[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D33824, datum: 2010-09-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tot beƫindiging van het Verdrag met Duitsland inzake sociale zekerheid ter aanvulling van communautaire regelingen (2010D33823)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag tot beƫindiging van het op 18 april 2001 te Berlijn
totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Bondsrepubliek Duitsland inzake sociale zekerheid ter aanvulling van
communautaire regelingen, en de op 21 januari 1969 te ā€˜s-Gravenhage
totstandgekomen Overeenkomst inzake de invordering van premies voor de
sociale zekerheid; Berlijn, 4 februari 2010 (Trb. 2010,101)

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Op 18 april 2001 is te Berlijn totstandgekomen het Verdrag tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake sociale
zekerheid ter aanvulling van communautaire regelingen (Trb. 2001, 99)
(hierna: ā€œhet Verdragā€). Op 21 januari 1969 is te ā€˜s-Gravenhage
totstandgekomen de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
de Bondsrepubliek Duitsland inzake invordering van premies voor de
sociale zekerheid (Trb. 1969, 8) (hierna: ā€œde Overeenkomstā€).

Het verdrag uit 1969 is opgenomen in Verordeningen van de Europese
Gemeenschap, respectievelijk in Bijlage 5 bij Verordening (EEG) nr.
574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van
toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing
van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen,
alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen
(PbEG L 74 van 27 maart 1972), en in artikel 51 van Verordening (EEG)
nr. 3 van 25 september 1958 van de Raad van de Europese Economische
Gemeenschap inzake de sociale zekerheid van migrerende werknemers (PbEG
L 561 van 16 december 1958). 

Als gevolg van de voorziene inwerkingtreding van Verordening (EG) nr.
883/2004 van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de coƶrdinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166
van 30 april 2004) op 1 mei 2010, worden de hierboven genoemde
Verordeningen ingetrokken. Verordening (EG) 883/2004 en de bijbehorende
toepassingsverordening vormen het nieuwe referentiepunt wat de
coƶrdinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten van de
Europese Unie betreft.

Het Verdrag en de Overeenkomst zullen per notawisseling worden
beƫindigd per datum inwerkingtreding Verordening (EG) 883/2004. 

1. Beƫindiging van het Verdrag inzake sociale zekerheid ter aanvulling
van communautaire regelingen van 18 april 2001

Het Verdrag consolideert verschillende bepalingen uit de in het verleden
met Duitsland afgesloten verdragen ter aanvulling op de communautaire
regelingen inzake sociale zekerheid.

Aan deze bepalingen bestaat thans niet langer behoefte. Zo zijn als
gevolg van het elektronische betalingsverkeer specifieke regels met
Duitsland over de wijze van betaling van pensioenen en uitkeringen
overbodig geworden. Verder hebben verzekerden als gevolg van de
inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet, waar ter wereld zij hun
zorg inroepen, en zonder voorafgaande toestemming van de verzekeraar,
recht op een vergoeding van de kosten van zorg. Daardoor zijn de
bepalingen van het verdrag die betrekking hebben op de verlening van
medische zorg ten behoeve van grensarbeiders en hun gezinsleden (artikel
6) en andere (groepen van) verzekerden (artikel 7) niet langer nodig.

Het Verdrag incorporeert tevens artikel 3 van de op 21 december 1956 te
ā€˜s-Gravenhage totstandgekomen Vierde Aanvullende Overeenkomst bij het
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek
Duitsland inzake sociale verzekering van 29 maart 1951 betreffende de
regeling van aanspraken, die door Nederlandse werknemers tussen 13 mei
1940 en 1 september 1945 op grond van de Duitse sociale verzekering zijn
verkregen (Trb. 1957, 18). Aan dit artikel bestaat nog wel behoefte,
omdat dit de grondslag vormt om tijdvakken van tewerkstelling in
Duitsland gedurende de Tweede Wereldoorlog in het Nederlandse
ouderdomspensioen te kunnen honoreren. Dit artikel is op Bijlage II van
Verordening (EG) nr. 883/2004 opgenomen. Handhaven van het Verdrag uit
2001 is daarom niet noodzakelijk. 

2. Beƫindiging van de Overeenkomst inzake de invordering van premies
voor de sociale zekerheid van 21 januari 1969

De Overeenkomst is oorspronkelijk gesloten om uitvoering te geven aan
artikel 51 van Verordening (EEG) nr. 3. De Overeenkomst bleef relevant
na de inwerkingtreding van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni
1971 van de Raad betreffende de toepassing van de sociale
zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun
gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149 van
5 juli 1971), de rechtsopvolger van Verordening nr. 3.

Met ingang van 1 mei 2010 zal Verordening (EG) nr. 883/2004 de huidige
Verordening (EEG) nr. 1408/71 vervangen. De bij deze Verordening
behorende toepassingsverordening bevat in Titel IV een geheel hoofdstuk
inzake de invordering van premies voor de sociale zekerheid en
terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. De bepalingen
uit deze nieuwe toepassingsverordening overlappen met de bepalingen uit
de Overeenkomst. Daarmee wordt de Overeenkomst met ingang van de datum
waarop Verordening (EG) nr. 883/2004 en de bijbehorende
toepassingsverordening van toepassing worden, overbodig. 

Koninkrijkspositie

Het onderhavige Verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft, evenals het
op te zeggen Verdrag en de op te zeggen Overeenkomst, alleen voor
Nederland gelden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De minister van Buitenlandse Zaken,

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a,  vijfde lid jo vierde lid,
onder b, van de Wet op de Raad van State).