensief
programma dat de leesvaardigheid van sbo-leerlingen moet verbeteren. Het
speciaal basisonderwijs is steeds beter in staat zich te verantwoorden
over de leerresultaten van de leerlingen via het
ontwikkelingsperspectief. Hiermee worden de mogelijkheden van de
leerling in kaart gebracht.

(Voortgezet) speciaal onderwijs

De kwaliteit van het (voortgezet) speciaal onderwijs heeft nog steeds
expliciet aandacht nodig, al signaleert de inspectie dat de kwaliteit
een stijgende lijn vertoont. Over de kwaliteit van het onderwijs in
cluster 2 (leerlingen met een auditieve of communicatieve beperking)
bent u geïnformeerd in de brief van 26 januari 2010 (Tweede Kamer
2009-2010, 31 497, nr. 21). Dit jaar heeft de inspectie apart gekeken
naar de kwaliteit van het onderwijs op de scholen in cluster 1
(leerlingen met een visuele beperking) en naar de kwaliteit van de
handelings- en begeleidingsplannen voor deze leerlingen. De inspectie
noemt een aantal verbeterpunten. Uitgangspunt is dat het onderwijs in
cluster 1, evenals in de andere clusters, moet voldoen aan de wettelijke
kwaliteitscriteria. 

In het kader van passend onderwijs wordt gewerkt aan de verbetering van
de kwaliteit van het (voortgezet) speciaal onderwijs. Er wordt een
wetsvoorstel kwaliteit (v)so voorbereid dat een betere basis moet bieden
voor het verbeteren van de opbrengsten van het (voortgezet) speciaal
onderwijs. Scholen zullen verplicht worden een ontwikkelingsperspectief
voor alle leerlingen op te stellen en de voortgang te volgen. Ook is het
de bedoeling dat in het voortgezet speciaal onderwijs het onderwijs veel
beter dan nu het geval is, wordt afgestemd op het vervolgonderwijs, de
arbeidsmarkt of de dagbesteding.

Net als in voorgaande jaren heeft de inspectie de aard en de omvang van
de wachtlijsten in het (voortgezet) speciaal onderwijs gepeild. Het
aantal leerlingen dat op een onderzoekslijst voor deze vorm van
onderwijs staat, is in 2009 gestegen. Ook de omvang van de
plaatsingslijsten is toegenomen. In 2009 wachtten 885 leerlingen op een
plek in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Dit waren vooral cluster
4-leerlingen (leerlingen met ernstige gedragsproblemen). Het aantal
thuiszitters in het (voortgezet) speciaal onderwijs is in 2009 licht
gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar. 

Met de aanpak van de thuiszitterproblematiek is al een begin gemaakt
(Tweede Kamer 2009-2010, 26695, nr. 66). Met passend onderwijs moet de
problematiek van de wachtlijsten en thuiszitters in het (voortgezet)
speciaal onderwijs structureel worden opgelost en er moet voor alle
(zorg)leerlingen een passende plek in het onderwijs worden gevonden. Het
voornemen is een zorgplicht voor schoolbesturen in te stellen en
budgetbekostiging in te voeren.

Examinering en diploma’s

Examens voortgezet onderwijs

Wij delen de mening van de inspectie dat er een zakelijke afstand moet
blijven tussen de leraar en de leerling bij de afname van toetsen en
examens zodat uitsluitend de prestaties van leerlingen het resultaat
bepalen. De aangescherpte procedures die de VO-raad en het College voor
Examens hebben getroffen voor de centraal schriftelijke en praktische
examens (cspe’s) in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo
zullen ertoe bijdragen dat de zakelijke afstand verbeterd wordt.

Tussen de cijfers voor school- en centrale examens zitten verschillen.
Voor een deel is dat verklaarbaar maar een gemiddeld verschil van 0,5
punt of hoger over een periode van vier jaar is onacceptabel. Scholen
zijn hierop gewezen en ze weten dat de inspectie het verschil tussen de
cijfers van de schoolexamens en centrale examens als aandachtspunt in
haar toezichtskader voor het voortgezet onderwijs heeft opgenomen. Een
analyse naar oorzaken zoals nu door de inspectie gedaan, kan de
verschillen deels verklaren. Het is echter te vroeg om te kunnen bepalen
of er al verbeteringen zichtbaar zijn. Wanneer zich geen verbetering in
de komende jaren voordoet, kan de school de examenlicentie voor twee
jaar verliezen. De staatsexamencommissie neemt dan de bevoegdheid tot
het afnemen van examens van de school over. Deze maatregel is in
overeenstemming met de inhoud van het Algemeen Overleg van 22 januari
2009. Door de scholen is aangegeven dat ook zij alles in het werk zullen
stellen om de verschillen tot een minimum terug te brengen. Op dat punt
heeft het voorgeschreven beleid, dat binnenkort in wet- en regelgeving
wordt vertaald, al een positief resultaat opgeleverd. Een analyse naar
oorzaken zoals nu door de inspectie gedaan, behoort ook tot de procedure
van de inspectie.

Examens mbo

Omdat de inspectieonderzoeken naar de examenkwaliteit 2009 bij
mbo-instellingen nog niet zijn afgerond, bevat het Onderwijsverslag
2008-2009 hiervan geen bevindingen. De inspectie zal die daarom
weergeven in het Examenverslag 2009 dat de staatssecretaris van OCW naar
verwachting voor het zomerreces 2010, voorzien van een beleidsreactie,
naar de Tweede Kamer zal sturen.

De inspectie constateert op basis van onderzoek naar de kwaliteit van
examenproducten- en diensten van examenleveranciers dat een deel ervan
niet aan de eisen voldoet. Instellingen kunnen deze uitkomsten benutten
door scherpe condities te stellen bij de inkoop van examens bij de
betreffende examensleveranciers. Het staat hen daarnaast natuurlijk vrij
om elders in te kopen. 

De leveranciers is er veel aan gelegen om geconstateerde tekortkomingen
snel te verbeteren. De inspectie voert met deze leveranciers gesprekken
over de verbeteringen en houdt de voortgang in de gaten.

Examens hoger onderwijs

In het Onderwijsverslag 2008-2009 wordt gerefereerd aan het onderzoek
‘Boekhouder of wakend oog?’ over het functioneren van de
examencommissie. In de beleidsreactie op dit onderzoek (Tweede kamer
2009-2010, 31288, nr.71) is aangegeven dat de examencommissies zich
verder moeten professionaliseren en een meer inhoudelijke taak moeten
vervullen. 

Het is nu zaak dat er binnen de onderwijsinstellingen een meer
systematische discussie wordt gevoerd over het toetsbeleid. De
staatssecretaris van OCW verkent daarom of naast wetgeving examinering
en toetsing ook op een andere manier kunnen worden verbeterd. Kan er
naar analogie van het Britse model of Deense model gewerkt worden met
een zogenaamde ‘pool’ van docenten die bij andere instellingen als
externe deskundige optreedt? En biedt dit de docent ook de juiste
ondersteuning op het vlak van examinering en toetsing? In juni 2010
ontvangt de Kamer de eerste resultaten van deze verkenning.

Sociale cohesie en burgerschap

90% van alle scholen voor primair en voortgezet onderwijs heeft een
visie geformuleerd op de bevordering van burgerschap in het onderwijs en
80% van alle scholen heeft deze visie verder uitgewerkt. Dit is
positief. Terecht wijst de inspectie hierbij op het belang van blijvende
aandacht voor burgerschap. De door de inspectie gebruikte term
‘stagnatie’ bij de implementatie van burgerschap lijkt echter -
gelet op de gepresenteerde cijfers - wat zwaar gekozen. Scholen hebben
de ruimte om, in overleg met hun omgeving, een eigen waardevolle
invulling te geven aan burgerschap en maken daarvan in het overgrote
deel gebruik.  

De inspectie constateert evenals voorgaande jaren dat het overgrote deel
van de leerlingen en het onderwijspersoneel zich veilig voelt op school.
Positief is de bevinding van de inspectie dat scholen nog meer dan
voorheen werk maken van hun veiligheidsbeleid. Met de inspectie
onderschrijven wij dat, ondanks deze ontwikkelingen, blijvende aandacht
voor veiligheid op school vereist is. Onze inspanningen op dit terrein
(zoals de voorbereiding tot invoering van een verplichte
incidentenregistratie, de kwaliteitsteams veiligheid, het Centrum School
en Veiligheid en het programma Hard of hart) worden dan ook voortgezet.

Terecht wijst de inspectie op het belang van goed onderwijs op goede
scholen voor àlle leerlingen. Hierop zet het kabinet onverminderd in.
Alle aandacht moet daarbij uitgaan naar de onderwijskwaliteit: die moet
op orde zijn. Een opleiding van topniveau is de beste garantie op een
goede toekomst van àlle leerlingen. Daarom investeren we in leraren en
in de basisvaardigheden taal en rekenen, en daarom doen we er alles aan
om het aantal zwakke en zeer zwakke scholen terug te brengen. We
investeren hierbij fors in extra ondersteuning voor kwetsbare
leerlingen. Met  voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen, de
gewichtenregeling en het Leerplusarrangement gaan we
onderwijsachterstanden tegen. Er zijn Zorg- en adviesteams en rebound-
en plusvoorzieningen. We verruimen de doorstroommogelijkheden in het VO
en we gaan voortijdig schoolverlaten tegen. Deze maatregelen werpen hun
vruchten af. 

Ten aanzien van wat het Onderwijsverslag vermeldt over segregatie
verwijzen wij verder naar de kabinetsreactie op het WRR-rapport
‘Vertrouwen in de school’ (Tweede Kamer 2008-2009, 29 544, nr. 190)
en de inbreng van het kabinet in het Algemeen Overleg over segregatie op
20 januari en 4 februari 2010.

Leraren

Professionele ontwikkeling

Om de leraar in staat te stellen voldoende kwaliteit te leveren,
investeert het kabinet in opleiding en scholing van leraren. Hierin is
inmiddels een aantal belangrijke stappen gezet. Zo is de balans tussen
het 'kennen' en het 'kunnen' in de lerarenopleidingen verbeterd.
Daarnaast is het 'opleiden in de school' nu structureel geregeld. Om
leraren in staat te stellen zich via scholing verder te ontwikkelen,
hebben in 2009 bijna 14.000 leraren een beurs ontvangen. In 2010 is voor
de lerarenbeurs € 23 miljoen beschikbaar. Om het aantal hoger
opgeleide leraren in het onderwijs te vergroten, worden initiatieven
genomen, zoals de introductie van de educatieve minor in het
wetenschappelijk onderwijs en het project Eerst de Klas dat door
bedrijfsleven, onderwijs en overheid gezamenlijk wordt uitgevoerd.
Bovendien is in 2009 aan 416 zijinstromende leraren een subsidie
verleend, hiermee was een bedrag van € 8 miljoen gemoeid. Voor 2010 is
€ 12 miljoen beschikbaar, wat kan leiden tot ruim 600 zijinstromers.

Bevoegdheid en bekwaamheid

In 2009 heeft de inspectie een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de
toepassing van de wet op de Beroepen in het Onderwijs (wet BIO) in het
mbo. De inspectie heeft onder andere gekeken naar het werken met
bekwaamheidseisen en het bijhouden van bekwaamheidsdossiers voor alle
leraren. De Wet op de beroepen in het onderwijs (wet BIO) verplicht hen
hiertoe. Op 2 april 2010 heeft uw Kamer een beleidsreactie ontvangen op
de uitkomsten van dit onderzoek. In deze beleidsreactie heeft de
staatssecretaris van OCW aangegeven dat onderzocht moet worden in
hoeverre schoolbesturen leraren andere vakken laten doceren dan waarvoor
zij zijn opgeleid. Daarnaast gebruiken wij de resultaten als input voor
de evaluatie van de wet BIO. Deze evaluatie wordt in 2010 uitgevoerd en
conform de voorschriften van de evaluatiebepaling in de wet in 2011 aan
uw Kamer gezonden.

Begeleiding beginnende leraren

De inspectie wijst op het belang van een goede begeleiding van
beginnende leraren. Dit belang wordt breed erkend. Zo hebben de sociale
partners in het voortgezet onderwijs bijvoorbeeld in de cao-vo opgenomen
dat de startende leraar sinds 1 augustus 2009 het eerste jaar van de
aanstelling recht heeft op een reductie van zijn lesgevende taak met
20%.

Bij de introductie van de educatieve minor hebben de VSNU en VO-raad
afgesproken dat er op de opleidingsschool een stevig inductieprogramma
moet komen voor de vakbachelor die daarbinnen een educatieve minor
volgt/heeft gevolgd. Het opleiden in de school, tenslotte, is een
opleidingsvorm waarin opleiding en beroepsvorming op een natuurlijke
wijze in elkaar overlopen. 

Uitval in het voortgezet onderwijs en het mbo

De schooluitval is ook in het schooljaar 2008-2009 verder fors gedaald.
In dit schooljaar verlieten 42.600 jongeren het onderwijs zonder
startkwalificatie, ten opzichte van 71.000 in 2002. Met deze daling
liggen we op schema om de doelstelling van maximaal 35.000 voortijdig
schoolverlaters (vsv’ers) in 2012 te halen. Gemeten volgens de
Europese definitie, heeft Nederland het aandeel vsv’ers teruggedrongen
van 15,4% in 2000 tot 11,4% in 2008. Het aandeel jongeren dat zonder
startkwalificatie het onderwijs verlaat, is in Nederland 5 procentpunt
lager dan het gemiddelde van vijftien EU-lidstaten (Tweede Kamer
2009-2010, 26 695 nr. 67). 

De inspectie stelt dat veel vsv’ers met een opeenstapeling van
verschillende persoonlijke problemen te maken hebben. Het gaat in
Nederland om ongeveer 16.000 jongeren van het totaal aantal
schooluitvallers, de zogenaamde ‘overbelasten’ (WRR-rapport
Vertrouwen in de school, 2009). Voor deze groep is in samenspraak met de
minister voor Jeugd en Gezin aanvullend de tijdelijke
stimuleringsregeling voor plusvoorzieningen ingesteld. Deze regeling is
bedoeld voor jongeren van 12 tot 23 jaar die cognitief in staat zijn om
een startkwalificatie te behalen. Deze jongeren hebben een gecombineerd
aanbod nodig van intensieve begeleiding en zorg- en hulpverlening die
nauw verbonden is met het onderwijsaanbod, in een op het individu
afgestemd traject. 

Wij zijn het met de inspectie eens dat preventieve maatregelen, zoals de
invoering van de kwalificatieplicht, bij het terugdringen van voortijdig
schoolverlaten succesvol zijn. In het mbo blijft de daling van het
aantal vsv’ers nog achter bij de doelstelling. Drie van de vier
vsv’ers zijn nu afkomstig uit het mbo. Een integrale aanpak gericht op
een goede bedrijfsvoering, op de kwaliteit van het onderwijs en op een
werkzame zorg- en begeleidingsstructuur biedt kansen voor verbetering.
De Inspectie van het Onderwijs meldt dat er grote verschillen zijn
tussen scholen en instellingen als het gaat om vsv’ers. De inspectie
concludeert dat scholen waar de onderwijskwaliteit beter op orde is,
minder uitval hebben. Deze conclusie onderschrijft het belang
structurele aandacht voor onderwijskwaliteit te borgen in samenwerking
met de inspectie. 

Bij het terugdringen van voortijdig schoolverlaten is het tegengaan van
verzuim belangrijk. Onderzoek wijst uit dat spijbelen vaak voorafgaat
aan uitval. Tijdige melding van verzuim is daarom cruciaal. Sinds 1
augustus 2009 is het voor onderwijsinstellingen verplicht verzuim te
melden via het Digitaal Verzuimloket en is de meldtermijn voor
ongeoorloofd verzuim vereenvoudigd en geharmoniseerd. De basis voor dit
loket is het Basisregister Onderwijsnummer (BRON) op grond waarvan
gegevens en kenmerken van uitval beschikbaar komen als
sturingsinformatie. Met name mbo-instellingen melden verzuim niet altijd
even goed. De Inspectie van het Onderwijs wijst er terecht op dat er in
het mbo nog veel winst te behalen is op dit punt. In samenwerking met de
inspectie zorgen wij ervoor dat scholen de meldverplichting beter
naleven. Wij hebben ook met de inspectie afgesproken dat er vanaf 1
januari 2010 in de jaarlijkse gesprekken met de onderwijsinstellingen
meer aandacht wordt besteed aan de vsv-cijfers van scholen en
instellingen en de afspraken in de convenanten. Daarnaast zal de
inspectie het meldgedrag en de daarbij behorende registratie van
verzuim en voortijdig schoolverlaten van scholen thematisch blijven
onderzoeken en beoordelen.

8. Groen onderwijs

De Inspectie van het Onderwijs laat zien dat het groen onderwijs
relatief goede prestaties levert. Een uitzondering vormen de prestaties
van de gemengde leerweg binnen het groen vmbo. De inspectie signaleert
een stijging in de studentenaantallen van het groen hoger onderwijs in
2008. Tot slot plaatst zij kanttekeningen bij de verankering in het
onderwijs van projecten op het gebied van de kenniscirculatie die het
ministerie van LNV stimuleert.

De minister van LNV hecht aan een goed presterende gemengde leerweg met
het oog op meer  evenwicht in de leerlingenpopulatie van het groen vmbo
en voldoende instroom in het groen mbo op niveau 4  en HBO-groen. De
minister van LNV maakt daarom afspraken met de AOC-raad over
kwaliteitsverbetering van de gemengde leerweg binnen het groen vmbo.

Om de instroom in het groen hoger onderwijs verder te bevorderen, wil de
minister van LNV het groen hoger onderwijs voor een bredere groep
studenten aantrekkelijk maken in het bijzonder in de Randstad. De
minister hecht daartoe aan meer samenwerking tussen AOC en HBO
(doorlopende leerlijnen). Het groen onderwijs kan voorts nieuwe groepen
leerlingen aantrekken – zoals stedelijke jongeren – door in te
spelen op thema’s als agribusiness, gezonde voeding, groen in de stad
en door onderwijs aan te bieden in de nabijheid van deze doelgroepen. De
minister van LNV maakt met de instellingen voor het hoger onderwijs
afspraken middels een sectorplan over samenwerking, doorstroom en
diversiteit.

 

De minister van LNV stimuleert de kenniscirculatie in het groen
onderwijs in samenwerking met de instellingen op basis van
kennisprogramma’s. Binnen deze kennisprogramma’s verkennen de
instellingen gezamenlijk, op zowel landelijk als regionaal niveau, de
kennisvragen vanuit bedrijfsleven, doelgroepen en het ministerie van
LNV. Via de Groene Kennis Coöperatie (GKC) worden deze kennisvragen
vervolgens vertaald in kennisarrangementen die leiden tot vernieuwing
van opleidingen en voorzieningen. Door zo de kennisvraag in vernieuwing
van opleidingen te vertalen wordt deze beter in het onderwijs verankerd.
De inspectie signaleert dat het vmbo nog weinig bij deze programma’s
is betrokken. De minister van LNV hecht aan de ‘groene inhoud’ en
doorstroom van het groen vmbo en ziet kansen voor het vmbo bij regionale
arrangementen met name voor educatie op ‘groene thema’s ‘ in het
basis- en voortgezet onderwijs. De positie van het vmbo binnen de
GKC-programma’s kan hierdoor worden versterkt.

9. Naleving van wet- en regelgeving

9.1 Leerlingengewichten

Uit regulier onderzoek van de inspectie in het primair onderwijs blijkt
dat het aantal fouten bij het verstrekken van gegevens op basis waarvan
leerlingengewichten worden toegekend, in dit verslagjaar aanzienlijk
gestegen is. Dit verslagjaar heeft betrekking op de telgegevens per
teldatum 1 oktober 2008. Het aantal fouten is bijna tweemaal zo hoog als
het jaar daarvoor. De inspectie stelt voor het sanctiebeleid aan te
scherpen en het proces van toekennen van leerlingengewichten te
heroverwegen. 

De resultaten van bovengenoemd onderzoek zijn onacceptabel. Wanneer bij
controle fouten aan het licht komen, worden de onterecht verkregen
gewichtenmiddelen teruggevorderd. Daarnaast wordt voor de korte termijn
een aantal maatregelen getroffen, waaronder extra voorlichting, om zo de
geconstateerde onbekendheid met de regeling weg te nemen. Ook gaat er
een separate brief uit naar de schoolbesturen om hen te wijzen op hun
verantwoordelijkheid voor de juiste toekenning van leerlingengewichten.
Andere maatregelen zijn gerichte controle door de inspectie en de
ontwikkeling van sanctiebeleid. Bij geconstateerde fouten kan de
controle zich bovendien uitbreiden tot voorgaande jaren. 

Voor de langere termijn worden, na invoering van het onderwijsnummer, de
mogelijkheden onderzocht om een zodanige aanpak van de gewichtenregeling
te kiezen dat de administratieve lasten verdwijnen en de
fraudegevoeligheid van de regeling sterk wordt teruggedrongen.

9.2 Onderwijstijd

De staatssecretaris van OCW heeft in het mbo de afgelopen jaren stevig
erop toegezien dat bij niet-naleving van de onderwijsurennorm de wet
gehandhaafd werd. In sommige gevallen is de bekostiging teruggevorderd.
In het mbo wordt de onderwijstijd weliswaar beter nageleefd, maar nog
niet voldoende. Het uitgangspunt is dat elke student recht heeft op
voldoende begeleide lesuren.

 

De eerder ingezette maatregelen (verscherpt toezicht, transparantie door
publicatie van de resultaten op internet, terugvordering van de
bekostiging) worden in versterkte vorm voortgezet. Het toezicht wordt
namelijk nog verder aangescherpt door de nadruk te leggen op die
instellingen en opleidingen die eerder tekorten in de naleving van
onderwijstijd lieten zien. In 2011 wordt opnieuw een representatief
onderzoek uitgevoerd. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt de 850
urennorm dit jaar geëvalueerd op beoogde en niet-beoogde effecten. 

In het voortgezet onderwijs is duidelijk meer onderwijstijd gerealiseerd
dan in voorgaande jaren. In het schooljaar 2005-2006 haalde nagenoeg
geen enkele school de norm, in 2006-2007 was dat 7%, in 2007-2008 28% en
in 2008-2009 43% ten opzichte van de oude norm van 1040 uur en zelfs 68%
van de scholen realiseerde voldoende onderwijstijd ten opzichte van de
nieuwe norm van 1000 uur. 

Zoals in de beleidsreactie op het inspectierapport van maart 2010 is
aangegeven, worden alle scholen die de nieuwe norm niet halen onder
verscherpt toezicht gesteld. De scholen die meer dan 75 uur te weinig
gerealiseerd hebben, worden voor de uren die ze – vanaf de genoemde
cesuur van 75 uur – te weinig hebben verzorgd, gekort op hun
bekostiging. Het is de ambitie om over het schooljaar 2009-2010 geen
enkel tekort meer te tolereren (en dus geen cesuur meer toe te passen).

9.3 Ouderbijdrage 

De resultaten van de themaonderzoeken naar de ouderbijdrage in het
primair en voortgezet onderwijs komen in grote lijnen overeen met eerder
onderzoek. Uit de resultaten van het recente inspectieonderzoek
concluderen wij dat de ouderbijdragen de toegankelijkheid van het
onderwijs niet in gevaar brengen. Scholen moeten echter nog beter
informatie verstrekken over de onderwijsbijdrage. Een deel van de
scholen is immers onvoldoende transparant over de vrijwilligheid van de
ouderbijdrage en/of de mogelijkheden voor reductie of kwijtschelding
ervan. In niet alle gevallen is de oudergeleding van de
medezeggenschapsraad om instemming met de hoogte en bestemming van de
ouderbijdrage gevraagd. In de huidige wet- en regelgeving zijn de
posities van de school en de ouders voor wat betreft de ouderbijdrage
stevig verankerd. Aan de uitvoering ervan valt echter het een en ander
te verbeteren. 

Om de scholen aan te zetten tot verbetering van de uitvoering van de
regels over de ouderbijdrage, zal de inspectie handhavend optreden bij
alle scholen waar zij ernstige overtredingen constateert. Naast de
handhaving zullen wij de komende tijd doorgaan met de al ingezette
voorlichtingsactiviteiten en deze uitbreiden waar nodig. Voor de
informatieverstrekking over dit onderwerp aan ouders en scholen hebben
de landelijke ouderverenigingen en de sectorraden een belangrijke
verantwoordelijkheid. Het onderzoek van de inspectie naar de
ouderbijdrage in het voortgezet onderwijs geeft de situatie weer zoals
die was vóór de invoering van de ‘gratis schoolboeken’. Het is
duidelijk dat door de invoering van ‘gratis schoolboeken’ de hoogte
van de ouderbijdrage voor ouders in het voortgezet onderwijs hoe dan ook
aanzienlijk lager is dan voorheen. Voor het voortgezet onderwijs zal de
staatssecretaris van OCW daarom het onderzoek naar de ouderbijdrage
laten herhalen, zodat volgend jaar kan worden beoordeeld of de situatie
verbeterd is en of scholen correct omgegaan zijn met de invoering van de
‘gratis schoolboeken’.

 PAGE   11 

 PAGE   0