[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Samenvatting aanbevelingen

Bijlage

Nummer: 2010D28568, datum: 2010-07-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsreactie concluding observations VN-Vrouwenverdrag (CEDAW) (2010D28563)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage 1: Kabinetsreactie

Samenvatting aanbevelingen

Het CEDAW-comité heeft een groot aantal aanbevelingen geformuleerd. Een
aantal daarvan is meer procedureel van aard. 

De inhoudelijke aanbevelingen van het CEDAW-comité kunnen als volgt
worden samengevat: 

In overeenstemming brengen van het naamrecht met de grondbeginselen van
het Verdrag (10,11).

Waarborgen dat de bepalingen van het Verdrag volledig van toepassing
zijn in het nationale recht en optreden tegen de discriminatie van
vrouwen door de SGP (12,13).

Bekendheid van het Verdrag, het Facultatief Protocol en de algemene
aanbevelingen bevorderen en integraal deel laten uitmaken van het
juridisch onderwijs en de opleiding van juristen (16,17).

Een strategie en beleid ontwikkelen voor de implementatie van het
Verdrag binnen het Koninkrijk, het onderzoek naar de genderimpact van
wetgeving, beleid en begrotingsanalyses systematiseren en een
consistente regeling invoeren voor de bevordering van gelijkheid in
publieke contracten (18,19).

NGO’s systematisch raadplegen bij het beoordelen en formuleren van
beleid en bij het opstellen van de volgende periodieke rapportage en
financiering overwegen van vrouwenorganisaties (van zwarte en
migrantenvrouwen) (20,21).

Toepassen van verschillende bijzondere tijdelijke maatregelen op
gebieden waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn of in een
achtergestelde positie verkeren (gericht op arbeidsparticipatie /
vrouwen naar de top) (22,32,33,36,37).

Ervoor zorgen dat (lesbische-  en migranten) vrouwen niet worden
gediscrimineerd door het (laten) doen van onderzoek op het gebied van
integratie / migratie en het ontwikkelen van 1) gerichte programma’s
voor het onderwijs en trainingen voor leerkrachten en 2) programma’s
om genderstereotypen gecombineerd met discriminatie op andere gronden
aan te pakken (24,25).

Genderspecifieke aspecten van geweld tegen vrouwen meenemen in de
formulering van het beleid inzake de bestrijding van huiselijk geweld, 
ervoor zorgen dat slachtoffers van huiselijk geweld recht hebben op
gratis rechtshulp, ouderschapsplan niet verplichtend opleggen indien
sprake is van huiselijk geweld (26,27).

Opvang en bescherming bieden voor alle slachtoffers van mensenhandel,
ook als zij geen aangifte willen of durven te doen (28,29).

Investeren in de empowerment van prostituees en eerst de risico’s
onderzoeken van de invoering van een registratieplicht voor prostituees,
bijv. voor de bescherming van hun privacy (30,31).

Vergroten van het aandeel vrouwen in alle sectoren en op alle niveaus
(32,33).

Maatregelen nemen voor de diversificatie van academische- en
beroepskeuzes, behalen van de EU norm van 25 % vrouwelijke professoren
en bieden van toegang tot een leven lang leren door alle vrouwen
(34,35). 

Ervoor zorgen dat meer vrouwen economisch zelfstandig zijn door voltijd
werk mogelijk te maken, door werkloosheid van vrouwen tegen te gaan en
door de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen (36,37).

Zorgen dat vrouwen die in de huishouding en de zorg werken dezelfde
rechten krijgen als andere werkers (38,39).

Huiselijk geweld en andere vormen van geweld tegen vrouwen erkennen als
grond voor asiel (40,41).

Het laten varen van de strengere inburgeringeisen en de minimum
inkomenseis voor gezinsvorming en gezinshereniging, maatregelen nemen
gericht op het uitbannen van de discriminatie van vrouwelijke
immigranten en migranten, zwarte en moslimvrouwen en vrouwen afkomstig
uit andere minderheidsgroepen (42,43).

Ontwikkelen van armoedepreventieprogramma’s en analyseren van
wetgeving op genderaspecten met speciale aandacht voor kwetsbare groepen
(44,45). 

Terugdringen van de hoge moedersterfte van asielzoeksters,
ongedocumenteerde vrouwen informeren over hun rechten en zorgen dat zij
toegang hebben tot gezondheidszorg, transgenders niet langer verplichten
zich te laten steriliseren en borstimplantaten voor transgender vrouwen
vergoeden, gebruiken van geschikte onderzoeksmethoden voor zwangere
vrouwen die op Schiphol verdacht worden van drugssmokkel (46,47).



Kabinetsreactie

Leeswijzer

Hieronder wordt uitgebreid ingegaan op de aanbevelingen. Deze reactie is
opgesteld door de vakdepartementen, die verantwoordelijk zijn voor de
uitvoering. 

A. Positieve punten (aanbevelingen 2-7)

Het CEDAW-comité is positief over de activiteiten van Nederland op het
terrein van ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten, waarin
gendergelijkheid en emancipatie zijn geïntegreerd en
vrouwenorganisaties worden gefinancierd. 

Het comité is verheugd over de initiatieven en maatregelen:

ter bestrijding van huiselijk geweld, waaronder de Wet tijdelijk
huisverbod;

ter voorkoming en bestrijding van de genitale verminking van vrouwen en
eerwraak;

ter bescherming tegen discriminatie op grond van seksuele geaardheid. 

Het comité is tevens positief over de oprichting in 2008 van de
Taskforce Aanpak Mensenhandel. 

Daarnaast is het comité positief over de serieuze politieke en
ambtelijke inzet. Deze blijkt bijvoorbeeld uit de vijfde periodieke
rapportage en de schriftelijke antwoorden naar aanleiding van de
zogenoemde List of Issues, die door het comité aan Nederland is
voorgelegd ter beantwoording. Nederland had scherper en vollediger
kunnen zijn in de beantwoording van de mondelinge vragen van het
comité, tijdens de bespreking van de vijfde periodieke rapportage in
Genève. Het comité stelde prijs op de hoge delegaties onder leiding
van staatssecretaris Dijksma en de ministers van Aruba en de Nederlandse
Antillen en de deskundigen van verschillende ministeries en
departementen die deel uitmaakten van de delegatie. 

B. Aanbevelingen 

1. Algemeen (aanbeveling 8)

Het CEDAW-comité vraagt Nederland het slotcommentaar voor te leggen aan
alle betrokken ministeries en andere overheidsinstanties, met inbegrip
van het parlement en de rechterlijke macht, teneinde te waarborgen dat
het daadwerkelijk wordt geïmplementeerd. Het roept Nederland op zich
bij de implementatie te concentreren op de gebieden van zorg en de
aanbevelingen uit het huidige slotcommentaar en in zijn volgende
periodieke rapportage verslag uit te brengen van de getroffen
maatregelen en de bereikte resultaten. 

Het kabinet geeft hieraan gehoor. Zie voor een toelichting op het geven
van bekendheid aan het Verdrag de kabinetsreactie bij de aanbevelingen
16 en 17. 

2. Parlementen (aanbeveling 9)

Het CEDAW-comité benadrukt dat het Verdrag bindend is en nodigt
Nederland, Aruba en de Nederlandse Antillen uit hun parlementen aan te
moedigen overeenkomstig hun procedures de nodige stappen te nemen met
het oog op de implementatie van het slotcommentaar en het volgende
rapportageproces. 

Het kabinet nodigt naar aanleiding van dit slotcommentaar de Kamer uit
om van gedachten te wisselen over de verdere implementatie van het
Verdrag. 

3. Voortgang ten opzichte van vorig slotcommentaar (aanbevelingen 10-11)

Het CEDAW-comité constateert dat nog niet alle eerdere aanbevelingen
afdoende zijn opgevolgd. Het comité wijst op het naamrecht, de
formulering van het beleid inzake de bestrijding van huiselijk geweld,
de status van het Verdrag in het nationale rechtssysteem, de SGP-zaak,
genderstereotypering van vrouwelijke immigranten en migranten en vrouwen
die behoren tot etnische minderheden, het geringe aantal vrouwen in hoge
functies en de salarisverschillen tussen mannen en vrouwen. Het comité
is zich er echter van bewust dat de tijd tussen de vorige en de huidige
aanbevelingen beperkt is. 

De opmerkingen van het comité bij deze punten komen terug onder de
betreffende aanbevelingen. Op het naamrecht wordt in onderstaande
paragraaf ingegaan. 

Het naamrecht 

Het kabinet merkt op dat de Minister van Justitie in februari 2008
tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel “Wijziging
van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met
betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het
verkrijgen van gezamenlijk gezag” (Kamerstukken II, 29 353) de
toezegging heeft gedaan het naamrecht nader te bezien en daartoe de
Werkgroep liberalisering naamrecht heeft ingesteld. Inmiddels is
geïnventariseerd welke aspecten van het naamrecht zouden kunnen worden
herzien. Het is aan het volgend kabinet om over het naamrecht te
besluiten. 

4. Status van het Verdrag (aanbevelingen 12-13)

Het CEDAW-comité herhaalt zijn verzoek aan Nederland om te waarborgen
dat de bepalingen van het Verdrag volledig van toepassing worden in het
nationale recht en in dat verband ook op te treden tegen het niet
toelaten van vrouwen op de kandidatenlijsten van de SGP voor de algemeen
vertegenwoordigende organen.   

Het kabinet merkt op dat het van belang is om de vraag naar de
gebondenheid van de Staat aan het Verdrag te onderscheiden van de vraag
naar de rechtstreekse werking van de bepalingen van het Verdrag. Het
Verdrag bevat normen die volkenrechtelijke bindend zijn. Dat wil zeggen
dat de Staat internationaalrechtelijk verplicht is om de rechten,
vermeld in het Verdrag, te realiseren voor de burger. Zoals al vaker
aangegeven, voldoet de Staat aan deze verplichting. 

Met rechtstreekse werking wordt bedoeld dat een bepaling in rechte
afdwingbaar is door een individu. Artikel 93 van de Grondwet bepaalt dat
bepalingen van verdragen verbindende kracht hebben, indien zij naar hun
inhoud een ieder kunnen verbinden. Naarmate bepalingen meer algemeen
geformuleerd zijn en naarmate zij meer actief optreden van de Staat
vereisen, zal er minder sprake kunnen zijn van rechtstreekse werking.
Zulke bepalingen laten de Staat immers ruimte voor diverse
beleidskeuzes. Of sprake is van een bepaling die eenieder verbindt en
die dus rechtstreekse werking heeft, wordt in laatste instantie bepaald
door de rechter in een concreet geval. 

Het kabinet kan u in dit verband als volgt over de SGP-zaak informeren. 

Op 9 april 2010 heeft de Hoge Raad geoordeeld, net als eerder de Raad
van State, dat de betreffende bepalingen uit het VN-Vrouwenverdrag
rechtstreekse werking hebben. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de
Staat zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij heeft mogen
afzien maatregelen te treffen tegen het niet toelaten door de SGP van
vrouwen op de kandidatenlijsten voor de algemeen vertegenwoordigende
organen. 

Volgens de Hoge Raad is het gerechtshof in Den Haag dan ook terecht tot
het oordeel gekomen dat “de Staat gehouden is om maatregelen te nemen
die er daadwerkelijk toe leiden dat de SGP het passief kiesrecht aan
vrouwen toekent en dat de Staat daarbij een maatregel moet inzetten die
effectief is en tegelijkertijd de minste inbreuk maakt op de
grondrechten van de (leden van de) SGP”. 

Het volgende kabinet zal zich beraden op een oordeel over de te nemen
maatregelen. Het CEDAW-comité zal van de genomen maatregelen op de
hoogte worden gesteld in het kader van de zesde periodieke rapportage.

5. Implementatie van het verdrag (aanbevelingen 14-15)

Het CEDAW-comité plaatst een kanttekening bij de verdeling van taken en
verantwoordelijkheden tussen Nederland enerzijds en Aruba en de
Nederlandse Antillen anderzijds. Het pleit voor een centrale strategie
en de ontwikkeling van gendermainstreaming-beleid op de Nederlandse
Antillen en het vraagt de Nederlandse Antillen en Aruba daarnaast de
NGO’s systematisch te raadplegen bij het formuleren en beoordelen van
het beleid en bij het opstellen van de volgende periodieke rapportage.

Het kabinet wijst in dit verband nog een keer op de
verantwoordelijkheidsverdeling tussen de drie landen. Deze is ook in
Genève toegelicht. De drie landen zijn volledig autonoom voor wat
betreft hun binnenlandse zaken en ieder land draagt zijn eigen
verantwoordelijkheden, ook waar het gaat om de implementatie van de
internationale verplichtingen. Het is dan ook primair de
verantwoordelijkheid van Aruba en de Nederlandse Antillen om de
aanbevelingen die op hun landen betrekking hebben mee te nemen in het
eigen nationale beleid. Dit geldt ook voor het raadplegen van de
NGO’s. 

Er ontstaat een nieuwe situatie met de ontbinding van de Nederlandse
Antillen op 10 oktober 2010, waarna Curaçao en Sint-Maarten verder
zullen gaan als nieuw autonoom land (vergelijkbaar met de status van
Aruba) en Bonaire, St. Eustatius en Saba (de BES-eilanden) als openbaar
lichaam met de status van een bijzondere gemeente van Nederland. Het
kabinet is dan ten volle verantwoordelijk voor alle aangelegenheden die
op de BES-eilanden spelen, ook op het terrein van emancipatie. Overigens
zal de wet- en regelgeving op een aantal terreinen, bijvoorbeeld waar
het gaat om het sluiten van huwelijken tussen personen van gelijk
geslacht, twee jaar na de beoogde transitiedatum (10-10-2010) worden
ingevoerd. De BES-eilanden zullen wel direct bij de transitie overgaan
tot het erkennen van elders gesloten huwelijken tussen personen van
gelijk geslacht. Het volgende kabinet zal in overleg met de BES-eilanden
bekijken hoe de bijdrage van de drie eilanden aan de volgende periodieke
rapportages kan worden gerealiseerd en wat de mogelijkheden zijn om via
het beoogde samenwerkingsprotocol met de landen binnen het Koninkrijk
afspraken te maken over naleving van het Verdrag.

6. Bekendheid van het Verdrag en het Facultatief Protocol
(aanbevelingen 16-17)

Het CEDAW-comité constateert dat het VN-Vrouwenverdrag zelden wordt
ingeroepen in juridische procedures en concludeert daaruit dat het
Verdrag dus niet bekend is onder juristen, de rechtsprekende macht en
vrouwen zelf. Het roept Nederland op tot het integraal opnemen van het
Verdrag en de daaruit voortvloeiende nationale wetgeving in het
juridisch onderwijs en de opleiding van juristen, inclusief de
rechtelijke macht. 

Het comité heeft Nederland in de aanbevelingen bij de vierde
Nederlandse periodieke rapportage ook opgeroepen breed bekendheid te
geven aan het Verdrag, het Facultatief Protocol en de algemene
aanbevelingen.

Het kabinet heeft in de eerdere reacties aangegeven dat informatie over
het Verdrag op vele plaatsen te verkrijgen is en dat internet hierbij
een belangrijke rol speelt. In de reactie op de List of Issues heeft het
kabinet hierop een toelichting gegeven. 

Het kabinet is van mening dat de informatie over het VN-Vrouwenverdrag
op deze wijze voldoende toegankelijk is. 

Ten slotte heeft het Verdrag door de SGP-zaak ook de nodige aandacht
gekregen en staat daardoor ook beter op het netvlies van bijvoorbeeld
advocaten. 

Aangezien het CEDAW-comité blijft vragen om een bredere verspreiding
zal het kabinet, in overleg met de NGO’s, de aanbevelingen van het
comité actief verspreiden onder een aantal nader te bepalen
organisaties. 

7. Nationaal systeem en gendermainstreaming (aanbevelingen 18-19)

Het CEDAW-comité vraagt Nederland de interdepartementale
emancipatiestructuur te versterken en het onderzoek naar de impact van
wetgeving, beleid en begrotingsanalyses op gender tussen de
verschillende ministeries te systematiseren en over het gebruik ervan te
rapporteren. 

Het comité had in zijn aanbevelingen bij de vierde Nederlandse
periodieke rapportage nog kritiek op de wijze waarop het
emancipatiebeleid bij de rijksoverheid was vormgegeven. Het comité
merkt nu op dat de coördinatie van het emancipatiebeleid verbeterd is,
maar pleit voor het positioneren van de coördinatie hoger in de
ambtelijke hiërarchie. 

Het kabinet merkt op dat de coördinatie van het emancipatiebeleid op
verschillende niveaus plaatsvindt; in de Interdepartementale
Coördinatiecommissie Emancipatie (ICE) en zo nodig op het niveau van
portefeuillehouders Emancipatie (SG/ DG niveau). 

Een verdere versterking van de coördinatie van het emancipatiebeleid
hangt af van de vormgeving van gendermainstreaming door het volgende
kabinet. 

Inzicht in de uitwerking van wetgeving, beleid en begrotingsanalyses op
mannen en vrouwen is van belang. Het ministerie van Financiën werkt
bijvoorbeeld samen met andere ministeries aan een groot aantal
beleidsevaluaties en nieuwe beleidsmaatregelen. Waar dat aan de orde is,
worden de effecten op gender meegenomen in het proces. Het is aan het
nieuwe kabinet om te besluiten over eventuele nieuwe initiatieven op dit
terrein.

Binnen het VBTB-proces (van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording)
wordt al getoetst in hoeverre maatregelen doelmatig en effectief zijn

Het CEDAW-comité vraagt om de invoering van een regeling voor de
bevordering van gelijkheid in openbare aanbestedingen door de overheid. 

Het kabinet onderstreept dat openbare aanbestedingen moeten voldoen aan
de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie. Dit is ook in
Nederland het geval. Dit is vastgelegd in het besluit
Aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten en wordt ook opgenomen in
het wetsvoorstel Aanbestedingswet, dat binnenkort door de minister van
Economische Zaken bij uw Kamer wordt ingediend. Op deze wijze wordt
voldoende gegarandeerd dat ook vrouwen niet gediscrimineerd worden bij
het doen van openbare aanbestedingen. 

8. Non-gouvernementele organisaties (aanbevelingen 20-21)

Het CEDAW-comité wijst opnieuw op de verschuiving van institutionele
financiering naar projectfinanciering in het Nederlandse beleid. Het 
concludeert dat dit heeft geleid tot sluiting van expertisecentra op het
terrein van prostitutie en mensenhandel en vraagt Nederland te overwegen
om (“zwarte”-  en migranten) organisaties die actief zijn op het
gebied van vrouwenrechten te financieren.

Het comité was in zijn aanbevelingen bij de vierde Nederlandse
periodieke rapportage ook al kritisch over het feit dat NGO’s voor
subsidie afzonderlijke projectvoorstellen moeten indienen en verzocht
Nederland toen de regeling te evalueren. Deze evaluatie heeft in 2007
plaatsgevonden. 

Het kabinet heeft het comité in zijn beantwoording van de List of
Issues uitvoerig geïnformeerd over het proces, waarbij de verhouding
tussen instituutsubsidies en projectsubsidies is veranderd ten gunste
van de projectsubsidies. 

Dit is gericht beleid geweest van het kabinet. De projectmatige
subsidies worden ingezet voor de prioritaire thema’s van het
emancipatiebeleid en zijn direct gericht op de doelgroep van kwetsbare
en kansarme vrouwen. 

In 2009 is bovendien een meerjarige instellingssubsidie aan de
Nederlandse Vrouwenraad (NVR) en WomenInc. toegekend. 

Het kabinet is niet bekend met de sluiting van expertisecentra op het
terrein van prostitutie en mensenhandel als gevolg van de wijziging in
subsidiestromen. 

Het comité constateert opnieuw dat vrouwenorganisaties bij de
totstandkoming van de Emancipatienota 2007 “Meer kansen voor
vrouwen” en de vijfde Nederlandse rapportage onvoldoende zijn
geraadpleegd en beveelt aan NGO’s systematisch te raadplegen bij het
formuleren en beoordelen van beleid en bij opstellen van de volgende
periodieke rapportage. 

Het kabinet heeft het comité in dit verband gewezen op de constructieve
samenwerking tussen de ministeries en de NGO’s in het kader van het
VN-Vrouwenverdrag. In zowel 2009 als in 2010 heeft overleg
plaatsgevonden over 1) de List of Issues van het CEDAW-comité; 2) de
schaduwrapportage van het netwerk VN-Vrouwenverdrag en 3) de
aanbevelingen van het CEDAW-comité. 

Het kabinet heeft begrepen dat dit gewaardeerd wordt door de NGO’s. 

Het kabinet is van mening dat het vanwege de aard van de periodieke
rapportage niet wenselijk is om NGO’s te betrekken bij het opstellen
van dit document. Immers, het betreft een periodieke rapportage en het
kabinet heeft aan het netwerk VN-Vrouwenverdrag een subsidie verstrekt
voor het opstellen van een eigen schaduwrapportage.

Het kabinet heeft afspraken gemaakt over het organiseren van
systematisch overleg.

9. Tijdelijke bijzondere maatregelen (aanbevelingen 22-23)

Het CEDAW-comité stelt vast dat de opvatting van Nederland over het
concept tijdelijke bijzondere maatregelen niet overeenkomt met de
interpretatie van het comité. 

Het kabinet is op grond van Artikel 4, lid 1 van het VN-Vrouwenverdrag
en Algemene Aanbeveling nr. 25 van mening dat de term tijdelijke
bijzondere maatregelen betrekking heeft op een breed scala aan
wetgevende, uitvoerende, administratieve en andere regelgevende
instrumenten, beleidslijnen en praktijken. Ze zijn gericht op een
speciaal doel en dienen beëindigd te worden zodra blijkt dat het
gewenste doel behaald is of niet kan worden gehaald middels de
desbetreffende maatregelen. 

In Algemene Aanbeveling nr. 25 noemt het comité onder de hierboven
genoemde maatregelen onder meer het faciliteren van contact- of
ondersteuningsprogramma’s, toewijzing en/of verschuiving van middelen,
voorkeursbehandelingen, doelgerichte werving, indienstneming en
promotie, numerieke doelstellingen en quotastelsels. 

Dergelijke maatregelen kunnen worden besproken door sociale partners of
vrijwillig worden toegepast door bedrijven, organisaties, instellingen
en politieke partijen.

Het kabinet is op grond van deze lezing van mening dat Nederland wel
degelijk tijdelijke bijzondere maatregelen heeft, ook al worden ze niet
altijd als zodanig in de rapportages benoemd. In de zesde periodieke
rapportage zal het kabinet dit wel expliciet doen. 

Bij de aanbevelingen op het terrein van “politieke participatie en
deelname aan het openbare leven” wordt nader op de getroffen
tijdelijke bijzondere maatregelen op dit terrein ingegaan. 

10. Stereotypen en culturele praktijken (aanbevelingen 24-25)

Het CEDAW-comité geeft aan dat het geen informatie heeft over 1) 
maatregelen ter bestrijding van stereotiepe denkbeelden en rolpatronen
in Nederland en 2) de rol van mannen bij het emancipatieproces van
vrouwen in de Emancipatienota  “Meer kansen voor vrouwen”. Het
comité roept Nederland op zijn inspanningen te intensiveren door 1) het
ontwikkelen van gerichte programma’s voor het onderwijs en trainingen
voor leerkrachten; 2) het ontwikkelen van programma’s om
genderstereotypen gecombineerd met discriminatie op andere gronden aan
te pakken en 3) het beleid op het gebied van migratie en integratie
kritisch te onderzoeken. 

Het kabinet heeft het comité in zijn vijfde periodieke rapportage over
het “Plan van de Man” geïnformeerd, dat een aanvulling vormt op de
Emancipatienota uit 2007. Hierin is een aantal maatregelen opgenomen ter
ondersteuning van de rol van mannen. De uitgangspunten van het
Nederlandse emancipatiebeleid zijn het comité bekend. Het kabinet
onderschrijft de doelstelling van gelijke kansen voor mannen en vrouwen.
Economische zelfstandigheid ligt aan de basis van emancipatie; het is
van groot belang dat zowel mannen als vrouwen een substantieel inkomen
hebben. Om dat te kunnen bereiken is een evenwichtige verdeling tussen
werk en privé essentieel. Dit vraagt om flexibiliteit. 

Het kabinet heeft een aantal stimulerende, fiscale en wettelijke
maatregelen genomen om de cultuur te doorbreken:

Een mannencampagne om structurele aandacht voor dit thema te genereren
en de maatschappelijke discussie over stereotiepe beelden te starten,
o.a. door het zichtbaar maken van mannelijke rolmodellen, met name in
specifieke sectoren zoals de ict, de bouw en de zorgsector;

De Taskforce DeeltijdPlus, om vrouwen met kleine deeltijdbanen te
stimuleren meer uren te gaan werken;

Het Keurmerk gezinsvriendelijk werkgeverschap, bedoeld om werkgevers te
belonen die vooroplopen in het realiseren van een   HYPERLINK
"http://www.penoactueel.nl/nieuws/werknemers-hebben-eigen-rol-bij-werkne
merstevredenheid-5223.html" \t "_self"  optimale balans tussen werk en
zorg  voor hun werknemers;

De verlenging van ouderschapsverlof van 13 naar 26 weken;

Extra investeringen in de kinderopvang en in brede scholen.

Ten slotte is een project gestart over emancipatie onder jongeren,
uitgevoerd door de Nationale Jeugdraad, bestaande uit onderzoek en een
bezoek aan scholen om jongens en meisjes bewust te maken van hun keuzes
en om stereotiepe- en traditionele denkbeelden bij het maken van keuzes
tegen te gaan.

In de paragraaf over werkgelegenheid en economische macht voor vrouwen
wordt nader ingegaan op de maatregelen om de arbeidsparticipatie van
vrouwen te vergroten. 

11. Geweld tegen vrouwen (aanbevelingen 26-27)

Genderneutrale formulering beleid

Het CEDAW-comité geeft aan dat de eerdere aanbeveling over de
genderneutrale formulering van het beleid inzake de bestrijding van
huiselijk geweld onvoldoende is opgepakt en vraagt Nederland ervoor te
zorgen dat de specifieke aspecten van geweld tegen vrouwen worden
meegenomen in de formulering van het nieuwe plan van aanpak huiselijk
geweld voor 2011 en verder. 

Het kabinet merkt op dat Nederland inderdaad een genderneutrale
omschrijving van het begrip huiselijk geweld hanteert. De reden hiervoor
is dat zowel mannen als vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld kunnen
worden. Echter, de aanpak van huiselijk geweld is waar mogelijk wel
genderspecifiek. Er wordt rekening gehouden met de manier waarop het
beleid uitpakt voor mannen en vrouwen. Vrouwen zijn immers vaker
slachtoffer van huiselijk geweld, dat bovendien vaak gepleegd wordt door
mannen. 

De genderspecifieke aanpak van huiselijk geweld blijkt bijvoorbeeld uit
het volgende:

De aanpak in de vrouwenopvang die uitdrukkelijk is gericht op
machtsverschillen en empowerment van vrouwen. 

Het benaderen van met name vrouwenbladen in de landelijke
publiekscampagnes om artikelen over huiselijk geweld tegen vrouwen te
plaatsen.

Een speciaal radiospotje dat mannelijke daders van huiselijk geweld
aanspoort om hulp te zoeken.

De ontwikkeling van een specifieke gedragsinterventie voor mannelijke
daders van huiselijk geweld met aandacht voor machtsverhoudingen tussen
mannen en vrouwen.

Een preventieproject (uitgevoerd door de Nederlandse Vrouwenraad)
gericht op de bewustwording en empowerment van vrouwen. 

Over de nadere vormgeving van gender in het beleid vindt
interdepartementaal overleg plaats. Met behulp van een deskundige wordt
nagedacht over de manier waarop gender verder in het beleid zou kunnen
worden geïntegreerd. 

Rechtsbijstand

Het CEDAW-comité vraagt Nederland opnieuw om naast plegers van
huiselijk geweld ook alle slachtoffers van huiselijk geweld recht te
geven op gratis rechtshulp.

Het kabinet tekent hierbij aan dat het niet zo is dat alle daders van
huiselijk geweld altijd recht hebben op gratis rechtsbijstand; dat geldt
alleen voor diegenen die een huisverbod opgelegd hebben gekregen. Voor
alle overige daders én slachtoffers van huiselijk geweld gelden de
algemene regels voor rechtsbijstand, die voor iedereen gelden. Ten
aanzien van de huisverbod-procedure geldt voorts dat het slachtoffer van
de uithuisgeplaatste geen partij is in een eventuele procedure over het
huisverbod (dit zijn slechts de gemeente en de uithuisgeplaatste), maar
wel wordt beschouwd als ‘derde belanghebbende’. Ook voor een derde
belanghebbende is gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk wanneer sprake
is van noodzakelijke juridische bijstand. 

Inmiddels is ten aanzien van de huisverbodprocedure besloten dat de
organisatie Slachtofferhulp Nederland (SHN) de juridische ondersteuning
van slachtoffers bij een huisverbod op zich zal nemen; deze is gratis.
Deze juridische ondersteuning betreft bijvoorbeeld voorlichting over de
procedure, meegaan naar de rechtszitting, etc. De gratis juridische
ondersteuning zal naar verwachting na de zomer in werking treden.

Ouderschapsplan

Het CEDAW-comité adviseert het ouderschapsplan niet verplichtend op te
leggen indien er sprake is van huiselijk geweld.

Het kabinet stelt dat de verplichting van het ouderschapsplan in de wet
is opgenomen in het belang van het kind. Dat wordt ook door het comité
opgemerkt. Op 1 maart 2009 is de wet in werking getreden die ouders
verplicht een ouderschapsplan op te stellen over hun kinderen indien zij
scheiden (huwelijk, geregistreerd partnerschap en samenwonen). Ouders
maken in dit plan afspraken over de zorgverdeling en
informatie-uitwisseling over hun kinderen en kinderbijslag. 

Het kabinet is van mening dat het voor de ontwikkeling van een kind
belangrijk is dat het, ook na scheiding van zijn ouders, contact heeft
met zijn beide ouders en dat de ouders zich gezamenlijk verantwoordelijk
blijven voelen voor verzorging, opvoeding en ontwikkeling van hun
kind(eren). Goede afspraken bij de scheiding kunnen voorkomen dat er
later onnodig conflicten ontstaan. 

Het kabinet onderschrijft het punt van het comité dat niet altijd
overeenstemming kan worden bereikt over het ouderschapsplan. In de
memorie van toelichting bij de hierboven genoemde wet wordt huiselijk
geweld uitdrukkelijk als reden genoemd. De wet biedt dan de mogelijkheid
om eenzijdig een vervangend ouderschapsplan op te stellen. Ook kan de
moeder een verzoek bij de rechter indienen om alleen het gezag over het
kind te krijgen. 

Het comité heeft dit onderwerp noch in de List of Issues, noch in
Genève bij de bespreking van vijfde Nederlandse periodieke rapportage
aan de orde gesteld. 

Het kabinet heeft hierdoor niet de gelegenheid gehad het ouderschapsplan
nader toe te lichten, maar zal dit alsnog doen in de zesde periodieke
rapportage. 

12. Mensenhandel (aanbevelingen 28-29) 

Het CEDAW-comité is erg positief over de oprichting van de Taskforce
Mensenhandel, maar zou graag zien dat de NGO’s hier deel van uitmaken
en ook betrokken zijn bij de identificatie van slachtoffers van
mensenhandel. 

Het kabinet heeft in de reactie op de List of Issues al aangegeven dat
de NGO Comensha (Coördinatiecentrum Mensenhandel) als toehoorder
aanwezig is bij de vergaderingen van de Taskforce. Daarnaast is de
nationaal rapporteur mensenhandel lid van de Taskforce. 

In aanvulling op de eerdere informatie kan het kabinet nu melden dat de
Taskforce deze zomer zal worden geëvalueerd. Onderdeel van deze
evaluatie is de vraag of de samenstelling van de Taskforce voldoet en of
er aanleiding is om deze te wijzigen. In het kader van de identificatie
van slachtoffers zal worden bekeken of en in hoeverre het mogelijk is om
NGO’s hierbij een rol te geven. 

Het comité is bezorgd over slachtoffers die uitgesloten worden van de
B9- regeling en vraagt het kabinet om bescherming te bieden aan alle
slachtoffers van mensenhandel, ongeacht hun medewerking aan
strafrechtelijke vervolging, en ervoor te zorgen dat zij niet in
detentie worden genomen. 

Het kabinet heeft de B9-regeling reeds toegelicht in de vijfde
Nederlandse periodieke rapportage en in de reactie op de List of Issues,
waarbij het heeft benadrukt dat de B9-regeling een verblijfsregeling is
die, conform de Europese Richtlijn voor slachtoffers van mensenhandel,
een verblijfsrecht biedt aan illegale slachtoffers van mensenhandel die
medewerking verlenen aan het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachten
van mensenhandel. Dit neemt niet weg dat illegale slachtoffers van
mensenhandel, die niet meewerken aan strafrechtelijk onderzoek, ook
aanspraak kunnen maken op opvang en bescherming. Deze groep heeft de
mogelijkheid om vanuit de opvang een aanvraag in te dienen voor
verlening van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden en ontvangt
een uitkering waarmee de eigen bijdrage aan de opvang en de
ziektekostenverzekering wordt gefinancierd. Er is inmiddels een
beleidskader ontwikkeld voor de beoordeling van hun aanvragen. Waar
sprake is van een ernstige bedreiging of medische of psychische
beperkingen wordt op aanvraag bezien of er sprake is van een schrijnende
situatie die aanleiding geeft tot het verlenen van een
verblijfsvergunning. 

Het kabinet merkt daarnaast op dat personen in de vreemdelingenbewaring
die kenbaar maken slachtoffer te zijn van mensenhandel alsnog door de
politie kunnen worden gehoord. Zij kunnen hetzij bedenktijd aangeboden
krijgen (dan is sprake van rechtmatig verblijf), hetzij meewerken aan
opsporing en vervolging (en een verblijfsvergunning krijgen). In beide
gevallen wordt het slachtoffer in vrijheid gesteld. 

13. Prostitutie (aanbevelingen 30-31)

Registratie 

Het CEDAW-comité geeft aan dat de registratie van prostituees, zoals
voorgesteld in de nieuwe prostitutiewet, met zich meebrengt dat veel
prostituees zich niet zullen of niet kunnen registreren, bijvoorbeeld
waar het gaat om migranten. Dit heeft mogelijk tot gevolg dat de
situatie van deze prostituees verslechtert, hun privacy en veiligheid in
het geding komt en seksuele uitbuiting moeilijker kan worden bestreden. 

Het kabinet merkt op dat uit diverse onderzoeken is gebleken dat de
positie van prostituees vaak slecht is. Het kabinet wil door registratie
de positie van prostituees verbeteren. Registratie is ook een instrument
om seksuele uitbuiting te voorkómen. Het kabinet heeft dit in de
beantwoording van de List of Issues toegelicht. 

Bij registratie zal uitgebreide mondelinge en schriftelijke informatie
aan de prostituee worden verstrekt. Zij wordt daarbij gewezen op haar
rechten en plichten en daarmee in een sterkere positie gebracht. Met de
registratie zullen prostituees, met respect voor hun privacy, uit de
anonimiteit worden gehaald. Pas dan kunnen misstanden worden
gesignaleerd en prostituees geholpen. Prostituees die zich zonder
geldige verblijfstitel in Nederland bevinden, en zich daarom niet kunnen
registreren, zullen zich naar verwachting inderdaad in het illegale
circuit gaan bewegen. Dat verschilt echter niet wezenlijk van de huidige
situatie; ook nu kunnen deze vrouwen niet legaal in Nederland werken. De
kans is aanwezig dat er zich in het illegale circuit misstanden
voordoen. Toezicht, handhaving en hulpverlening zullen zich daarom ook
uitdrukkelijk op dit illegale circuit gaan richten.

Risicoanalyse 

Het CEDAW-comité vraagt Nederland om 1) het uitvoeren van een
risicoanalyse van de registratie in de nieuwe wet, met inbegrip van de
privacyaspecten en 2) het vrijmaken van voldoende geld voor de
positieverbetering van en uitstapprogramma’s voor prostituees.

Het kabinet heeft onderzoek laten verrichten naar de registratie van
prostituees. De privacy van prostituees was hiervan een nadrukkelijk
onderdeel. Dit is aangegeven in de reactie op de List of Issues. 

Het kabinet hecht grote waarde aan de bescherming van deze privacy. De
uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen bij het opstellen van een
algemene maatregel van bestuur, waarin nadere regels omtrent registratie
worden opgenomen. Belangenorganisaties en prostituees zullen hierbij
nadrukkelijk worden betrokken. Er is een evaluatie van de nieuwe wet
voorzien binnen 5 jaar na inwerkingtreding van de wet (en vervolgens
telkens na 5 jaar).

Het kabinet heeft in 2009 en 2010 voorlichtingsmateriaal voor
prostituees en hulpverleners laten ontwikkelen met informatie over onder
meer arbeidsrechten, financiën, gezondheid en signalen van uitbuiting.
Voor 2009 en 2010 is € 15 miljoen vrijgemaakt in de Justitiebegroting
voor de stimulering van uitstapprogramma’s door instellingen en
gemeenten in het land. Voor de komende jaren zal opnieuw worden bezien
welke activiteiten en financiële middelen daarvoor nodig zijn.  

14. Politieke participatie en deelname aan het openbare leven
(aanbevelingen 32-33)

Het CEDAW-comité vraagt Nederland opnieuw om tijdelijke bijzondere
maatregelen te treffen om de gelijke vertegenwoordiging in de gekozen
organen op te voeren. Het wijst op de mogelijkheid van quota, numerieke
doelstellingen en meetbare doelen om een grotere participatie van
vrouwen in de verschillende sectoren en op alle niveaus te realiseren. 

Het kabinet is van mening dat het Charter Talent naar de Top een goed
instrument is om fundamentele gelijkheid tussen mannen en vrouwen in
besluitvormende posities te realiseren. Het kabinet vindt dat dit
instrument prima past onder de in Algemene Aanbeveling nr. 25 genoemde
maatregelen. 

Onder de ondertekenaars van het Charter (nu 137) bevinden zich
instellingen en organisaties uit zowel de publieke als private sector.
Deze organisaties vertegenwoordigen samen bijna 600.000 werknemers (ca.
8% van de Nederlandse beroepsbevolking). Afgelopen april zijn bij de
tweede monitoringsrapportage voor het eerst voortgangsresultaten over
een langere periode (meer dan een jaar) gepresenteerd. Het aandeel
vrouwen in de top bij de ondertekenaars van het eerste uur is in 1 jaar
gestegen met 1.7%-punt van 16.7% naar 18.4%. Daarmee ligt het
tussenresultaat op koers en kunnen de gestelde ambities worden behaald.
De gemiddelde ambitie ligt op 24,6% voor een termijn van gemiddeld vier
jaar.

Het comité schrijft in zijn toelichting op Artikel 4, lid 1 voor dat
tijdelijke bijzondere maatregelen een tijdlang moeten hebben
voortgeduurd. 

Het kabinet stemt hiermee in en is van mening dat het Charter Talent
naar de Top de tijd moet krijgen om zich te kunnen bewijzen. 

Rijksoverheid

In de rol van werkgever in de sector rijksoverheid heeft het ministerie
van BZK het charter Talent naar de Top ondertekend. Hieraan zijn
doelstellingen voor onder meer de Algemene Bestuursdienst (ABD)
gekoppeld. De doelstelling van 25% voor het aandeel vrouwen in de ABD is
in 2010 behaald. 

Om het aantal vrouwen in de top van de krijgsmacht te verhogen heeft het
Ministerie van Defensie begin dit jaar eveneens het Charter ondertekend.


De Kaderwet Adviescolleges schrijft voor benoemingen in bijzondere
adviescolleges door de Kroon voor dat “te allen tijde rekening
gehouden dient te worden met een gelijke genderverdeling”.

De doelstelling voor buitenlandse posten (20% in schaal 14 t/m schaal
19) is opgesteld in het actieplan van het ministerie van Buitenlandse
Zaken “Organisatie in Balans” uit 2005 en loopt eind 2010 af. Begin
2009 was het resultaat 19%. Het ministerie van Buitenlandse Zaken voert
hier zeer actief beleid op. 

Politiek

Het CEDAW-comité merkt op dat vrouwen in het Nederlandse parlement en
de regering weliswaar relatief sterk zijn vertegenwoordigd, maar dat hun
vertegenwoordiging in gemeenteraden en de lokale en provinciale
overheden beperkt is. Het comité betreurt dat nog steeds niet wordt
beoogd quota in te stellen om een beter evenwicht tussen mannen en
vrouwen in de politiek te krijgen. 

Het kabinet is van mening dat een van de basisvoorwaarden van de
Nederlandse democratie de vrijheid van politieke partijen betreft,
inclusief de rekrutering en kandidaatstelling voor de politieke functies
namens de partij. De politieke partij heeft daarbij een eigen
verantwoordelijkheid. 

De deelname van vrouwen aan de politiek zal worden geagendeerd voor het
eerst volgende overleg tussen de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en de voorzitters van politieke partijen. Decentraal
zijn er initiatieven en activiteiten van organisaties als het Instituut
voor Publiek en Politiek (IPP), alsmede van lokale en regionale
politieke netwerken om vrouwen te stimuleren tot deelname aan de
politiek. 

Sinds maart 2010 wordt bij concrete vacatures per brief aan de
gemeenteraden en vertrouwenscommissies gevraagd om uitvoering te geven
aan de diversiteitdoelstelling. Uiteindelijk stellen gemeenteraden de
aanbeveling vast voor de burgemeester en provinciale staten voor de
Commissaris van de Koningin. 

Het streven van de minister van BZK om meer vrouwen en allochtonen in de
vertrouwenscommissies te benoemen, zal worden geëxpliciteerd in de
later dit jaar uit te brengen circulaire over de benoemingsprocedure van
burgemeesters.

De resultaten van de monitoring van het aandeel vrouwen onder
bestuurders en politici bij de decentrale overheden worden eens in de
twee jaar neergelegd in de 'Staat van het Bestuur'. In het najaar van
2010 wordt de Staat van het Bestuur 2010 uitgebracht, met daarin ook het
actuele beeld van de resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen
2010. 

15. Onderwijs (aanbevelingen 34-35)

Diversificatie academische en beroepskeuzes

Het CEDAW-comité merkt op dat het ondanks de maatregelen die Nederland
heeft genomen, stereotiepe onderwijskeuzes en een hardnekkige
seksesegregatie ziet in het (beroeps- en hoger) onderwijs. Het comité
vraagt Nederland brede maatregelen te nemen en vraagt om meer
(statistische) informatie. 

Het CEDAW-comité heeft in de List of Issues geen vragen gesteld over de
seksesegregatie in het onderwijs en het onderwerp is ook niet uitgebreid
aan de orde geweest tijdens de bespreking van de vijfde Nederlandse
periodieke rapportage in Genève. 

Het kabinet kan voor wat betreft meisjes en vrouwen in bèta/ techniek
onderwijs melden dat de dalende trend in het hbo van de afgelopen jaren
definitief is gekeerd en een stijging is ingezet. Het aantal vrouwelijke
studenten in zowel het hbo en wo is in de afgelopen jaren toegenomen. De
instroom van vrouwen in de harde bèta/techniek opleidingen in het
wo is in 2009 met 86% toegenomen ten opzichte van 2000. In het hbo is
de instroom met 14% toegenomen.

Hieronder een (beknopt) overzicht van de resultaten die zijn behaald
door het Platform Bèta Techniek (PBT): 

Het programma Verbreding Techniek Basisonderwijs (vtb) is op veel
basisscholen verankerd in het beleid van scholen. Momenteel nemen meer
dan 2.500 basisscholen (ruim een derde) deel aan het vtb-programma. 

Het aantal meisjes dat voor een natuur/techniek profiel kiest is de
afgelopen jaren toegenomen. Het aantal meisjes dat kiest voor een
natuurkundeprofiel is met maar liefst 93% toegenomen.

In de bètaprogramma’s is de groei van N-profielkeuze op het vwo met
bijna 69% toegenomen. Op de havo is de groei zelf iets meer, namelijk
71%.

In 2009 is de uitstroom in het wetenschappelijk onderwijs met bijna 34%
toegenomen. De instroom in het wetenschappelijk onderwijs is met 51%
toegenomen.

Bij de meisjes steeg de belangstelling voor bètatechnische studies in
het hoger onderwijs met 54 procent, bij jongens met 20 procent
(instroomcijfers van schooljaar 2009/2010 ten opzichte van 2000-2001).
Het thema meisjes en bèta/ techniek vormt een belangrijke pijler van de
aanpak van het Platform Bèta Techniek. 

Over allochtonen meisjes/vrouwen in het hoger onderwijs kan het volgende
worden gemeld:

De instroom van niet-westerse allochtone studenten is vanaf 1995
verdrievoudigd, van 27.000 in 1995 naar 81.500 in 2008 (CBS, 2009). 

In de strategische agenda voor het hoger onderwijs het ‘Hoogste
Goed’ is het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten
benoemd tot één van de speerpunten van het beleid. De focus ligt op de
hoger onderwijsinstellingen in Randstad, omdat daar de meeste
niet-westerse allochtone studenten studeren. De hogescholen in de
Randstad – ofwel G5- zijn in 2008 gestart en de universiteiten volgen
in 2011.

Het kabinet heeft in 2008 4 miljoen beschikbaar gesteld, oplopend tot 20
miljoen in 2011. Het kabinet verwacht veel van deze financiële impuls.

Er wordt veel aandacht besteed aan de monitoring (kwantitatief en
kwalitatief) van dit traject. In tegenstelling tot veel Europese landen
heeft Nederland juist gegevens beschikbaar over geslacht, leeftijd en
etniciteit.

Opvallend is juist dat allochtone meisjes meer studiesucces hebben in
het hoger onderwijs dan allochtone jongens. Over de hele linie doen
vrouwen het beter dan mannen. 

Aandeel vrouwelijke hoogleraren

Het CEDAW-comité is opnieuw bijzonder kritisch over het lage aandeel
vrouwelijke hoogleraren. Het vraagt het kabinet om de
carrièreontwikkeling van vrouwen in het onderwijssysteem te monitoren
om gelijke toegang te waarborgen en om de EU-norm van 25 procent
vrouwelijke hoogleraren te verwezenlijken. 

Het kabinet heeft gekozen voor een doelstelling van 15 % vrouwelijke
hoogleraren, omdat duidelijk was dat een percentage van 25 niet haalbaar
zou zijn in 2010. Het is aan een nieuw kabinet om nieuwe doelstellingen
te formuleren. 

Het aandeel vrouwelijke hoogleraren is in Nederland vanaf 2000 gestegen
van ca. 5 naar bijna 12 procent. Het gaat dus de goede kant op, maar het
kabinet deelt de conclusie van het CEDAW-comité dat Nederland er nog
niet is. Het is van belang dat vrouwelijke onderzoekers zichzelf goed
organiseren en zo bijdragen aan de verbetering van het klimaat voor
vrouwen in de wetenschap. 

Er is echter ook een duidelijke cultuurverandering gewenst.
Universiteiten moeten oog hebben voor talent. Dat is in de eerste plaats
een opgave voor de universiteiten zelf. Zij zijn autonoom in hun
personeelsbeleid en steeds meer doordrongen van de urgentie om talent
niet verloren te laten gaan. De doorstroom van vrouwen is van groot
belang om het onderzoekpotentieel ten volle te benutten. Het is door het
kabinet ook stevig op de agenda gezet:

* Aspasia-programma, een programma ter vergroting van het aantal
vrouwelijke universitair hoofddocenten. Universiteiten nemen maatregelen
om het aantal vrouwen te vergroten en zorgen voor een grotere
vertegenwoordiging van vrouwen in de hogere rangen.

*  Charter “Talent naar de Top”, waarmee het kabinet een hogere
toestroom, doorstroom en behoud van vooral vrouwelijk talent in
topfuncties wil bereiken. De meeste universiteiten en Universitair
Medisch Centra hebben dit ondertekend. 

* Uitbreiding Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO)-Aspasia programma. Met de verdubbeling van het budget voor Aspasia
kunnen twee keer zoveel vrouwen in aanmerking komen voor de
Aspasia-premie. De universiteit bevordert ze daarmee tot hoogleraar of
universitair hoofddocent. 

* Subsidie aan het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH).
Hiermee bespreekt het LNVH het thema meermalen per jaar met de Colleges
van Bestuur van de universiteiten.

Een leven lang leren

Het CEDAW-comité constateert dat het concept van een leven lang leren
lijkt te worden versmald tot onderwijs voor werkende vrouwen, waardoor
vrouwen die niet werken en oudere en gehandicapte vrouwen worden
uitgesloten. 

Mannen zouden daarnaast vaker dan vrouwen studieverlof van hun werkgever
krijgen en deze zou ook vaker (een deel van) de studiekosten betalen.
Het comité adviseert Nederland ervoor te zorgen dat alle vrouwen
“levenslang” kunnen leren. 

Het kabinet merkt op dat het Nederlandse onderwijssysteem gericht is op
alle vrouwen. Er is sprake van een drempelloze toegang tot het
beroepsonderwijs en de volwasseneducatie, voor alle vrouwen en voor al
hun scholingsvragen. Er is dus geen sprake van uitsluiting van bepaalde
groepen. 

Daarnaast zijn er maatregelen om niet-werkenden de scholing te geven die
noodzakelijk is om de arbeidsmarkt weer te betreden. 

Ook hier is sprake van toegankelijkheid voor alle doelgroepen.

In een krimpende arbeidsmarkt zullen in de nabije toekomst alle
beschikbare arbeidskrachten (mannen, vrouwen, ouderen) hard nodig zijn.
Werkgevers zijn zich hier ten volle van bewust. Het kabinet gaat er
daarom vanuit dat werkgevers mede vanuit een wel gevoeld eigenbelang
zullen investeren in de ontwikkeling van ieder individu op de
arbeidsmarkt, man of vrouw, jong of oud, laag- of hoog opgeleid.

16. Werkgelegenheid en economische macht voor vrouwen (aanbevelingen
36-39)

Verhogen arbeidsparticipatie

Het comité wijst opnieuw op het lage aantal vrouwen dat economisch
zelfstandig is en de horizontale en verticale seksesegregatie op de
arbeidsmarkt. 

Het kabinet merkt op dat het streven naar een verhoging van de
arbeidsparticipatie van vrouwen en het stimuleren van de economische
zelfstandigheid van vrouwen in de afgelopen jaren een prioriteit is
geweest in het kabinetsbeleid. 

Dit blijkt ook uit de geformuleerde doelstellingen voor de periode 2000
tot en met 2010. Achtereenvolgende kabinetten hebben gewerkt aan
verhoging van de economische zelfstandigheid van 39% (in 2000) tot 45%
(in 2010). Er is dus vooruitgang zichtbaar, maar de realisatie blijft
wel achter bij de toen gestelde ambitie van 60%. Datzelfde geldt voor de
arbeidsparticipatie, waarbij de ambitie in 2000 is vastgesteld op 65% en
waarbij het is gelukt de participatie tot 60% te laten stijgen (in
2010). 

Verdere bevordering van de economische zelfstandigheid van vrouwen moet
daardoor vooral in verhoging van het aantal gewerkte uren worden gezocht
en het toetreden tot de arbeidsmarkt van laagopgeleide vrouwen. Het
kabinet heeft daarom een aantal – soms tijdelijke, soms doorlopende - 
instrumenten ingezet: 

Om het voor vrouwen extra financieel aantrekkelijk te maken meer uren te
werken neemt voor de minstverdienende partner de inkomensafhankelijke
combinatiekorting (IACK) toe met een stijging van het inkomen tot een
bepaald maximum. 

Onderzoek naar het effect van fiscale en inkomensondersteunende
regelingen op de economische zelfstandigheid laat zien dat (meer) gaan
werken voor vrouwen financieel voldoende aantrekkelijk is. De
bevindingen hiervan zijn bij brief van 23 februari jl. (Kamerstukken
II, 2009-2010, 30 420, nr. 151) aan de Tweede Kamer aangeboden. 

De doelstelling van de Taskforce DeeltijdPlus was een aanzet te geven
tot cultuurverandering in Nederland, zodat het vanzelfsprekender wordt
dat vrouwen in grotere deeltijdbanen of in voltijdbanen werken. De
taskforce geeft in zijn eindrapport ‘De discussie voorbij’ aan dat
de sociale partners een essentiële rol spelen bij het bevorderen van de
arbeidsparticipatie van vrouwen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het
nader ontwikkelen van mogelijkheden om flexibel te werken en de
stimulering van een grotere acceptatie dat werknemers van deze
mogelijkheid gebruik maken. Op grond van de ervaringen van een groot
aantal bedrijven en instellingen heeft de taskforce een handboek
samengesteld dat werkgevers handreikingen biedt om binnen de organisatie
het aantal door vrouwen gewerkte uren te verhogen. 

De taskforce heeft ook het kabinet een aantal aanbevelingen gedaan zoals
afschaffing van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting en
het invoeren van een recht op flexibele werktijden. Het kabinet deelt de
visie van de sociale partners dat het primair een verantwoordelijkheid
van werkgevers en werknemers is om te bezien welke mogelijkheden van
flexibel werken er bij de specifieke bedrijfsomstandigheden zijn en om
daarover binnen de betrokken sector of individuele organisatie afspraken
te maken.

Het kabinet ondersteunt onder andere projecten in het kader van sociale
innovatie. Dit onderwerp is ook aan de orde in de Taskforce
Mobiliteitsmanagement.

Gezien de demissionaire status van het kabinet is het aan een volgend
kabinet om over de aanbevelingen van de Taskforce DeeltijdPlus een
beslissing te nemen.

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid monitort de
ontwikkeling van cao-afspraken over flexibele arbeidstijden en
telewerken.

Deeltijdwerk

Het comité stelt dat Nederland de mate waarin vrouwen zelf kiezen voor
deeltijdwerk overschat. Het aantal vrouwen in Nederland dat in deeltijd
werkt, is groot. Het comité stelde naar aanleiding van de vierde
Nederlandse periodieke rapportage nog met name vragen over de
arbeidsvoorwaarden van vrouwen die in deeltijd werken. Het kabinet heeft
in reactie daarop toegelicht dat de Nederlandse regel- en wetgeving
deeltijdwerk mogelijk maakt en de werknemer beschermt.

Het comité geeft nu aan dat het kabinet de keuzemogelijkheid van
vrouwen moet vergroten om de toegang tot voltijd werk en/of tot grote
deeltijdbanen te faciliteren. 

Het kabinet merkt op dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het
huidige gewerkte aantal uren in hoge mate een door vrouwen zelf gewenste
keuze is. Deze wordt niet bepaald door een gebrek aan of
ontoegankelijkheid van voorzieningen (vooral in de vorm van
kinderopvang) of van onvoldoende financiële voordelen (vooral vanwege
fiscale en inkomensafhankelijke regelingen). Dit blijkt ook uit de mate
waarin de arbeidsparticipatie van vrouwen in deeltijdbanen zich de
afgelopen decennia geleidelijk heeft ontwikkeld. Persoonlijke voorkeuren
worden in hoge mate bepaald door maatschappelijke opvattingen over de
gewenste wijze van verzorging door kinderen (met, zeker voor jonge
kinderen, een sterke voorkeur voor verzorging door de ouders zelf) en de
taakverdeling tussen partners (met een hoge mate van vanzelfsprekendheid
dat zorgtaken primair een verantwoordelijkheid van de vrouw zijn). De
Taskforce DeeltijdPlus, die is ingezet om vrouwen met kleine
deeltijdbanen te stimuleren om meer uren te gaan werken, heeft daarom in
zijn werkzaamheden ook veel aandacht besteed aan culturele factoren. 

Loonkloof

Het comité geeft aan dat Nederland krachtiger maatregelen moet treffen
om de loonkloof te dichten. 

Het kabinet heeft ook hier een duidelijk doel vastgesteld, namelijk het
terugdringen van het verschil in beloning van mannen en vrouwen voor
hetzelfde werk bij de overheid tot maximaal 2% verschil in 2011. Bij de
berekening wordt onder andere gecorrigeerd voor geslacht en arbeidsduur.
De laatste realisatie is 2,6% in 2006. Nieuwe cijfers voor de realisatie
2007 worden verwacht in het najaar van 2010.

Het kabinet merkt in dit verband verder op dat met de instelling van de
Taskforce DeeltijdPlus bijzondere aandacht is gegenereerd voor het deel
van de loonkloof die samenhangt met de factor deeltijd. De sociale
partners zijn primair verantwoordelijk voor de voor de ontwikkeling van
een beleid gericht op meer flexibele arbeidspatronen.

De overheid verricht in de komende periode periodiek onderzoek naar de
totstandkoming van en de mogelijkheden voor flexibel werken in cao’s.
In 2011 wordt een Gelijk Loon Dag georganiseerd en de instrumenten op de
website www.gelijkloon.nl, die werkgevers en werknemers ondersteunen,
blijven beschikbaar. Ook levert het CBS (Centraal Bureau voor de
Statistiek) in 2010 in opdracht van de overheid nieuwe cijfers over de
beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen op. Er is overigens
voorzichtigheid geboden bij het leggen van een verband tussen het
gecorrigeerde beloningsverschil en ongelijke
beloning/beloningsdiscriminatie. 

Werkloosheid migrantenvrouwen en oudere vrouwen

Het comité geeft aan dat het de hogere werkloosheidscijfers onder
vrouwen, met name vrouwen met een migrantenachtergrond en oudere
vrouwen, verontrustend vindt. 

Het kabinet heeft afspraken gemaakt om 35.000 niet
uitkeringsgerechtigden aan werk of maatschappelijke participatie te
helpen (waarvan ruim tweederde vrouw). 

Het kabinet wil de maatschappelijke participatie van vrouwen uit
etnische minderheden vergroten door 50.000 vrouwen te begeleiden naar
vrijwilligerswerk en betaalde arbeid. Dit gebeurt onder meer met het
programma Duizend en één Kracht. Vrijwilligerswerk biedt mogelijkheden
tot zelfontplooiing en participatie en kan een opstap zijn naar een
betaalde baan. In aanvulling op dit programma wordt in 2009 en 2010 in
drie gemeenten een methodiek ontwikkeld die kansarme allochtone vrouwen
via vrijwilligerswerk doorleidt naar betaald werk. Daarnaast loopt het
project Kleur in de zorg. Dit project richt zich op zowel de instroom
als de doorstroom van allochtonen en stimuleert de diversiteit in de
zorgsector. 

Sociale zekerheid huishoudelijke krachten

Het comité merkt op dat vrouwelijke “huishoudelijke krachten”
volledig aanspraak moeten kunnen maken op de sociale zekerheid en andere
voorzieningen voor werknemers.

Het kabinet heeft bij de beantwoording van de List of Issues toegelicht
dat de regeling dienstverlening aan huis is geïntroduceerd om de markt
voor persoonlijke dienstverlening te stimuleren. Daarmee wordt de
werkgelegenheid bevorderd. Als gevolg van deze regeling dient een
dienstverlener zelf aangifte bij de belastingdienst te doen. Hierdoor
heeft de opdrachtgever geen administratieve verplichtingen en hoeft geen
loonbelasting en premies werknemersverzekeringen af te dragen. Vóór
de introductie van de Regeling dienstverlening aan huis genoot het
huishoudelijk personeel geen sociale bescherming anders dan de
volksverzekeringen. In dit kader leidt deze regeling tot een verbetering
van de positie van huishoudelijk personeel. 

In de huidige situatie kan een dienstverlener wél aanspraak maken op de
sociale zekerheid. Zo wordt bij ziekte het loon zes weken doorbetaald
(ten minste 70% van het loon, maar minimaal het minimumloon), de Wet
Minimumloon geldt voor dienstverleners, de dienstverlener kan aanspraak
maken op de Algemene ouderdomswet (AOW), en heeft recht op bijstand. De
dienstverlener is niet (verplicht) verzekerd voor
werknemersverzekeringen. Wel bestaat de mogelijkheid voor de
dienstverlener om zich hiervoor vrijwillig te verzekeren. 

Het kabinet is van mening dat huishoudelijk personeel thans in voldoende
mate aanspraak kan maken op de sociale zekerheid en andere
voorzieningen, ook al is deze aanspraak niet gelijk aan die van
reguliere werknemers. 

17. Vrouwelijke asielzoekers en vluchtelingen (aanbevelingen 40-41)

Het CEDAW-comité is bezorgd dat noch de huidige AC-procedure
(aanmeldcentrum), noch de nieuwe asielprocedure voldoende waarborgen
biedt om refoulement van vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van
(seksueel) geweld en dit niet gelijk naar voren brengen, te voorkomen.
Ook merkt het comité op dat in het land van herkomst ondervonden
huiselijk geweld nog steeds niet is erkend als een grond voor verlening
van asiel. 

Het kabinet merkt op dat in de nieuwe asielprocedure die van kracht
wordt per 1 juli 2010 verschillende waarborgen zijn ingebouwd voor een
zorgvuldige afhandeling van asielaanvragen. Zo biedt de procedure meer
ruimte voor rust en voorbereiding alsmede continuïteit in de juridische
bijstand. Ook is voorzien in een medische controle voor alle
asielzoekers gedurende de eerste acht dagen, waardoor de medische
gesteldheid van de aanvrager vanaf het begin bij de asielprocedure wordt
betrokken. Dit alles biedt meer waarborgen dat vrouwen in een kwetsbare
positie zich in staat gesteld voelen om hun verhaal naar voren te
brengen. Indien iemand een asielvergunning wenst te verkrijgen in
verband met ondervonden geweld of seksuele vervolging, dan is daartoe
immers wel vereist dat de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) van
dit relaas in kennis wordt gesteld. 

Dat huiselijk geweld geen reden zou kunnen zijn voor verlening van een
asielvergunning berust op een misverstand. Zoals immers ook blijkt uit
de rapportage van de onderzoeksafdeling van de IND over het
gendergerelateerd vreemdelingenbeleid 2008, die in 2008 aan het comité
is gezonden en tijdens de bespreking van de vijfde Nederlandse
periodieke rapportage in Genève bij het comité ook is toegelicht, kan
in het land van herkomst ondervonden huiselijk geweld wel degelijk een
grond vormen voor verlening van een asielvergunning. 

18. Vrouwelijke immigranten en migranten en vrouwen uit minderheden
(aanbevelingen 42-43) 

Het CEDAW-comité vraagt Nederland de strengere eisen voor gezinsvorming
te laten varen. Vrouwen worden disproportioneel getroffen door de
formele vereisten voor gezinshereniging, te weten het inburgeringexamen
en het inkomensvereiste. 

Het kabinet merkt op dat het vereiste van het afleggen van een
inburgeringsexamen in het buitenland als voorwaarde voor het kunnen
verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf, voor alle 18- tot
65-jarige vreemdelingen geldt die uit een land komen dat visumplichting
is (veruit de meeste landen buiten de EU), die een aanvraag indienen in
het kader van gezinshereniging of gezinsvorming. Ook mensen met een
geestelijk beroep die in Nederland komen werken moeten het basisexamen
inburgering in het buitenland afleggen. Het vereiste is ingevoerd om
betrokkenen een betere startpositie te geven in Nederland en maakt geen
onderscheid tussen mannen en vrouwen. Uit de wetsevaluatie van de Wet
inburgering in het buitenland blijkt dat het huidige examen geen
onevenredige gevolgen heeft voor specifieke categorieën (wat betreft
herkomst, geslacht, leeftijd en opleidingsniveau). De verwachting is dat
ook na de aangekondigde niveauverhoging het examen in het buitenland
geen groepen worden uitgesloten. Momenteel wordt onderzocht op welke
wijze kandidaten gefaciliteerd kunnen worden in het verwerven van de
benodigde kennis en vaardigheden om het examen te halen. De
inkomenseisen voor gezinshereniging en gezinsvorming zijn onlangs 
gelijkgetrokken op het niveau van 100% van het minimumloon.

Het comité dringt er bij Nederland op aan om de inspanningen te
intensiveren om discriminatie van vrouwen uit minderheidsgroepen uit te
bannen, de deelname van deze vrouwen aan de arbeidsmarkt actief
bevorderen en hen te informeren over hun rechten. Het comité vraagt om
meer informatie over het voorkomen van (verschillende vormen van)
discriminatie. 

In 2009 is de Arbeidsomstandighedenwet gewijzigd, als gevolg waarvan
werkgevers verplicht zijn actief en preventief beleid te voeren om
discriminatie tegen te gaan. De arbeidsinspectie kan werkgevers
verplichten tot het voeren van dergelijk beleid, wanneer een duidelijke
kans op discriminatie zich voordoet.

In de zesde periodieke rapportage zal het comité van meer informatie
worden voorzien over het voorkomen van discriminatie. Het is aan het
volgende kabinet om met deze aanbeveling zijn voordeel te doen. 

19. Kwetsbare groepen (aanbevelingen 44-45)

Het CEDAW-comité vraagt om informatie en statistische gegevens,
opgesplitst naar etniciteit, vrouwen op het platteland, gehandicapte
vrouwen en oudere vrouwen. Het adviseert Nederland
armoedepreventieprogramma’s te ontwikkelen en zijn sociale wetgeving
te analyseren op genderaspecten evenals de bezuinigingen op de
gezondheidszorg, met speciale aandacht voor oudere vrouwen,
alleenstaande moeders en gehandicapte vrouwen. 

Het kabinet formuleert algemeen beleid waar mogelijk en specifiek beleid
waar nodig. Specifiek beleid wordt vaak geïntroduceerd in reactie op
onderzoek van verschillende ministeries en is per definitie tijdelijk.
Monitoring van de impact van beleid stelt het kabinet in staat om vast
te stellen wanneer een specifieke benadering weer beëindigd kan worden
en een doelgroep weer meegenomen kan worden in het algemeen beleid. Voor
de doelgroep ouderen en de doelgroep jongeren geldt bijvoorbeeld dat er
lokale projecten zijn uitgevoerd, gericht op de arbeidsmarkt. 

Het uitgangspunt van generiek beleid neemt niet weg dat er veel
informatie beschikbaar is over de specifieke situatie van de door het
CEDAW-comité genoemde doelgroepen. Deze zullen bij de zesde periodieke
rapportage aan het comité worden verstrekt. 

Het ministerie van Financiën werkt met andere ministeries samen aan een
groot aantal beleidsevaluaties en nieuwe beleidsmaatregelen. Waar dat
aan de orde is, worden de effecten op gender meegenomen in het proces
(zie ook pagina 8). 

20. Gezondheid (aanbevelingen 46-47)

Moedersterfte en vrouwelijke asielzoekers

Het CEDAW-comité wijst op de hoge moedersterfte onder vrouwelijke
asielzoekers, die vier keer hoger zou zijn dan bij autochtone vrouwen,
en spoort Nederland aan deze terug te dringen.  

Het comité constateert ook dat vrouwelijke asielzoekers vaak
onvoldoende toegang krijgen tot de zorg. Dat zou door een gebrek aan
informatie komen.

Het is het kabinet niet duidelijk op welk jaartal het cijfer over
moedersterfte onder asielzoekers gebaseerd is. Maar in 2009 heeft een
stelselwijziging de toegankelijkheid en continuïteit van de zorg voor
asielzoekers sterk gewaarborgd. Sinds 1 januari 2009 valt de zorg voor
asielzoekers onder het reguliere zorgstelsel. De curatieve zorg voor
asielzoekers, in opdracht van het Centrum Opvang Asielzoekers (COA)
wordt verzorgd door zorgverzekeraar Menzis. Menzis heeft hiervoor één
landelijk Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) opgezet. Voor de opvang
van zorgvragen kunnen asielzoekers telefonisch contact opnemen met een
centrale praktijklijn. Daarnaast is er een inloopspreekuur op locatie.
Het GCA sluit contracten met huisartsenpraktijken, dicht bij de
asielzoekerscentra, om de dagelijkse medische hulp te verlenen. Hierbij
wordt de huisarts ondersteund door een praktijkondersteuner
asielzoekerzorg (POH A). De publieke gezondheidszorg blijft belegd bij
GGD-Nederland. Het nieuwe systeem wijkt af van het voorgaande systeem,
het MOA (Medisch Opvang Asielzoekers), waarin speciale verpleegkundigen
op de asielzoekerscentra de toegang tot de medische zorg regelde. 

Transgenders

Het CEDAW-comité is voorstander van het voornemen van Nederland om het
wettelijke sterilisatievereiste voor transgender vrouwen te herzien en
vraagt Nederland zijn standpunt inzake de vergoeding van
borstimplantaten aan transseksuele vrouwen te herzien.

 

Het kabinet heeft bij brief van de minister van Justitie van 15 juni
2009 (27 017, nr. 53) een wijziging van artikel 28 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek aangekondigd. In plaats van de eis van absolute
onvruchtbaarheid en op geslachtsverandering gerichte medische
behandelingen, zal de duurzame overtuiging van de persoon dat hij of zij
tot het andere geslacht behoort doorslaggevend zijn voor het wijzigen
van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte. 

Naar verwachting kan het kabinet in het najaar een wetsvoorstel aan
enige instanties in consultatie geven. 

Het kabinet merkt ten aanzien van zijn standpunt inzake de vergoeding
van borstimplantaten op dat tijdens het VAO van 17 december 2009 een
motie is ingediend over het in het basispakket opnemen van de
behandeling van secundaire geslachtskenmerken (waaronder
borstimplantaten) bij transgenders en is aangedrongen op aanpassing van
de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Commissie Gelijke Behandeling (CGB)
heeft de minister van VWS gevraagd de Zorgverzekeringswet tegen het
licht van de Europese richtlijnen voor gelijke behandeling te houden.
Dit gezien het verschil in behandeling tussen transgenders en niet
transgenders en het onderscheid dat de Zorgverzekeringswet zou maken
naar geslacht. De minister van VWS heeft de Kamer op 13 april en 17 mei
2010 geïnformeerd over de beleidskeuze op dit terrein, dat wil zeggen
dat behandelingen van secundaire geslachtskenmerken in tegenstelling tot
de behandelingen van de primaire geslachtskenmerken voor transgenders
niet in alle gevallen worden vergoed via de Zvw. Dit geldt bijvoorbeeld
niet voor borstimplantaten, maar wel voor borstprothesen. 

Bodyscan

Het comité vraagt Nederland om geijkte onderzoeksmethoden toe te passen
op zwangere vrouwen die verdacht worden van drugssmokkel, zodat hun
detentie zo mogelijk wordt voorkomen. 

Het kabinet merkt op dat enige vorm van detentie niet altijd kan worden
uitgesloten. Vrouwen die (mogelijk) zwanger zijn en die verdacht worden
van drugssmokkel, gaan niet door de bodyscan. Zij worden overgebracht
naar een apart centrum op Schiphol- Oost alwaar hun ontlasting wordt
gecontroleerd. Voorts kan de Officier van Justitie lichamelijk onderzoek
bevelen, echter in verband met de ernstige inbreuk op het recht op
lichamelijke integriteit van betrokkene, gebeurt dit slechts in zeer
uitzonderlijke gevallen. 

21. Slotcommentaar (aanbevelingen 48-54) 

Het CEDAW-comité wijst in zijn slotconclusies nog op de Verklaring van
Beijing en het Platform voor Actie, alsmede de
millenniumontwikkelingsdoelen. Deze vragen om een volledige en
effectieve implementatie van het Verdrag. Het comité vraagt om
informatie over de wijze waarop het genderperspectief en het Verdrag
worden toegepast bij het realiseren van de internationale
doelstellingen. 

Het kabinet zal in de zesde regeringrapportage ingaan op het
genderperspectief in het Nederlands buitenlands beleid.

Het comité verzoekt Nederland ook om de verdragen te ratificeren
waarbij het nog geen partij is en zijn beslissing het Verdrag inzake de
bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun
gezinsleden niet te ratificeren, te herzien. 

Het kabinet heeft ten aanzien van dit verdrag besloten dat partij worden
onder de huidige omstandigheden niet wenselijk is. De algemene gedachte
achter deel IV van de Conventie om ook aan illegale arbeidsmigranten
bepaalde rechten te verlenen, druist nl. in tegen de Nederlandse
koppelingswet. Tot nu toe heeft overigens geen van de EU-lidstaten, met
uitzondering van Spanje, het verdrag ondertekend of bekrachtigd en er
zijn ook geen aanwijzingen dat dit binnen afzienbare tijd wel het geval
zal zijn. 

Het kabinet merkt op dat er wel voortgang wordt geboekt met de
ratificatie van een aantal andere internationale mensenrechtenverdragen.


Zo ondertekende het Koninkrijk het Facultatieve Protocol van het Verdrag
inzake Economisch Sociaal en Cultureel Rechten op 24 september jl. in
New York als één van de eerste landen. De gebruikelijke procedure ten
aanzien van ratificatie wordt gevolgd. Momenteel wordt er aan de Memorie
van Toelichting gewerkt. 

Op 22 juni jl. is het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen
foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of
bestraffing door het parlement goedgekeurd. 

Het Verdrag inzake Gedwongen verdwijningen ligt ter discussie en
goedkeuring bij het parlement.

De voorbereiding van de goedkeuring van het Verdrag inzake de Rechten
van Personen met een Handicap is in volle gang.

Het comité verzoekt Nederland over twee jaar informatie te verschaffen
over de implementatie van de aanbevelingen uit de punten 27 en 29, te
weten geweld tegen vrouwen en mensenhandel. 

Het comité verzoekt om een geconsolideerd rapport in februari 2014, dat
alle onderdelen van het Koninkrijk der Nederlanden betreft. 

Het kabinet zal uiteraard aan deze 2 verzoeken gehoor geven.

 De door het CEDAW- comité gehanteerde volgorde wordt aangehouden,
waarbij telkens wordt verwezen naar de nummering van de betreffende
aanbevelingen.

 dat wil zeggen uitzetting naar een land dat de asielzoeker op zijn
beurt door uitzetting zou kunnen retourneren naar het land dat hij of
zij was ontvlucht

 TK 2009-2010, 27017, nr 61.





  DOCPROPERTY _pagina  Pagina   PAGE   1    DOCPROPERTY _van  van   
SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT  23