[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voortgangsrapportage Leerkracht

Bijlage

Nummer: 2010D22965, datum: 2010-05-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Voortgangsrapportage Leerkracht (2010D22963)

Preview document (🔗 origineel)


1. De (onderwijs)arbeidsmarkt

Met het actieplan LeerKracht van Nederland wil het kabinet de positie
van leraren in het primair en voortgezet onderwijs en het middelbaar en
hoger beroepsonderwijs versterken. De overheid heeft samen met
werkgevers- en werknemersorganisaties dit actieplan nader uitgewerkt in
convenanten, waarna de sociale partners de afspraken hieruit hebben
vastgelegd in de sectorale cao’s. Het actieplan en de convenanten
omvatten maatregelen voor een betere beloning, meer
scholingsmogelijkheden en meer zeggenschap voor leraren. De extra
investeringen die hiervoor nodig zijn, nemen jaarlijks toe. In 2010, het
tweede jaar van het actieplan, bedragen deze extra investeringen € 611
miljoen. Dat loopt op tot € 1.027 miljoen in 2020.

Investeringen in de leraar: een internationale impressie

Niet alleen in Nederland maar ook in veel andere (OESO-)landen staat het
verbeteren van de kwaliteit van de leraar hoog op de politieke agenda.
Ter illustratie wordt in deze paragraaf een aantal initiatieven genoemd
in met Nederland vergelijkbare Europese landen alsmede de Verenigde
Staten, als groot en belangrijk lid van de OESO. 

In de Verenigde Staten wordt de komende jaren ook volop geïnvesteerd in
het onderwijs. Vooral de verslechterde leerlingprestaties hebben hier
een belangrijke rol bij gespeeld. President Obama heeft daarvoor een
wijziging van de wetten voor het primair en voortgezet onderwijs
voorgesteld. Het betreft onder andere eindtermen van het secundair
onderwijs verbeteren en standaardiseren, de effectiviteit en kwaliteit
van leraren en schoolleiders verbeteren en leraren belonen op basis van
onderwijsprestaties van leerlingen. De maatregelen houden onder andere
in dat slecht presterende schoolbesturen worden gekort (slecht
presterende scholen komen op een waarschuwingslijst) en bovengemiddeld
presterende scholen worden beloond. Het nieuwe ‘opbrengstgericht
werken’ moet een nationale basis krijgen.

De Zweedse overheid lanceert een met het actieplan Leerkracht
vergelijkbare agenda om met extra investeringen de aantrekkelijkheid van
het leraarsberoep te vergroten, in het bijzonder de status van het
beroep en de kwaliteit van de leraar. Daarnaast wordt geïnvesteerd in
plannen om jongeren meer te interesseren voor het beroep van leraar.
Verder wil de Zweedse overheid het aandeel bevoegde leraren vergroten,
vooral door gerichte scholingstrajecten voor onbevoegde leraren.
Daarnaast is men voornemens de lerarenopleidingen te hervormen (‘Top
of the class – new teacher education programmes’). Bestaande
opleidingen voor Bachelor en Master of Education worden dan vervangen
door vier beroepsopleidingen: voor voorschoolse educatie,
basisonderwijs,  vakleraren en het beroepsonderwijs. De opzet en inhoud
van de nieuwe opleidingen moet zorgen voor meer duidelijkheid in de drie
componenten van het opleiden tot het leraarsberoep: vakspecifieke
opleiding, een stage en een onderwijskundig opleidingsdeel. De nieuwe
opleidingen moeten daarom in hun curriculum duidelijke vaardigheden en
kennis formuleren die de studenten aan het einde van de opleiding moeten
beheersen. Eén van de beoogde effecten is het vergemakkelijken van de
zij-instroom in het onderwijs. 

In Noorwegen investeert men vooral extra in het opleiden van leraren.
Daar wordt in 2010 een nieuw opleidingsprogramma opgezet voor leraren in
het basis- en voortgezet onderwijs. In Finland wordt in 2010 gestart met
het programma OSAAVA. Dit programma richt zich op het bij- en nascholen
van onderwijzend personeel, en maakt gesubsidieerde (bij)scholing van
34.000 leraren mogelijk. Doel van dit programma is het bieden van
mogelijkheden aan onderwijzend personeel voor het voortdurend
ontwikkelen van hun professionele competenties.

Daling vacatures

Na een forse daling van de economische groei in 2009 klimt in Nederland
de economie weer langzaam uit een dal. Dat neemt echter niet weg dat de
werkloosheid nog steeds stijgt en het aantal vacatures laag is. Ook in
het onderwijs is sprake van een lichte daling van het aantal openstaande
vacatures. In vergelijking met het derde kwartaal 2008 is het aantal
openstaande vacatures voor leraren (po, vo en mbo) in het derde kwartaal
2009 gedaald, van 1.200 naar 800 (zie bijlage). Daarmee is het aantal
openstaande vacatures ongeveer op het niveau van 2006. De vacatures die
ontstaan komen vooral door leraren die definitief uitstromen naar
(pre)pensioen.   

Nieuwe ramingen: een snel oplopende vraag naar leerkrachten

In het onderwijs werken relatief veel mensen die ouder zijn dan 50 jaar.
Gemiddeld voor de gehele arbeidsmarkt is ongeveer 25 procent van de
werknemers 50 jaar of ouder tegenover ongeveer 40 procent in het
funderend onderwijs en ruim 50 procent in het middelbaar
beroepsonderwijs. 

Onderwijsarbeidsmarktramingen: V- en W-scenario

In de raming worden twee scenario’s onderscheiden. Het eerste scenario
gaat uit van een beweging richting hoogconjunctuur in het gebruikelijke
tempo van herstel vanuit een conjunctuurdal (V-patroon). Dit scenario
wordt ook gebruikt door het Centraal Planbureau (CPB). Het andere
scenario gaat uit van een eerste groei, waarna weer een terugslag volgt,
gevolgd door het ‘reguliere’ conjunctuurverloop (W-patroon). Het
scenario waarbij de economie eerst enige tijd in het conjunctuurdal
blijft zitten en er pas over een paar jaar weer sprake is van
economische groei (U-patroon) wordt op dit moment door CentER minder
realistisch geacht, gezien de huidige economische ontwikkeling. Vandaar
dat in de nieuwe ramingen het V- en W-scenario zijn uitgewerkt.

In de vorige ramingen (2006) werd vanaf 2010 een groot tekort aan
leraren verwacht, met name in het voortgezet onderwijs. Dat er nu nog
geen groot tekort is komt enerzijds door de economische recessie en
anderzijds door maatregelen uit het actieplan Leerkracht om het beroep
van leraar aantrekkelijker te maken. Daarnaast werken veel oudere
leerkrachten langer door dan een paar jaar geleden nog werd verwacht.

De gemiddelde uittredeleeftijd naar pensioen is in korte tijd met bijna
twee jaar gestegen, van gemiddeld  60,4 jaar in de periode 1994-2002 tot
61,9 jaar in 2008. Dit hangt samen met de omvorming van de (collectieve)
VUT-regeling naar de (meer individuele) FPU-regeling. Ook zijn soms
andere - voor de kwaliteit van het onderwijs minder gunstige - uitwegen
gezocht zoals onbevoegd lesgeven.

De uitkomsten van de nieuwe raming laten zien dat er in de komende jaren
in zowel het V- als het W-scenario (zie kader) een grote vraag naar
leerkrachten ontstaat. De grote uitstroom naar pensioen is een paar jaar
in de tijd verschoven. Deze uitstroom van leerkrachten leidt tot een
enorme vervangingsvraag. Daarnaast zijn de verwachtingen van het aantal
leerlingen naar boven bijgesteld. Meer leerlingen betekent een grotere
behoefte aan leerkrachten. Verder is ook het speciaal onderwijs de
laatste jaren flink gegroeid. In deze sector zijn er naar verhouding
minder leerlingen per leraar dan in het reguliere onderwijs. Afhankelijk
van het scenario wordt in het primair onderwijs in 2018 een tekort aan
leraren verwacht van 1.600 à 1.900 voltijdbanen (zie figuur 1). In het
voortgezet onderwijs loopt na 2010 het tekort aan leerkrachten in beide
scenario’s snel op tot 6.000 à 7.000 voltijdbanen in 2015 (zie figuur
2). Deze verwachtingen over de onderwijsarbeidsmarkt worden overigens
ondersteund door het ROA. Ook dit bureau verwacht de komende jaren een
groot tekort aan leerkrachten. De maatregelen zoals neergelegd in het
actieplan Leerkracht zijn er op gericht om de wervingspositie van het
onderwijs te verbeteren en op deze wijze een bijdrage te leveren aan het
voorkomen van de geschetste verwachtingen.    

In het primair onderwijs loopt in beide scenario’s het tekort aan
schoolleiders op tot iets meer dan  500 in 2015. In het voortgezet
onderwijs wordt in 2015, afhankelijk van het scenario, een tekort
verwacht van 550 à 600 schoolleiders.  

Figuur 1: verwacht tekort aan leraren en directiepersoneel in het
primair onderwijs (in voltijdbanen) bij het V- en W-scenario.

Bron: CentERdata, Arbeidsmarktramingen (nog te verschijnen)

Figuur 2: verwacht tekort aan leraren en directiepersoneel in het
voortgezet onderwijs (in voltijdbanen) bij het V- en W-scenario.

Bron: CentERdata, Arbeidsmarktramingen (nog te verschijnen)

Op dit moment zijn er nog geen regionale gegevens beschikbaar. Het
streven is om in de nota Werken in het onderwijs 2011, die verschijnt in
september 2010, regionale ramingen te presenteren.  

Stichting van het onderwijs

Op 22 maart jl. hebben de sociale partners in het onderwijs de Stichting
van het Onderwijs opgericht. De werknemers- en werkgeversorganisaties
hebben hiermee een platform geïntroduceerd, gericht op structureel
overleg met de overheid. Het eerste bestuur van de Stichting van het
Onderwijs bestaat uit voorzitters/bestuurders van de tien werkgevers- en
werknemersorganisaties. Voorzitter is de heer Noorda (VSNU). De
Stichting van het Onderwijs komt voort uit het ‘Advies LeerKracht!’
(2007) van de Commissie Leraren onder leiding van de heer Rinnooy Kan.
De commissie signaleerde een grote versnippering aan organisaties in het
onderwijs en stelde voor de slagkracht te vergroten door een breed
platform in het leven te roepen.

Vertrek van leraren binnen vijf jaar

In het onderwijs maakt men zich al een tijdje zorgen over het feit dat
veel jonge leraren het beroep van leraar al weer snel voor gezien zouden
houden. Ongeveer 25 procent van de docenten zou het onderwijs binnen
vijf jaar verlaten. In het Algemeen Overleg op 19 november 2009 is
toegezegd dat hier nader onderzoek naar zou worden verricht. Inmiddels
zijn de resultaten bekend. Het blijkt dat circa 10 procent van de
starters in het primair onderwijs in het eerste jaar na indiensttreding
vertrekt. In het voortgezet onderwijs ligt het vertrek onder starters
hoger. Circa 18 procent van de starters in het voortgezet onderwijs
vertrekt in het eerste jaar. 

Wanneer de cijfers over vertrek in het eerste jaar worden uitgedrukt in
voltijdbanen ontstaat een iets gunstiger beeld (8 procent in het primair
onderwijs en 15 procent in het voortgezet onderwijs). Vertrek uit de
sector wil overigens nog niet zeggen dat men het onderwijs de rug toe
keert. Het komt tamelijk vaak voor dat leraren overstappen tussen
onderwijssectoren. Als we de cijfers hiervoor “schonen” dan verlaat
in het eerste jaar in het primair onderwijs 5 à 6 procent het onderwijs
geheel. In het voortgezet onderwijs is dat ongeveer 8 procent. 

Al met al komt uit de analyses een genuanceerd beeld naar voren over het
vertrek onder starters. Het beeld dat circa een kwart van de startende
leraren binnen vijf jaar het onderwijs verlaat, geldt alleen voor het
voortgezet onderwijs: 20 à 25 procent verlaat het onderwijs in de
eerste vijf jaar. Onder starters in het primair onderwijs is het vertrek
aanmerkelijk kleiner (ca. 14 à 15 procent), vooral onder vrouwen.
Opvallend is verder dat het grootste vertrek optreedt in het eerste jaar
na indiensttreding. 

Maar ook vertrek binnen vijf jaar betekent niet dat men definitief
verloren is voor het onderwijs. Uit onderzoek blijkt dat veel leraren na
verloop van tijd weer terugkeren in het onderwijs. De in- en uitstroom
van afgestudeerden uit een bepaald cohort houden elkaar na verloop van
tijd in evenwicht. Leraren die weer (of alsnog) in het onderwijs gaan
werken vervangen degenen die stoppen met werken in het onderwijs.

Een goede begeleiding van starters zorgt ervoor dat zij het onderwijs
minder snel verlaten. Beginnende leraren die hun begeleiding als
onvoldoende ervaren, stromen vaker uit dan beginnende leraren die
tevreden zijn over hun begeleiding. Het verschil in personeelsverloop
tussen deze twee groepen is ongeveer 10 procentpunt. Dit geldt zowel
voor beginnende leraren van de lerarenopleiding basisonderwijs als de
lerarenopleiding voortgezet onderwijs.

Van de startende leraren in het primair en voortgezet onderwijs (leraren
jonger dan 30 jaar) is ongeveer 60 procent in het geheel niet op zoek
naar een andere baan. Bijna een kwart kijkt een beetje om zich heen en
ongeveer één op de zes is intensief op zoek naar iets anders. Starters
die tevreden zijn over de wijze waarop ze wegwijs worden gemaakt binnen
de school zijn minder vaak op zoek naar een baan dan de starters die
daar ontevreden over zijn.

Naast begeleiding speelt ook de aard van het diensverband een
belangrijke rol bij het wel of niet actief op zoek zijn naar een andere
baan. Het zal geen verwondering wekken dat starters met een tijdelijk
contract vaker intensief op zoek naar een andere baan dan starters met
een vast contract. 2. Stand van zaken salarismaatregelen

De uitvoering van de salarismaatregelen uit het convenant is in volle
gang. De maatregelen scheppen voor docenten een beter
carrièreperspectief en hun beloning wordt meer concurrerend met 
vergelijkbare beroepen in de marktsector en geven uiting aan de
maatschappelijke waardering voor de docenten. In dit hoofdstuk zal de
stand van zaken beschreven worden ten aanzien van deze
salarismaatregelen in de diverse sectoren. Begonnen wordt met een
beschrijving van de ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs. In deze
sector is al begin vorig jaar geld beschikbaar gekomen voor de
versterking van de functiemix. En het werkt. In het primair onderwijs
krijgen scholen per 1 augustus 2010 geld voor de versterking van de
functiemix en in het mbo hebben scholen eind 2009 geld gekregen.    

Op basis van de financiële gegevens (tot oktober) 2009 is gekeken naar
de uitputting van de beschikbare beloningmiddelen. Definitieve cijfers
komen beschikbaar in juni 2010, waarover in de nota Werken in het
onderwijs in september zal worden gerapporteerd. Onderstaande cijfers
zijn dus indicatief. 

Uit de berekeningen blijkt dat de scholen in het primair onderwijs
vrijwel alle middelen (zullen) inzetten. In 2009 is in het primair
onderwijs € 127 miljoen voor de invoering van de beloningsmaatregelen
aan de scholen ter beschikking gesteld. Aan de inkorting van de
carrièrelijn voor leraren waren de scholen in het primair onderwijs
circa € 46 miljoen kwijt. De toekenning van de schaaluitloop aan
leraren aan het einde van hun schaal kostte € 48 miljoen en de
directeurstoelage € 34 miljoen. 

In het voortgezet onderwijs is € 91 miljoen in 2009 beschikbaar
gekomen voor extra beloning van leraren. Uit de berekeningen blijkt dat
de scholen dit budget 2009 voor circa 90% structureel uitputten. Het
vergroten van de periodiekstappen voor leraren kost de scholen in het
voortgezet onderwijs circa € 31 miljoen. De toekenning van het
schaaluitloopbedrag aan leraren die het einde van hun schaal hebben
bereikt zal circa € 34 miljoen kosten. Tenslotte hebben scholen in de
Randstadregio’s afzonderlijk budget ontvangen om leraren te promoveren
naar een hogere loonschaal. Zoals elders in deze rapportage blijkt, is
bij deze scholen de functiemix ook daadwerkelijk substantieel verbeterd.

In 2009 is in het middelbaar beroepsonderwijs € 47 miljoen voor de
invoering van de beloningsmaatregelen aan de instellingen ter
beschikking gesteld. De inkorting van de carrièrelijn voor leraren kost
de mbo-instellingen bijna € 9 miljoen. De kosten van een
bindingstoelage aan leraren kunnen (nog) niet worden bepaald. De
middelen ter verbetering van de salarismix bij mbo-instellingen in de
Randstadregio’s zijn in november 2009 ter beschikking gesteld en komen
daarom niet in de beschikbare cijfers tot uiting.

2.1 Voortgezet onderwijs

Het budget voor de extra beloningsmaatregelen in het voortgezet
onderwijs (inkorten carrièrelijn, schaaluitloop, en versterken
functiemix) bedraagt in 2010 bijna € 180 miljoen.    

Versterking functiemix in Randstadregio’s goed van start

In maart 2009 hebben scholen in het voortgezet onderwijs in de
Randstadregio’s voor het eerst geld ontvangen voor de versterking van
de functiemix. En het blijkt dat het werkt. Veel leraren zijn er in
salaris(schaal) op vooruit gegaan (zie figuur 3). In de
Randstadregio’s is in één jaar tijd een flinke stijging te zien van
het aandeel leraren in schaal LC (5,8 procentpunt). Dat is verheugend
nieuws. Een aantal scholen heeft nog geen werk gemaakt van het
versterken van de functiemix. Als ook deze scholen aan de slag gaan, zit
de sector volledig op het spoor ten aanzien van de doelstellingen. Er
zijn hierbij nog twee aandachtspunten. In de eerste plaats zijn het
vooral leraren die werkzaam zijn op een havo/vwo-school, die de
mogelijkheid hebben gehad om promotie te maken naar een hogere
salarisschaal. Bij leraren op vmbo-scholen is de stijging van leraren in
LC geringer (zie tabel 1). Op deze scholen moet nu en in de komende
periode nog een flinke slag worden gemaakt. Ook is er nog altijd een
lichte daling van het aandeel leraren in de LD-schaal. Scholen/besturen
realiseren zich nog onvoldoende dat de uitstroom van LD-docenten (vooral
naar pensioen) vervangen dient te worden door nieuwe LD-docenten.  

Van groot belang bij de uitvoering van meer hogere schalen voor leraren
is transparantie. Leraren stellen duidelijke promotiecriteria op prijs.
Leraren op scholen waar al nieuwe promotiecriteria zijn opgesteld,
vinden twee keer zo vaak dat alle leraren een eerlijke kans op
schaalpromotie hebben dan leraren op scholen zonder nieuwe criteria. Een
goede dialoog tussen directie, medezeggenschap en leraren blijkt dus de
weg te zijn om draagvlak te creëren voor transparante promotiecriteria.

Figuur 3: jaarlijkse procentuele verandering per salarisschaal leraren 
(op basis van fte)

Bron: ministerie van OCW, bewerking CentErdata.

Tabel 1: aandeel leraren in salarisschaal (in aandeel voltijdbanen) naar
schooltype in het voortgezet onderwijs in de Randstadregio’s,
peildatum 1 oktober

	LB	LC	LD	LE	Totaal

HAVO/VWO





	2008	42,3	26,7	30,7	0,3	100

2009	33,1	35,7	31,1	0,2	100







	VMBO-t/HAVO/VWO





	2008	61,4	16,2	21,7	0,7	100

2009	56,1	22,6	21,0	0,3	100







	VMBO/HAVO/VWO





	2008	65,1	19,6	14,9	0,4	100

2009	60,4	25,4	14,0	0,2	100







	VMBO





	2008	76,5	19,1	3,9	0,6	100

2009	76,8	19,9	3,0	0,3	100







	Praktijkonderwijs





	2008	89,0	9,5	1,5	0,0	100

2009	87,6	11,1	1,2	0,1	100

Bron: ministerie van OCW, bewerkt door CentERdata

2.2 Primair onderwijs

Het budget voor het bekostigen van de extra beloningsmaatregelen in het
primair onderwijs (inkorten carrièrelijn, schaaluitloop, toelage voor
(adjunct-)directeuren en het versterken van de functiemix) is in 2010
ruim € 176 miljoen. Met de eerste drie maatregelen is in 2009 al een
start gemaakt. Voor de versterking van de functiemix ontvangen scholen
in het primair onderwijs vanaf 1 augustus 2010 voor het eerst geld.
Vandaar dat in deze sector nu nog geen ontwikkelingen in de functiemix
zichtbaar zijn, behalve wellicht een klein ‘aankondigingseffect’
(zie bijlage B1). Voor deze sector zijn pas vanaf de
voortgangsrapportage in 2011 de eerste resultaten te melden over het
versterken van de functiemix.  

Oplossing kleine scholenproblematiek

In de voorbereiding op de versterking van de functiemix in het primair
onderwijs werd geconstateerd dat dit problemen op zou kunnen leveren
voor kleine scholen/schoolbesturen. Als schoolbesturen bijvoorbeeld zo
klein zijn dat zij in 2010 een formatieve ruimte hebben voor de hogere
leraarsfunctie van minder dan werktijdfactor 1, kunnen deze besturen
ervoor kiezen de middelen van 2010-2011 te sparen om ervoor te zorgen
dat in augustus 2011 aan de dan geldende percentages wordt
voldaan. Daarnaast kunnen schoolbesturen die scholen hebben die zo
klein zijn dat de formatieve ruimte in 2010 op schoolniveau minder is
dan werktijdfactor 1 ervoor kiezen de formatieve ruimte te verschuiven
tussen scholen, zodanig dat de vacatures die ontstaan goed kunnen worden
vervuld. Deze schoolbesturen dienen wel jaarlijks aan de percentages op
bestuursniveau te voldoen. 

Akkoord over inzet middelen arbeidsvoorwaardenontwikkeling primair
onderwijs 2009

Op 6 november 2009 is met de werknemersorganisaties een akkoord bereikt
om de maatregelen uit het Actieplan/Convenant Leerkracht te
intensiveren: het akkoord “versterking arbeidspositie personeel
primair onderwijs”. Hierbij zijn de beschikbare middelen voor de
arbeidsvoorwaardenontwikkeling in het primair onderwijs in 2009 volledig
ingezet en daarmee geheel ten goede gekomen aan het personeel in deze
sector.

2.3 Middelbaar beroepsonderwijs

Het budget voor de extra beloningsmaatregelen in het middelbaar
beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie (inkorten carrièrelijn,
extra periodiek en versterken salarismix) is in 2010 ruim € 70
miljoen. 

Instellingen in het mbo hebben eind 2009 de financiële middelen
gekregen voor het versterken van de salarismix. Dat komt omdat pas in
een laat stadium definitieve afspraken zijn gemaakt over de levering van
de personeelsgegevens, die noodzakelijk zijn voor de monitoring van de
afspraken uit het convenant. Eén van de afspraken in het mbo betreft
versterking van de salarismix in de Randstad. Aangezien in deze
rapportage alleen cijfers van het meetmoment oktober 2009 beschikbaar
zijn kan ook nog niet worden bepaald of de extra middelen hebben geleid
tot een versterking van de salarismix.       

Dubbele daling

In de Randstadregio’s laten instellingen in het mbo in 2009 een
verdergaande daling zien van het aandeel leraren in schaal LC. In deze
sector is het aandeel leraren dat betaald wordt volgens schaal LB flink
toegenomen (4 procentpunt), ten koste van het aandeel leraren in schaal
LC en LD (een afname van respectievelijk 2,4 en 1,5 procentpunt, zie
figuur 4). De cijfers laten een aan de convenantsafspraken tegengestelde
beweging zien. Dat betekent dat mbo-instellingen in de Randstadregio’s
nog flink wat werk moeten verzetten om aan de afgesproken verbetering
van de salarismix in 2011 te voldoen.   

Naast deze daling van het aandeel leraren in de hogere salarisschalen is
in het middelbaar beroepsonderwijs bovendien nog sprake van een
veranderende samenstelling van het personeelsbestand: het aandeel
leraren neemt af, het aandeel ondersteuners neemt toe. In 2009 was het
aandeel leraren 3,1 procentpunt lager dan in 2008, terwijl het aandeel
ondersteuners juist toenam met 3,3 procentpunt.  

Een aantal mbo-instellingen maakte zich zorgen over de betaalbaarheid
van de afspraken uit het convenant. In een gezamenlijk overleg tussen
MBO Raad, vertegenwoordigers van deze instellingen en het ministerie van
OCW zijn deze zorgen bij hen weggenomen. Verwacht wordt dat de
mbo-instellingen in de Randstadregio’s de komende periode hard aan de
slag gaan om de salarismix te versterken. 

Gegevens functiemix mbo-instellingen nu ook op website 

In 2008 is de website  HYPERLINK "http://www.functiemix.nl" 
www.functiemix.nl  openbaar gemaakt. Op deze website stonden tot nu toe
alleen de functiemixgegevens van de scholen in het primair en voortgezet
onderwijs. Vanaf nu zijn daar de salarismixgegevens van alle
mbo-instellingen aan toegevoegd. Voor de instellingen die binnen de
Randstadregio's vallen worden te zijner tijd ook de mogelijke
groeipercentages voor het aandeel leraren in hogere schalen per
individuele instelling opgenomen. 

Figuur 4: jaarlijkse procentuele verandering per salarisschaal leraren
(op basis van fte)

Bron: ministerie van OCW, bewerkt door CentERdata

2.4 Hoger beroepsonderwijs

Het budget voor de extra beloningsmaatregelen in het hoger
beroepsonderwijs (versterken functiemix) is in 2010 € 28 miljoen. De
gegevenslevering in de hbo-sector kent een iets ander ritme dan in de
andere sectoren. In deze sector is de HBO-raad verantwoordelijk voor de
tijdige aanlevering van de informatie. De jaarlijkse deadline voor de
peildatum van 1 oktober is vastgesteld op 1 juni van het volgende jaar.
Dit betekent dat de HBO-raad op 1 juni 2010 de gegevens over 1 oktober
2009 moet indienen. De ontwikkeling van de functiemix zal vermeld worden
in de nota Werken in het onderwijs 2011 en daarna ook te raadplegen zijn
via de website   HYPERLINK "http://www.functiemix.nl"  www.functiemix.nl
. Op deze website komen naast de nulmeting, de cijfers over 2009 en de
sectordoelstelling, ook de doelstellingen per instelling te staan.

In het hoger beroepsonderwijs zijn de convenantsafspraken over de
functiemix uitgewerkt in individuele instellingsconvenanten. Alle 39
instellingen hebben afspraken gemaakt over:

de streefformatie voor 2012

de besteding van functiemixmiddelen om de streefformatie te bereiken

Instellingen hadden tot 15 oktober 2009 de tijd om hun convenant ter
kennisname naar het ministerie te sturen. Na ontvangst van alle 39
convenanten zijn de functiemixmiddelen voor 2009 halverwege november
2009 aan de instellingen overgemaakt. Overigens is inmiddels gebleken
dat in een deel van de gevallen een verschil is opgetreden tussen de
gegevens uit de geaccordeerde nulmeting op basis van de gegevens van de
HBO-raad en de gegevens die individuele instellingen hebben opgenomen in
de instellingsconvenanten. Uiteindelijk is de doelstelling op basis van
de overeengekomen nulmeting leidend. Met betrekking tot de functiemix is
het wel mogelijk om op individueel instellingsniveau af te wijken van de
streefpercentages uit het convenant, mits er een gelijkwaardige groei in
schalen wordt gerealiseerd.

2.5 Communicatietraject versterking functiemix

Afgelopen jaar is door alle convenantspartijen al flink ingezet op
communicatie over de functiemix. Zo zijn er brochures uitgebracht voor
scholen in het primair en voortgezet onderwijs en zijn in deze sectoren
ook (regionale) bijeenkomsten georganiseerd. Daarnaast is er de website 
 HYPERLINK "http://www.functiemix.nl"  www.functiemix.nl . De meeste
betrokken organisaties hebben een helpdeskfunctie waar individuele
vragen kunnen worden beantwoord. Deze aanpak neemt veel zorgen en
onduidelijkheid weg bij scholen, maar een extra impuls om scholen te
informeren over de functiemix is nodig. Met behulp van een groter
opgezet communicatie- en begeleidingstraject krijgen scholen in het
primair en voortgezet onderwijs begeleiding bij de implementatie van de
functiemix, zodat zij in 2011 aan de tussendoelstelling kunnen voldoen. 

Om in korte tijd deze omvangrijke communicatiecampagne tot een succes te
maken wordt er nauw samengewerkt met onder andere de werknemers- en de
werkgeversorganisaties, omdat ook deze partijen verantwoordelijk zijn
voor het slagen van de convenantsafspraken. Omdat scholen in het
voorjaar de formatieplannen voor het nieuwe schooljaar maken, zal juist
in die maanden de communicatie worden geïntensiveerd. 

In het middelbaar beroepsonderwijs wordt, gezien de grote onderlinge
verschillen tussen de instellingen in deze sector, vooral op
instellingsniveau aandacht besteed aan de versterking van de salarismix
voor leraren. Daarbij is met name de instellingsspecifieke uitwerking
van de salarismix aan de hand van het beschikbare budget aan de orde. De
instellingen krijgen zo een goed beeld van de maximaal haalbare
versterking van de salarismix voor hun roc. 

2.6 Geschillen functiemix

Bij geschillencommissies zijn weinig zaken aan de orde geweest, die
verband houden met de functiemix. Dit blijkt uit navraag bij de
Stichting Onderwijsgeschillen, het Bureau van de Geschillen-, Bezwaren-
en Klachtencommissies Katholiek Onderwijs en de Bezwarencommissie
Functiewaardering voor het Christelijk en Algemeen Bijzonder Primair en
Voortgezet Onderwijs. 

Ook blijkt dat het moeilijk is om zaken die verband houden met de
functiemix te scheiden van andere zaken die de functiewaardering
betreffen. De Stichting Onderwijsgeschillen heeft in februari 2010 een
‘beleidslijn bezwaren en de functiemix’ vastgesteld. De beleidslijn
betreft de behandeling van bezwaren van werknemers tegen een door hun
werkgever afgewezen schaalpromotie. De Stichting concludeert dat een
bezwaar van een werknemer die niet in aanmerking is gekomen voor een
nieuwe of extra functie die de werkgever beschikbaar heeft gesteld in
het kader van de functiemix, niet door de Commissie in behandeling kan
worden genomen.

3. Kwaliteit van onderwijspersoneel

De kwaliteit van goed onderwijs staat of valt met de kwaliteit van de
leraar. Leraren dienen te beschikken over een onderwijsbevoegdheid; een
belangrijke waarborg voor de kwaliteit van leraren. In de periode
2006-2008 is het aandeel lessen dat door daartoe gekwalificeerde
docenten in het voortgezet onderwijs werd gegeven licht afgenomen. Op
het niveau van de lessen werd in 2008 volgens de integrale
personeelstelling onderwijs (IPTO) 82 procent van de lessen gegeven door
gekwalificeerde docenten. Gekwalificeerde docenten zijn bevoegde leraren
of benoembare leraren. In 2008 werd bijna één op de vijf lessen
(18,1%) gegeven door een onbevoegde docent of door een docent die
lesgeeft op basis van artikel 33.3 van de WVO.  Driekwart (75,3%) van de
lessen werd gegeven door een bevoegd docent en 6,6 procent door een
benoembare docent. In 2006 werd 83 procent van de lessen gegeven door
gekwalificeerde docenten (zie ook tabel 2). 

Tabel 2: mate van bevoegdheid in het voortgezet onderwijs op het niveau
van de lessen (in %, exclusief praktijkonderwijs)

	2006	2007	2008

Gekwalificeerde docenten	83,0	83,1	81,9

- Bevoegd	77,4	76,1	75,3

- Benoembaar	5,6	7,0	6,6





	- Onbevoegd of benoembaar op grond van artikel 33.3	17,0	16,9	18,1

	100,0	100,0	100,0

 Bron IPTO VO 2006, 2007 en 2008, bewerking Regioplan

Website met bevoegdheidsgegevens per school

Sinds november 2009 staan de bevoegdheidsgegevens van bijna alle scholen
in het voortgezet onderwijs op de website   HYPERLINK
"http://www.bevoegd.nl/"  www.bevoegd.nl . Op deze website ontbreken nog
de gegevens van ongeveer 40 scholen. In het voorjaar van 2010 zijn de
gegevens over 2009 bij de scholen opgevraagd. Van de scholen die nog
ontbreken op de website worden ook de gegevens van 2008 (nogmaals)
opgevraagd, zodat scholen alles in één keer kunnen aanleveren. Dit is
om scholen niet onnodig te belasten. De gegevens zijn in september 2010
beschikbaar. Dan wordt ook de website bijgewerkt en kunnen naar
verwachting de gegevens van alle scholen worden weergegeven.

De lerarenbeurs: het loopt storm

Om individuele leraren in staat te stellen hun professionele niveau te
verhogen, zich verder te specialiseren of zich breder te ontwikkelen, is
in 2008 gestart met de Lerarenbeurs. Leraren kunnen eenmaal in hun
onderwijsloopbaan een subsidie ontvangen voor het volgen van een door
hen zelf te kiezen opleiding. Bijna 14.000 leraren maken inmiddels
gebruik van de Lerarenbeurs. 

Op 1 april j.l. is de vierde inschrijvingsronde voor de lerarenbeurs van
start gegaan. De inschrijving loopt tot nu toe zeer voorspoedig. Eind
april waren er ongeveer vierduizend aanmeldingen en naar verwachting zal
ook nu het aantal aanvragen ver uitstijgen boven het aantal beschikbare
beurzen. Ook uit onderzoek blijkt dat de lerarenbeurs heel populair is
onder leraren. Het zijn vooral leraren die voornamelijk lesgeven in het
vwo en het vmbo die wat vaker gebruik van de Lerarenbeurs dan leraren
die hoofdzakelijk lesgeven op de havo (zie bijlage B9). 

Het Centraal Planbureau heeft recentelijk onderzoek gedaan naar het
effect van de lerarenbeurs op de deelname van leraren aan hoger
onderwijs. Het CPB heeft het scholingsgedrag van de inschrijvers op de
beurs die (net) wel een beurs kregen vergeleken met zij die na het
tijdstip van overtekening net buiten de boot vielen. Het CPB komt tot de
conclusie dat voor wat betreft lange opleidingen er sprake is van
“additionaliteit” van 20 procent, dat wil zeggen dat 80 procent van
de deelnemers ook zonder beurs de beoogde studie doet. In het geval van
kortlopende opleidingen ligt dat laatste percentage nog hoger. Dat
aanvragers die niet op inhoudelijke gronden, maar op tijdstip van
aanvragen afvallen alsnog de studie op kosten van de werkgever of zelfs
voor eigen rekening volgen hoeft geen bevreemding op te wekken. Ze
hebben er immers al veel moeite voor gedaan (het vliegwieleffect). Ook
moet worden bedacht dat er geen voor- en nameting is gedaan. Er is geen
vergelijking gemaakt van de deelname van leraren aan bij-, na en
opscholing voor de invoering van de lerarenbeurs met de situatie nu.
Kortom, op basis van deze studie alleen kan niet eenduidig worden
vastgesteld in hoeverre het aantal leraren dat in een opleiding
investeert is toegenomen (volume-effect). Verder is de lerarenbeurs
uiteraard ook bedoeld als verbetering van de secundaire
arbeidsvoorwaarden voor docenten zodat ze juist die opleiding niet uit
eigen zak moeten betalen. Tenslotte, is de studie is een momentopname.
Enkel de eerste/tweede tranche is geanalyseerd. De verwachting is dat de
meest gemotiveerden als eerste zijn gestart, met dus een lage(re) kans
op additionaliteit van de maatregel. Men moet uiterst voorzichtig zijn
om grond van een enkel meetmoment al te drastische conclusies te
trekken. De studie van het CPB biedt ook enkele nuttige
aanknopingspunten om de effectiviteit van de beurs te verbeteren, vooral
als het gaat om het honoreren van kortlopende opleidingen en de
financiering van reeds lopende opleidingen.

Zeker mag niet uit het oog worden verloren dat de lerarenbeurs ook nog
andere doelen dient. Het brengt immers leraren in positie als het gaat
om hun eigen professionele ontwikkeling en loopbaan. In maar liefst
tweederde van de aanvragen ligt het initiatief uitsluitend bij de docent
(SCL, 2009) en nog eens een kwart in gezamenlijkheid met de werkgever.
Ook leraren die (nog) geen beurs hebben aangevraagd hebben veelal
waardering voor de lerarenbeurs. Ruim tweederde van de leraren geeft aan
dat de lerarenbeurs een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de
normale opleidingsmogelijkheden op de school / instelling”. De
Lerarenbeurs maakt dus integraal onderdeel uit van een samenhangend
pakket maatregelen om het aanzien van het beroep leraar te verhogen en
de aantrekkelijkheid ervan te versterken. 

Krachtig Meesterschap goed op koers

Om de leraar in staat te stellen voldoende kwaliteit te leveren,
investeert het kabinet gericht in de opleiding en scholing van leraren.
Hiervoor is, conform de voornemens uit de kwaliteitsagenda voor het
opleiden van leraren 2008-2011 (Krachtig Meesterschap), een aantal
belangrijke stappen gezet. Zo wordt in de lerarenopleidingen door middel
van de ontwikkeling van kennisbases en bijbehorende toetsen de balans
tussen het ‘kennen’ en het ‘kunnen’ versterkt. Inmiddels zijn
voor de opleidingen tot leraar basisonderwijs de kennisbases voor taal
en rekenen-wiskunde gereed. 

Daarnaast zijn de vakkennisbases van een groot aantal tweedegraads
lerarenopleidingen beschreven. Na de aanbieding van deze kennisbases in
december 2009 zijn de instellingen begonnen met de implementatie.
Daarnaast werken redactiecommissies onder leiding van de HBO-raad aan de
overige kennisbases en aan kennistoetsen. De planning is erop gericht om
het ontwikkelprogramma eind 2012 te ronden. De leerlingen die in het
studiejaar 2010-2011 instromen, krijgen in een pilot-situatie te maken
met de nieuwe kennistoetsen. Voor de (aankomend) studenten die instromen
in het studiejaar 2011-2012 zullen de nieuwe kennistoetsen verplicht
zijn. De toetsen worden afgenomen aan het einde van de propedeuse en
voorafgaand aan ‘Leraar in Opleiding - stage’ die meestal aan het
einde van de opleiding plaatsvindt.  

Opleiden in de school

Het ‘opleiden in de school’ is in 2009 structureel geregeld.
Opleidingsscholen zijn partnerschappen van scholen en
lerarenopleidingen. In april 2009 is de structurele regeling
tegemoetkoming kosten opleidingsschool in werking getreden. In totaal
zijn er 83 aanvragen ter beoordeling ingediend bij de NVAO. Uiteindelijk
is aan 54 opleidingsscholen subsidie toegekend. Voor de academische
opleidingsscholen is een verdiepingsslag nodig om inzicht te krijgen in
de gewenste aanvullende kwaliteitscriteria, randvoorwaarden en kosten.
Hiervoor zijn in 2009 22 academische opleidingsscholen geselecteerd.
Academische opleidingsscholen verbinden het opleiden in de school
nadrukkelijk met schoolontwikkeling, innovatie en onderzoek.

Zij-instroom

In 2009 is het ministerie van OCW gestart met een subsidieregeling voor
zij-instroom. Dit leverde in 2009 416 extra leraren op die direct
inzetbaar zijn voor de klas en binnen twee jaar een onderwijsbevoegdheid
halen. 

Educatieve minor

Om het aantal academici in het onderwijs te vergroten, is onder meer de
educatieve minor geïntroduceerd. De wijziging van de WVO om een
onderwijsbevoegdheid te kunnen verlenen aan diegenen die met goed gevolg
een vakbachelor hebben afgerond met daarbinnen een educatieve minor, is
op 25 maart jl. goedgekeurd door de Tweede Kamer en op 17 april door de
Eerste Kamer. In het studiejaar 2009-2010 hebben zich in totaal 275
studenten voor de educatieve minor ingeschreven. Middelbare scholen die
stageplekken bieden aan studenten die via deze opleiding leraar willen
worden, krijgen voor hun begeleiding een financiële vergoeding.
Hiervoor is in totaal € 4 miljoen beschikbaar. Met dit bedrag kunnen
ruim duizend educatieve minorstagiairs worden begeleid.

Eerst de klas

In 2009 is het project ‘eerst de klas’ gestart, een gezamenlijk
gedragen initiatief van het onderwijs, het bedrijfsleven en de overheid.
Negentien excellente pas afgestudeerde academici werken in het
voortgezet onderwijs, worden opgeleid tot eerstegraads docent en
ontvangen een leiderschapstraining in het bedrijfsleven. In april is de
selectie van 40 kandidaten voor de tweede tranche gestart.    

Beroepsgroep leraren

Om leraren te kunnen ondersteunen in hun professionele ontwikkeling is
het belangrijk dat er een sterkere samenwerking van beroepsverenigingen
van leraren is. De Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander
onderwijspersoneel (SBL) wordt omgevormd tot een coöperatief verband.
De beroepsorganisaties en hun leden zullen zorgdragen voor de uitvoering
van de gezamenlijk geformuleerde ambities inzake kwaliteitsborging en
promotie van het lerarenberoep. Ook leraren die niet zijn aangesloten
bij een of meer van de organisaties die in het coöperatieve verband
participeren kunnen meewerken aan de uitvoering van het werkprogramma.
Door het bestuur van het SBL wordt nu gewerkt aan de concretisering van
de omvorming.

   

Lerarenregister

De voorbereidingen voor het instellen van een privaatrechtelijk register
voor leraren in het voortgezet onderwijs, primair onderwijs en het
(voorbereidend) beroepsonderwijs zijn in volle gang. In 2011 worden de
registers opengesteld. 

Monitoring Krachtig Meesterschap

De inspectie verzorgt een monitor van de uitvoering van de
kwaliteitsagenda en zal hierover jaarlijks in het najaar rapporteren. 

Nascholing rekenen en taal 

Tijdens het Algemeen Overleg Leraren van 19 november 2009 is toegezegd
om na te gaan in hoeverre het gebruik van nascholingsmiddelen ten
behoeve van rekenen en taal in andere sectoren dan het primair onderwijs
kan worden gestimuleerd. Dit naar analogie van het KNAW-rapport
rekenonderwijs op de basisschool.  

Bekwaamheidsonderhoud van leraren is de verantwoordelijkheid van de
werkgever, hiervoor zijn reguliere nascholingsmiddelen beschikbaar in de
lumpsum. Het aanbod van nascholing gaat via verschillende marktpartijen.
Het ministerie van OCW kan via onderstaande lijnen invloed uitoefenen op
de besteding van deze middelen: 

Het zo goed mogelijk volgen van de inzet van de reeds vrijgemaakte
additionele middelen voor taal en rekenen in deze kabinetsperiode en, of
deze middelen voldoende worden ingezet voor professionalisering van
zittend personeel. 

Afspraken maken met de sociale partners over het stimuleren van hun
leden tot de besteding van de reguliere nascholingsmiddelen (in de
lumpsum), met name voor taal en rekenen. 

Onderzoek doen naar de besteding van nascholingsmiddelen op dit thema.

Investeren in het hanteren van het referentiekader taal en rekenen (het
spreken van dezelfde “taal”) via de Steunpunten, door scholen actief
te benaderen.

Werkgevers en werknemers stimuleren dat zij afspraken maken met
lerarenopleidingen om nascholingsmodules en toetsen aan te bieden aan
afgestudeerden (terugkomdagen).  

Bezien welke mogelijkheden er zijn om deskundigheidsbevordering op het
gebied van taal en rekenen te verbinden met de introductie van een
lerarenregister. 

Bijlage

Tabel B1: aandeel leraren basisonderwijs en speciaal (basis)onderwijs
naar salarisschaal (in aandeel voltijdbanen. Peildatum 1 oktober)

	Niveau	 	 	 

Mutatie

(t.o.v. voorgaand jaar)

 	2006	2007	2008	2009	 	2007	2008	2009

	%

















	BAO









LA	98,7	98,7	98,5	98,2

0,0	-0,2	-0,3

LB	1,1	1,2	1,4	1,8

0,1	0,2	0,4

LC	0,1	0,1	0,1	0,1

0,0	0,0	0,0

	100,0	100,0	100,0	100,0















S(B)O









LA	0,1	0,2	0,7	0,4

0,1	0,5	-0,3

LB	97,9	97,8	97,5	97,5

-0,1	-0,3	0,0

LC	2,0	2,0	1,8	2,1

0,0	-0,2	0,3

	100,0	100,0	100,0	100,0





Bron: ministerie van OCW, bewerkt door CentERdata.

Tabel B2: aandeel leraren voortgezet onderwijs naar salarisschaal (in
aandeel voltijdbanen), peildatum 1 oktober 

	Niveau	 	 	 

Mutatie (t.o.v. voorgaand jaar)

 	2006	2007	2008	2009	 	2007	2008	2009

Randstad









LB	65,6	64,3	63,4	58,7

-1,3	-0,9	-4,7

LC	16,5	18,4	19,5	25,3

1,9	1,1	5,8

LD	17,6	16,9	16,6	15,8

-0,7	-0,3	-0,8

LE	0,4	0,4	0,4	0,2

0,0	0,0	-0,2

	100,0	100,0	100,0	100,0















Buiten Randstad









LB	63,8	64,3	63,9	63,3

0,5	-0,4	-0,6

LC	17,3	17,5	18,4	19,5

0,2	0,9	1,1

LD	18,5	17,9	17,4	17,0

-0,6	-0,5	-0,4

LE	0,4	0,4	0,3	0,1

0,0	-0,1	-0,2

	100,0	100,0	100,0	100,0















Totaal









LB	64,5	64,3	63,7	61,5

-0,2	-0,6	-2,2

LC	17,0	17,8	18,8	21,8

0,8	1,0	3,0

LD	18,1	17,5	17,1	16,5

-0,6	-0,4	-0,6

LE	0,4	0,4	0,4	0,2

0,0	0,0	-0,2

	100,0	100,0	100,0	100,0





Bron: ministerie van OCW, bewerkt door CentERdata.

Tabel B3: leraren middelbaar beroepsonderwijs (inclusief AOC’s) naar
salarisschaal (in aandeel voltijdbanen), peildatum 1 oktober 

	Niveau	 	 	 

Mutatie (t.o.v. voorgaand jaar)

 	2006	2007	2008	2009	 	2007	2008	2009

Randstad









LB	49,9	51,0	49,9	53,9

1,1	-1,1	4,0

LC	39,3	38,5	40,8	38,4

-0,8	2,3	-2,4

LD	9,6	9,3	8,2	7,0

-0,3	-1,1	-1,2

LE	1,3	1,3	1,2	0,7

0,0	-0,1	-0,5

	100,0	100,0	100,0	100,0















Buiten Randstad









LB	35,7	36,4	37,3	39,0

0,7	0,9	1,7

LC	51,9	51,3	51,1	52,4

-0,6	-0,2	1,3

LD	11,1	11,1	10,4	8,0

0,0	-0,7	-2,4

LE	1,3	1,3	1,2	0,6

0,0	-0,1	-0,6

	100,0	100,0	100,0	100,0















Totaal









LB	41,3	42,6	42,0	45,9

1,3	-0,6	3,9

LC	46,9	45,8	47,2	46,0

-1,1	1,4	-1,2

LD	10,5	10,3	9,6	7,5

-0,2	-0,7	-2,1

LE	1,3	1,3	1,2	0,6

0,0	-0,1	-0,6

	100,0	100,0	100,0	100,0





Bron: ministerie van OCW, bewerkt door CentERdata.

Tabel B4: gemiddeld aantal openstaande vacatures in derde kwartaal   

	2005/3	2006/3	2007/3	2008/3	2009/3







	Primair onderwijs (totaal)	420	620	650	1.030	

680

Directiepersoneel	180	190	160	250	190

Leraren	190	310	350	620	420

Onderwijsondersteunend personeel	50	120	140	160	

70







	Voortgezet onderwijs (totaal)	200	350	570	360	

340

Directiepersoneel	20	30	40	30	50

Leraren	140	280	400	300	240

Onderwijsondersteunend personeel	40	40	130	30	

50







	Middelbaar beroepsonderwijs (totaal)	390	500	620	550	

250

Directiepersoneel	20	30	20	10	30

Leraren	190	260	340	280	140

Onderwijsondersteunend personeel	180	210	260	260	

80







	Totaal po, vo en mbo	1.010	1.470	1.840	1.940	1.270

  waarvan alleen leraren	520	850	1.090	1.200	800

Bron: ResearchNed en ECORYS, arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo

Tabel B5: instroom van eerstejaars lerarenopleiding basisonderwijs

	2004	2005	2006	2007	2008	2009

Totaal	9.390	8.690	8.550	7.670	6.880	6.730

voltijd	7.710	7.330	7.450	6.750	6.070	5.910

deeltijd	1.680	1.360	1.100	920	810	820

Bron: ministerie van OCW (1 cijfer HO)

Tabel B6: instroom van eerstejaars lerarenopleiding voortgezet onderwijs


	2004	2005	2006	2007	2008	2009

Totaal	5.630	5.270	5.510	5.490	5.390	5.900

Hbo-voltijd	4.070	4.040	4.230	4.240	4.160	4.500

Hbo-deeltijd	1.560	1.230	1.280	1.250	1.230	1.400

Bron: ministerie van OCW (1 cijfer HO)

Tabel B7: ingeschrevenen universitaire lerarenopleiding

 	2004	2005	2006	2007	2008	2009

Totaal	1.020	1.050	1.040	1.080	1.100	1.290

Bron: ministerie van OCW (1 cijfer HO)

Tabel B8: leraren po, vo, mbo en hbo naar wel/geen lerarenbeurs, 2009



	Totaal	Met lerarenbeurs (tranche 1 en 2)

Primair onderwijs (po)	135.010	6.056	4,5%

Voortgezet onderwijs (vo)	76.439	3.363	4,4%

Middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (mbo/bve)	33.446
1.088	3,3%

Hoger beroepsonderwijs (hbo)	25.990	909	3,5%

Totaal	270.885	11.416	4,2%

Bron: ministerie van OCW, Startmeting Convenant Leerkracht, 2009

Tabel B9: leraren vo naar voornaamste afdeling en wel/geen lerarenbeurs,
2009



	Totaal 	Met lerarenbeurs (1e of 2e tranche)

Vmbo-kb, vmbo-bb, vmbo-gl	24.042	1.054	4,4%

Vmbo-tl	12.664	707	5,6%

Havo	15.493	521	3,4%

Vwo	20.540	1.004	4,9%

Praktijkonderwijs	3.700	76	2,1%

Totaal	76.439	3.363	4,4%





	Vmbo	36.706	1.761	4,8%

Bron: ministerie van OCW, Startmeting Convenant Leerkracht, 2009

 Aanzienlijke daling in de ranglijst van het PISA-onderzoek van de OESO

 U.S. Department of Education: a blueprint for reform. Zie  HYPERLINK
"http://www2.ed.gov/policy/elsec/leg/blueprint/blueprint.pdf"
http://www2.ed.gov/policy/elsec/leg/blueprint/blueprint.pdf 

 ResearchNed/ECORYS, Arbeidsmarktbarometer 2009-2010 (3e kwartaal), nog
te verschijnen

 CBS, Statline, 

 ECORYS en CentERdata, De toekomstige arbeidsmarkt voor
onderwijspersoneel tot 2015, 2006

 ABP, Jaarverslag 2008

 CentERdata, Arbeidsmarktramingen, nog te verschijnen

 ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2014.

 Bron: ministerie van OCW, bewerking ResearchNed

 ECORYS/RISBO, Loopbanen van leraren door de tijd heen, 2008

 ECORYS/RISBO, Wat leraren bindt aan het onderwijs, 2008

 Ministerie van BZK, Personeels- en Mobiliteitsonderzoek 2008, bewerking
ResearchNed

 De in het convenant afgesproken middelen zijn opgehoogd in verband met
de loonbijstelling. 

 De bedragen zijn omgerekend naar jaarbasis uitgaande van volledige
toekenning.

 SEO, Startmeting versterking functiemix, 2010

 Naast deze oplossingen zijn ook andere varianten mogelijk. Over de
exacte uitwerking hiervan vindt nog overleg plaats tussen sociale
partners en het ministerie van OCW. 

 De arbeidsvoorwaardenmiddelen zijn met ingang van 1 januari 2009
ingezet voor een intensivering van de effecten van de maatregel
inkorting salarisschalen voor leraren, via een gedifferentieerde
verhoging van de schaalbedragen. Daarnaast zijn de bindingstoelage voor
leraren, de bedragen in de salarisschalen voor adjunct-directeuren en de
maandelijkse toelage voor directeuren verhoogd. Ook wordt de eenmalige
nominale uitkering ter gelegenheid van de dag van de Leraar voortgezet
via een verhoging van de bestaande jaarlijkse uitkering in oktober. Voor
het onderwijsondersteunend personeel is de jaarlijkse specifieke
uitkering verhoogd. Tot slot zijn onevenwichtigheden in het loongebouw
weggewerkt door middel van een verhoging van de voor het
onderwijsondersteunend personeel geldende bedragen vanaf salarisschaal 9
en een verhoging van de schaalbedragen voor de directeuren in de schalen
DD en DE.

 De volgende groepen vallen onder de categorie benoembaar:

personen die lesgeven en tegelijkertijd een lerarenopleiding volgen
zoals zij-instromers en lio’s;

leraren die op grond van artikel 35a van de WVO lesgeven in het
eerstegraadsgebied met een tweedegraadsbevoegdheid (binnen eigen vak en
korter dan vier jaar).

Artikel 33, vijfde lid van de WVO schrijft voor onder welke voorwaarden
leraren in de eerste twee leerjaren in teams kunnen werken aan
vakoverstijgende programmaonderdelen. Uit de IPTO-tellingen is niet
altijd duidelijk in hoeverre leraren op basis hiervan werkzaamheden
verrichten dan wel of zij op basis van een ander WVO-voorschrift
werkzaam zijn in een bij IPTO wel bekend leergebied. 

 Op grond van artikel 33.3 van de WVO mogen schoolbesturen in
noodgevallen tijdelijk onder specifieke voorwaarden onbevoegde docenten
inzetten. Met ingang van de inwerkingtreding van de Wet BIO in 2006
kunnen scholen op eigen gezag besluiten dit te doen, dus zonder dat de
school daarvan melding hoeft te maken bij de Inspectie van het
Onderwijs. Hierdoor is er bij de gegevenslevering geen onderscheid meer
te maken tussen leraren die buiten de kaders van de wet onbevoegd zijn
aangesteld en personen die benoembaar zijn, omdat ze tijdelijk lesgeven
onder de voorwaarden van artikel 33.3 WVO.

 De definitieve cijfers over deze vierde aanvraagronde welke loopt tot
13 mei zullen worden vermeld in de nota Werken in het onderwijs, die in
september 2011 verschijnt.

 Dit betreft steekproefinformatie. Vanaf 2010 vraagt DUO via het
aanvraagformulier voor de Lerarenbeurs aan beursaanvragers uit het
voortgezet onderwijs in welk type onderwijs zij hoofdzakelijk lesgeven.
Vanaf dat moment valt er op basis van de aanmeldingen nog meer te zeggen
over de deelname van leraren in de verschillende onderwijstypes binnen
het voortgezet onderwijs.

 CPB, Het effect van de lerarenbeurs op scholingsdeelname docenten, 2010

 De academische opleidingsschool verbindt het opleiden van leraren met
het in het kader van die opleiding verrichten (voor een belangrijk deel
door de leraar in opleiding) van praktijkgericht onderzoek en het
bevorderen van schoolontwikkeling en innovatie. De academische
opleidingsschool legt daarbij relaties met op onderzoek en innovatie
gerichte organisaties. 

 PAGE    

 PAGE   1