[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2010D35303, datum: 2010-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Montserrat inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (2010D35301)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Montserrat (zoals
gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittanië en Noord-Ierland) inzake de uitwisseling van informatie
betreffende belastingzaken, met Protocol; Londen, 10 december 2009 (Trb.
2010, 31 en Trb. 2010,176)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport ‘Towards a Global Tax co-operation’ vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen en daarmee hun bankgeheim te
doorbreken. Op 18 april 2002 heeft de OESO in samenwerking met deze elf
gecommitteerde landen de ‘Model Agreement on Exchange of Information
on Tax Matters’ voor de uitwisseling van gegevens, (hierna te noemen:
het ‘OESO-modeluitwisselingsverdrag’) openbaar gemaakt. Dit
modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze
gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke
belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep, die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde.
Na de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde ‘Tax
Information Exchange Agreements’ (TIEA’s) daadwerkelijk tot stand
kunnen komen, de OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer
‘gelijke concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’).
Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de
financiële dienstverlening in landen die overgaan tot meer
transparantie en het verschaffen van informatie, wordt beĂŻnvloed en dat
klanten zullen willen uitwijken naar andere minder ‘bereidwillige’
landen. Bovendien hecht een laag belastend gecommitteerd land over het
algemeen minder belang aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen
met een hogere belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom.

De gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke
mogelijke nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. Naar aanleiding van de
bijeenkomsten van de G-20 van 15 en 16 november 2008 in Washington en
van 2 april 2009 in Londen is de discussie over transparantie en
informatie-uitwisseling in een stroomversnelling geraakt. De na de
laatstgenoemde bijeenkomst door de OESO gepubliceerde witte, grijze en
zwarte lijsten bevatten de landen die respectievelijk de OESO-normen
naleven (wit), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk
kunnen maken dat zij de normen naleven (grijs) en non-coöperatieve
landen (zwart). De op de zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels
alle op de grijze lijst bijgeschreven na politieke verklaringen dat zij
zich ook committeren. Het criterium om van de grijze lijst af te komen
is op dit ogenblik of het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten
heeft gesloten, houdende een verplichting tot gegevensuitwisseling
conform de internationale normen. Het vaak op een beroep op het
bankgeheim gebaseerde verzet tegen ruimere gegevensuitwisseling is
hiermee doorbroken. Wereldwijd heeft dit geleid tot een snelle
uitbreiding van het aantal bilaterale onderhandelingen over TIEA’s of
belastingverdragen met een modern artikel 26 (over gegevensuitwisseling)
van het OESO-modelbelastingverdrag. De laatste aanpassing van dit
artikel vond plaats bij de publicatie van het OESO-modelbelastingverdrag
2005. EĂ©n van de voornaamste elementen van dit moderne artikel 26 van
het OESO-modelbelastingverdrag is dat het de aangezochte staat geen
ruimte biedt informatieverstrekking te weigeren indien deze staat geen
eigen (heffings)belang heeft (‘domestic interest’) bij dergelijke
informatie. Ook kan een aangezochte staat niet weigeren informatie te
verstrekken op grond van een nationaal bankgeheim. 

Nederland gaat mee in deze ontwikkelingen. Op grond van afspraken die in
OESO-verband zijn gemaakt, zijn enkele OESO-lidstaten, waaronder
Nederland, met jurisdicties in een bepaalde regio onderhandelingen
aangegaan met als doel het sluiten van TIEA’s tussen OESO-lidstaten en
gecommitteerde landen in de betrokken regio. Zo heeft Nederland
gefungeerd als coördinator van een multilaterale onderhandelingsronde
in het Zuid-Caribisch gebied. Het Verenigd Koninkrijk fungeerde als
coördinator voor het Noord-Caribisch gebied. Het OESO-secretariaat
fungeerde als coördinator voor de Stille Oceaan. Andere lidstaten
kunnen er voor kiezen zich hierbij aan te sluiten. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is,
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met Montserrat

	Het Verenigd Koninkrijk heeft gefungeerd als coördinator van een
multilaterale TIEA-onderhandelingsronde in het Noord-Caribisch gebied.
De onderhandelingen verliepen in goede en constructieve sfeer waarbij
het Verenigd Koninkrijk als inzet het OESO-modeluitwisselingsverdrag,
met enkele tekstuele wijzigingen, hanteerde. De uiteindelijke tekst van
het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Montserrat inzake
de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (hierna:
‘het Verdrag’) is dicht gebleven bij het modelverdrag. Er zijn
enkele elementen aan toegevoegd die specifiek zijn voor de Nederlandse
situatie, zoals territoriumdefinities.

Daarnaast is een akkoord bereikt over een Protocol waarin ondermeer
basisbeginselen van bescherming van persoonsgegevens zijn opgenomen.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met Montserrat
door Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op de
internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB)
beoogt de benodigde nationale maatregelen te treffen, zoals toegang tot
de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), tot maatregelen voor
informatievergaring, maar ook tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen
wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor
informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Verdrag zijn
neergelegd.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.1 Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen, voor
zover deze afwijken van de bepalingen in dit modelverdrag. Daar waar de
bepalingen niet substantieel afwijken van dit modelverdrag, is de
desbetreffende OESO-toelichting (‘commentary’) van overeenkomstige
toepassing en wordt daarnaar verwezen. 

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. De slotzin van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is in dit Verdrag opgenomen als een
afzonderlijk artikel 9.

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder het Verdrag vallen. Op verzoek van Nederland is de
reikwijdte voor Nederland niet beperkt tot de belastingen op inkomen en
winsten, maar is gekozen voor alle belastingmiddelen, inclusief de
belastingmiddelen die worden ingevoerd na de inwerkingtreding van dit
Verdrag. Gezien de brede reikwijdte die het Verdrag hiermee heeft
gekregen, is het niet noodzakelijk een passage op te nemen die aangeeft
dat het Verdrag kan worden uitgebreid naar andere belastingen.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. Zoals
gebruikelijk in belastingverdragen, zal het Verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onder b, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor het
in Europa gelegen deel van Nederland, inclusief de buiten het
grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig
het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven
gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der Nederlanden
aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering sluit buiten
Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit.

Wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’ sluiten
beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet
doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich hierop expliciet moeten
vastleggen in hun OESO-toezegging. Op grond van artikel 5, eerste lid,
van de WIB heeft Nederland geen probleem aan deze bepalingen te voldoen.
Ook in Montserrat is nationale wetgeving aangepast om te kunnen voldoen
aan de verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien. Bovendien is op
verzoek van Montserrat een toevoeging in artikel 5, eerste lid,
opgenomen, waarin de aangezochte partij zich verbindt aanwijzingen te
geven over welke aanvullende informatie de verzoekende partij nog dient
te verstrekken in geval een informatieverzoek niet voldoende is
gedocumenteerd om de informatie op te kunnen vragen. Een dergelijke
inspanning is gebruikelijk in de praktijk van administratieve bijstand
en bespoedigt de efficiënte informatie-uitwisseling.

De formulering van het vierde lid wijkt iets af van dit lid in het
modelverdrag, maar hiermee zijn geen substantiële inhoudelijke
wijzigingen beoogd. Beide partijen zijn van mening dat zo breed mogelijk
informatie kan worden uitgewisseld ten aanzien van alle vormen van
gerechtigdheid tot inkomen en vermogen. Verschillen tussen
rechtsstelsels (common law landen en civil law landen) maken het
moeilijk een uniforme formulering te vinden voor deze bepaling. In
onderdeel b is aan het begrip ‘juridisch eigendom’(‘legal
ownership’) toegevoegd de term ‘uiteindelijk gerechtigde’
(‘beneficial ownership’). Het gaat daarbij om de uiteindelijk
gerechtigde die meestal tevens de belastingplichtige is. Dit komt
overeen met de Anti Money Laundering Recommendations van de Financial
Action Task Force (FATF, een intergouvernementeel samenwerkingsverband
van landen met belangrijke financiële centra dat zich bezig houdt met
de bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme).
Niet zozeer het verkrijgen van informatie over de juridische eigenaar is
een probleem. Aan die informatie kan Montserrat relatief gemakkelijk
komen, maar het verkrijgen van informatie over een uiteindelijk
gerechtigde (‘beneficial owner’) is lastiger. Daarom is expliciet de
verkrijgbaarheid van dat soort informatie vastgelegd. 

In artikel 5, zesde lid, onderdeel c, is op verzoek van Montserrat
opgenomen de slotzinsnede ‘and the reasons for believing that the
information requested is foreseeably relevant to the administration or
enforcement of the domestic laws of the requesting Party’ (‘en de
redenen om aan te nemen dat de verzochte informatie naar verwachting van
belang zal zijn voor de toepassing en handhaving van de nationale wetten
van de verzoekende partij’). Een dergelijke toevoeging is niet
ongebruikelijk in informatie-uitwisselingsverdragen, zie bijvoorbeeld de
TIEA tussen Nederland en Liechtenstein (Trb. 2010, 14), en beoogt een
efficiënte afwikkeling van een informatie-uitwisselingsverzoek te
bewerkstelligen. De in artikel 5, zesde lid, opgesomde vereisten dienen
er immers voornamelijk toe voor de aangezochte partij inzichtelijk te
maken waarom een concreet verzoek onder de reikwijdte van het Verdrag
valt en welke informatie verlangd wordt.

Het zesde en zevende lid van artikel 5 zijn sterk gericht op de
uitvoering van de informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van
verzoeken door de verzoekende administratie op een zodanige manier dat
gewaarborgd wordt dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig
gevallen en tijdig kan reageren. In het zevende lid, onderdeel b, is een
verplichting voor de bevraagde partij opgenomen om spoedig richting de
verzoekende partij aan te geven dat er onvolkomenheden in het verzoek
zitten of dat er belemmeringen zijn om aan het verzoek om informatie te
voldoen.

Artikel 7 (Mogelijkheid een verzoek af te wijzen) 

Dit artikel bevat de uitzonderingen op de verplichting tot
informatieverstrekking op een verzoek. Hoewel de formulering enigszins
afwijkt van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag, komt de inhoud daarmee grotendeels
overeen. De enige inhoudelijke afwijking is dat op verzoek van
Montserrat als extra weigeringsgrond in artikel 7, eerste lid, een
onderdeel b, is opgenomen gebaseerd op het uitputtingsbeginsel. Dit
betreft de situatie waarin de verzoekende partij – in een
spiegelbeeldige situatie – niet in staat zou zijn op verzoek van de
aangezochte partij in eigen land soortgelijke informatie te verkrijgen.
Hiermee wordt een beginsel vastgelegd, dat ook besloten ligt in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag en het bijbehorend commentaar. In het
Verdrag blijkt dit onder meer uit artikel 5, vijfde lid, onderdeel g,
dat verlangt dat de verzoekende partij aangeeft dat de eigen middelen
zijn uitgeput bij het doen van een verzoek tot informatie-uitwisseling.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is goeddeels ontleend aan artikel 22,
vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen
Ver-drag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale
aangelegenheden (‘WABB-verdrag’, Trb. 1991, 4). Ten opzichte van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is nog de toevoeging opgenomen dat de
informatie niet mag worden doorgegeven aan een andere mogendheid.
Nederland onderschrijft het hieraan ten grondslag liggende uitgangspunt,
dat het Verdrag mag niet gebruikt mag worden voor
‘informatie-shopping’, waarbij derde landen via Nederland informatie
trachten te verkrijgen die zij niet rechtstreeks van Montserrat zouden
kunnen krijgen. 

Naast de geheimhouding en de ‘doelbinding’ die in dit artikel
afdoende worden geregeld (inhoudende dat de gegevens niet verder mogen
worden gebruikt dan het doel waarvoor ze worden verstrekt), zou de
bescherming van persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen zijn. Op grond
van de artikelen 25 en 26 van de EG-richtlijn van 24 oktober 1995
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50) kunnen gegevens
worden uitgewisseld met derde landen die een passend beschermingsniveau
bieden. In artikel 1 (betreffende artikel 5) van het Protocol wordt een
dergelijk passend beschermingsniveau verzekerd. In de toelichting op dit
artikel van het Protocol wordt dit nader omschreven.

Artikel 9 (Waarborgen)

De slotzin van artikel 1 van het OESO-modeluitwisselingsverdrag is in
dit Verdrag opgenomen als een afzonderlijk artikel.

Artikel 10 (Kosten)

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van Montserrat naar Nederland) zullen de bepalingen over de
vergoeding van kosten voor het verkrijgen van de informatie door de
wederzijdse bevoegde autoriteiten in onderling overleg nader worden
vastgesteld. 

Artikel 11 (Uitvoeringswetgeving)

Beide landen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden vastgesteld,
reeds de voor de toepassing van het Verdrag noodzakelijke nationale
wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien in de
praktische toepassing mocht blijken dat er nog nadere regelingen nodig
zijn in de nationale wetgeving van Ă©Ă©n van beide verdragsluitende
partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke verplichting op de
verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat het Verdrag
effectief kan worden toegepast.

Artikel 12 (Taal)

Om praktische redenen heeft Nederland er mee ingestemd om voor de
informatieverzoeken, alsmede de reactie hierop, alleen de Engelse taal
te gebruiken. Het belang om snel en adequaat informatie te verkrijgen
zal vrijwel altijd aan Nederlandse zijde liggen. Verzoeken in het
Nederlands zouden dan eerst door Montserrat vertaald moeten worden met
alle nadelen van dien, zoals de kosten van zulke vertalingen en de
vertraging die dit kan veroorzaken in het verkrijgen van de gevraagde
informatie. 

Artikel 13 (Procedure voor onderling overleg)

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling
overleg om eventuele problemen bij de tenuitvoerlegging of interpretatie
van het Verdrag op te lossen. In geval van een procedure voor onderling
overleg kan het commentaar bij het OESO-modeluitwisselingsverdrag als
interpretatiemiddel worden gebruikt.

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in haar huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten. 

Artikel 14 (Inwerkingtreding) 

Dit Verdrag treedt in werking na ontvangst van de laatste van de twee
voor inwerkingtreding noodzakelijke mededelingen dat aan de
grondwettelijke of anderszins vereiste formaliteiten is voldaan. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding.
Als sprake is van belastingen die niet worden geheven over een tijdvak
(zoals erfbelasting), geldt dit voor alle belastingvorderingen die op of
na de datum van inwerkingtreding ontstaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel h, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 15 (Beëindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag schriftelijk opzeggen. Het tweede lid
verzekert dat de Belastingdienst nog op zijn minst zes maanden na een
kennisgeving van opzegging van het Verdrag de tijd krijgt om verzoeken
te doen en in voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. De
verdragsluitende partijen blijven ingevolge het derde lid gebonden aan
de vertrouwelijkheidsbeginselen die zijn vastgelegd in artikel 8.

II.2 Protocol

Artikel 1 (betreffende artikel 5)

In tegenstelling tot bij het Eiland Man, Jersey en Guernsey was geen
advies voorhanden van de Europese Commissie over het niveau van
gegevensbescherming op Montserrat. Nederland heeft daarom voorgesteld
een aantal basisregels voor de behandeling van persoonsgegevens vast te
leggen zoals voortvloeiend uit de Richtlijn 95/46/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281, blz.
31-50). Deze regels zijn vastgelegd in artikel 1 van het Protocol.
Dezelfde regeling is ook overeengekomen met ondermeer Bermuda, de Britse
Maagdeneilanden en de Turks en Caicoseilanden. De regeling waarborgt
onder meer een inzagerecht (onder sub e), dat betrokkenen de gelegenheid
geeft op verzoek inzage te krijgen in de gegevens die hen betreffen en
in hoe deze gegevens worden aangewend. Het gaat hierbij niet om een
kennisgevingprocedure. Verder is voorzien in een
aansprakelijkheidsregeling voor het geval waarin schade wordt geleden
door gegevensverstrekking, met in achtneming van het nationale recht.
Het doel van deze regeling (onder f) is het verlagen van een drempel om
in zulke gevallen toekomende rechten in te roepen, mede gezien de grote
geografische afstand tussen de betrokkene(n) en de verdragsluitende
staat of staten. Dit doet evenwel niet af aan de eventuele
aansprakelijkheid van de andere betrokken overheid, zodat, waar
toepasselijk, een regresrecht kan worden geëffectueerd.

Artikel 2

Deze bepaling bevat de bereidheid van beide partijen om zo spoedig
mogelijk besprekingen te beginnen wanneer Nederland of Montserrat
verdragen met derde landen sluiten waarin andere vormen van
gegevensuitwisseling (spontane en/of automatische verstrekking) worden
voorzien of wanneer Nederland of Montserrat de nationale wetgeving
aanpast om zulke andere vormen van gegevensuitwisseling mogelijk te
maken.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
Nederland gelden.

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk (naar verwachting per
10 oktober 2010) zullen de ten behoeve van de Nederlandse Antillen
afgesloten verdragen (inclusief de TIEA’s) van rechtswege van
toepassing blijven op de BES-eilanden. Met Montserrat bestaat een
dergelijke TIEA ten behoeve van de Nederlandse Antillen niet. In de
Belastingwet BES is echter geregeld dat Nederland ook informatie kan
verstrekken aan een ander land indien met dat derde land voor het
Europese deel van Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet
in het verlenen van wederzijdse bijstand, en de bevoegde autoriteit van
dat derde land met betrekking tot de BES-eilanden een verzoek doet tot
het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing en invordering. 

De Minister van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

  OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

  OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000,
beschikbaar via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

  OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

  OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

  De G-20 is een groep van Ministers van Financiën en gouverneurs
(presidenten) van centrale banken van 19 economisch meest belangrijke
landen plus de Europese Unie.

  Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd, waarin het Global Forum on
Taxation van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

  OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

 Het commentaar bij het OESO-modelbelastingverdrag van 17 juli 2008,
OESO, Model tax convention on income and capital, Parijs: OESO 2008,
vermeldt een voorbehoud van België, Oostenrijk, Luxemburg en
Zwitserland bij artikel 26. In maart 2009 hebben deze landen verklaard
hun voorbehoud in te trekken.

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

  PAGE  1