[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D35196, datum: 2010-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag t.b.v. de Nederlandse Antillen, en de Verenigde Mexicaanse Staten inzake de uitwisseling van inlichtingen m.b.t. belastingen (2010D35195)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de
Nederlandse Antillen, en de Verenigde Mexicaanse Staten inzake de
uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingen;
Mexico-Stad, 1 september 2009 (Trb. 2009, 155)

Toelichtende nota

ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport “Harmful Tax Competition, an emerging
global issue” uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport van
juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale
praktijken in de OESO-landen als  een lijst van belastingparadijzen. In
het kader van dit rapport hebben de Nederlandse Antillen als Ă©Ă©n van
de genoemde landen met een bijzonder belastingregime, op 30 november
2000 een schriftelijke toezegging aan de OESO afgegeven om de als
schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het
bijzonder om transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met
betrekking tot belastingzaken tot stand te brengen. Binnen een
OESO-werkgroep hebben de Nederlandse Antillen zich ervoor ingezet om een
modelverdrag te ontwikkelen dat de minimum standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek vormt. Deze “Model Agreement on
Exchange of Information on Tax Matters” (hierna: OESO-modelverdrag) is
op 18 april 2002 tot stand gekomen en openbaar gemaakt. 

De OESO beoogt via deze wijze van gegevensuitwisseling internationale
samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen om
belastingontwijking, fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen
te gaan. De Nederlandse Antillen ondersteunen dit gedachtegoed en
streven ernaar om zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter
voorkoming van dubbele belasting met een inlichtingenartikel conform de
laatste update van artikel 26 van het OESO “Model Tax Convention on
Income and Capital” (2005) te sluiten, alsmede een breed netwerk van
de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s),  naar het
OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die
respectievelijk de OESO standaard hebben ingevoerd (de ‘witte
lijst’), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO standaard nog niet
substantieel hebben geïmplementeerd (de ‘grijze lijst’) en landen
die zich niet hebben verbonden aan de OESO normen (de ‘zwarte
lijst’). Onder de ‘grijze lijst’ was een dertigtal gecommitteerde
jurisdicties opgesomd, waaronder ook de Nederlandse Antillen. Bij het
verschijnen van deze lijsten gold als criterium voor het substantieel
implementeren van de OESO normen dat een land ten minste twaalf
informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen met
een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 OESO-modelverdrag
uit 2005 moest hebben afgesloten.  De publicatie van deze lijsten heeft
wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van het aantal
overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal
(her)onderhandelingen van belastingverdragen. De Nederlandse Antillen
gingen mee in deze ontwikkelingen. Inmiddels staan de Nederlandse
Antillen op de ‘witte lijst’ van de OESO. 

Onderhandelingen met de Verenigde Mexicaanse Staten

Het onderhavige Verdrag is tot stand gekomen na onderhandelingen tussen
de fiscale autoriteiten van de Nederlandse Antillen en de Verenigde
Mexicaanse Staten. Het initiatief tot onderhandelen werd genomen door de
autoriteiten van de Nederlandse Antillen. Aanleiding hiervoor was het
feit dat de Nederlandse Antillen door de Verenigde Mexicaanse Staten op
een lijst zijn gezet van landen met lage belastingtarieven c.q. waar
geen belasting wordt geheven en die om die reden als jurisdicties met
preferentiële belastingregimes worden beschouwd. De voorwaarde, welke
door de Mexicaanse autoriteiten wordt gesteld voor verwijdering van de
betreffende lijst, is dat de Nederlandse Antillen een verdrag inzake de
uitwisseling van belastinggegevens met de Verenigde Mexicaanse Staten
zouden aangaan.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Voor het voorliggende Verdrag heeft het OESO-modelverdrag als basis
gediend. De verdragstekst met Mexico komt in grote lijnen overeen met
het OESO-modelverdrag. Voorzover de bepalingen van het Verdrag
substantieel afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag, worden
deze verschillen toegelicht. Dit geldt voor de artikelen 3, 4, 5, 6, 7,
12 en 13. Daar waar de bepalingen niet of niet substantieel afwijken van
het OESO-modelverdrag, is het daarmee corresponderende OESO-commentaar
van overeenkomstige toepassing en wordt voor de toelichting ervan
verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van dit Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het
Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale
gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing en inning van
belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van
belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van
belastingzaken. 

In het tweede lid is bepaald dat ten aanzien van het Koninkrijk der
Nederlanden het Verdrag alleen van toepassing is op de Nederlandse
Antillen. De voorgenomen staatkundige hervorming - waarbij het land de
Nederlandse Antillen zal worden opgeheven, Bonaire, St. Eustatius en
Saba (hierna: BES-eilanden) elk een openbaar lichaam van Nederland
zullen worden en Curaçao en St. Maarten de status van zelfstandig land
binnen het Koninkrijk zullen verkrijgen – heeft geen gevolgen voor de
status van dit Verdrag. Zie voor een verdere toelichting hierop de
Koninkrijkspositie hierna onder III.

Artikel 3 Interpretatie

Op verzoek van de Mexicaanse autoriteiten is - in afwijking van het
OESO-modelverdrag - artikel 3 toegevoegd. Het artikel is bedoeld als
extra houvast voor de bevoegde autoriteiten bij het interpreteren van
bepalingen in het onderhavige Verdrag. In dit artikel wordt
uitdrukkelijk aangegeven dat, indien in het Verdrag een artikel is
opgenomen dat gelijkluidend is aan het OESO-modelverdrag de bevoegde
autoriteiten de commentaren van het bedoelde OESO-modelverdrag in
aanmerking kunnen nemen bij de interpretatie. Bij afwezigheid van
alternatieve afspraken omtrent de interpretatie van de bepalingen van
het Verdrag, is het OESO-commentaar van toepassing bij gelijkluidende
bepalingen.

Artikel 4 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke
belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid worden
per Partij de belastingwetten opgesomd waarop het Verdrag van toepassing
is. In het tweede lid is bepaald dat belastingen die na de datum van
ondertekening van dit Verdrag worden ingevoerd en die in wezen
gelijksoortig zijn met of ter vervanging dienen van de in dit artikel
genoemde belastingen, eveneens onder de reikwijdte van dit Verdrag
vallen. In afwijking van het OESO-modelverdrag is de mogelijkheid om via
een briefwisseling de bestaande belastingen die onder het Verdrag vallen
uit te breiden of aan te passen op verzoek van Mexico niet opgenomen. 

Ten aanzien van het tweede lid kan in relatie tot de BES-eilanden het
navolgende worden opgemerkt. Na de staatkundige hervorming zal - zo is
voorzien in het bij de Tweede Kamer der Staten Generaal aanhangige
voorstel van wet Belastingwet BES - de thans traditionele winstbelasting
op de BES-eilanden worden vervangen door de zogenoemde vastgoedbelasting
en opbrengstbelasting. Deze heffingen komen niet alleen in de plaats van
een in het eerste lid, onderdeel a, opgesomde belasting, maar zijn
tevens te beschouwen als een ‘in wezen gelijksoortige belasting' die
na de datum van ondertekening van dit Verdrag zal worden geheven. In de
nota naar aanleiding van het verslag bij de Belastingwet BES is het
voorgaande duidelijk verwoord, alwaar is gesteld dat ‘In het
voorgestelde fiscale stelsel voor de BES eilanden (
) de door (
)
lichamen behaalde winst niet meer via een traditionele winstbelasting in
de belastingheffing (wordt) betrokken. In plaats daarvan wordt (
) de
door lichamen behaalde winst forfaitair belast via de vastgoedbelasting
en, bij uitdeling, via de opbrengstbelasting. De opbrengstbelasting
beoogt alle door lichamen behaalde winst op enig moment te belasten,
hetzij bij uitdeling hetzij bij het eindigen van de belastingplicht op
de BES-eilanden, door middel van een eindafrekeningsverplichting’. Dit
betekent dat dit Verdrag na de staatkundige hervorming in ieder geval
van toepassing zal zijn op de inkomstenbelasting, loonbelasting,
vastgoedbelasting en opbrengstbelasting die op de BES-eilanden zullen
worden geheven. 

Op verzoek van de Mexicaanse autoriteiten is, in verband met het feit
dat Mexico een federatie is, in het derde lid de bepaling opgenomen dat
het Verdrag niet van toepassing is op belastingen die op decentraal
niveau zijn geheven. Deze bepaling ziet op belastingen die door staten,
gemeenten of andere staatkundige onderdelen van de verdragsluitende
staten worden geheven. De Verenigde Mexicaanse Staten willen hiermee
voorkomen dat deze lagere heffingen, waarover de Mexicaanse autoriteiten
op basis van hun nationale praktijk geen inlichtingen kunnen
verstrekken, onder de reikwijdte van dit Verdrag zullen vallen.

Artikel 5 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen
gedefinieerd, die inhoudelijk overeenkomen met het OESO-modelverdrag. De
onderdelen b en c van het eerste lid bevatten een omschrijving van het
grondgebied waarop de Verdragen van toepassing zijn. In onderdeel d van
het eerste lid worden de competente autoriteiten van de
verdragssluitende partijen gedefinieerd. 

De definitie van ‘persoon’ in onderdeel e is gelijk aan die van het
OESO-modelverdrag. Het begrip ‘trust’ is hier niet in opgenomen,
terwijl dit begrip wel terugkomt in artikel 6, vierde lid, onderdeel b.
Afgaand op het commentaar bij het OESO-modelverdrag is de term
‘persoon’ echter breder bedoeld dan enkel ‘een natuurlijk persoon,
een lichaam en elke andere verenging van personen’ en kunnen begrippen
als bijvoorbeeld ‘trust’ en ‘stichtingen’ er ook onder vallen. 

Conform het OESO-modelverdrag zijn in de onderdelen p en q de
omschrijvingen opgenomen van ‘strafwetten’ en ‘fiscale
delicten’. Voor het OESO-modelverdrag zijn bedoelde
begripsomschrijvingen relevant in het kader van de
inwerkingtredingsbepaling. In het OESO-modelverdrag wordt voor de
inwerkingtreding van het verdrag onderscheid gemaakt tussen ‘fiscale
delicten’ en overige belastingzaken. Voor het onderhavige Verdrag is
bedoelde omschrijving feitelijk overbodig, aangezien de begrippen in het
Verdrag niet verder voorkomen. 

Artikel 6 Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale
inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel
inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het
desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige
wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Dit artikel bevat de verplichting van de verdragssluitende partijen om
inlichtingen op verzoek te verschaffen. Het tweede lid geeft de
inspanningsverplichting van de verdragssluitende partijen weer, welke
inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is om
aan het verzoek om informatie te voldoen, de verplichting bestaat om de
gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van
informatievergaring te verschaffen. De verplichting hiertoe geldt ook in
situaties waarin er geen sprake is van een feit dat zowel volgens de wet
van de aangezochte partij als volgens de wet van de vragende partij als
strafbaar zou worden aangemerkt (de zogenoemde “double
incriminality”) of indien de aangezochte partij de informatie zelf
niet nodig heeft voor de eigen nationale belastingheffing, maar het
verzoek om informatie uitsluitend het belang van de verdragspartner zou
dienen. Het zogeheten “domestic tax interest”-beginsel kan derhalve
geen beletsel zijn voor de aangezochte partij om informatieverstrekking
te weigeren. Daarnaast hebben de verdragssluitende partijen de
verplichting om ervoor zorg te dragen dat hun competente autoriteiten
bevoegd zijn informatie op te vragen en uit te wisselen die gehouden
wordt door banken en overige financiële instellingen, gevolmachtigden,
zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende de
uiteindelijk gerechtigden op vennootschappen, trusts, stichtingen en
overige rechtspersonen. Met deze bepaling wordt een eventueel bankgeheim
expliciet doorbroken.

De Nederlandse Antillen hebben geen juridisch beletsel om aan de
verplichting voortvloeiende uit het Verdrag te voldoen. Ter nakoming van
deze verdragsverplichting is in Hoofdstuk VIII, Afdeling 2 van de
Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna ALL) een zestal
artikelen opgenomen die de regels en interne procedures van
internationale bijstandverlening, waaronder ook de bepalingen met
betrekking tot de rechtsbescherming van degenen van wie inlichtingen
worden gevraagd, regelt. Aan het slot van het eerste lid van artikel 1
is bepaald dat het Verdrag de in de nationale wetgeving neergelegde
regels of procedures ter bescherming van de rechten van
belastingplichtigen onverminderd respecteert. Deze regels of procedures
mogen echter niet zo zwaar en tijdrovend zijn dat de
informatieverstrekking daardoor onnodig wordt verhinderd of vertraagd.
Dit betekent dat de notificatie aan de belanghebbende zoals deze is
neergelegd in artikel 62 van de ALL, alsmede de aan deze belanghebbende
ter beschikkingstaande mogelijkheid van beroep tegen het voornemen tot
uitwisseling, niet mag leiden tot een onnodige vertraging. Ter
waarborging van een snelle uitwisseling van informatie tussen de
verdragssluitende partijen, is in het zesde lid de bepaling opgenomen
dat de aangezochte partij, binnen 60 dagen na ontvangst, de bevoegde
autoriteiten van de verzoekende partij in kennis stelt van de ontvangst
van het verzoek dan wel het ontbreken van enige gegevens in het verzoek.
Indien de aangevraagde informatie om welke reden dan ook niet binnen de
aangegeven termijn van 90 dagen voorhanden is of niet uitgewisseld kan
worden, is de aangezochte partij gehouden dit terstond aan de
verzoekende partij mede te delen.

In artikel 6, vierde lid, onderdeel b is, in tegenstelling tot het
OESO-modelverdrag, het begrip  ‘Anstalten’ niet opgenomen, aangezien
noch de Verenigde Mexicaanse Staten noch de Nederlandse Antillen
dergelijke figuren kennen waarover informatie zou kunnen worden
uitgewisseld.

Opname van een bepaling inzake ‘Belastingcontrole in het buitenland’
(artikel 6 OESO-modelverdrag) is op verzoek van de Mexicaanse
autoriteiten achterwege gelaten, aangezien Mexico deze mogelijkheid niet
kent in haar rechtssysteem en de gevolgen van opname ervan niet konden
worden overzien door de Mexicaanse autoriteiten. 

Artikel 7  Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

In afwijking van het OESO-modelverdrag is in het vijfde lid de zinsnede
“door de betaler van de belasting” toegevoegd ter verduidelijking
dat slechts de betreffende belastingplichtige een verzoek kan
tegenwerken.

Artikel 8 Vertrouwelijkheid

Op grond van de artikelen 25 en 26 van de Europese Richtlijn van 24
oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in
verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije
verkeer van die gegevens (Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50),
kunnen gegevens worden uitgewisseld met derde landen die een passend
beschermingsniveau bieden. In geval Nederland TIEA’s sluit met derde
landen kan de vraag gesteld worden of deze landen met betrekking tot de
aan hen verstrekte gegevens dit beschermingsniveau bieden. In recent
door Nederland gesloten TIEA’s zijn daarom expliciet bepalingen
opgenomen inzake de bescherming van persoonsgegevens. De Nederlandse
Antillen hebben geen overeenkomstige bepaling in het Verdrag opgenomen,
omdat de vraag omtrent de bescherming van persoonsgegevens die daarbij
een rol zou kunnen spelen, voor de Nederlandse Antillen niet speelt.
Bedoelde Richtlijn heeft immers geen gelding voor de Nederlandse
Antillen. Ook de nationale wetgeving van de Nederlandse Antillen kent
geen bepalingen met dergelijke strekking. 

Artikel 9 Kosten

Dit artikel regelt de verdeling van de kosten verbonden aan de
uitwisseling van informatie. Hierbij geldt als hoofdregel dat de
aangezochte partij de normale kosten die opkomen bij de geboden bijstand
zelf moet dragen. Buitengewone kosten die zijn opgekomen bij de geboden
bijstand worden door de verzoekende partij gedragen. Onder buitengewone
kosten worden bijvoorbeeld begrepen redelijke kosten die verband houden
met het inhuren van externe adviseurs in het kader van procesvoering.

Bij de ondertekening van het Verdrag is tussen de bevoegde autoriteiten
een “Memorandum van Overeenstemming” tot stand gebracht waarin het
begrip ‘buitengewone kosten’ nader is uitgewerkt. Voorts is in het
Memorandum een consultatieprocedure vastgelegd voor gevallen waarin de
buitengewone kosten de US $ 1000,- (duizend Amerikaanse dollars) te
boven gaan. Eveneens is in het Memorandum een consultatieprocedure
overeengekomen in het geval de bevoegde autoriteit van de Nederlandse
Antillen het moeilijk of onmogelijk acht om te voldoen aan Ă©Ă©n of
meerdere verzoeken van de bevoegde autoriteit van Mexico vanwege
beperkte mankracht of beperkte financiële middelen. In laatstgenoemde
gevallen kan, mits hieromtrent onderlinge overeenstemming is bereikt,
worden bepaald dat de Mexicaanse belastingdienst de kosten, verband
houdende met de voldoening aan Ă©Ă©n of meerdere verzoeken, zal dragen.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Het Verdrag treedt in werking na een tijdvak van drie maanden na de
datum van ontvangst van de laatste schriftelijke kennisgeving via
diplomatieke kanalen van een van de verdragsluitende partijen dat aan
alle voorwaarden voor inwerkingtreding is voldaan. De bepalingen van dit
Verdrag zijn van toepassing op inlichtingen die dateren van vóór de
inwerkingtreding van dit Verdrag en aldus reeds beschikbaar waren bij de
bevoegde autoriteit omtrent belastingtijdvakken vallende onder de
werking van het Verdrag.

In tegenstelling tot het OESO-modelverdrag is in het onderhavige Verdrag
geen onderscheid gemaakt tussen de inwerkingtreding voor “fiscale
delicten” en overige belastingzaken. 

Artikel 13 Beëindiging

Dit artikel regelt de opzegging van het Verdrag. In het eerste lid is
bepaald dat het Verdrag van kracht blijft totdat het wordt beëindigd
door een van de verdragsluitende partijen. Elk van de verdragsluitende
partijen kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten
minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar beginnend op of
na het verstrijken van een tijdvak van twee jaar na de datum van
inwerkingtreding van het Verdrag, schriftelijk kennis te geven van
beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op 1 januari van het
kalenderjaar eerstvolgend op het jaar waarin de kennisgeving is gedaan
op van kracht te zijn. In het derde lid is bepaald dat de verplichtingen
inzake de vertrouwelijkheid (artikel 8) van de onder toepassing van het
Verdrag uitgewisselde informatie onverminderd blijven gelden na
beëindiging van het Verdrag.

In artikel 13 is overigens voor een andere zinsconstructie gekozen dan
in het OESO-modelverdrag en zijn sommige andere begrippen gehanteerd.
Desondanks hebben partijen hiermee geen inhoudelijke verschillen met het
OESO-modelverdrag beoogd teweeg te brengen. 

KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal, zoals reeds bij de toelichting van artikel 1, tweede
lid, is vermeld, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen
gelden voor de Nederlandse Antillen. De voorgenomen staatkundige
hervorming - waarbij het land de Nederlandse Antillen zal worden
opgeheven, Bonaire, St. Eustatius en Saba elk een openbaar lichaam van
Nederland zullen worden en Curaçao en St. Maarten de status van
zelfstandig land binnen het Koninkrijk zullen verkrijgen - heeft geen
gevolgen voor de status van verdragen die tussen de Nederlandse Antillen
en derde landen gelden. De internationaalrechtelijke verplichtingen
voortvloeiende uit het Verdrag gaan van rechtswege over op de
rechtsopvolgers van het land de Nederlandse Antillen, te weten de
toekomstige landen Curaçao en St. Maarten. Daarnaast blijft het Verdrag
van toepassing op de BES-eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba die elk
een openbaar lichaam van Nederland zullen worden.

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

 OESO, “Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and
Eliminating Harmful Tax Practices”, juni 2000.

 Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie:
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

 Zie hiervoor:
http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00
.html

 Kamerstukken II 2009/10, 32 189;

 Kamerstukken II 2009/10, 32 189, nr. 7, blz. 26.

 P.B. 2001, no. 89, zoals laatst gewijzigd bij Landsverordening van 17
december 2007, P.B. 2007, no. 110.

 PAGE   7 

 PAGE   3