[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D35297, datum: 2010-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Monaco inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (2010D35295)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vorstendom Monaco
inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen;
‘s-Gravenhage, 11 januari 2010 (Trb. 2010, 37)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport ‘Towards a Global Tax co-operation’ vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen en daarmee hun bankgeheim te
doorbreken. Op 18 april 2002 heeft de OESO in samenwerking met deze elf
gecommitteerde landen de ‘Model Agreement on Exchange of Information
on Tax Matters’ voor de uitwisseling van gegevens, (hierna te noemen:
het ‘OESO-modeluitwisselingsverdrag’) openbaar gemaakt. Dit
modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze
gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke
belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep, die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde.
Na de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde ‘Tax
Information Exchange Agreements’ (TIEA’s) daadwerkelijk tot stand
kunnen komen, de OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer
‘gelijke concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’).
Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de
financiële dienstverlening in landen die overgaan tot meer
transparantie en het verschaffen van informatie, wordt beĂŻnvloed en dat
klanten zullen willen uitwijken naar andere minder ‘bereidwillige’
landen. Bovendien hecht een laag belastend gecommitteerd land over het
algemeen minder belang aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen
met een hogere belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom.

De gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke
mogelijke nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. Naar aanleiding van de
bijeenkomsten van de G-20 van 15 en 16 november 2008 in Washington en
van 2 april 2009 in Londen is de discussie over transparantie en
informatie-uitwisseling in een stroomversnelling geraakt. De na de
laatstgenoemde bijeenkomst door de OESO gepubliceerde witte, grijze en
zwarte lijsten bevatten de landen die respectievelijk de OESO-normen
naleven (wit), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk
kunnen maken dat zij de normen naleven (grijs) en non-coöperatieve
landen (zwart). De op de zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels
alle op de grijze lijst bijgeschreven na politieke verklaringen dat zij
zich ook committeren. Het criterium om van de grijze lijst af te komen
is op dit ogenblik of het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten
heeft gesloten, houdende een verplichting tot gegevensuitwisseling
conform de internationale normen. Het vaak op een beroep op het
bankgeheim gebaseerde verzet tegen ruimere gegevensuitwisseling is
hiermee doorbroken. Wereldwijd heeft dit geleid tot een snelle
uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen over TIEA’s of
belastingverdragen met een modern artikel 26 (over gegevensuitwisseling)
van het OESO-modelbelastingverdrag. De laatste aanpassing van dit
artikel vond plaats bij de publicatie van het OESO-modelbelastingverdrag
2005. Eén van de voornaamste elementen van dit moderne artikel 26 van
het OESO-modelbelastingverdrag is dat het de aangezochte staat geen
ruimte biedt informatieverstrekking te weigeren indien deze staat geen
eigen (heffings)belang heeft (‘domestic interest’) bij dergelijke
informatie. Ook kan een aangezochte staat niet weigeren informatie te
verstrekken op grond van een nationaal bankgeheim. 

Nederland gaat mee in deze ontwikkelingen. Op grond van afspraken die in
OESO-verband zijn gemaakt, zijn enkele OESO-lidstaten, waaronder
Nederland, met jurisdicties in een bepaalde regio onderhandelingen
aangegaan met als doel het sluiten van TIEA’s tussen OESO-lidstaten en
gecommitteerde landen in de betrokken regio. Zo heeft Nederland
gefungeerd als coördinator van een Multilaterale onderhandelingsronde
in het Zuid-Caribisch gebied. Het Verenigd Koninkrijk fungeerde als
coördinator voor het Noord-Caribisch gebied. Het OESO-secretariaat
fungeerde als coördinator voor de Stille Oceaan. Andere lidstaten
kunnen er voor kiezen zich hierbij aan te sluiten. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is,
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met Monaco

	In maart 2009 heeft Monaco zich in een verklaring aan de OESO
gecommitteerd aan de internationale standaarden voor fiscale
transparantie en gegevensuitwisseling. Nederland verwelkomde deze stap
en heeft contact gezocht met Monaco teneinde een verdrag inzake fiscale
informatie-uitwisseling overeen te komen. Monaco hield in eerste
instantie vast aan de wens om een volledig belastingverdrag te sluiten.
Gezien enerzijds noodzakelijke prioriteitsstelling op basis van
onderhandelingscapaciteit, economische betrekkingen en inrichting van de
betrokken belastingstelsels en anderzijds de verhouding tot
onderhandelingen met andere landen en de discussie over het level
playing field, kon Nederland Monaco niet in diens wens tegemoet komen.

	In de zomer van 2009 hebben inhoudelijke gesprekken plaatsgevonden
tussen Nederland en Monaco over informatie-uitwisseling. Tijdens de
Global Forum-bijeenkomst in Mexico in begin september 2009 hebben
Nederland en Monaco ambtelijke overeenstemming kunnen bereiken over de
verdragstekst. Monaco wenste met verwijzing naar constitutionele
vereisten het Verdrag te ondertekenen in een Franse taalversie. Het
najaar van 2009 is vervolgens benut voor de afronding van de Franse,
Nederlandse en Engelse taalversies.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met Monaco door
Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) beoogt de
benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), tot maatregelen voor
informatievergaring, maar ook tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen
wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor
informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Verdrag zijn
neergelegd.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen, voor
zover deze afwijken van de bepalingen in dit modelverdrag. Daar waar de
bepalingen niet substantieel afwijken van dit modelverdrag, is de
desbetreffende OESO-toelichting (‘commentary’) van overeenkomstige
toepassing en wordt daarnaar verwezen. 

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

Uit het commentaar op het OESO-modelverdrag volgt dat partijen ervoor
kunnen kiezen bepaalde categorieën belastingmiddelen onder de
reikwijdte van het Verdrag te brengen en andere uit te sluiten. In het
kader van de onderhandelingen met Monaco is afgesproken, net zoals is
gebeurd in het informatieuitwisselingsverdrag met onder meer het Eiland
Man en Bermuda, dat een aantal met name genoemde belastingmiddelen
vallen onder het bereik van het Verdrag. Op verzoek van Nederland is de
reikwijdte niet beperkt tot de belastingen op inkomen en winsten, maar
is deze uitgebreid tot de erf- en schenkbelasting. Zoals ook reeds
verwoord in de aanhef van het Verdrag, bestaan reeds EU-instrumenten
voor informatie-uitwisseling op het gebied van de belasting op de
toegevoegde waarde (btw). Monaco maakt namelijk ingevolge artikel 3,
tweede lid, onderdeel b, van het Communautair Douanewetboek integraal
deel uit van de douane-unie en bovendien neemt Monaco deel aan het
btw-regime dat in de Europese Unie geldt. De btw-regelgeving wordt in
Monaco uitgevoerd door Frankrijk, zodat voor btw-aangelegenheden tussen
Nederland en Monaco dezelfde waarborgen voor administratieve
samenwerking gelden als tussen Nederland en een willekeurige
EU-lidstaat.

Het Verdrag ziet ook op vergelijkbare belastingmiddelen die worden
ingevoerd na de inwerkingtreding van dit Verdrag. Partijen zullen elkaar
op de hoogte stellen van substantiële veranderingen in hun
belastingstelsel.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. Zoals
gebruikelijk in belastingverdragen, zal het Verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onder b, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor het
in Europa gelegen deel van het Koninkrijk, inclusief de buiten het
grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig
het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven
gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der Nederlanden
aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering sluit buiten
Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit.

Wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’ sluiten
beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. Strafrechtelijke belastingzaken die
Nederland administratiefrechtelijk afdoet, zullen in Monaco ook worden
begrepen onder strafrechtelijke belastingzaken. 

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Op grond van artikel 5, eerste lid, van de WIB heeft
Nederland geen probleem aan deze bepalingen te voldoen. Ook in Monaco is
nationale wetgeving aangepast om te kunnen voldoen aan de verplichtingen
die uit het Verdrag voortvloeien.

De formulering van het vierde lid wijkt iets af van dit lid in het
modelverdrag, maar hiermee zijn geen substantiële inhoudelijke
wijzigingen beoogd. Beide partijen zijn van mening dat zo breed mogelijk
informatie kan worden uitgewisseld ten aanzien van alle vormen van
gerechtigdheid tot inkomen en vermogen. Verschillen tussen
rechtsstelsels (common law landen en civil law landen) maken het
moeilijk een uniforme formulering te vinden voor deze bepaling. In
onderdeel b is aan het begrip ‘juridisch eigendom’ (‘legal
ownership’) toegevoegd de term ‘uiteindelijk gerechtigde’
(‘beneficial ownership’). Het gaat daarbij om de uiteindelijk
gerechtigde die meestal tevens de belastingplichtige is. Dit komt
overeen met de Anti Money Laundering Recommendations van de Financial
Action Task Force (FATF, een intergouvernementeel samenwerkingsverband
van landen met belangrijke financiële centra dat zich bezig houdt met
de bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme).
Niet zozeer het verkrijgen van informatie over de juridische eigenaar is
een probleem. Aan die informatie kan Monaco relatief gemakkelijk komen,
maar het verkrijgen van informatie over een uiteindelijk gerechtigde
(‘beneficial owner’) is lastiger. Daarom is expliciet de
verkrijgbaarheid van dat soort informatie vastgelegd. 

Het vijfde en zesde lid van artikel 5 is sterk gericht op de uitvoering
van de informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken
door de verzoekende partij op een zodanige manier dat gewaarborgd wordt
dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen en tijdig kan
reageren. In onderdeel a is een verplichting voor de bevraagde partij
opgenomen om spoedig richting de verzoekende partij aan te geven dat er
onvolkomenheden in het verzoek zitten of dat er belemmeringen zijn om
aan het verzoek om informatie te voldoen.

Artikel 7 (Mogelijkheid een verzoek af te wijzen) 

Dit artikel bevat de uitzonderingen op de verplichting tot
informatieverstrekking op een verzoek. Een verzoek kan worden afgewezen
als niet in overeenstemming met dit Verdrag een verzoek is gedaan.
Verder wordt verwezen naar de andere instrumenten waarbij de
verdragsluitende Staten partij zijn, De verwijzing naar de andere
instrumenten is opgenomen omdat tussen Nederland en Monaco al diverse
instrumenten bestaan die informatie-uitwisseling mogelijk maken. Naar
deze instrumenten wordt verwezen in de voorlaatste alinea van de
preambule, Overigens neemt dit niet weg dat op grond van een ander
internationaal verdrag of regeling een verzoek om bijstand kan worden
gedaan.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is goeddeels ontleend aan artikel 22,
vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen
Ver-drag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale
aangelegenheden (‘WABB-verdrag’, Trb. 1991, 4). Naast de
geheimhouding en de ‘doelbinding’ die in dit artikel afdoende worden
geregeld (inhoudende dat de gegevens niet verder mogen worden gebruikt
dan het doel waarvoor ze worden verstrekt), zou de bescherming van
persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen zijn. Op grond van de
artikelen 25 en 26 van de EG-richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
(Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50) kunnen gegevens worden
uitgewisseld met derde landen die een passend beschermingsniveau bieden.
Monaco is ook een derde land, hoewel Monaco op veel beleidsterreinen met
de Europese Unie en haar lidstaten intensief samenwerkt. Monaco is
voorts ook lid van de Raad van Europa en is partij bij het
gegevensbeschermingsverdrag van de Raad van Europa. De beginselen van
dit verdrag, inclusief de latere wijzigingsprotocollen, zijn door
recente uitvoeringsregelgeving voor Monaco van toepassing per 1 maart
2009. Tijdens de onderhandelingen is aangegeven dat deze regelgeving de
uitgangspunten van Richtlijn 95/46/EEG weergeeft.

Artikel 9 (Kosten)

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van Monaco naar Nederland) zullen de bepalingen over de vergoeding
van kosten voor het verkrijgen van de informatie door de wederzijdse
bevoegde autoriteiten in onderling overleg nader worden vastgesteld. 

Artikel 10 (Uitvoeringswetgeving)

Beide landen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden vastgesteld,
reeds de voor de toepassing van het Verdrag noodzakelijke nationale
wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien in de
praktische toepassing mocht blijken dat er nog nadere regelingen nodig
zijn in de nationale wetgeving van één van beide verdragsluitende
partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke verplichting op de
verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat het Verdrag
effectief kan worden toegepast.

Artikel 11

Voor informatieverzoeken, alsmede de reactie hierop, wordt de Engelse of
Franse taal gebruikt.

Artikel 12

De mogelijkheden om bijstand te krijgen op grond van dit Verdrag
beperken niet, en worden niet beperkt door eventuele andere
internationale overeenkomsten of afspraken tussen partijen op het gebied
van de samenwerking op belastingterrein.

Artikel 13 (Procedure voor onderling overleg)

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling
overleg om eventuele problemen bij de tenuitvoerlegging of interpretatie
van het Verdrag op te lossen. In geval van een procedure voor onderling
overleg kan het commentaar bij het OESO-modeluitwisselingsverdrag als
interpretatiemiddel worden gebruikt.

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in haar huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid aan partijen ruimte om eventueel te
besluiten tot bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te
beslechten. 

Artikel 14 (Inwerkingtreding) 

Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na
ontvangst van de laatste van de twee voor inwerkingtreding noodzakelijke
mededelingen dat aan de grondwettelijke of anderszins vereiste
formaliteiten is voldaan. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na inwerkingtreding. Als sprake
is van belastingen die niet worden geheven over een tijdvak (zoals
erfbelasting), geldt dit voor alle belastingvorderingen die op of na de
datum van inwerkingtreding ontstaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel p, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 15 (Beëindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag opzeggen na het verstrijken van een periode
van drie jaar na inwerkingtreding. Dit dient plaats te vinden binnen ten
minste zes maanden voor het einde van het kalenderjaar. Hierdoor is
verzekerd dat de Belastingdienst nog op zijn minst zes maanden na een
kennisgeving van opzegging van het Verdrag de tijd krijgt om verzoeken
te doen en in voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. Daarbij
blijven de verdragsluitende partijen ingevolge het derde lid gebonden
aan de vertrouwelijkheidsbeginselen die zijn vastgelegd in artikel 8.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
Nederland gelden.

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk (naar verwachting per
10 oktober 2010) zullen de ten behoeve van de Nederlandse Antillen
afgesloten verdragen (inclusief de TIEA’s) van rechtswege van
toepassing blijven op de BES-eilanden. Met Moaco bestaat een dergelijke
TIEA ten behoeve van de Nederlandse Antillen niet. In de Belastingwet
BES is echter geregeld dat Nederland ook informatie kan verstrekken aan
een ander land indien met dat derde land voor het Europese deel van
Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet in het verlenen
van wederzijdse bijstand, en de bevoegde autoriteit van dat derde land
met betrekking tot de BES-eilanden een verzoek doet tot het verlenen van
wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering. 

De Minister van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

 OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000, beschikbaar
via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

 OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

  OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

  De G-20 is een groep van Ministers van Financiën en gouverneurs
(presidenten) van centrale banken van 19 economisch meest belangrijke
landen plus de Europese Unie.

  Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd, waarin het Global Forum on
Taxation van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

  OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

  Het commentaar bij het OESO-modelbelastingverdrag van 17 juli 2008,
OESO, Model tax convention on income and capital, Parijs: OESO 2008,
vermeldt een voorbehoud van België, Oostenrijk, Luxemburg en
Zwitserland bij artikel 26. In maart 2009 hebben deze landen verklaard
hun voorbehoud in te trekken.

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

 Het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag van de
Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de
geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7 en
laatstelijk Trb. 2004, 287).

 Wetten van Monaco van 23 december 1993, nr. 1.165 en 6 december 2008,
nr. 1.535.

  PAGE  1