[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van de informele bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

Bijlage

Nummer: 2010D31192, datum: 2010-08-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag Informele JBZ-Raad, 15-16 juli 2010 (2010D31191)

Preview document (🔗 origineel)


Verslag van de informele bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad
Justitie en Binnenlandse Zaken, 

15-16 juli 2010 te Brussel (België)

Deze informele bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie
en Binnenlandse Zaken was voornamelijk een gelegenheid om van gedachten
te wisselen over het gemeenschappelijk Europees asielstelsel,
criminaliteitspreventie en de rol van Eurojust.

Zoals gebruikelijk bij informele bijeenkomsten, waren ook
vertegenwoordigers van de kandidaat-lidstaten en het Europees Parlement
aanwezig. Tijdens de bespreking van het gemeenschappelijk Europees
asielstelsel werd door de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen
António Guterres aan de vergadering deelgenomen. Voorts werd tijdens
deze bijeenkomst het E-justice-portaal, in aanwezigheid van de pers,
officieel geopend. 

Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel 

De Belgische Staatssecretaris Wathelet leidde de discussie inzake het
gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) in; gemeenschappelijke
regels, alsook een betere en meer coherente toepassing ervan, moeten
secundaire asielstromen in de Unie voorkomen of beperken en het
wederzijds vertrouwen van de lidstaten versterken. Zoals herbevestigd in
het Stockholm Programma dient het asiel-acquis uiterlijk in 2012 in
woord en daad door alle lidstaten te worden toegepast. Enkel dan is er
daadwerkelijk sprake van een gemeenschappelijk asielbeleid in Europa. De
voorzitter bracht de prioritering van respectievelijk de richtlijn
langdurig ingezetenen en de kwalificatierichtlijn onder de aandacht,
alsook de Dublin- en Eurodacverordeningen, met het oog op het bereiken
van een akkoord op korte termijn. Hij herinnerde eraan dat een
meerderheid van het Europees Parlement zich ook in het
onderhandelingsresultaat van de Raad moet kunnen vinden.

De Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Guterres onderstreepte het
belang van een spoedige totstandkoming van een GEAS, mede gelet op de
grote verschillen tussen de lidstaten waar het de erkenningspercentages
van vluchtelingen betreft. Voorts brak de heer Guterres een lans voor de
voortgang van het thema hervestiging. 

Verschillende lidstaten onderstreepten het belang om uiterlijk in 2012
het GEAS gerealiseerd te hebben en accentueerden hun verwachtingen van
het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken, waar het de
totstandkoming van het GEAS betreft. Dit geldt in het bijzonder voor het
coördineren van de praktische samenwerking op het terrein van asiel
tussen de lidstaten. Daarnaast is solidariteit tussen de lidstaten,
praktische samenwerking en aanwending van de solidariteitsfondsen van
belang. Voorts riepen lidstaten op om het bestaande asiel-acquis toe te
passen.

Vervolgens spraken de bewindslieden over de Dublin-verordening en in het
bijzonder over het in het leven roepen van een eventueel
opschortingmechanisme in dit verband, gelet op de migratiedruk waar
sommige lidstaten mee kampen. Enerzijds meldden sommige lidstaten dat de
aanhoudend hoge migratiedruk tot verdergaande solidariteit noopt.
Anderzijds werd door verschillende lidstaten gewaarschuwd voor de
risico’s en mogelijke gevolgen van het tijdelijk opschorten van de
Dublin-verordening, zoals de aanzuigende werking, vluchtelingen “in
orbit” en gevolgen van opschorting voor andere lidstaten. Daarnaast
werd aandacht gevraagd om migratiedruk te keren via capaciteitsopbouw,
aanpak van misbruik, preventie en aandacht voor de externe dimensie van
migratie.

Minister Hirsch Ballin begon zijn betoog met het uiten van zijn zorg of
de overlegstructuur in de EU wel voldoende recht doet aan de onderlinge
samenhang tussen de verschillende thema’s op het terrein van Justitie
en Binnenlandse Zaken. Onderwerpen als mensenhandel en terrorisme
beperken zich immers niet tot de competenties van de afzonderlijke
bewindslieden van Justitie, Migratie of Binnenlandse Zaken. Hij
onderstreepte het belang dat Nederland hecht aan de taken van de UNHCR
en sprak zijn voldoening erover uit dat naast Nederland ook andere
lidstaten (zijn gaan) deelnemen aan de hervestiging in moeilijke
gevallen.

Minister Hirsch Ballin gaf aan zeer te hechten aan de datum 2012 voor de
voltooiing van het GEAS en bepleitte dat voortgang diende te worden
gemaakt met alle wetgevingsvoorstellen die thans ter tafel liggen.
Voorts bracht Minister Hirsch Ballin de Nederlandse “Visie op
bescherming” in herinnering en merkte hij op dat niet zonder meer een
opschortings-mechanisme in het leven kon worden geroepen, aangezien de
situatie per lidstaat verschilt. Derhalve is maatwerk nodig: in één
lidstaat is verbetering van de asielprocedure nodig, voor een andere
lidstaat geldt dat ook een naastgelegen derde land betrokken moet worden
bij de problematiek, om tot daadwerkelijk effectieve oplossingen te
komen (bijvoorbeeld Turkije) en in weer andere gevallen biedt bilaterale
ondersteuning soelaas. 

De voorzitter concludeerde dat de lidstaten de voltooiing van het GEAS
uiterlijk 2012 van grote betekenis achtten en zag voldoende steun waar
het de voortgang van de onderhandelingen inzake de asielinstrumenten
betrof. Inzake het opschortingsmechanisme voor wat betreft de
Dublin-verordening, constateerde de voorzitter veel reserves bij de
lidstaten, maar dient wel te worden onderzocht onder welke voorwaarden
een dergelijk mechanisme als laatste redmiddel zou moeten  fungeren.

Tot slot besloot de Raad tot prioritering van de behandeling van
respectievelijk de richtlijn Langdurig Ingezetenen, de
Kwalificatierichtlijn en de Dublin- en Eurodacverordeningen. Voorts
concludeerde de Raad dat voor de behandeling van de Procedure- en de
Opvangrichtlijn meer tijd nodig is.

Criminaliteitspreventie

De Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Turtelboom lichtte het
discussieonderwerp criminaliteitspreventie toe. Zij benadrukte dat het
Belgische voorzitterschap meer aandacht dan voorheen wil besteden aan
het versterken van de samenwerking tussen de lidstaten met betrekking
tot proactief optreden en criminaliteitspreventie. Verder vroeg zij
aandacht voor de aanpak van illegale wapenhandel en rondtrekkende
dadergroepen.

Minister Turtelboom gaf aan een rol voor het Comité voor Interne
Veiligheid (COSI) te zien bij de nadere uitwerking. Zo zou COSI een
actieplan met betrekking tot illegale wapenhandel moeten presenteren aan
de JBZ-Raad. Voorts wees zij op een seminar dat door het voorzitterschap
in september wordt georganiseerd over rondtrekkende dadergroepen,
waarbij ook aandacht zal zijn voor de bestuurlijke aanpak van deze
problematiek. 

Eurocommissaris Malmström wees op de activiteiten van het Europese
Criminaliteits-preventienetwerk (EUCPN). De Commissie financiert het
secretariaat van dit netwerk en de jaarlijkse bijeenkomst ervan.
Commissaris Malmström benadrukte dat criminaliteitspreventie een
integraal onderdeel vormt van alle initiatieven van de Commissie op het
gebied van de interne veiligheid. Verder benadrukte zij de rol in dit
verband van het uitwisselen van informatie met betrekking tot de
bestuurlijke aanpak en wees zij op het belang van de preventie van
radicalisering. Dit laatste vormt een belangrijk onderdeel van de
Mededeling over de Interne Veiligheidsstrategie (IVS) die in het najaar
van 2010 verschijnt. Met betrekking tot rondtrekkende dadergroepen gaf
Commissaris Malmström aan projecten op dit terrein te willen
co-financieren.

De meeste lidstaten, waaronder Nederland, reageerden positief op de
suggesties van het voorzitterschap, namelijk dat de gemeenschappelijke
interne veiligheidsstrategie concreet in de praktijk zal kunnen worden
gebracht tegen 2014 en dat meer aandacht wordt gegeven aan preventie en
de aanpak van illegale wapenhandel en rondtrekkende dadergroepen.

Minister Hirsch Ballin gaf aan dat bij de bestrijding van bijvoorbeeld
illegale wapenhandel en rondtrekkende dadergroepen een rol is weggelegd
voor de bestuurlijke aanpak, naast en in samenhang met de
strafrechtelijke aanpak en dat hij met andere lidstaten tot een kopgroep
betreffende rondtrekkende dadergroepen wil komen. De aanpak van de stad
Amsterdam, die erop ziet langs bestuurlijke weg hennepteelt,
coffeeshops, vastgoedfraude en prostitutie aan te pakken, werd in dit
verband als voorbeeld aangehaald. Minister Hirsch Ballin benadrukte
mensenhandel als prioriteit te willen toevoegen. Ook hier kan via de
bestuurlijke aanpak het nodige worden bereikt. De bestrijding van
illegale wapenhandel moet in nauw overleg met de European Firearm
Experts (EFE) plaatsvinden.

De voorzitter sloot de vergadering met de conclusie dat de Raad zich in
het tijdpad kan vinden, de aandacht voor preventie belangrijk vindt en
de aanpak van twee misdaadfenomenen (illegale wapenhandel en
rondtrekkende dadergroepen) door de meeste lidstaten wordt ondersteund.
Daarnaast hebben diverse lidstaten mensenhandel en drugs genoemd als
prioriteiten. Bij de preventiemaatregelen zal de bestuurlijke aanpak
worden betrokken. Voorts sprak zij de wens uit dat er door COSI een plan
van aanpak voor rondtrekkende dadergroepen voor de bijeenkomst van de
JBZ-Raad in december a.s. wordt gepresenteerd.                          
                                                                        


Tot slot werd het woord gegeven aan Minister Hirsch Ballin voor een
toelichting op het onderwerp van de instelling van een Europese Cyber
Security Autoriteit voor de preventie en bestrijding van botnets en
andere criminele dreigingen op internet. Minister Hirsch Ballin had dit
punt eerder tijdens de bijeenkomst van de Raad van 3 en 4 juni jl. ter
sprake gebracht. EU-terrorismecoördinator De Kerchove zegde toe dit
onderwerp op te pakken en met een voorstel te komen in de vergadering
van COSI in oktober a.s. 

3. De rol van Eurojust

In de derde thematische sessie stond de rol van Eurojust centraal.
Hierbij werd specifiek ingegaan op de mogelijkheden die Eurojust heeft
binnen het huidige wettelijke kader. Vervolgens kwam aan de orde de
relatie tussen Eurojust en COSI en die tussen Eurojust en andere
agentschappen en instanties, zoals het adviesforum van
procureurs-generaal en hoofden van het openbaar ministerie, het
zogenoemde Consultatieve Forum. Ten slotte werd gesproken over de
toekomst van Eurojust in het licht van de mogelijkheden die het Verdrag
van Lissabon schept.

Commissaris Reding benadrukte dat het zaak is dat alle lidstaten het
herziene Raadsbesluit inzake Eurojust van 16 december 2008 implementeren
en dat Eurojust op korte termijn moet beginnen aan de daarin voorziene
herstructurering. Op deze wijze kan Eurojust zich snel gaan richten op
kerntaken in plaats van op beheerstaken. In dat verband gaf zij aan dat
het in 2012 te verwachten voorstel van de Commissie zal bijdragen aan
het oplossen van problemen op het gebied van de interne structuur van
Eurojust. De Commissaris was van oordeel dat de nadruk moet liggen op de
aanpak van strafbare feiten die de financiële belangen van de EU
schaden.

Het overgrote deel van de lidstaten, waaronder Nederland, was dezelfde
mening toegedaan over een voortvarende uitvoering van het nieuwe
Raadsbesluit en gaf aan dat het uiterlijk in juni 2011 moet zijn
geïmplementeerd. In de interventie van Minister Hirsch Ballin stond de
focus van Eurojust centraal. De minister benadrukte dat Eurojust zich
moet kunnen richten op de prioriteiten die voortvloeien uit de
‘Organised Crime Threat Assesment’ (OCTA) van Europol en op de
grensoverschrijdende zaken die daadwerkelijk tussenkomst van Eurojust
vergen. Ook zou Eurojust kritischer kunnen zijn op zaken die ook via het
Europees Justitieel Netwerk (EJN) kunnen worden afgedaan 

De directeur van Eurojust onderstreepte dat het besluit enkele nieuwe
elementen bevat die reeds kunnen worden toegepast, zoals de nationale
coördinatiesystemen voor Eurojust in de lidstaten die moeten worden
opgezet met het oog op de coördinatie van de werkzaamheden van onder
andere de nationale correspondenten voor Eurojust. Daartoe zijn
verschillende werkgroepen in gang gezet. De volgende vergadering van de
werkgroep vindt plaats in november a.s.

Ten aanzien van de relaties van Eurojust met COSI, agentschappen en
instanties merkte de Commissie op dat de in het komende najaar te
verwachten Mededeling over de interne veiligheidsstrategie daarover
uitsluitsel zal geven. Uit de verschillende bijdragen bleek dat de
lidstaten in het algemeen van oordeel zijn dat de samenwerking tussen
agentschappen moet worden verbeterd. Minister Hirsch Ballin deed in zijn
bijdrage de suggestie om de inbreng van het Consultatieve Forum in het
Comité voor Interne Veiligheid (COSI) via Eurojust te laten lopen.

De directeur van Eurojust benadrukte het belang van justitiële inbreng.
Voorts gaf Eurojust aan dat reeds wordt samengewerkt met Europol.
Europol neemt bijvoorbeeld deel aan een derde van de operationele
coördinatievergaderingen bij Eurojust en tevens werken beide
agentschappen samen bij twee derde van de analyses.

De discussie over de toekomst van Eurojust in het licht van het Verdrag
van Lissabon spitste zich toe op de mogelijke oprichting van een
Europees Openbaar Ministerie (EOM). Uit de interventies bleek dat de
meningen van de lidstaten over de oprichting verdeeld zijn. Een klein
aantal lidstaten gaf aan zonder meer voorstander te zijn van een EOM.
Een tweede groep lidstaten benadrukte dat daartoe enkele tussenstappen
nodig zijn. Zij gaven aan dat de volledige uitvoering van het
Raadsbesluit inzake Eurojust moet worden afgewacht, opdat vervolgens
door middel van evaluatie van dat besluit de noodzaak van een EOM
inzichtelijk kan worden gemaakt. Een derde groep lidstaten onderstreepte
geen behoefte te hebben aan een EOM. Deze lidstaten waren van oordeel
dat vooralsnog kan worden volstaan met het nieuwe Eurojustbesluit.

Minister Hirsch Ballin meldde vooralsnog niet een regeringsstandpunt te
kunnen geven ten aanzien van de oprichting van een EOM. Wel gaf Minister
Hirsch Ballin aan zich voor te kunnen stellen dat Eurojust in de
toekomst zou kunnen werken met ‘joint prosecution teams’, in
navolging van de zogenoemde ‘joint investigation teams’. De
vervolging kan dan blijven plaatsvinden voor de betrokken nationale
strafrechter(s).

De EU-terrorismecoördinator De Kerchove meldde dat in oktober a.s., op
basis van zes seminars die de afgelopen tijd plaatsvonden, een verslag
zal worden uitgebracht over de justitiële dimensie van
terrorismebestrijding. Hierin zal inzichtelijk zijn waar sprake is van
lacunes. De heer De Kerchove wees voorts op de afhankelijkheid van de
lidstaten; zij hebben de keuze om het besluit minimaal dan wel maximaal
toe te passen. Daarnaast gaf hij aan dat Eurojust daadwerkelijk toegang
moet krijgen tot analyses van Europol en dat Eurojust behulpzaam kan
zijn bij de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in
terrorismezaken.

De voorzitter stelde tot besluit vast dat het Raadsbesluit vóór 4 juni
2011 moet zijn uitgevoerd, waarbij Eurojust zich dient te richten op
hoofdtaken. Een en ander zal vervolgens moeten worden meegenomen in een
evaluatie van het besluit. Daarnaast benadrukte hij het belang van
samenhang in de strafrechtelijke keten. Dit brengt een
vertegenwoordiging van justitiële autoriteiten in COSI mee, via het
Consultatieve Forum en Eurojust. Voorts onderstreepte de voorzitter het
belang van samenwerking tussen Eurojust en Europol in het kader van de
analyses van Europol en concludeerde dat over de oprichting van een EOM
de meningen verschillen. 

 Zie voor het verslag van deze bijeenkomst van de Raad: 32317, nr. 17.