[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag herzieningsconferentie van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof

Bijlage

Nummer: 2010D29371, datum: 2010-07-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag herzieningsconferentie van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (2010D29370)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage: Verslag herzieningsconferentie van het Statuut van Rome inzake
het Internationaal Strafhof

SAMENVATTING

De (eerste) herzieningsconferentie van het Internationale Strafhof (ISH)
in Kampala werd bijgewoond door delegaties van vijfentachtig staten
(waaronder vijfendertig regeringsleiders en ministers) en talrijke
NGO’s en Internationale Organisaties. Het resultaat is boven
verwachting te noemen. Weliswaar was veel voorbereidend werk gedaan voor
het hoofdonderwerp agressie, maar het kernprobleem – krijgt het ISH
ook een rol als de Veiligheidsraad (VR) het niet eens wordt – leek
lang onoverkomelijk. Dat er toch een akkoord tot stand kwam is aan een
combinatie van factoren te danken: de op consensus gerichte sfeer,
uitstekende en geduldig naar een oplossing toewerkende voorzitters, de
bereidheid van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad om
uiteindelijk over hun eigen schaduw te springen, de invloed van
gematigde landen van de Non-Aligned Movement op hun radicale bondgenoten
en zeker ook de inzet van bruggenbouwers zoals Nederland en Duitsland. 

Wat agressie betreft stond de vraag centraal of en op welke wijze het
ISH effectieve rechtsmacht zou krijgen over dit misdrijf. Een akkoord
leek lange tijd buiten bereik. Het overgrote deel van de statenpartijen
had de wens om het ISH een rol te geven bij het vervolgen voor het
misdrijf agressie begaan door leiders van een agressorstaat ook in het
geval de Veiligheidsraad (VR) tevoren niet tot de vaststelling komt dat
er sprake is van een daad van agressie. Dit botste op onwil van de vijf
permanente leden van de VR, aangezien dit de positie van de VR zou
eroderen. 

Na moeizame onderhandelingen werd toch nog onverwacht een akkoord
bereikt door het adequaat adresseren van verschillende belangen. Het
eindresultaat is een evenwichtig compromis, dat een belangrijke stap
voorwaarts betekent in de ontwikkeling van het ISH en het internationale
strafrecht in het algemeen. 

De voorstanders van een uitbreiding van de rechtsmacht van het ISH met
agressie kregen: 

Een akkoord over de definitie van het misdrijf agressie (crime of
aggression);

Een akkoord over een nieuw regime, waarin bij verwijzing van een
situatie door een staat (state referral) of onderzoek uit eigen beweging
(proprio motu) de aanklager, als de VR na 6 maanden geen besluit heeft
genomen, onder bepaalde voorwaarden toch kan doorgaan met zijn
onderzoek.

De tegenstanders en twijfelaars konden ook bogen op resultaat:

Door aanname van zgn. “understandings” werd tegemoet gekomen aan de
zorg dat de definitie van het misdrijf agressie vaag zou zijn en tot
ongewenste gevolgen zou kunnen leiden;

Het ISH krijgt pas echt rechtsmacht als de Statenpartijen na 1 januari
2017 met consensus dan wel tweederde meerderheid daartoe besluiten (wat
het Hof overigens tijd geeft zich voor te bereiden) en vervolgens dertig
staten het amendement ratificeren;

Er is een opt-out clausule voor landen die zich niet willen binden
(behalve in geval van verwijzing van een situatie naar het Hof door de
Veiligheidsraad);

Het akkoord raakt niet-statenpartijen niet (vooral belangrijk voor de
VS).

Nederland streefde naar een uitkomst waarbij het Hof ook rechtsmacht zou
krijgen als de VR niet tot besluitvorming komt, maar dan wel met
consensus. Voor Nederland is dit akkoord dan ook zeker een succes.

Tijdens de herzieningsconferentie werd tevens de balans opgemaakt van
het ISH en internationaal strafrecht (stocktaking), bijna acht jaar na
de inwerkingtreding van het Statuut van Rome. Er werd een akkoord
bereikt over amendering van artikel 8 (uitbreiding van de verboden
wapens in de definitie van oorlogsmisdrijven in niet-internationaal
gewapend conflict) en (voorlopige) handhaving van art. 124 (facultatieve
opt-out van ISH rechtsmacht met betrekking tot oorlogsmisdrijven voor
maximaal 7 jaar na toetreding tot het Statuut). Ook werd er een
resolutie aangenomen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van straffen
door het ISH. 

VERSLAG OP ONDERDELEN

General debate

Tijdens het general debate op de openingsdag benadrukte de Minister van
Justitie, Hirsch Ballin, dat complementariteit (het aanvullende karakter
van de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof aan die van staten)
cruciaal is voor het functioneren van het rechtshandhavingsysteem van
het Statuut van Rome. In het kader van complementariteit is een
effectieve samenwerking tussen staten onderling en staten met het Hof
van groot belang. Daarnaast benadrukte hij dat alle statenpartijen
oprecht moeten streven naar het bereiken van consensus over (de wijze
van) uitoefening van rechtsmacht door het ISH over het misdrijf
agressie. 

In aanloop naar de herzieningsconferentie zette Nederland zich actief in
als focal point high level participation. Deze inspanningen droegen bij
aan de deelname van vijfendertig staatshoofden, ministers en
staatssecretarissen uit met name Europa en Afrika. 

 

Minister Hirsch Ballin maakte tijdens een pledging ceremonie namens
co-focal points pledges Peru en Nederland bekend dat er in totaal 112
pledges waren ingediend door 36 landen en de EU. Dit betekent een
succesvolle introductie van dit instrument. De VS diende als enige
niet-statenpartij twee pledges in, waarmee een extra stap in de richting
van het ISH werd gezet. De pledges hebben onder meer betrekking op
financiële bijdragen; het sluiten van overeenkomsten inzake
tenuitvoerlegging van straffen en inzake privileges en immuniteiten;
herhuisvesting van getuigen en complementariteit. En marge van het
general debate ondertekenden België, Denemarken en Finland
overeenkomsten inzake tenuitvoerlegging van straffen met het ISH.
Afsluitend werd de “Kampala Declaration” aangenomen, waarin staten
hun committering aan het Statuut van Rome herbevestigden. Tevens werd
besloten dat 17 juli voortaan zal worden gevierd als de “Day of
International Criminal Justice”.

Misdrijf agressie

Ten opzichte van het onbetwiste hoofdonderwerp, het misdrijf agressie,
eindigde de herzieningsconferentie tegen de meeste verwachtingen in
succesvol. De amendementen op het Statuut van Rome met betrekking tot
het misdrijf agressie konden met consensus worden aangenomen.

Achtergrond

Het misdrijf agressie was al opgenomen in art. 5(1) Statuut, maar
artikel 5(2) bepaalde dat het Hof hierover slechts rechtsmacht kan
uitoefenen wanneer overeenstemming is bereikt over een definitie van dit
misdrijf en de voorwaarden waaronder het Hof rechtsmacht hierover
uitoefent. De onderhandelingen hierover zijn vanaf 2003 gevoerd in een
speciale open ended werkgroep van de Vergadering van Statenpartijen bij
het Statuut, die in februari 2009 haar werk heeft voltooid. Aan deze
onderhandelingen is actief deelgenomen door vier van de vijf permanente
leden van de Veiligheidsraad, Frankrijk en het VK (die beiden partij
zijn bij het ISH Statuut) alsmede China en Rusland. De VS was afwezig
tijdens de besprekingen in de speciale werkgroep. Tijdens de achtste
sessie van de Vergadering van Statenpartijen (november 2009 en maart
2010) keerde de VS terug als waarnemer. Nederland is actief betrokken
geweest bij deze onderhandelingen, zowel inhoudelijk als door
financiële ondersteuning van de informele bijeenkomsten van de
werkgroep. Nederland heeft steeds aangegeven dat het Statuut nog niet
compleet is zonder effectieve rechtsmacht van het Hof over het misdrijf
agressie. 

Definitie

De in de afgelopen jaren bereikte overeenstemming gold met name voor de
definitie van het misdrijf agressie. Door de speciale werkgroep werd
voorgesteld een nieuw artikel 8bis aan het Statuut toe te voegen, waarin
een definitie wordt gegeven van dit misdrijf. Deze definitie stond niet
meer ter discussie tijdens de herzieningsconferentie en is aangenomen.
Bij deze definitie is deels gebruik gemaakt van het Statuut van het
Neurenberg Tribunaal en van de definitie van agressie zoals in 1974 (na
bijna twintig jaar onderhandelen) aanvaard door de Algemene Vergadering
van de Verenigde Naties. Bij deze laatstgenoemde definitie gaat het om
agressie gepleegd door staten. Zonder dat hiervan sprake is kan geen
sprake zijn van een misdrijf agressie, gepleegd door een leider van de
betreffende staat. Met andere woorden: er kan alleen een misdrijf
agressie zijn (gepleegd door een individu) als er ook een daad van
agressie is (gepleegd door een staat). Algemeen aanvaard is dat het
betreffende individu een leider moet zijn van de staat in kwestie; het
misdrijf agressie is een leadership crime. In de definitie is daarom
bepaald dat dit misdrijf moet zijn begaan door "a person in a position
effectively to exercise control over or to direct the political or
military action of a State". 

In het diplomatieke offensief dat de VS vanaf februari 2010 begon tegen
een akkoord over het misdrijf agressie bij de herzieningsconferentie
langs de lijnen van het voorstel van de speciale werkgroep had de VS ook
kritiek op de in dit voorstel neergelegde definitie. Deze zou te vaag
zijn, waardoor zelfs eventueel toekomstig militair ingrijpen zoals in de
kwestie Kosovo (1999) of bij humanitaire interventie hieronder zou
kunnen vallen. Deze vrees werd niet gedeeld door Nederland, daar de
definitie een duidelijke drempel bevat. Zij ziet niet op reguliere
gevallen van gebruik van militair geweld, evenmin op (verdergaand)
gebruik van geweld in de vorm van agressie, en betreft alleen gevallen
van agressie die naar hun aard, ernst en schaal een onmiskenbare
(“manifest”) schending van het VN-Handvest opleveren.

Ook de zgn. elements of crime behorend bij het misdrijf agressie zijn
tijdens de herzieningsconferentie zonder debat aangenomen. Hierover was
in juni 2009 overeenstemming bereikt. Zulke elements of crime zijn ook
geformuleerd voor de andere Statuutmisdrijven, en dienen het Hof te
helpen bij de interpretatie van de definities van deze misdrijven.

De VS herhaalde in Kampala weliswaar de bezwaren tegen de definitie van
het misdrijf agressie, maar gaf het verzet in de praktijk grotendeels
op. De VS heeft wel actief aangedrongen op de aanname van bepalingen
(understandings) die verder uitleg geven aan de definitie en de
elements. De door de VS ingediende voorstellen voor understandings zijn
onder leiding van Duitsland door een beperkt aantal landen, waaronder
Nederland, met de VS voorbesproken en daarna uitonderhandeld in een
werkgroep waaraan zowel statenpartijen als niet-statenpartijen
deelnamen. Het resultaat is aangenomen door de herzieningsconferentie.
Doordat hiermee ten dele tegemoet werd gekomen aan de zorgen van de VS
werd bevorderd dat een klimaat ontstond waarin de VS kon leven met het
algehele akkoord over het misdrijf agressie.

Voorwaarden voor uitoefening rechtsmacht

Het lastigste obstakel betrof de in art. 5.2 Statuut genoemde
“voorwaarden voor de uitoefening van rechtsmacht”, waarbij de rol
van de VN-Veiligheidsraad centraal stond. Het ging hierbij om de vraag
welke instantie dient te bepalen of door de betreffende staat een daad
van agressie is gepleegd. Dat dit door de Veiligheidsraad kan worden
vastgesteld (art. 39 van het VN-Handvest) was onomstreden. Maar de
meningen liepen uiteen of het Strafhof ook rechtsmacht zou kunnen hebben
over dit misdrijf zonder dat tevoren door de Veiligheidsraad tot een
dergelijke vaststelling is gekomen. Vooral de vijf permanente leden van
de Veiligheidsraad (P-5) waren hier tegen. Vrijwel alle overige staten
meenden daarentegen dat het Strafhof onder bepaalde voorwaarden ook
rechtsmacht zou moeten kunnen uitoefenen over dit misdrijf indien door
een andere instantie dan de Veiligheidsraad, zoals het Strafhof zelf, is
vastgesteld dat door de betreffende staat agressie is gepleegd. Een
aantal landen vond zelfs dat het Strafhof die bevoegdheid zonder meer
zou moeten hebben.

Tijdens de herzieningsconferentie hielden het VK en Frankrijk en de
overige P-5 niet-Statenpartijen hun verzet lang vol. Aan de andere kant
stonden met name Brazilië en overige GRULAC landen alsmede Afrikaanse
landen. Zij konden niet aanvaarden dat de Veiligheidsraad volledige
controle zou houden over vervolging voor agressie door het ISH. Tijdens
de onderhandelingen ontstond als eerste overeenstemming dat onderscheid
diende te worden gemaakt naar gelang de manier waarop de rechtsmacht van
het ISH kan worden geactiveerd: enerzijds verwijzing van een situatie
naar het Hof door de VR, en anderzijds verwijzing van een situatie naar
het Hof door een Statenpartij of een onderzoek op eigen initiatief van
de aanklager. Op grond van dit onderscheid deden Argentinië, Brazilië
en Zwitserland een voorstel (het "ABS voorstel") dat voor elk van de
beide categorieën een andere amenderingswijze inhield. Dit voorstel was
technisch zeer complex en kon niet op voldoende steun rekenen. Daarop
diende Canada een voorstel in dat in een eerdere vorm informeel reeds
geruime tijd had gecirculeerd. De kern van dit voorstel was dat met
instemming van zowel de agressorstaat als de slachtofferstaat de
Pre-Trial Chamber van het Hof een agressievervolging zou mogen
autoriseren. De vereiste instemming van de agressorstaat stuitte op
verzet onder GRULAC en Afrikaanse landen. Daarop kwam er een
gecombineerd voorstel van ABS en Canada dat uiteindelijk tot het
compromis leidde. Het was dit voorstel dat uiteindelijk de P-5 deed
bewegen en de beslissende eindfase van de onderhandelingen inluidde. De
kern van dit compromis is dat indien de VR niet binnen zes maanden
vaststelt dat er sprake is van een daad van agressie, de aanklager tot
vervolging mag overgaan mits de Pre-Trial Division van het Hof hiervoor
toestemming geeft. Statenpartijen hebben het recht om te verklaren dat
zij in dit scenario de rechtsmacht van het Hof niet accepteren
("opt-out"). Japan, maar ook diverse andere landen, hadden hier
internationaalrechtelijke bezwaren tegen, aangezien landen door deze
constructie ergens aan gebonden zouden worden zonder dat zij hiermee
vooraf hebben ingestemd. Aan dit bezwaar is zo goed mogelijk tegemoet
gekomen door een verwijzing op te nemen naar de art. 5 en 12 van het
Statuut. Agressie gepleegd door onderdanen van niet-Statenpartijen of
gepleegd op het grondgebied van dergelijke Staten is van de rechtsmacht
van het ISH uitgesloten. Hiermee werd met name de VS tegemoet gekomen.

Het laatste geschilpunt betrof de bepaling omtrent inwerkingtreding van
de voornoemde regeling. Brazilië e.a. drongen aan op het vastleggen van
een datum van inwerkingtreding. De P-5 drongen aan op een later besluit
van de Statenpartijen bij consensus. Uiteindelijk werd overeengekomen
dat de Statenpartijen een nader besluit dienen te nemen na 1 januari
2017. Een dergelijk besluit dient te worden genomen bij consensus of,
bij het uitblijven hiervan, bij tweederde meerderheid van de
Statenpartijen. Gezien de krachtsverhoudingen onder de Statenpartijen
ligt het voor de hand dat een dergelijk besluit positief zal uitvallen.
Vervolgens wordt de rechtsmacht van het Hof over agressie geactiveerd
door ratificatie door dertig landen. Een dergelijk positief besluit
alsmede ratificatie door dertig Statenpartijen is ook vereist met
betrekking tot activering van de rechtsmacht van het Hof over agressie
door de VR.

Consensus

Belangrijk is dat de amendementen bij consensus werden aangenomen. Het
belang van consensus werd veelvuldig onderstreept omdat het draagvlak
creëert, terwijl het alternatief, stemming, polariserend zou werken en
precedentwerking zou kunnen hebben. 

Stocktaking-onderwerpen

Tijdens de herzieningsconferentie werd, bijna acht jaar na de
inwerkingtreding van het Statuut van Rome, de balans opgemaakt van het
ISH en internationaal strafrecht (stocktaking). Dit gebeurde aan de hand
van vier onderwerpen: complementariteit, samenwerking tussen Staten en
het ISH, het effect van het Statuut van Rome op slachtoffers en
getroffen gebieden, en vrede en gerechtigheid.

1. Complementariteit

Tijdens een paneldiscussie over complementariteit – het in het Statuut
verankerde principe dat staten primair verantwoordelijk zijn voor
berechting van internationale misdrijven en het ISH daaraan
‘complementair’ optreedt – werd door meerdere delegaties steun
geuit voor het idee van coördinerende werkzaamheden van het ISH bij het
bevorderen van complementariteit in relevante landen. 

Nederland intervenieerde langs de volgende lijn: 1) het
complementariteitsbeginsel is de hoeksteen van het systeem van het
Statuut van Rome; 2) om complementariteit in de praktijk te brengen,
dienen staten kwalitatief goede implementatiewetgeving te hebben alsook
middelen ter beschikking te stellen om deze wetgeving effectief te
kunnen uitvoeren en 3) staten hebben elkaar nodig om internationale
misdrijven op nationaal niveau effectief te kunnen opsporen en
vervolgen; deze samenwerking ziet zowel op capacity building als op
interstatelijke strafrechtelijke samenwerking. Andere landen
intervenieerden langs vergelijkbare lijnen. VK vroeg aandacht van staten
om (nogmaals) kritisch naar hun implementatiewetgeving te kijken en te
bezien of deze voldoet aan alle verplichtingen van het Statuut. Botswana
pleitte voor een versterking van het juridisch regime ten aanzien van
uitlevering en rechtshulp. China wil zich inspannen op het gebied van
capaciteitsopbouw en strafrechtelijke samenwerking. Duitsland herhaalde
het standpunt dat capacity building iets is voor staten en dat een rol
van het ISH op dit terrein niet in het Statuut voorkomt. 

Duidelijk werd dat het begrip ‘positieve complementariteit’ – alle
activiteiten die erop zijn gericht nationale jurisdicties te
ondersteunen opdat deze kunnen voldoen aan hun verantwoordelijkheid
ingevolge het beginsel van complementariteit – niet voor alle
statenpartijen onomstreden is, met name voor wat betreft de rol van het
ISH. De aanklager van het ISH, Moreno Ocampo, stelde daarentegen dat
‘positieve complementariteit’ wel degelijk voorkomt in het Statuut;
de artikelen 92 en 93 van het Statuut bevatten een niet-limitatieve
lijst van acties die het ISH kan uitoefenen teneinde staten te helpen
bij nationale berechting van onder het Rome Statuut neergelegde
misdrijven. Volgens hem was het debat over complementariteit eigenlijk
pas begonnen. Mogelijk wordt het onderwerp in The Hague Working Group
verder besproken.

2. Samenwerking tussen staten en het ISH

In de stocktaking-discussie over het onderwerp ‘samenwerking’ was de
belangrijkste boodschap, o.a. van Nederland, dat het succes van het ISH
staat of valt met samenwerking met staten. Het Hof heeft immers geen
politiemacht tot zijn beschikking. In de discussie werd in het bijzonder
de verplichting van statenpartijen benadrukt om verdachten te arresteren
en over te dragen aan het Hof en, voor zover nodig,
implementatiewetgeving aan te nemen. Nederland bood in dit verband aan
om ervaringen met eigen uitvoeringswetgeving te delen met andere staten.
Amnesty International herinnerde eraan, dat van de 111 statenpartijen
tot op heden slechts 45 staten implementatiewetgeving hebben aangenomen,
waarvan rond de helft daadwerkelijk voldoet aan alle
verdragsverplichtingen. 

Met betrekking tot niet-verplichte vormen van samenwerking werd erop
gewezen dat deze van groot belang is. Nederland en andere staten
benadrukten met name op de noodzaak dat staten met het Hof
overeenkomsten sluiten met betrekking tot tenuitvoerlegging van straffen
en bescherming van bedreigde getuigen en slachtoffers. In dat opzicht
werd de bilaterale overeenkomsten tussen het ISH en België, Denemarken
respectievelijk Finland inzake de tenuitvoerlegging van straffen
verwelkomd.

Nederland alsook Australië en Slovenië wezen voorts op de noodzaak van
samenwerking tussen staten met betrekking tot kleine rechtshulp en
uitlevering. Dit om berechting van verdachten van internationale
misdrijven mogelijk te maken op nationaal niveau en daarmee uitvoering
te geven aan het beginsel van complementariteit. Nederland wees op het
volgend jaar te organiseren expertseminar dat tevens kan dienen als
platform om ervaringen op dit gebied te delen en ‘best practices’ te
identificeren. 

3. Het effect van het Statuut van Rome op slachtoffers en getroffen
gebieden

Het belang van deelname van slachtoffers aan de rechtsgang van het ISH
werd onderstreept door alle aanwezigen. Geconcludeerd werd dat het Trust
Fund for Victims (TFV) op toeren is gekomen, maar extra financiële
middelen noodzakelijk blijven. Diverse NGO’s riepen statenpartijen op
om slachtoffers beter te beschermen. Tevens werd veelvuldig benadrukt
dat in het kader van outreach en de bescherming van slachtoffers en
getuigen goed functionerende lokale partners van het TFV essentieel
zijn.

4. Vrede en gerechtigheid

Unaniem concludeerden de deelnemers aan dit panel dat vrede en
gerechtigheid hand in hand gaan en dat voor iedere situatie een
oplossing op maat moet worden gevonden. Dilemma was de volgorde waarin
vrede en gerechtigheid moet worden nagestreefd. Zambia was als enige van
mening dat gerechtigheid pas aan bod zou moeten komen nadat vrede is
hersteld. Ervaring leerde dat de visie van slachtoffers verandert
naargelang de situatie waarin ze zich bevinden. In een conflictsituatie
wordt vrede voorop gesteld, maar post-conflict volgt altijd de roep om
gerechtigheid. Gewezen werd op een aantal situaties waarin duurzame
vrede door middel van amnestie was bereikt, zonder gerechtigheid (o.a.
Mozambique en Spanje). Maar de oprichting van het ISH had geresulteerd
in de erkenning dat amnestie voor misdrijven van het Statuut van Rome
geen optie meer is.

Onder andere Nederland wees op mechanismen die kunnen worden ingezet ter
bevordering van een duurzame post-conflict situatie, zoals
waarheidscommissies en institutionele hervormingen, die naast of in
plaats van vervolging door een nationale rechtbank of het ISH kunnen
worden ingezet. Het ISH zou zich moeten concentreren op de
verantwoordelijken voor de ernstigste misdrijven, waarvoor nooit sprake
van onschendbaarheid kan zijn. Anderen stelden dat de aanklager zich
bewust moet zijn van de omstandigheden en politieke issues in het
situatieland. Dit betekende niet dat politieke overwegingen besluiten
over een aanklacht of de start van een onderzoek zouden moeten
beïnvloeden, maar dat de aanklager qua timing een rol zou kunnen spelen
in het algehele proces.

En marge van de vier hoofdonderwerpen vonden nog enkele side events
plaats. Tijdens de bijeenkomst over de samenwerking van internationale
en nationale gerechten werd o.a. geconstateerd dat de impact van het
ICTR (Rwanda-tribunaal) op de nationale rechtbanken in Rwanda en de
regelgeving aldaar eerst merkbaar werd nadat de exit-strategie werd
afgekondigd en doorverwijzing mogelijk werd. De suggestie werd gedaan
dat bij de totstandkoming van statuten voor toekomstige ad hoc
tribunalen (meer) aandacht moet worden besteed aan de stafrechtelijke
samenwerking en informatiedeling tussen het betreffende tribunaal en
nationale strafgerechten. Het side event over best practices en
samenwerking ter ondersteuning van de vervolging in de DR Congo
belichtte dat ook het ISH, evenals de ad hoc tribunalen, te maken heeft
met een exit-strategie. Immers, na berechting van verdachten naar
aanleiding van een bepaalde situatie in een land is het aan het
desbetreffende land om de overige verdachten te vervolgen en te
berechten. 

Amendering artikel 8 Statuut

De herzieningsconferentie behandelde verder het Belgische voorstel om de
definitie van oorlogsmisdrijven in niet-internationaal gewapend conflict
te amenderen door het gebruik van bepaalde wapens (waaronder zich in het
lichaam vervormende kogels) strafbaar te stellen. Deze wapens zijn al
strafbaar gesteld in het kader van internationaal gewapend conflict.
Over het Belgische voorstel zijn intensieve consultaties gevoerd, o.a.
met Frankrijk, Canada en de VS. De zorg van deze staten was in het
bijzonder dat het gebruik van voornoemde kogels mogelijk zou dienen te
blijven in “law enforcement situations”. De consultaties
resulteerden in een compromistekst, waardoor het amendement – de
eerste amendering van het Statuut van Rome – kon worden aangenomen. Na
aanname van die resolutie legden Frankrijk, Canada en Israël
verklaringen af waarbij zij de door hen voorgestane interpretatie van
het amendement onderstreepten. 

Behoud artikel 124 Statuut

Ingevolge deze bepaling mogen staten de rechtsmacht van het ISH
uitsluiten voor oorlogsmisdrijven gedurende zeven jaar na
inwerkingtreding van het Statuut voor de betreffende staat. Deze
bepaling diende ingevolge het Statuut tijdens de herzieningsconferentie
te worden herzien. Hoewel een groot deel van de statenpartijen
verwijdering van artikel 124 bepleitte, werd een compromis
overeengekomen waarbij in 2015 het artikel nogmaals zal worden herzien.
Niet-lidstaten bleken veel waarde te hechten aan behoud van dit artikel
in het belang van nieuwe lidstaten. De resolutie verwijst dan ook naar
het belang van universaliteit van het Statuut.

 PAGE   4 

 PAGE   1