[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32419 NR inzake de Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba - B

Tweede aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland - B (Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba - B)

Nader rapport

Nummer: 2010D26030, datum: 2010-06-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2010Z09509:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 december
2009, nr. 09.003451, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dat advies, gedateerd 26 februari 2010, nr.
W04.09.0431/I, heb ik u bij mijn nader rapport van 24 maart 2010
aangeboden. In dat nader rapport heb ik uiteengezet dat na ontvangst van
genoemd advies van de Raad van State het aan de Raad voorgelegde
wetsvoorstel is gesplitst, waarbij hoofdstuk 10 inzake de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit het aan de Raad voorgelegde
voorstel is gelicht. Een afschrift van het advies bied ik u hierbij aan.
In het onderhavige nader rapport wordt ingegaan op de opmerkingen van de
Raad inzake hoofdstuk II van het advies (Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap).

4. Inrichting van het onderwijs in de openbare lichamen

De Raad acht het, gelet op de grote zorgen over de kwaliteit van het
onderwijs en de kleine schaal van de eilanden, niet verstandig om de
Nederlandse onderwijswetten als model te nemen; de Raad is van oordeel
dat volstaan dient te worden met korte, sobere wetten. Voor het voorstel
van Wet studiefinanciering BES komt de Raad tot hetzelfde advies.

Bij het opstellen van de wetsvoorstellen met betrekking tot het
onderwijs op de BES heeft voorop gestaan dat de kwaliteit van het
onderwijs op de BES moet worden verbeterd en dat de bewindslieden van
OCW binnen het Grondwettelijk kader hun verantwoordelijkheid ten volle
moeten kunnen dragen. Diepgaand is onderzocht op welke wijze dit vanuit
wetgevingsperspectief kan worden verwezenlijkt. De uitkomst van dat
onderzoek was dat de Nederlandse onderwijswetten model moeten staan,
rekening houdend met de situatie ter plaatse. De opmerkingen van de Raad
hebben opnieuw aanleiding gegeven te bezien of die uitkomst moest worden
losgelaten. Het kabinet is tot de conclusie gekomen dat dit niet het
geval is. Het kabinet voert daar de volgende overwegingen voor aan:

• Alleen al de omstandigheid dat de regelgeving voor een groot deel
uit bekostigingsvoorwaarden bestaat waarvan de hoofdlijnen per definitie
bij wet dienen te worden geregeld, leidt tot sterk gedetailleerde
wetgeving. 

• Het volledig aan de eilandsbesturen overlaten van regelgevende
bevoegdheid kan niet aan de orde zijn. Dit vloeit voort uit artikel 23
van de Grondwet, dat ook gaat gelden op de BES. Dit artikel bepaalt dat
het onderwijs een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering is.
Volgens de gangbare interpretatie van artikel 23 van de Grondwet wordt
met ‘der regering’ (in beginsel) de rijksoverheid bedoeld, en niet
de provincie of de gemeente (of een van de openbare lichamen BES).
Bovendien moeten (kern)bepalingen voor de bekostiging in een wet in
formele zin staan. Voor sommige bekostigingsbepalingen staat het
(centrale) kader in de wet, zoals voor de voorzieningen in de
huisvesting. Aangezien de huisvesting - kort gezegd - een typisch lokale
aangelegenheid is, heeft de wetgever destijds besloten de uitvoering
hiervan te decentraliseren naar gemeenten. Over dit besluit is toen veel
gediscussieerd, vooral over de vraag of artikel 23 van de Grondwet
decentralisatie zou toestaan. Gelet op dat artikel en de discussie die
destijds is gevoerd over de decentralisatieoperatie is het
decentraliseren van andere bekostigingsbepalingen naar de eilanden - die
een status krijgen die vergelijkbaar is met die van gemeenten - zo goed
als ondenkbaar.

• Delegatie van regelgevende bevoegdheid kan evenmin aan de orde zijn,
omdat artikel 23 van de Grondwet met zich brengt dat de
bekostigingssystematiek een ‘gesloten’ wettelijk stelsel is. De
overheid mag alleen (het kader van) de bekostigingsvoorschriften
opleggen (en deugdelijkheidseisen stellen) bij wet in formele zin. De
Raad wees op dit punt ook in zijn advies op de Invoeringswet BES (advies
van 5 maart 2009, nr. WO4.08.0522/I (Kamerstukken II 2008-2009, 31957,
nr. 4).

• Van meet af aan is het de bedoeling geweest dat niet alle
verplichtingen die aan het bevoegd gezag of aan het personeel van de
scholen en instellingen worden opgelegd, vanaf de transitie zullen gaan
gelden. Zo zullen (plan)verplichtingen die weliswaar reeds in de
landsverordeningen zijn opgenomen, maar die thans niet of niet geheel
worden uitgevoerd, niet onmiddellijk gaan gelden, maar pas worden
verplicht gesteld op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
wanneer de scholen of bevoegde gezagsorganen er aan toe zijn bepaalde
(plan)verplichtingen uit te voeren. In nauw overleg met de (bevoegde
gezagsorganen van de) scholen en instellingen zal dat tijdstip worden
vastgesteld. In de memorie van toelichting was dit reeds aangekondigd,
maar het advies is aanleiding geweest dit veel meer te expliciteren door
middel van bijlagen die aan de memorie van toelichting zijn toegevoegd,
waarin per artikel is aangegeven of dat artikel

- per 1 januari 2011 in werking treedt, 

- in werking treedt per 1 augustus 2011 (aanvang schooljaar)

- in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
met een indicatie of dat binnen een tot anderhalf jaar na de transitie
het geval zal zijn, of circa 5 jaar na de transitie.

Voorts is nagegaan of bepalingen konden worden geschrapt. Daarvoor is
een tweedeling te maken:

a. bepalingen waarvan het schrappen geen lastenverlichting met zich
brengt. Bijvoorbeeld: de mogelijkheid om een openbare school in stand te
laten houden door een stichting. Het niet-opnemen van deze bepalingen
zou immers niet tot lastenverlichting leiden. Waar het gaat om
bepalingen die de wet niet nodeloos compliceren, zijn die bepalingen
gehandhaafd. Waar dat anders ligt, zijn ze geschrapt. Als voorbeeld van
dat laatste kan dienen het schrappen van de Regionale opleidingscentra
(ROC) in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES;

b. bepalingen waarvan het schrappen wel een lastenverlichting met zich
brengt. Bijvoorbeeld: de voorziening in de huisvesting in het primair
onderwijs en in het voortgezet onderwijs, het plan van nieuwe scholen en
de verplichting te rapporteren over de evenredige vertegenwoordiging van
vrouwen in de schoolleiding (omdat het aandeel van vrouwen reeds hoog
is). 

• De scholen op de BES zullen worden bijgestaan bij de invoering van
de wetgeving en bij het beperken van de uitvoeringslast. Zo zal onder
meer steun worden aangeboden bij de inrichting van een
administratiekantoor.

• Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal worden
belast met de uitvoering van een groot deel van de wetgeving. Hoe meer
die overeen komt met de wetgeving die reeds voor de scholen en
instellingen in het Europese deel van Nederland geldt, hoe lichter die
uitvoeringslast zal zijn. Voorts kunnen scholen op de BES in geval van
overeenkomstige wetgeving gemakkelijker kennis delen met scholen in het
Europese deel van Nederland.

1º. De Raad merkt terecht op dat het wetsvoorstel een onderscheid maakt
tussen wetten die aanpassing inhouden van Nederlandse onderwijswetten en
wetten die zijn gebaseerd op de geldende landsverordeningen. De Raad
meent dat de Nederlandse onderwijswetten te zeer model hebben gestaan en
daardoor bepalingen bevatten die niet van belang zijn voor de BES.

Het nalopen van de verschillende wetsvoorstellen heeft, zoals hierboven
reeds is aangegeven, geleid tot een aantal wijzigingen in de
verschillende wetsvoorstellen. Het schrappen van planningseisen die met
name een functie hebben in grote gemeenten, betekent dat geen onnodige
last wordt opgelegd aan de (kleine) BES-eilanden. De eilanden hoeven
voorts om dezelfde reden een veel summierdere verordening te maken voor
de voorziening in de huisvesting, en ook geen huisvestingsprogramma.
Evenmin wordt voor het primair onderwijs het maken van een plan van
nieuwe scholen verplicht gesteld. Er zij op gewezen dat ook de
landsverordeningen voor het funderend onderwijs en voor het voortgezet
onderwijs waren gebaseerd op de Wet op het primair onderwijs en de Wet
op het voortgezet onderwijs, zij het dat ten aanzien van de bekostiging
weinig meer dan delegatiebepalingen waren opgenomen. De omvang van die
verordeningen was daardoor aanzienlijk kleiner. Op de door de Raad
genoemde voorbeelden inzake de mogelijkheid nieuw scholen te stichten op
Saba, is in de toelichting op de Wet primair onderwijs BES ingegaan
(paragraaf 1.2.5).

2º. De Raad meent ook dat de wetsvoorstellen een groot aantal nieuwe
administratieve verplichtingen inhouden. De Raad wijst daarbij met name
op het wetsvoorstel primair onderwijs BES.

Inderdaad houden de wetsvoorstellen een aantal nieuwe verplichtingen in.
Onder de verplichtingen die de Raad noemt, vallen ook eisen die thans op
de BES reeds gelden op grond van een landsverordening. Geconstateerd is
echter dat lang niet alle verplichtingen die de landsverordeningen
kennen in de praktijk worden nageleefd. In die zin liggen er twee
soorten nieuwe verplichtingen, namelijk die welke bij de voorliggende
wetsvoorstellen worden geïntroduceerd en die welke formeel gelden, maar
nog niet worden nageleefd.

Zoals in de memorie van toelichting is gesteld, heeft het onderwijs in
de openbare lichamen grote behoefte aan een kwaliteitsimpuls. Dit
betekent dat de verplichtingen die de kwaliteit van het onderwijs moeten
vergroten ook daadwerkelijk moeten worden nageleefd. Het kabinet is het
eens met de Raad dat niet teveel binnen te korte tijd moet worden
gevraagd. De verplichtingen die nu in de wetsvoorstellen zijn opgenomen,
zijn haalbaar en uitvoerbaar, maar niet allemaal op korte termijn. 

Naar aanleiding van de suggestie van de Raad te komen met een gefaseerde
aanpak zijn alle verplichtingen, zowel de nieuwe als de formeel
geldende, maar slapende eisen, opnieuw bezien. Daarbij is nagegaan op
welke termijn zij redelijkerwijs kunnen worden ingevoerd. Ten aanzien
van alle verplichtingen is vastgesteld of ogenblikkelijke invoering
nodig en mogelijk is, van welke de invoering binnen een termijn van twee
jaar kan plaatsvinden en van welke de invoering nog langer zal moeten
worden opgeschoven. Bij dit laatste kan worden gedacht aan een termijn
van vijf jaar.

Voor zover dat zinvol is, is een invoeringsschema per wetsvoorstel als
bijlage bij de memorie van toelichting gevoegd.

3º. De Raad is voorts van mening dat de wetsvoorstellen te weinig zijn
toegesneden op de eigen aard van de openbare lichamen.

Ook op dit punt zijn de wetsvoorstellen opnieuw bezien. Dit heeft op een
aantal punten tot aanpassing geleid. Zo is de regeling van de
voorziening in de huisvesting zowel voor het primair als het voortgezet
onderwijs sterk vereenvoudigd en meer toegesneden op de situatie in de
openbare lichamen. De in het wetvoorstel voortgezet onderwijs BES en het
wetsvoorstel educatie en beroepsonderwijs BES opgenomen regeling over
voortijdige schoolverlaters is aangepast aan de situatie op de eilanden.


Zowel in het wetsvoorstel primair onderwijs BES als in het wetsvoorstel
voortgezet onderwijs BES is de regeling voor de stichting van nieuwe
scholen ingrijpend gewijzigd. De thans voorgestelde regeling is geheel
afgestemd op de situatie ter plaatse.

Voor alle wetsvoorstellen geldt dat zij ook op leesbaarheid en
inzichtelijkheid zijn getoetst. Dit heeft tot een substantieel aantal
wijzigingen geleid.

5. Diploma's en andere bewijsstukken

a. De Raad merkt op dat een overgangsbepaling ontbreekt op grond waarvan
bewijsstukken inzake diploma's, behaald voor de datum van de transitie,
hun geldigheid behouden. 

Op dit moment wordt in het Protocol van samenwerking op het gebied van
onderwijs voorzien in de gelijkstelling van Nederlands Antilliaanse
diploma's, die op basis van landsverordeningen zijn behaald. Ook voor de
toekomst zal deze gelijkstelling gehandhaafd worden.

b. Naar aanleiding van het advies van de Raad is de overgangstermijn
verlengd: na de transitie wordt de inrichting en de examenstructuur
vanaf het eerste leerjaar ingevoerd. Daarmee wordt de overgangstermijn
zodanig verlengd dat deze gelijk is aan de cursusduur. Zowel het
wetsvoorstel als de toelichting is op dit punt aangepast. Ook de memorie
van toelichting op de wijziging van de Wet College voor examens gaat op
dit punt in.

6. Aanwijzingsbevoegdheid bij wanbeheer

a. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is dit punt
heroverwogen. Dit heeft geleid tot een aanpassing van het wetsvoorstel,
zodanig dat het tijdelijke karakter van de aanwijzingsbevoegdheid is
omgezet in een structurele bepaling.

b. Met de Raad is het kabinet van mening dat de interpretatie van
wettelijke bepalingen uiteindelijk dient te worden overgelaten aan de
rechter. Dat geldt ook voor de interpretatie van de woorden 'de
kennelijke geest van wettelijke bepalingen'. Er zijn situaties denkbaar
die niet in strijd zijn met de letterlijke tekst van de wet, maar
waarvan duidelijk is dat de wetgever deze niet heeft beoogd. Door de
toevoeging van de woorden 'de kennelijke geest van de wet' wordt
uitdrukkelijk bepaald dat ook de kennelijke bedoeling van de wetgever
een onderdeel van de uitleg van de wet moet zijn. 

c. De opmerking van de Raad met betrekking tot onrechtmatig handelen is
geen aanleiding geweest om de tekst van het wetsvoorstel aan te vullen,
daar het vanzelfsprekend is dat de begrippen in de onderwijswetten
gelezen moeten worden in de context van die wetten. Dit laat het
algemene leerstuk van de onrechtmatige daad, en de algemene strekking
daarvan onverlet.

7. Wet College voor examens

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is in de toelichting een
beschouwing opgenomen over nut en noodzaak van het wetsvoorstel.

8. Commissariaat voor de Media

In antwoord op de vraag van de Raad op welke wijze het Commissariaat de
nieuwe taken gaat vervullen, wordt het volgende opgemerkt. Aan artikel
16, eerste lid, is toegevoegd dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap andere personen dan de leden of medewerkers van het
Commissariaat kan aanwijzen die belast zijn met het toezicht ten behoeve
van de bestuursrechtelijke handhaving door het Commissariaat. Bezien
wordt namelijk of samenwerking met het Agentschap Telecom, dat
uitvoerende en toezichthoudende taken van het Antilliaanse Bureau
Telecommunicatie en Post overneemt, en het Regionaal Service Centrum,
mogelijk is. Indien samenwerking mogelijk is, kunnen personen in dienst
van deze instanties worden aangewezen om de toezichthoudende taken uit
te voeren op de BES-eilanden zelf. 

Tevens is in paragraaf 4 van de memorie van toelichting op het
wetsvoorstel Mediawet BES nader ingegaan op de wijze waarop het
Commissariaat toezicht zal houden.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel op enkele
punten aan te passen. Zo is de grondslag voor reclamevoorschriften voor
geneesmiddelen vervallen omdat hiervoor al een ruime grondslag bestaat
in de voorgestelde Wet op de geneesmiddelenvoorziening BES. Verder
moeten regels over de vergoeding voor het beschikbaar stellen van
zendtijd door omroepinstellingen, worden vastgelegd in een ministeriële
regeling en zijn, op advies van het Commissariaat, enkele minimale
bepalingen over sponsoring van programma’s opgenomen. Daarnaast is de
bepaling over toewijzing van zendtijd aan kerkgenootschappen en
genootschappen op geestelijke grondslag zodanig gewijzigd dat de
mogelijkheid bestaat om hiervoor, bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur, regels te stellen. Het is namelijk niet duidelijk of
behoefte bestaat aan deze voorziening op de eilanden. 

9. Wet primair onderwijs BES

De Raad merkt op dat de overgangstermijn van vijf jaar voor degenen die
voor het tijdstip van de transitie een lerarenopleiding zijn begonnen en
nadien een bewijs van bekwaamheid behalen, te lang is, en alleen
aanvaardbaar is als de kwaliteit van de lerarenopleidingen in de
openbare lichamen geen reden geeft tot ernstige zorg. 

Belangrijk onderdeel van het Verbeterprogramma onderwijs is de bij- en
nascholing van (naar NL-maatstaven) onbevoegde leraren. Een van de
manieren om dat te bereiken is het verbeteren van scholingsmogelijkheden
op de eilanden. Daarnaast zal expertise vanuit het Europees deel van
Nederland worden overgebracht op de eilanden. Doel is om de kwaliteit
van de opleidingen en van de na- en bijscholing te verbeteren. Voor deze
processen is een overgangstermijn van vijf jaar nodig. Het is redelijk
om studenten die nu op de Nederlandse Antillen een lerarenopleiding
volgen die onder de huidige Nederlands-Antilliaanse wetgeving een
onderwijsbevoegdheid zou geven, maximaal vijf jaar de tijd te geven die
opleiding af te ronden waarbij zij hun onderwijsbevoegdheid mogen
behouden. Dit past bij de bijzondere overgangssituatie waarin de
Nederlandse bekwaamheidseisen op de BES-eilanden worden ingevoerd voor
leraren. Tot slot zij gewezen op de plicht tot bekwaamheidsonderhoud die
net als in Nederland ook op de BES-eilanden gaat gelden. Deze plicht
strekt zich ook uit over leraren die les geven op basis van een
Nederlands-Antilliaanse onderwijsbevoegdheid.

10. Sociale kanstrajecten

De Raad plaatst kanttekeningen bij de randvoorwaarden kosten,
opbrengsten en effecten van de sociale vormingstrajecten (in het
wetsvoorstel veranderd in sociale kanstrajecten). Naar aanleiding
hiervan is in de memorie van toelichting een passage opgenomen waarin op
deze punten is ingegaan.

11. Wet studiefinanciering BES

De Raad onderschrijft het in de toelichting op het wetsvoorstel
studiefinanciering BES (WSF BES) verwoorde streven een eenvoudig en
overzichtelijk stelsel te creëren, dat goed is uit te voeren. De Raad
kwalificeert vervolgens het wetsvoorstel als ingewikkeld, moeilijk
leesbaar, zeer gedetailleerd en te veel een kopie van de Wet
studiefinanciering 2000 (WSF 2000). 

Het wetsvoorstel is inderdaad niet op alle onderdelen eenvoudig. Dat
heeft te maken met het onderwerp. Financiële regelingen tussen overheid
en burgers moeten rechtszekerheid bieden en om die reden goed sluitend
zijn. Dit geldt ongeacht het aantal personen dat van de regeling gebruik
maakt. De omvang van de groep studerenden is beperkt. Onder de WSF BES
komen enkele duizenden studerenden en debiteuren te vallen.

Overigens is het kabinet, anders dan de Raad, van mening dat het
wetsvoorstel aanmerkelijk eenvoudiger is dan de WSF 2000. Lang niet alle
uitzonderingen, voorwaarden en afwijkingen die op grond van de WSF 2000
gelden, zijn in het wetsvoorstel overgenomen.

In de WSF BES is bewust een aantal complicerende factoren bij het
aanvragen en toekennen van studiefinanciering weggelaten. In de
toelichting worden thans de voornaamste verschilpunten genoemd.

De opmerkingen van de Raad hebben wel tot enige wijzigingen geleid. Zo
wordt niet meer verwezen naar Nederlandse wetgeving (zoals de Algemene
wet inkomensafhankelijke regelingen of de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag) en is het hoofdstuk betreffende de terugbetaling
en inning (hoofdstuk 4) vereenvoudigd conform de suggestie van de Raad.
Deze wijzigingen houden ook een vereenvoudiging in ten opzichte van de
regelingen die thans op de BES-eilanden worden gehanteerd. 

De Raad gaat er van uit dat de regeling door een uitvoeringsorgaan op de
BES-eilanden zelf zal worden uitgevoerd. Inmiddels is aan de Dienst
Uitvoering Onderwijs (DUO) de opdracht verstrekt om op de eilanden zelf
zowel het proces van aanvragen en toekennen als van het terugbetalen ter
hand te nemen. Uiteraard zal daarbij, waar mogelijk gebruik worden
gemaakt van op de eilanden voor handen zijnde expertise. De DUO is
betrokken geweest bij de totstandkoming van de WSF BES en acht de
uitvoering haalbaar. De overlap van de WSF BES met de WSF 2000 kan
daarbij juist als een voordeel gezien worden, omdat de DUO bij uitstek
de systematiek van de WSF 2000 kent en zeer ruime ervaring heeft met het
opzetten en uitvoeren van administratieve processen ter zake. 

Tot slot uit de Raad terecht zijn zorg over de braindrain. De WSF BES is
niet primair gericht op het tegengaan van de kennisvlucht. Er zitten
echter wel elementen in die de kennisvlucht beperken. Zo maakt de WSF
BES studeren in de eigen regio financieel toegankelijk en zijn
studerenden dus niet aangewezen op studeren in het Europese deel van
Nederland. Ook de draagkrachtregeling zal in dit opzicht effect hebben:
een studerende die studiefinanciering op grond van de WSF BES heeft
genoten zal, als hij in het Europese deel van Nederland gaat werken,
naar verhouding meer moeten terugbetalen in verband met de hogere
salarissen. Het omgekeerde (studeren in Nederland en gaan werken op de
BES) is ook het geval. Daarnaast geldt dat deze operatie niet mag leiden
tot ongelijke behandeling van studerenden. Ook in het Europese deel van
Nederland bestaat er geen specifieke regeling op grond waarvan
braindrain wordt voorkomen. Bestrijding van braindrain is een taak die
een breder perspectief verdient dan de studiefinanciering.

De wettechnische opmerkingen die de Raad ter zake maakt, zijn in het
wetsvoorstel verwerkt.

12. Welke wet?

De Raad stelt dat het opnemen van in wetten om te zetten
landsverordeningen in de bijlage bij de Invoeringswet BES, in combinatie
met de in het aan de Raad voorgelegde wetsvoorstellen, opgenomen in
hoofdstuk 10, paragraaf 2, van de Tweede Aanpassingswet BES, erin
resulteert dat er telkens twee wetten met dezelfde citeertitel tot stand
zullen komen, waarbij de wet die het laatst in werking treedt de eerste
vervangt. Dit zal niet de bedoeling zijn, zo stelt de Raad. 

Hier moet sprake van een misverstand zijn. In de bijlage bij de
Invoeringswet BES zijn de landsverordeningen opgenomen die in wetten
worden omgezet. De op die wijze ontstane wetten hebben geen considerans,
noch slotbepalingen, zoals een inwerkingtredingsbepaling. In de (eerste)
Aanpassingswet BES worden deze wetten vervolgens voor zover nodig en
wenselijk, gewijzigd. Bijvoorbeeld omdat bepaalde organen niet langer
bestaan, of omdat verwijzingen naar landsverordeningen niet meer juist
zijn. In zijn advies inzake de Invoeringswet BES (Kamerstukken II
2008-2009, 31957, nr. 4) drong de Raad erop aan dat de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap meer landsverordeningen zou omzetten in
wetten dan in het aan de Raad voorgelegde voorstel van wet was gebeurd.
Aan dat verzoek is gehoor gegeven door een aantal landsverordeningen
alsnog om te zetten. Daarbij zijn in de Tweede Aanpassingswet BES - B de
wijzigingen niet beperkt tot alleen de technisch noodzakelijke
wijzigingen, maar is de gehele inhoud vervangen door een nieuwe inhoud.
Er zullen dus - anders dan de Raad meent - niet telkens twee wetten tot
stand komen: er komt maar één wet tot stand: de via de bijlage
omgezette landsverordening, die vervolgens integraal is vervangen door
een nieuwe inhoud, zoals blijkt uit de formulering "De tekst van de wet
X komt als volgt te luiden:". Het ontgaat het kabinet waarom er een
correct resultaat ontstaat wanneer een in een wet omgezette
landsverordening gedeeltelijk wordt gewijzigd, terwijl er een incorrect
resultaat zou ontstaan wanneer een in een wet omgezette landsverordening
in zijn geheel wordt gewijzigd.

13. Terminologie

De Raad geeft aan dat het overweging verdient dat ingeval terminologie
die tot dusverre in gebruik was in de Nederlandse Antillen, en die
duidelijker is dan de Nederlandse overeenkomstige terminologie, die
terminologie ook in het Europese deel van Nederland

in te voeren.

Afgezien van de vraag of “werkend leren” en “lerend werken” nu
zoveel duidelijker is dan “beroepsopleidende leerweg”
respectievelijk “beroepsbegeleidende leerweg” (immers: bij
beroepsopleidende leerweg is het opleidende aspect het zwaarst, en bij
beroepsbegeleidende leerweg telt de begeleiding het meest), is er van af
gezien om de thans in de Nederlandse onderwijswetten gebruikte
terminologie te vervangen door die van de landsverordeningen, zelfs
wanneer een term in een landsverordening mooier of beter zou zijn: deze
operatie is al complex genoeg en het is niet het goede ogenblik de
teksten van de Nederlandse wetten tegen het licht te houden. 

17. Hanteerbaarheid van de toelichting

Er was aanvankelijk voor gekozen om artikelen die overeen komen met
artikelen van een Nederlandse wet, niet inhoudelijk toe te lichten, maar
te vermelden met welk artikel een dergelijk artikel overeen komt. Het
volledig toelichten, met niet alleen de ontstaansgeschiedenis van een
artikel van een soms reeds lang bestaande Nederlandse wet, maar ook met
een toelichting op alle wijzigingen die dat artikel daarna heeft
ondergaan, zou een zo groot tijdsbeslag hebben gevergd dat van deze
aanpak was afgezien. Omdat er sprake is van overeenkomstige, bestaande
bepalingen, mag de betekenis ervan bekend worden verondersteld. Ook dat
aspect heeft een rol gespeeld voor de keuze om de toelichting op de
nieuwe wetten beperkt te houden.

De opmerking van de Raad heeft er echter wel toe geleid dat de
artikelsgewijze toelichting zoveel mogelijk is aangevuld en uitgebreid,
met dien verstande dat de inhoudelijke invulling daarvan beperkt is
gebleven en zich niet uitstrekt over de inmiddels gevormde
jurisprudentie.

Dit neemt niet weg dat voor de gebruiker in het veld een op de praktijk
toegesneden uitleg wenselijk is. In verband hiermee zullen brochures
worden vervaardigd.

18. De redactionele kanttekeningen zijn verwerkt voor zover deze nog
relevant zijn. 

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om verbeteringen aan te brengen. 

- Het wetsvoorstel is voor zover dat betrekking heeft op de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aangepast aan de
wijzigingen die inmiddels in die wet zijn aangebracht en in werking
zullen treden per 1 september 2010. Tevens is in die wet voorzien in een
regeling die op de BES behaalde diploma's dezelfde toegang heeft tot het
hoger onderwijs als vergelijkbare diploma's, behaald in het Europese
deel van Nederland.

- In de Leerplichtwet BES in het oorspronkelijke artikel 44 geschrapt,
omdat de inhoud van dat artikel is verwerkt in de artikelen 33 en 34.
Ingevoegd is een nieuw artikel 44 waarin wordt veiliggesteld dat de
particuliere scholen in het basis- en voortgezet onderwijs die thans op
de BES eilanden functioneren, na de transitie zonder nieuwe aanwijzing
door de minister worden aangemerkt als niet-bekostigde scholen op grond
van de Leerplichtwet BES.

In de memorie van toelichting is aan de toelichting op artikel 1 een
passage toegevoegd waarin wordt toegelicht waarom het dagschoolcriterium
in relatie tot het voldoen aan de leerplicht niet is opgenomen. 

- De Wet educatie en beroepsonderwijs BES is in die zin gewijzigd dat de
erkenning van de opleidingen op het gebied van de educatie is
gehandhaafd, maar dat niet meer wordt voorzien in de bekostiging van
deze opleidingen.

- Om te voorkomen dat ongewenste dubbele aanspraken ontstaan door
studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet
studiefinanciering BES te stapelen, is de Wet studiefinanciering 2000
aangepast. 

- Voorts zijn wijzigingen die inmiddels in de Nederlandse
onderwijswetten zijn aangebracht, verwerkt in de onderhavige
wetsvoorstellen.

- Vanwege de relatie met het overige culturele erfgoed is gekozen om de
voorschriften ter bescherming van het maritiem archeologisch erfgoed
niet langer in de Wet maritiem beheer BES, maar in de Monumentenwet BES
op te nemen. 

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten

  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 

  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  3 juni 2010 

  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2010-0000370307 











  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	 Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  9 







  DOCPROPERTY  Directie  \* MERGEFORMAT  Directie Constitutionele Zaken
en Wetgeving 

  DOCPROPERTY  Onderdeel  \* MERGEFORMAT  Afdeling Wetgeving
Staatsinrichting en Grondrechten 

  DOCPROPERTY  Bezoekadres  \* MERGEFORMAT  Herengracht 17

2511 EG  Den Haag 

  DOCPROPERTY  Postadres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011

2500 EA  Den Haag 

  DOCPROPERTY  InternetAdres  \* MERGEFORMAT  www.minbzk.nl 

  DOCPROPERTY  Contactpersoon_kop  \* MERGEFORMAT  Contactpersoon 

  DOCPROPERTY  CPNaam  \* MERGEFORMAT  Mariska Koolman  

  DOCPROPERTY  T_kop  \* MERGEFORMAT  T    DOCPROPERTY  CPTel  \*
MERGEFORMAT  070 426 8117 

  DOCPROPERTY  CPEmail  \* MERGEFORMAT  mariska.koolman@minbzk.nl 



  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2010-0000370307 

  DOCPROPERTY  UwKenmerk_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  UwKenmerk  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Bijlagen_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  AantalBijl  \* MERGEFORMAT   





  DOCPROPERTY  Retouradres_kop  \* MERGEFORMAT  > Retouradres   
DOCPROPERTY  Retouradres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011 2500 EA  Den
Haag 

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Aan  \* MERGEFORMAT  Aan de Koningin 



  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 	  DOCPROPERTY  Datum 
\* MERGEFORMAT  3 juni 2010 

  DOCPROPERTY  Onderwerp_kop  \* MERGEFORMAT  Betreft 			  DOCPROPERTY 
Onderwerp  \* MERGEFORMAT  Nader rapport inzake het ontwerp van een
Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- B 





  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	 Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  9