[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D35279, datum: 2010-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Saint Lucia inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (2010D35278)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Saint Lucia inzake de
uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken; Castries, 2
december 2009 (Trb. 2010, 51 en Trb. 2010, 137)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport ‘Towards a Global Tax co-operation’ vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen en daarmee hun bankgeheim te
doorbreken. Op 18 april 2002 heeft de OESO in samenwerking met deze elf
gecommitteerde landen de ‘Model Agreement on Exchange of Information
on Tax Matters’ voor de uitwisseling van gegevens (hierna te noemen:
het ‘OESO-modeluitwisselingsverdrag’) openbaar gemaakt. Dit
modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze
gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke
belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde. Na
de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde ‘Tax
Information Exchange Agreements’ (TIEA’s) daadwerkelijk tot stand
kunnen komen, de OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer
‘gelijke concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’).
Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de
financiële dienstverlening in landen die overgaan tot meer
transparantie en het verschaffen van informatie, wordt beĂŻnvloed en dat
klanten zullen willen uitwijken naar andere minder “bereidwillige”
landen. Bovendien hecht een laag belastend gecommitteerd land over het
algemeen minder belang aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen
met een hogere belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom. 

De gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke
mogelijke nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. Naar aanleiding van de
bijeenkomsten van de G-20 van 15 en 16 november 2008 in Washington en
van 2 april 2009 in Londen is de discussie over transparantie en
informatie-uitwisseling in een stroomversnelling geraakt. De na de
laatstgenoemde bijeenkomst door de OESO gepubliceerde witte, grijze en
zwarte lijsten bevatten de landen die respectievelijk de OESO-normen
naleven (wit), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk
kunnen maken dat zij de normen naleven (grijs) en non-coöperatieve
landen (zwart).

De op de zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels alle op de grijze
lijst bijgeschreven na politieke verklaringen dat zij zich ook
committeren. Het criterium om van de grijze lijst af te komen is op dit
ogenblik of het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten heeft
gesloten, houdende een verplichting tot gegevensuitwisseling conform de
internationale normen. Het vaak op een beroep op het bankgeheim
gebaseerde verzet tegen ruimere gegevensuitwisseling is hiermee
gebroken. 

Wereldwijd heeft dit geleid tot een snelle uitbreiding van het aantal
bilaterale onderhandelingen over TIEA’s of belastingverdragen met een
modern artikel 26 (over gegevensuitwisseling) van het
OESO-modelbelastingverdrag. De laatste aanpassing van dit artikel vond
plaats bij de publicatie van het OESO-modelbelastingverdrag 2005. EĂ©n
van de voornaamste elementen van dit moderne artikel 26 van het
OESO-modelbelastingverdrag is dat het de aangezochte staat geen ruimte
biedt informatieverstrekking te weigeren indien deze staat geen eigen
(heffings)belang heeft (‘domestic interest’) bij dergelijke
informatie. Ook kan een aangezochte staat niet weigeren informatie te
verstrekken op grond van een nationaal bankgeheim. 

Nederland gaat mee in deze ontwikkelingen. Op grond van afspraken die in
OESO-verband zijn gemaakt, zijn enkele OESO-lidstaten, waaronder
Nederland, met jurisdicties in een bepaalde regio onderhandelingen
aangegaan met als doel het sluiten TIEA’s tussen OESO-lidstaten en
gecommitteerde landen in de regio. Zo heeft Nederland gefungeerd als
coördinator van een multilaterale onderhandelingsronde in het
Zuid-Caribisch gebied. Het Verenigd Koninkrijk fungeerde als
coördinator voor het Noord-Caribisch gebied. Het OESO-secretariaat
fungeerde als coördinator voor de Stille Oceaan. Andere lidstaten
kunnen ervoor kiezen zich hierbij aan te sluiten. De onderhavige TIEA
vloeit voort uit een dergelijk project. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is,
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met Saint Lucia

Nederland heeft als project coördinator de onderhandelingen gevoerd met
Saint Lucia. De onderhandelingen verliepen in goede en constructieve
sfeer waarbij Nederland als inzet het OESO-modeluitwisselingsverdrag,
met enkele tekstuele wijzigingen, hanteerde.

Met Saint Lucia wijkt de uiteindelijk ambtelijk overeengekomen tekst
niet of nauwelijks af van deze inzet. Van belang is dat in tegenstelling
tot de beide andere OESO-deelprojecten in deze tekst een tweede lid in
artikel 8 is opgenomen. Alle landen die meedoen in het Zuid-Caribische
project, zijn tevens partij bij de op 15 oktober 2008 te Bridgetown tot
stand gekomen Economische partnerschapsovereenkomst tussen de
CARIFORUM-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar
lidstaten, anderzijds; met Bijlagen en Protocollen (Trb. 2009, 18), dat
vanaf 29 december 2008 voorlopig toegepast wordt. Hoofdstuk 6 van die
Overeenkomst bevat een regeling voor de verwerking van persoonsgegevens
die overeenkomt met het niveau van bescherming van persoonsgegevens in
Richtlijn EG 96/45 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober
1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met
de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van
die gegevens. Door dit hoofdstuk en met name artikel 199 van die
Overeenkomst van overeenkomstige toepassing te verklaren voor de
informatie-uitwisseling onder deze TIEA is het niet nodig met Saint
Lucia een Protocol overeen te komen ter regeling van de bescherming van
persoonsgegevens.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met Saint Lucia
door Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de
internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB)
beoogt de benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot
de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), tot maatregelen voor
informatievergaring, maar ook tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen
wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor
informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Verdrag zijn
neergelegd. 

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen, voor
zover deze afwijken van de bepalingen in dit modelverdrag. Daar waar de
bepalingen niet substantieel afwijken van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag, is de desbetreffende OESO-toelichting
(‘commentary’) van overeenkomstige toepassing en wordt daarnaar
verwezen. 

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder het Verdrag vallen. Op verzoek van Nederland is de
reikwijdte niet beperkt tot de belastingen op inkomen en winsten, maar
is gekozen voor alle belastingmiddelen, inclusief de belastingmiddelen
die worden ingevoerd na de inwerkingtreding van dit Verdrag. Gezien de
brede reikwijdte die het Verdrag hiermee heeft gekregen is het niet
noodzakelijk een passage op te nemen dat het Verdrag kan worden
uitgebreid naar andere belastingen.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Zoals gebruikelijk in belastingverdragen, zal het Verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onder l, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor het
Europa gelegen deel van Nederland, inclusief de buiten het grondgebied
gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig het
internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met betrekking
tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren
(conform de door het Koninkrijk der Nederlanden aangegane internationale
verplichtingen). Deze formulering sluit buiten Europa gelegen wateren
uitdrukkelijk uit.

Wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’ sluiten
beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Op verzoek van Saint Lucia is in het tweede lid neergelegd dat het
begrip “Anstalten” wordt geïnterpreteerd overeenkomstig het
commentaar op het OESO-modeluitwisselingsverdrag.

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet
doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich hierop expliciet moeten
vastleggen in hun OESO-toezegging. Op grond van artikel 5, eerste lid,
van de WIB heeft Nederland geen probleem te voldoen aan deze bepalingen.
Ook Saint Lucia heeft de laatste jaren de nationale wetgeving aangepast
om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het
Verdrag.

Het vijfde en zesde lid zijn sterk gericht op de uitvoering van de
informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken door de
verzoekende administratie op een zodanige manier dat gewaarborgd wordt
dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen en tijdig kan
reageren. In het zesde lid is een verplichting voor de bevraagde partij
opgenomen om spoedig richting de verzoekende partij aan te geven dat er
onvolkomenheden in het verzoek zitten of dat er belemmeringen zijn om
aan het verzoek om informatie te voldoen.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is goeddeels ontleend aan artikel 22,
vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen
Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale
aangelegenheden (‘WABB-verdrag’, Trb. 1991, 4). Naast de
geheimhouding en de ‘doelbinding’ die in dit artikel afdoende worden
geregeld (inhoudende dat de gegevens niet verder mogen worden gebruikt
dan het doel waarvoor ze worden verstrekt), zou de bescherming van
persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen zijn. Op grond van de
artikelen 25 en 26 van de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Richtlijn 95/46/EEG,
PbEG L 281, blz. 31-50) kunnen gegevens worden uitgewisseld met derde
landen die een passend beschermingsniveau bieden. 

Zoals bij het algemene deel van deze toelichting vermeld heeft St. Lucia
een passend beschermingsniveau doordat het land tevens
overeenkomstsluitende partij is bij de op 15-10-2008 te Bridgetown tot
stand gekomen Economische Partnerschap Overeenkomst tussen de CARIFORUM
-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten,
anderzijds (Trb. 2009, 18), met daarin een hoofdstuk 6 met een regeling
voor de verwerking van persoonsgegevens die afdoende geacht wordt. Deze
regeling is van overeenkomstige toepassing verklaard op de
informatie-uitwisseling onder deze TIEA,

Artikel 9 (Kosten) 

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van Saint Lucia naar Nederland), zullen in onderling overleg
nadere afspraken worden gemaakt over de verdeling van kosten voor het
verkrijgen van de informatie door de wederzijdse bevoegde autoriteiten.

Artikel 10 (Uitvoeringswetgeving) 

Beide landen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden vastgesteld,
reeds de voor de toepassing van het Verdrag noodzakelijke nationale
wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien in de
praktische toepassing mocht blijken dat er nog nadere regelingen nodig
zijn in de nationale wetgeving van Ă©Ă©n van beide verdragsluitende
partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke verplichting op de
verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat het Verdrag
effectief kan worden toegepast.

Artikel 11 (Andere afspraken) 

De mogelijkheden tot samenwerken die zijn neergelegd in dit Verdrag
beperken niet de andere afspraken die zijn gemaakt tussen beide landen
wat betreft de samenwerking op het gebied van belastingzaken.

Artikel 12 (Procedure voor onderling overleg) 

Dit artikel komt precies overeen met artikel 13 van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag en schept de mogelijkheid van een
procedure voor onderling overleg teneinde eventuele problemen bij de
tenuitvoerlegging of interpretatie van het Verdrag op te lossen. In het
tweede lid wordt de grondslag gelegd voor het in onderling overleg
overeenkomen van uitvoeringsregelingen, onder meer inzake het
vaststellen van standaardformulieren die zullen worden gebruikt voor het
doen van verzoeken. 

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in haar huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten. 

Artikel 13 (Inwerkingtreding) 

De datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de ontvangst van de
laatste van de twee voor inwerkingtreding noodzakelijke mededelingen dat
aan de grondwettelijke of anderszins vereiste formaliteiten is voldaan. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding.
Voor belastingen die geen tijdvak kennen kan in ieder geval informatie
worden opgevraagd die valt toe te rekenen aan een tijdstip op of na de
datum van inwerkingtreding. 

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel (p), is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen vóór de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 14 (Beëindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag opzeggen. Dit kan plaatsvinden via de
diplomatieke kanalen of door een schriftelijke kennisgeving aan de
andere partij. Door het tweede lid wordt verzekerd dat de
Belastingdienst nog zes maanden na een kennisgeving van opzegging van
het Verdrag de tijd krijgt om verzoeken te doen en in voorbereiding
zijnde verzoeken af te ronden. Ingevolge het derde lid blijven de
verdragsluitende partijen gebonden aan de vertrouwelijkheidsbeginselen
die zijn vastgelegd in artikel 8. 

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
Nederland gelden.

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk (naar verwachting per
10 oktober 2010) zullen de ten behoeve van de Nederlandse Antillen
afgesloten verdragen (inclusief de TIEA’s) van rechtswege van
toepassing blijven op de BES-eilanden. Het Koninkrijk heeft met Sint
Lucia eveneens een TIEA afgesloten ten behoeve van de Nederlandse
Antillen. Dit is het op 29-10-2009 te Willemstad tot stand gekomen
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de
Nederlandse Antillen, en Saint Lucia inzake de uitwisseling van
informatie betreffende belastingzaken. In de Belastingwet BES is
geregeld dat Nederland ook informatie kan verstrekken aan een ander land
indien met dat derde land voor het Europese deel van Nederland een
regeling is overeengekomen die voorziet in het verlenen van wederzijdse
bijstand, en de bevoegde autoriteit van dat derde land met betrekking
tot de BES-eilanden een verzoek doet tot het verlenen van wederzijdse
bijstand bij de heffing en invordering.

De Minister van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

 OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000, beschikbaar
via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

 OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

  OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

  De G-20 is een groep van Ministers van Financiën en gouverneurs
(presidenten) van centrale banken van 19 economisch meest belangrijke
landen plus de Europese Unie.

  Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd , waarin het Global Forum on
Taxation van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

  OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

 Het commentaar bij het OESO-modelbelastingverdrag van 17 juli 2008,
OESO, Model tax convention on income and capital, Parijs: OESO 2008,
vermeldt een voorbehoud van België, Oostenrijk, Luxemburg en
Zwitserland bij artikel 26. In maart 2009 hebben deze landen verklaard
hun voorbehoud in te trekken.

 Zie  HYPERLINK
http://www.consilium.europa.eu/applications/Accords/details.asp?cmsid=29
7&id=2008034&lang=EN&doclang=EN 
http://www.consilium.europa.eu/applications/Accords/details.asp?cmsid=29
7&id=2008034&lang=EN&doclang=EN .

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

  PAGE  1