[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geannoteerde agenda Milieuraad 11 juni 2010

Bijlage

Nummer: 2010D22971, datum: 2010-05-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Geannoteerde agenda Milieuraad 11 juni 2010 en overzicht Europese wetgevingsinitiatieven (2010D22969)

Preview document (🔗 origineel)


Geannoteerde agenda Milieuraad 11 juni 2010 

 

1. Biocidenverordening

Op de Raad staat een voortgangsrapport geagendeerd inzake het in juni
2009 door de Europese Commissie uitgebrachte voorstel voor een
verordening betreffende het op de markt brengen en het gebruik van
biociden. Deze verordening vervangt de huidige richtlijn biociden. De
belangrijkste vernieuwing in de verordening betreft de introductie  van
een hybride systeem van toelatingen van biociden; naast de bestaande
nationale toelatingen wordt nu ook een centrale toelating voorgesteld
voor bepaalde stoffen. Voorts wordt er een regeling voorgesteld voor de
toelating van behandelde artikelen. Naar verwachting zal het Belgische
Voorzitterschap trachten een politiek akkoord te bereiken.

In algemene zin vindt Nederland het voorstel voor de verordening een
verbetering ten opzichte van de huidige richtlijn, omdat hiermee onder
andere meer harmonisatie bereikt wordt. Nederland heeft echter moeite
met de voorgestelde centrale toelating. De procedure voor een centraal
systeem van toelatingen is nodeloos ingewikkeld en het werkingsgebied is
te breed. 

Wat Nederland betreft is er uitsluitend een rol voor een centraal
toelatingssysteem in die gevallen dat het biocide overal op dezelfde
wijze toegepast wordt, en er geen, of verwaarloosbare, risico's voor
mens, dier en milieu zijn. Nederland wil zelf kunnen beslissen over
toelating en eventuele aanvullende eisen kunnen stellen, aangezien
nationale omstandigheden een belangrijke rol spelen bij de keuze of een
biocide in Nederland op de markt mag komen of niet. 

De regeling voor de toelating van behandelde artikelen is een positief
element, maar behoeft nog verdere uitwerking. Ook hier is de discussie
nog in een beginfase. Er is overeenstemming bij alle lidstaten en de
Commissie dat zowel behandelde materialen met interne werking (om het
product zèlf te beschermen tegen ongewenste organismen, zoals
houtverduurzamingsmiddelen) als behandelde materialen met externe
werking (om ongewenste organismen buiten het product af te weren, zoals
muskietennetten geïmpregneerd met een insectendodend middel) onder de
verordening gaan vallen. Dit was een wens van Nederland. Ook is er
overeenstemming over dat hierbij in ieder geval de werkzame stof
toegelaten moet zijn. Nederland is er bezorgd over dat de voorgestelde
regeling (behandelde materialen mogen alleen toegelaten worden met een
toegelaten biocidemiddel) in de praktijk tot problemen kan leiden, omdat
er onvoldoende toegelaten biocidemiddelen beschikbaar zullen zijn en is
met de lidstaten in overleg om te komen tot een werkbare oplossing. 

2. RoHS-richtlijn

Het Spaanse Voorzitterschap zal naar verwachting rapporteren over de
voortgang t.a.v. het voorstel tot herschikking van de richtlijn inzake
de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke afvalstoffen in
elektrische en elektronische apparatuur (restriction of the use of
certain hazardous substances in electrical and electronic
equipment/RoHS). Dit richtlijnvoorstel wordt in samenhang behandeld met
het richtlijnvoorstel Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
(WEEE-richtlijn). Naar verwachting zal het Belgische Voorzitterschap
trachten op beide voorstellen (WEEE en RoHS) een politiek akkoord te
bereiken.

De RoHS-richtlijn moet bijdragen aan bescherming van de volksgezondheid
en een milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering
van elektrische en elektronische apparatuur door ervoor te zorgen dat
stoffen die in de afvalfase de grootste problemen opleveren, zoals lood,
kwik, cadmium, zeswaardig chroom en bepaalde broomhoudende
brandvertragers, door veiligere alternatieven worden vervangen. De
herschikking van de RoHS-richtlijn heeft tot doel de implementatie en
handhaving van de huidige richtlijn te verbeteren. 

Bij de herschikking wordt de reikwijdte van de RoHS-richtlijn (alsmede
de WEEE-richtlijn) opnieuw geformuleerd. Tijdens de Milieuraad van 21
oktober 2009 heeft Nederland steun uitgesproken voor een voorstel van
het Voorzitterschap om de reikwijdtes van de WEEE-richtlijn en
RoHS-richtlijn apart te omschrijven. Hiermee wordt recht gedaan aan de
afzonderlijke doelstellingen van de richtlijnen en de daarmee
samenhangende rechtsgrondslagen.

Met de inzet van de Commissie om voor de RoHS-richtlijn een helder
mechanisme te ontwikkelen om (nieuwe) gevaarlijke stoffen te
identificeren en beoordelen is een discussie ontstaan over de relatie
tussen de RoHS-richtlijn en REACH (het generieke EU-kader voor toelating
en beoordeling van chemische stoffen). Voor Nederland is deze discussie
belangrijk en Nederland heeft daarom aangedrongen op de agendering van
dit thema. De kern van het Nederlandse pleidooi is dat een goede
aansluiting van RoHS en REACH essentieel is, aangezien beide kaders
regels stellen voor gebruik van chemische stoffen in producten.
Nederland waardeert de inzet om te komen tot een helder mechanisme, maar
wil dat de RoHS aanvullend is op REACH en overlap zoveel mogelijk wordt
voorkomen. Nederland zet zich in voor een duidelijke methode en heldere
criteria voor het toevoegen van stoffen aan de RoHS-richtlijn, waarbij
de belangrijkste van deze criteria in co-decisie worden bepaald. 

De RoHS-richtlijn bevat voorts een mechanisme waarbij (onderdelen van)
elektrische en elektronische apparatuur kunnen worden uitgezonderd van
de restricties voor gevaarlijke stoffen die de RoHS-richtlijn
voorschrijft. Ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de
Commissie stelt het Voorzitterschap aanpassingen voor waarmee deze
uitzonderingen beter aansluiten op REACH. Nederland steunt het
Voorzitterschap hierin.  

3. WEEE-richtlijn

Het Spaanse voorzitterschap zal naar verwachting ook rapporteren over de
voortgang t.a.v. het voorstel tot herschikking van de WEEE-richtlijn.
Dit richtlijnvoorstel wordt in samenhang behandeld met het voorstel tot
herschikking van de RoHS-richtlijn (zie onder punt 2). 

De WEEE-richtlijn richt zich op het beperken van de negatieve gevolgen
voor mens en milieu van het (beheer van) afgedankte elektrische en
elektronische apparatuur (Waste Electrical and Electronic Equipment
Directive – WEEE). Tevens regelt zij de
producentenverantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van afgedankte
elektrische en elektronische apparatuur. 

Zoals bij de RoHS-richtlijn beschreven heeft Nederland tijdens de
Milieuraad van 21 oktober 2009 steun uitgesproken voor een voorstel van
het Voorzitterschap om de reikwijdtes van de WEEE-richtlijn en
RoHS-richtlijn apart te omschrijven. 

Naast de (aanpassing van) de reikwijdte van de richtlijn richten de
onderhandelingen zich vooral op de volgende punten: 

een nieuwe inzameldoelstelling: Nederland is voorstander van een
relatieve inzameldoelstelling waarbij een vast percentage van de op de
markt geplaatste elektrische en elektronische apparatuur moet worden
ingezameld. Daarbij pleit Nederland voor gedifferentieerde
doelstellingen per productcategorie, omdat die het milieu meer recht
doen. Voorkomen wordt dat producenten de doelstellingen kunnen halen
door vooral grote, zware apparaten in te zamelen en kleine apparatuur,
zoals kwikhoudende lampen, te vergeten;

verplichting tot afgifte van apparatuur aan producenten: Nederland pleit
voor de invoering van een verplichting voor de gemeenten en
detaillisten, om de door hen ingenomen afgedankte apparaten af te geven
aan de producenten en importeurs (afgifteverplichting). Op deze manier
wordt een instrument gecreëerd om een ambitieuze inzameldoelstelling te
bereiken en wordt tegelijkertijd een toename van de administratieve
lasten zoveel mogelijk beperkt. Bovendien komen zo de kosten voor de
verwerking ten laste van de daartoe door producenten opzij gelegde
financiering;

invoering van een op EU-niveau interoperabel producentenregister waarbij
een producent eenmalig wordt geïdentificeerd op EU-niveau: Uit het
nationale Impact Assessment voor Nederland blijkt dat dit voor
producenten eerder meer dan minder kosten met zich meebrengt. Nederland
werkt daarom  liever toe naar verdere harmonisatie van nationale
registratie en rapportage eisen, waarbij producenten nog steeds op
nationaal niveau worden geregistreerd. Het betreffende impact assessment
is op 19 maart aan uw Kamer toegestuurd (Kamerstuk 28694, nr. 85).

Op grond van de huidige richtlijn vervalt de mogelijkheid van een
zichtbare verwijderingsbijdrage na 2011. Met de herschikking wil de
Commissie een mogelijkheid inbouwen om na 2011 alsnog een zichtbare
verwijderingsbijdrage te blijven voeren. Nederland acht dit niet
wenselijk. 

4. Verordening CO2-normen bestelauto’s

Het Spaanse Voorzitterschap is voornemens een voortgangsrapport te
presenteren over het voorstel voor een Verordening tot vaststelling van
emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de
communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte
voertuigen te beperken. Dit voorstel is een vervolg op het voorstel tot
vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's (verordening
443/2009) dat in april 2009 in werking is getreden. De systematiek in
deze verordening wordt op overeenkomstige wijze toegepast op
bestelauto’s. Aan fabrikanten wordt de eis gesteld dat de gemiddelde
CO2 uitstoot van nieuwe bestelauto’s niet hoger is dan 175 g/km. Deze
eis treedt tussen 2014 en 2016 gefaseerd in werking (infasering van de
tussentijdse emissienorm). Voor 2020 stelt het voorstel als lange
termijn doel een norm voor van 135 g/km, afhankelijk van de uitkomst van
een herziening in 2013. Het voorstel bevat, naast diverse stimulansen
voor autofabrikanten, ook een boeteregeling voor autofabrikanten bij
overschrijding van de norm.

Het voorstel is op de Milieuraad van 15 maart jl. besproken tijdens een
oriënterend debat. De Raad blijkt tamelijk verdeeld over de essentiële
delen van het voorstel, zoals de emissienorm voor de lange termijn, de
infasering van de tussentijdse emissienorm, de “super credits” (tot
2016 tellen voertuigen die minder dan 50 CO2/km uitstoten als 1,5 tot
2,5 auto mee) en de hoogte van de boetes voor autofabrikanten bij
overschrijding van de emissienormen.

Nederland heeft gepleit voor een strengere korte termijnnorm, die nodig
is voor het halen van de klimaatdoelen (zowel nationaal als
internationaal), en die meer in lijn is met de mededeling van de
Commissie uit februari 2007 (“Resultaten van de herziening van de
communautaire strategie om de CO2-uitstoot van personenauto’s en
lichte bedrijfsvoertuigen te verminderen”). Het voorstel bevat
namelijk een afzwakking van het eerder in de mededeling genoemde korte
termijndoel om de norm van 175 g CO2/km al in 2012 te laten ingaan. Veel
steun heeft de Nederlandse positie voor een aanscherping niet gekregen,
maar het blijven uitdragen van deze positie kan er wel toe bijdragen dat
het Commissievoorstel niet verder afgezwakt wordt. 

 

Nederland staat voorts achter het ambitieuze lange termijn doel en zal
zich inzetten voor het behoud ervan. 

5. Klimaatverandering

Op 26 mei a.s. komt de Commissie met haar mededeling over de mogelijke
opties voor en gevolgen van een ophoging van de EU klimaatdoelstelling
van een reductie van broeikasgassen van 20% naar 30% in 2020 ten
opzichte van 1990. De mededeling gaat ook in op de effecten voor
energie-intensieve sectoren en verplaatsing van productie naar buiten de
EU (carbon leakage). De Europese Commissaris voor klimaatbeleid,
Hedegaard, heeft in het Europees Parlement reeds gemeld dat voorlopige
analyses aangeven dat een 30% reductie doelstelling technisch haalbaar
en economisch betaalbaar is. Het Voorzitterschap voorziet een
beleidsdebat over de Commissiemededeling.

Naar aanleiding van de VN klimaatconferentie in Kopenhagen (december
2009) heeft het kabinet zijn standpunt verwoord in de Kamerbrief
‘Internationaal klimaatbeleid na Kopenhagen, d.d. 19  maart 2010’.
De Nederlandse inzet is dat de EU een actieve rol blijft spelen in de
klimaatonderhandelingen, waarbij de EU zich moet richten op: uitvoering
van afspraken in het Kopenhagen-akkoord (bijvoorbeeld financiering),
bewerkstelligen van mondiale participatie in een nieuw akkoord en het
bereiken van een ambitieniveau consistent met de 2-gradendoelstelling.
Voor een geloofwaardige eigen EU bijdrage aan de 2-gradendoelstelling is
het van groot belang dat de EU zich intern voorbereidt op de EU
doelstelling van 80-95% reductie van broeikasgassen in 2050 en de
maatregelen die daarvoor nodig zijn.

Nederland vindt dat de beoordeling van de overgang van 20% naar 30%
reductie dient plaats te vinden in de context van een geloofwaardige en
effectieve strategie (zowel intern als extern) voor het bereiken van de
2-gradendoelstelling en het geven van een betekenisvolle impuls aan de
klimaatonderhandelingen. 

Nederland neemt carbon leakage serieus en ziet uit naar de analyse van
de Commissie op dit punt. Het Kopenhagen-akkoord is reeds een stap op
weg naar brede deelname in mondiale klimaatafspraken en draagt daarmee
bij aan vermindering van het risico op carbon leakage. 

6. Waterschaarste en droogte

Op 18 juli 2007 heeft de Europese Commissie een mededeling uitgebracht
met betrekking tot de bestrijding van waterschaarste en droogte en de
beperking van de gevolgen hiervan. De strategie van de Commissie berust
op verschillende (mogelijke) instrumenten. Als eerste zou de volledige
implementatie van de kaderrichtlijn water (vooral waar het gaat om het
beprijzen van water) een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Verder
ziet de Commissie kansen in aanpassing van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid om waterzuinige teelt te stimuleren (of in ieder
landbouwbedrijfsvoering die onevenredig veel watergebruik vergt niet
onbedoeld te stimuleren). Verder overweegt de Commissie aparte
regelgeving t.a.v. het watergebruik van gebouwen.

Nederland is voorstander van een goede implementatie van de
kaderrichtlijn water, maar ziet aanvullende maatregelen liever op
lidstaten niveau. Nederland is dan ook geen voorstander van een aparte
EU richtlijn ten aanzien van watergebruik van gebouwen. 

Tijdens de Milieuraad van 11 juni liggen Raadsconclusies voor. Nederland
kan zich vinden in de strekking van deze Raadsconclusies. Wel zet
Nederland zich in voor heldere definities, ook om helder onderscheid te
maken tussen waterschaarste en droogte. Concreet is dit van belang voor
ondersteuning uit het Europees Solidariteitsfonds. Nederland kan zich
vinden in het gebruik van dit fonds voor steun aan landen die te maken
hebben met droogte, maar de gevolgen van waterschaarste zouden vooral op
lidstaat-niveau moeten worden opgepakt. 

7. Bosbescherming

Op 1 maart 2010 heeft de Europese Commissie een Groenboek uitgebracht
over bosbescherming en klimaatverandering. Ondanks dat de consultatie op
dit Groenboek tot 31 juli 2010 loopt legt het Voorzitterschap in de
Milieuraad van 11 juni al Raadsconclusies voor.

Het Groenboek is een discussiestuk dat voortvloeit uit een onderdeel van
het Witboek ‘Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees
actiekader’ (COM (2009) 147) en beoogt een discussie op gang te
brengen over mogelijke opties inzake een EU-aanpak van bosbescherming en
bosinformatie in het kader van Bosactieplan van de Europese Unie (2006).
Bosbeleid is op dit moment nog hoofdzakelijk een verantwoordelijkheid
van de lidstaten; de rol van de EU is zeer beperkt. Het Groenboek kan
een eerste stap zijn te komen tot het vormgeven van gezamenlijk
EU-beleid. In dat geval kan de Commissie met concrete vervolg-
voorstellen komen. In het Groenboek wordt een overzicht gegeven van de
bestaande functies van bossen, instrumenten voor de bescherming van
bossen en van de bestaande bosinformatiesystemen. De relatie met
klimaatverandering is bij dit alles een belangrijk thema. De
concept-Raadsconclusies halen deze punten nogmaals aan en roepen de
Commissie op om voor eind 2010 een rapport te publiceren met de stand
van zaken en eventuele voorstellen tot aanvullende maatregelen.  

Nederland is een dichtbevolkt land waar de belangrijkste functie van
bossen recreatie is; de houtproductie is beperkt. Nederland moet meer
dan 90% van zijn houtverbruik importeren, 80% daarvan komt uit andere
EU-landen. In Nederland is het multifunctioneel beheer van bossen
(bossen die meerdere functies tegelijk vervullen) het meest gangbaar.
Nederland is voorstander van versterking van het beheer van bossen
wereldwijd en de daarvoor verantwoordelijke instituties. Maatregelen op
EU-niveau moeten een duidelijke toegevoegde waarde hebben.

Nederland acht een goede discussie in het kader van het Groenboek bossen
van groot belang om de Europese visie op bosbescherming en
klimaatverandering verder vorm te geven. Echter, Nederland is van mening
dat de bewoording van de Raadsconclusies terughoudend moet zijn. Er
loopt immers nog een publieke consultatie. Bovendien heeft het kabinet
nog tot eind juli de mogelijkheid om, na overleg met stakeholders, haar
standpunt vast te stellen en conclusies van het Voorzitterschap kunnen
hierop nog niet vooruitlopen. Tijdens de ambtelijke voorbereiding van de
Raadsconclusies (die op het moment van schrijven nog vol op loopt) richt
Nederland zich dan ook op terughoudende formuleringen.

8. Bioveiligheid

De Raad zal worden gevraagd in te stemmen met Raadsconclusies over de
EU-inzet bij de vijfde vergadering der partijen bij het Protocol van
Cartagena inzake Bioveiligheid (CoP-MoP/5), die in oktober 2010
plaatsvindt. De Raadsconclusies leggen de ambities van de EU vast voor
de belangrijkste onderwerpen op de agenda. Nederland  kan instemmen met
de EU-lijn in de voorliggende Raadsconclusies. 

De belangrijkste onderwerpen op de agenda van CoP-MoP/5 zijn i)
aansprakelijkheid en verhaal en ii) risicoanalyse en risicomanagement.
Daarnaast zou er discussie kunnen ontstaan over naleving. Bij de overige
onderwerpen wordt geen bijzondere discussie verwacht.

Voor het eerste onderwerp zet de EU in op de afronding van een
aansprakelijkheidsregime voor milieuschade als gevolg van
grensoverschrijdend transport van levende gemodificeerde organismen. Dit
regime zal naar verwachting bestaan uit een supplementair protocol dat
een administratieve aansprakelijkheidsbenadering beschrijft. De EU kan
instemmen met een dergelijk juridisch bindend instrument, voor zover de
inhoud ervan in lijn is met de Europese
milieuaansprakelijkheidsrichtlijn. Daarnaast worden er mogelijk
richtsnoeren aangenomen over civiele aansprakelijkheid. 

Bij risicoanalyse en risicomanagement zet de EU in op de vaststelling
van een road map, die beschrijft hoe een risicoanalyse kan worden
uitgevoerd. Idealiter worden er ook afspraken gemaakt over hoe die road
map kan worden geïmplementeerd. Mogelijk worden hiertoe in de toekomst
(verdere) regionale workshops gehouden. 

Hoewel er duidelijke indicaties zijn dat het protocol niet door alle
partijen zorgvuldig wordt nageleefd, is er tot op heden nog geen
nalevingzaak voorgekomen bij het nalevingscomité. Dit komt vermoedelijk
doordat het nu alleen mogelijk is om een zaak te starten als een partij
zelf aangeeft het Protocol niet na te (kunnen) leven (de zogenaamde
self-trigger).  De EU zet daarom in op verbreding van deze
mogelijkheden door ook het verdragssecretariaat de bevoegdheid te geven
om een zaak te starten.  

Diversenpunten

 Milieukwaliteit van het mariene milieu

Het Voorzitterschap streeft naar besluitvorming  in de Raad over een
voorstel van de Commissie inzake criteria en methodologische standaarden
voor een goede milieustatus van mariene wateren. De aanleiding is de
behoefte aan criteria voor een goede waterkwaliteit voor de ontwikkeling
en evaluatie van beleid in het kader van de Europese maritieme
strategie. Een consequent en integraal beoordelingskader voor het
mariene milieu is nodig, pas dan kan het beleid zich richten op het
mariene ecosysteem in den brede.  De rechtsbasis wordt gevormd door
artikel 152 EG (Besluitvorming Raad met gekwalificeerde meerderheid,
co-decisie EP). De Commissie heeft
een concept-besluit voorbereid over dit onderwerp. 

Op het moment van schrijven is nog onduidelijk of het besluit
uiteindelijk rijp zal zijn voor bespreking in de Raad. Tijdens de
onderhandelingen tot nu toe lijken de punten van Nederland voldoende te
zijn meegenomen, maar het is nog niet mogelijk geweest om een analyse
uit te voeren op de laatste versie van het document.  

Belgische Voorzitterschap

Het inkomend Belgisch Voorzitterschap zal een presentatie geven van het
werkprogramma voor de tweede helft van 2010. De Vlaamse minister van
Leefmilieu, Natuur en Cultuur zal de milieuraden voorzitten.

De Belgen hebben voor hun Voorzitterschap eerder vier prioriteiten
benoemd: klimaat, biodiversiteit, duurzaam beheer van materialen
(waaronder begrepen duurzaam produceren en consumeren) en verbetering
van het instrumentarium waarop het EU milieubeleid berust.